Jaarboek 15 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2009. Stijn Streuvels en de Europese literatuur
(2010)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Stijn Streuvels en de oprichting van het tijdschrift Groot-Nederland
| |
Een Maandschrift voor den Nederlandschen stamHet maandblad Groot-Nederland (pas na 1932 wordt het verbindingsstreepje uit de naam weggelaten) wordt in 1903 opgericht door Cyriel Buysse (1859-1932), Louis Couperus (1863-1923) en de Haagse criticus W.G. van Nouhuys (1854-1914). De laatste neemt na het failliet van het mede door hem opgerichte Woord en Beeld het initiatief voor het tijdschrift. De drie redacteuren gaan een maatschap aan met de uitgevers S. Warendorf jr. (1861-1918) en A.B. van Holkema (1873-1953), de toenmalige vennoten van Van Holkema & Warendorf te Amsterdam, en zijn dus mede-ei- | |
[pagina 186]
| |
genaar van het tijdschrift.Ga naar eind1 Couperus en Buysse spelen een voornamelijk representatieve rol. De redactiewerkzaamheden komen in de praktijk op de schouders van Van Nouhuys neer. ‘Gij waart en bleeft de Ziel van ons Tijdschrift’, spreekt Couperus in zijn in memoriam bij Van Nouhuys' dood in 1914, al zal hij in hetzelfde stuk ook stellen dat Buysse Van Nouhuys bij diens redactionele werkzaamheden trouw had bijgestaan.Ga naar eind2 De oprichter van Groot-Nederland was op letterkundig gebied heel actief geweest, onder meer als medewerker van De Gids, van het dagblad Het Vaderland en van het weekblad De Nederlandsche Spectator, alle periodieken uit liberale hoek. Groot-Nederland zou bestaan tot 1944 en na een moeilijke start uitgroeien tot een van de belangrijkste Nederlandse literaire tijdschriften van de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot 1936 draagt de periodiek de ondertitel ‘Maandschrift voor den Nederlandschen Stam’. Het heeft vanaf het begin geen uitgesproken programma en vertoont een anthologisch karakter. De redactie schrijft in het prospectus ter aankondiging van het tijdschrift onder meer: Zijn er na het noemen van den titel nog veel woorden noodig om de oprichting van ons maandschrift nader te motiveren. Wij menen van niet. Het is een schoon streven, dat zich in het laatst der 19e eeuw onder ons zoo krachtig heeft geopenbaard: het streven om zooveel mogelijk in een breed geestelijk verband saam te vatten alle streken, waar de Nederlandsche taal het voertuig is der gedachte. Het breidt de grenzen van ons land uit, trots staatkundige scheidingen; het wordt niet gedeerd door afstanden, niet gekeerd door oceanen, en zoekt in de sympathie der zonen van een zelfden stam van verre en nabij de duurzame bestendiging van een eenheid, feitelijk bestaande, maar te lang verwaarloosd. Uitbreiding van ons taalgebied: het is uitbreiding van onze letteren tevens. 't Is voeling zoeken en onderhouden met allen die onze taal spreken - zij 't ook niet òns Nederlandsch in beperkten zin - en tevens de hand reiken aan àllen, die als | |
[pagina 187]
| |
kunstenaars het Nederlandsche woord kiezen tot materiaal voor hun werk. Zijn er niet hoopvolle verschijnselen van een nieuwe Nederlandsch-Indische literatuur in wording? Bestaat er geen reden tot de verwachting dat in Zuid-Afrika [...] een tot volle bewustzijn gekomen volk aan dichters en schrijvers het aanzijn zal geven? zien we niet met groote vreugde een frisschen herbloei der Vlaamsche letteren? Door ons tijdschrift wenschen we aan dichters en schrijvers uit Noord en Zuid de gelegenheid te bieden elkaar te ontmoeten als in 't zelfde huis, waar plaats is voor àllen. | |
In VlaanderenEind 1902, op hetzelfde moment dat in Nederland Groot-Nederland wordt voorbereid, worden in Vlaanderen diverse plannen gesmeed om het in 1901 gesneuvelde Van Nu en Straks te vervangen. Een van de belangrijkste medewerkers van de tweede reeks, Herman Teirlinck (1879-1967), en de gangmaker van het ter ziele gegane blad, August Vermeylen (1872-1945),Ga naar eind3 onderhandelen met Teirlincks uitgever C.A.J. van Dishoeck (1863-1931) uit Bussum over Vlaanderen. Maandschrift voor Vlaamsche letterkunde. Het tijdschrift zal, net als Groot-Nederland, in januari 1903 beginnen te verschijnen. Initiatiefnemer Teirlinck zal later expliciet getuigen dat Vlaanderen een voortzetting van Van Nu en Straks was: De heer Van Dishoeck [...] had in 1902 zoveel vertrouwen in de gehele opkomende Vlaamse literatuur opgebracht dat hij zich bereid verklaarde op ruimer schaal de actie van Van Nu en Straks door te voeren. [...] En wat is ten slotte dat Vlaanderen geweest? Het kon niet anders zijn dan het aanvankelijk heeft willen zijn, een verlenging, namelijk in de tijd, van een actie die door Van Nu en Straks in 1892 werd ondernomen en in 1901 werd stopgezet. Dat stopzetten had geen zin gehad [...]. Van Nu en Straks was in 1902 [...] geen einde van een artistieke onderneming, [...] maar | |
[pagina 188]
| |
een krachtige aanwezigheid, die ons totaal in haar opwindende actualiteit had opgenomen.Ga naar eind4 De acties van eerst Vermeylen en later Teirlinck kennen in Vlaanderen hun gelijke niet; de andere periodieken die daar begin twintigste eeuw welig tieren - onder andere Dietsche Warande en Belfort (1900, Gent), Ontwaking (1901, Antwerpen), Onze Kunst (1902, Antwerpen), Nieuwe Arbeid (1903, Antwerpen-Utrecht), Vlaamsche Arbeid (1905, Antwerpen) en De Vlaamse Gids (1905, Antwerpen) - hebben heel wat minder allure en besteden aanzienlijk minder aandacht aan wat zich buiten België afspeelde. De openheid die Van Nu en Straks aan de dag legde en het deze kring typerende messianisme keren weer in Vermeylens wat triomfalistisch getoonzette programmaverklaring in de eerste aflevering, waarin hij Vlaanderen nadrukkelijk in het kader van het toegenomen Vlaamse bewustzijn plaatst. Dat onze goede schrijvers in de aanzienlijkste tijdschriften van Noord-Nederland zeer gewild zijn, dat hun boeken er met bijval begroet worden, is heel verheugend, maar blijft toch bijzaak: zij moeten in het Vlaamsche volk kunnen doordringen, daar vasteren voet krijgen. Wat zij zeggen en zingen mag niet meer over de hoofden heen slaan, hun eigen akker moeten zij bevruchten, tot grooter macht van 't gezamenlijke taalgebied. Hier ligt hun plicht, hier ligt ook hun beste loon. Hier moet een ruimer publiek opgekweekt, óns publiek, dat het best de stem zal begrijpen die opklinkt uit zijn eigen hart. [...] Niet om onze literatuur gedrukt te krijgen hebben we een Vlaamsch orgaan noodig, maar wel en alleen om op ons eigen land in te werken. Onze Hollandsche vrienden zullen wel aannemen dat wij best weten wat hier moet gedaan worden. Maar wilden zij dat niet aannemen één reden is voldoende om het bestaan van dit eigen orgaan te rechtvaardigen: de Hollandsche tijdschriften van eenige beteekenis vinden in Vlaamsch-België niet den minsten | |
[pagina 189]
| |
aftrek, en alle pogingen om die een uitgebreider lezerskring te bezorgen bleven vergeefs.Ga naar eind5 Dat de aanloop tot het tijdschrift heel wat voeten in de aarde heeft gehad, verzwijgt Vermeylen. Dat van de beoogde redacteurs Streuvels pas na lang aandringen over de streep is gehaald en Buysse uiteindelijk niet, blijft voor de lezers van Vlaanderen eveneens verborgen. Uiteindelijk zullen de al van bij het begin aanwezige wrijvingen en de tegenstrijdige belangen van de voornaamste medewerkers het tijdschrift een vroegtijdig einde bezorgen. Dit in tegenstelling tot Groot-Nederland, dat lange tijd zal bloeien.
Volgens de oorspronkelijke plannen zou de redactie van Vlaanderen bestaan uit Lode Baekelmans (1879-1965), René de Clercq (1877-1932), Willem Gijssels (1875-1945), Reimond Stijns (1850-1905) en Teirlinck. Ook Buysse en Streuvels worden al vanaf het begin als redacteur genoemd. Begin september 1902 is deze line up gewijzigd in Buysse, Emmanuel de Bom (1868-1953), Alfred Hegenscheidt (1866-1964), Prosper van Langendonck (1862-1920), Streuvels, Teirlinck en Vermeylen.Ga naar eind6 Buysse wordt door Teirlinck al meteen als een mogelijk probleem gezien. Ook anderen uit de kring rond Vlaanderen hebben reserves over de latere Groot-Nederland-redacteur. Als Buysse in maart 1911 geëerd wordt met een speciale aflevering van het tijdschrift De Boomgaard werken Vermeylen en De Bom wel mee, maar de eerste bekent wel eens bezwaren te hebben gehad ‘tegen niet-literaire daden van den mensch’ (189) en de tweede stelt verwijtend: ‘Buysse was vervreemd van ons - hij heeft trouwens een zeer beperkt begrip van solidariteit -, hij heeft zich jaren lang moedwillig van ons verwijderd’ (197).Ga naar eind7 Ongetwijfeld speelt bij dit oordeel Buysses houding tegenover Van Nu en Straks mee, waarvan hij (althans op papier) een van de oprichters was geweest maar, om het mild uit te drukken, niet meteen de trouwste medewerker.Ga naar eind8 ‘Gaarne zal ik er aan medewerken maar nu nog niet,’ reageerde hij dan bijvoorbeeld op een uitnodiging van redactiesecretaris Gustaaf Schamelhout.Ga naar eind9 | |
[pagina 190]
| |
Streuvels had zich daarentegen een veel overtuigder en welwillender medewerker van Vermeylens tijdschrift betoond, al kostte het hem al eens moeite zich aan zijn toezeggingen te houden - iets wat ook de latere stichters van Vlaanderen mochten ervaren.Ga naar eind10 Wat het laatste tijdschrift betreft, laat Teirlinck op 3 september 1902 aan Van Dishoeck weten dat Streuvels ‘blijkbaar liefst een anderen uitgever’ wou, maar een dag later al schrijft hij aan dezelfde: ‘Streuvels kende ik zelf zoo geestdriftig niet’. | |
Buysse en Streuvels tussen Vlaanderen en Groot-NederlandHoe en wanneer Buysse en Streuvels door Van Nouhuys voor Groot-Nederland zijn gevraagd, is onbekend. Bij het overlijden van Van Nouhuys in 1914 memoreert Louis Couperus: Ik herinner mij steeds de avond in Genève, op het balkon van mijn kamer. Gij waart daarheen gekomen, in opdracht van onze uitgevers, mij te verzoeken deel uit te maken van de Redactie van het op te richten Tijdschrift. Ik weigerde eerst, niet waar, mij verontschuldigende, dat mijn afwezigheid eene verhindering zoû zijn voor mijn redacteurschap. Maar gij hieldt aan, en ik gaf toe.Ga naar eind11 Dit bezoek van Van Nouhuys is globaal te dateren in de tweede helft van augustus 1902. Couperus verblijft begin die maand eerst in Luzern en reist vervolgens door naar Genève. Op 1 september bevindt hij zich weer in Nice.Ga naar eind12 Mogelijk dat Van Nouhuys in dezelfde periode ook Buysse en Streuvels heeft gepolst. Een van Couperus' biografen weet te melden dat Van Nouhuys eerst in diens woonplaats Afsnee Buysse polst en daarna doorreist naar Genève om Couperus te strikken.Ga naar eind13 Pas eind september is de zaak beklonken. Dan licht Van Nouhuys, zoals nog zal blijken, Teirlinck in en Couperus zijn uitgever.Ga naar eind14 Ook meldt Couperus begin ok- | |
[pagina 191]
| |
tober zijn betrokkenheid bij Groot-Nederland aan de redactiesecretaris van De Gids, waarin tot dan het grootste deel van zijn werk verschijnt.Ga naar eind15
Met betrekking tot Vlaanderen laat Teirlinck op 5 september 1902 aan Van Dishoeck weten dat Buysse ‘met plezier den huidigen toestand’ aanneemt. Twee dagen later bevestigt ook Vermeylen opgelucht aan Hegenscheidt dat zowel Streuvels als Buysse hun benoeming tot redactielid van Vlaanderen hebben aanvaard. Een week hierna moet hij echter Hegenscheidt al weer teleurstellen: het heele boeltje is 't water in, dank zij 't ‘individualisme’ van Streuvels en Buysse. Twee dagen nadat hij den brief aan v. D. [ishoeck] mede onderteekend heeft, laat Streuvels weten dat hij ons loslaten moet. Een Holl. uitgever (Veen vermoed ik) zendt binnenkort een groot-nederlandsch (zuiver literair) tijdschrift in de wereld, half Holl. half Vlaamsch, met 2Vl. redacteurs: Streuvels en Buysse, en 2 Holl., wier ‘zeer bekende namen’ nog geheim blijven (v. Eeden? Couperus? Borel?... Dat ware al te potsierlijk, maar wat kan ons nog verwonderen?). Van den beginne wordt er sterk honorarium betaald. Buysse schrijft ongeveer hetzelfde aan Teirlinck. Ik heb de twee brieven hier, en de vergelijking is uiterst interessant: de brief van Buysse is eerlijker, die van Streuvels tegelijk brutaal van gedachte en ingewikkeld van vorm: de brief van iemand die u niet recht in de oogen kijkt. [...] Ons ideaal wordt dus begraven: een algemeen Vlaamsch tijdschrift, dat op de Vl. toestanden invloed zou uitoefenen, en de idee van Vlaamsche gedachte en literatuur zuiver zou uitwerken. Welke idee de Holl. redacteurs zullen vertegenwoordigen, tusschen de bestaande tijdschriften in? Een eclectisch-kommerciële vermoed ik. Het tijdschrift zal natuurlijk duur zijn en in Vlaamsch-België evenmin ingang vinden als de xxe Eeuw.Ga naar eind16 De xxe Eeuw was een jaar tevoren opgericht door Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, als opvolger van hun Tweemaandelijksch | |
[pagina 192]
| |
Tijdschrift, dat zich in 1894 had afgesplitst van het befaamde Tachtiger-tijdschrift De Nieuwe Gids. Dat kent onder leiding van Willem Kloos dan nog steeds een wankel bestaan. Het is echter op het moment van Vermeylens geciteerde brief aan Hegenscheidt al tot een breuk gekomen tussen Van Deyssel en Verwey, met als resultaat dat elk zíjn helft van het tijdschrift redigeert.Ga naar eind17 De opmerking van Vermeylen over het debiet van De xxe Eeuw is gezien de recente oprichting wat voorbarig. L.J. Veen als uitgever van de Nederlandse concurrent van Vlaanderen is een voor de hand liggende gedachte, want die is de succesvolle uitgever van het werk van Streuvels, die bovendien al in een eerder stadium te kennen had gegeven voor Vlaanderen aan een andere uitgever dan Van Dishoeck de voorkeur te geven. In Streuvels' correspondentie met Veen is daarover echter niets te vinden.Ga naar eind18 Van Nouhuys heeft met Veen wel enig contact over een tijdschriftplan gehad. Sinds begin 1902 geeft Veen samen met de Antwerpse uitgeverij Buschmann het tijdschrift Onze Kunst uit. Op 13 oktober 1902 schrijft hij aan Van Nouhuys: ‘Nee, onze combinatie gaat niet door. En Groot Ned. en Vlaanderen, vooral het laatste heeft ons van ons plan doen afzien.’Ga naar eind19 Dit zou kunnen betekenen dat Van Nouhuys bij Veen gesondeerd heeft naar een mogelijke vorm van samenwerking tussen Onze Kunst en Groot-Nederland. Een andere mogelijkheid is dat Van Nouhuys met Veen contact had over het mede door hem geredigeerde geïllustreerde maandblad Woord en Beeld dat door de vorige uitgever, De Erven F. Bohn, was gestaakt. Daarover had Van Nouhuys begin september ook met Couperus contact gehad.Ga naar eind20 Wat de betrokkenheid van Couperus bij de nieuwe tijdschriftplannen betreft, schiet Vermeylen in de roos, maar het is de vraag of zijn schot inderdaad gericht was of toevallig doel treft - Couperus is dan immers nog maar net door Van Nouhuys over hun nieuwe tijdschrift gepolst. Vermeylens veronderstelling over Frederik van Eeden of Henri Borel mist in elk geval elke grond. Dat Van Eeden - wiens werk behoort tot het fonds van W. Versluys, de uitgever van De Nieuwe Gids - betrokken is bij de oprichting | |
[pagina 193]
| |
van Groot-Nederland, is alleen daarom al onwaarschijnlijk omdat hij juist in deze tijd een conflict met Van Nouhuys heeft. Ook in zijn dagboek of in de correspondentie met zijn discipel Borel wordt nergens melding gemaakt van enige betrokkenheid van een van beiden bij Groot-Nederland.Ga naar eind21 Over Borel werd overigens net in 1902 beweerd: ‘Het is geen toeval en het is evenmin een uitvloeisel van wijs inzicht, dat Borel zich steeds van litteraire clubs heeft afgezonderd. [...] Zijne afzondering staat in rechtstreeksch verband met zijne geaardheid en zijn' aanleg.’Ga naar eind22 Ook dat wijst niet op de aannemelijkheid van zijn eventuele betrokkenheid bij een nieuw op te richten tijdschrift. Misschien ontsproot Vermeylens vermoeden uit het feit dat het werk van Borel deels bij Streuvels' uitgever Veen verschijnt.Ga naar eind23 | |
Streuvels (1): ‘of het niet best ware nu maar met hun meê te gaan’Vermeylens overtuiging dat Streuvels deserteerde was echter slechts inbeelding. In werkelijkheid had de West-Vlaming zijn medewerking aan Vlaanderen niet afgezegd, maar was hij van plan óók kopij te leveren aan het in Nederland op stapel staande tijdschrift (waarover hij vermoedelijk evenmin als Vermeylen de details kende). Sterker nog, hij stelt aanvankelijk voor de in zijn ogen mogelijk tot mislukken gedoemde plannen voor Vlaanderen te combineren met die voor Groot-Nederland. Op 11 september 1902 luidt het aan Vermeylen: Er is weer iets nieuws in optocht.Ga naar eind24 - Aardig:Ga naar eind25 de eerste conditie bij die dingen is altijd: geheimhouding. Althans kan ik U dit melden: met nieuwjaar verschijnt te Amsterdam een groot, degelijk zuiver literarisch tijdschrift, waarvan de helft voor Noord- en de helft voor Zuidnederland. Het staat van nu reeds heel vast, wordt over de wereld gelanceerd en betaalt van begin af sterk honorarium aan al de medewerkers. Ze voelen ook nu | |
[pagina 194]
| |
reeds dunkt me: dat we hier voor iets tellen in de groote nederlandsche wereld: zonder ons willen ze niet voortdoen. De voorwaarden zijn van dien aard dat ik goed vind me daar sterk te laten in vertegenwoordigen. Meer: ik heb gedacht, als ge er in princiep niet aan houdt om hier in Vlaanderen een speciaal tijdschrift te hebben, - dat nog al kans heeft van weer achter een tijdeke op 't droge te geraken - of het niet best ware nu maar met hun meê te gaan... en samen eens te worden. Als 't niet gaat kunnen we altijd herbeginnen. - Nu ik ken zoo goed de toestanden niet. - In elk geval als het tijdschrift in Vlaanderen doorgaat blijf ik er altijd als gewoon medewerker bij. - 't Is te zien of Van Dishoeck, als hij dat nieuwe Holl[andse] ding gewaar wordt, nog zoo optimistisch zal gesteld zijn? Zoo gauw ik kan laat ik U meer nieuws geworden. Vermeylen is echter niet van Streuvels' voorstellen gediend en wil hem liever exclusief aan Vlaanderen binden. Maar Streuvels licht zijn opvattingen drie dagen later nog eens toe: Laat ons malkaar goed verstaan. Het nieuwe Holl[ands]-Belg[ische] Tijdschrift heb ik niet helpen inrichten; met of zonder mij - 't ging er toch komen. De voorwaarden die men mij stelt zijn van dien aard dat ik het verstandig vind meê te doen. Ik weet niet waar ge de reden haalt om te gewagen van ‘terug trekken’ enz. Laat nu maar de zaak gelijk ze is. Redactie werk zal ik in een tijdschrift feitelijk nooit doen maar - komt het Vlaamsche tijdschrift tot stand, ik reken me wel in staat copij te leveren evenveel nevens 't is gelijk welk redactie-lid of medewerker. Ik zou alzoo het Holl Nieuws evengoed onvermeld kunnen gelaten hebben - de mare zou - of is u misschien reeds - van elders toegekomen? - Ik meende echter dit: positief werk maken vind ik aan de Vlaamsche zaak deugdelijker dan princiepen hebben en tijdschriften maken. - Zal met dat nieuwe algemeen maandblad de schrijfkracht der V[an] n[u] e[n] Straksers vruchtbaarder zijn? En zal de eenheid tusschen twijfelachtige jongeren en de vaste | |
[pagina 195]
| |
redactie lange thoopeGa naar eind26 houden? Dat zijn de twee vragen die me 't meest bezig hielden toen ge met het nieuw plan opkwaamt. Laat nu Van Dicshoek [sic] met zijn goede voorstellen afkomen - best. Maar zouden we erbij verliezen éen jaar te wachten en nu voorloopig den materieelen steun te aanveerden van iets waar dat we onder alle opzichten van de ‘zaken’ ontlast zijn en ons werk evengoed kunnen vertegenwoordigd krijgen? Wachten, voorloopig en alles zal wel klaar komen.Ga naar eind27 Uit de geciteerde brief blijkt Streuvels' grote zin, zeker ook uit geldelijke redenen, om mee te werken aan Groot-Nederland. Met betrekking tot het Vlaanderen-project, blijkt dat Streuvels daar weliswaar enige twijfels over heeft, maar zeker niet dat hij er per se tegen is, zoals Vermeylen tegen Van Dishoeck had beweerd. Integendeel, zo zal verder blijken. Vermeylen blijft echter denken dat Streuvels aan het Vlaamse project niet wil meewerken en schrijft op dezelfde dag vertwijfeld aan Hegenscheidt, ook al omdat Teirlinck over Buysses positie uitsluitsel wil: H[erman] T[eirlinck] stelt voor antwoord te vragen aan S[tijn] S[treuvels] en C[yriel] B[uysse] op de vraag: mag uw naam als platonisch redactielid op den omslag? (C.B. had dat zelf voorgesteld). Dat plan bevalt mij maar weinig. Wat nu gedaan? Doorwerken of laten schieten?Ga naar eind28 Anders dan Vermeylen is Hegenscheidt wél overtuigd van Streuvels' Vlaamse bewustzijn en zijn loyaliteit met de opvolger van Van Nu en Straks. Hij kan dan ook niet geloven dat Streuvels Vermeylen voorliegt. Ook Buysse dicht hij een andere houding toe. Wel acht hij het raadzaam af te zien van de medewerking van de West-Vlaming; ‘'t Spijt me dat ge Streuvels' handelwijze wat te zeer volgens ons standpunt beoordeelt’, schrijft hij op 16 september 1902 aan Vermeylen: | |
[pagina 196]
| |
Streuvels wil zijn bakkerij laten varen, een huis zetten te Ingoyghem en trouwen en dan op zijn letterkundig werk leven. Wat wonder indien hij daar nu zooveel munt mogelijk wil uitslaan! Doch dat zijn werk zou onvruchtbaar blijven voor ons eigen land is daarom nog niet waar. Dat ware alleen het geval indien er geen enkel Vlaamsch tijdschrift werk van hem opnam. Vergeet niet dat geen enkel tijdschrift, zij het dan ook het lijvigst hollandsche, ál het werk van Str. kan zwelgen en dat zelfs indien hij redacteur mee ware aan het nieuwe Vl. tijdschrift, dit toch maar een gering gedeelte van zijne jaarlijksche productie zou kunnen opnemen en de rest dan toch naar de meestbetalende zou gaan. Erger is, dat Buysse en Streuvels redacteurs gaan worden van een Vlaamsch-hollandsch orgaan dat ‘sterk honoreert’, want daardoor verliezen wij de beste kopij; ge kunt wel denken dat andere ‘vlaamsche boeren’ al even slim zijn en hun kopij eerst gaan aanbieden aan 'n tijdschrift dat 8 of 10 fr. wellicht betaalt dan aan ons en dat wij, zooals we 't reeds in V.N. en St. ervaren hebben steeds als de ‘salon des refusés’ zullen aanzien worden. Bovendien doen B. en St. hun plicht als hoofdredacteurs voor Vlaanderen van hun tijdschrift, dan zullen zij natuurlijk hun best moeten doen om allen die in staat zijn in Vlaanderen goed werk te leveren naar hùnnen winkel te trekken. Daarom zie ik niet goed in wat zij in onze samenstelling als platonische redactieleden komen doen. Ten eerste moet natuurlijk Van Dishoek [sic] op de hoogte gebracht worden en het is vraaglijk of hij dan nog aanneemt, want B. en St. zijn in Holland de enkele namen van klank uit Vlaanderen. Beter ware dunkt me, aan B. en St. te vragen of zij zich willen verplichten, zedelijk verplichten natuurlijk, al jaarlijks een zeker aantal bladzijden te leveren à armzalige 4 fr. de bladzij. Ik denk wel dat Str. dit zal aannemen. Vergeet niet dat zijn houding tegenover V.N. en St. tot op 't einde toe, heel zuiver is geweest. Hij heeft misschien van ons allen het meest kopij geleverd, dan nog wanneer deze in Holland reeds ‘sterk gehonoreerd’ werd. Zijn Vlaamsch geweten is dus toch zoo dood niet. Ik begrijp maar niet waarom hij u[?] een | |
[pagina 197]
| |
brutalen brief zou geschreven hebben want hij heeft toch altijd eerlijk bekent [sic] dat hij medewerkte waar hij wilde. Of Buyssche genoeg voor Vlaamsche bewustwording voelt om afstand te doen van honorarium (2), dat's een andere kwestie. 'k Herinner mij nog na 't eerste V.N. en St. eener zekere reeks smeekbrieven aan zijn Vlaamsch en eerlijk man geweten, waarover hij zooals 'k hem nu ken, medelijdend moet geglimlacht hebben; ik schaam er me nu nog over dat 'k zoo naïef kon zijn! Zóó is nu de toestand. De oude redactie V.N. en St. plus Herman Teirlinck zijn voornemens een tijdschrift te stichten. Van Str. en B. zou het best zijn, dunkt me, van nu reeds af te zien. 't Ware ook eerlijker tegenover het publiek. Er blijven dan nog twee moeilijkheden: 1o zal Van Dishoek [sic] deze combinatie voldoende achten en 2o zijt gij en H.T. zeker maandelijks genoeg goede kopij te kunnen samenbrengen om het tijdschrift vlot te houden, nu vooral het in Holland een zoo machtige concurrentie te duchten heeft? Dit laatste punt maakt me vooral wat bezorgd omdat ik mezelf niet in staat acht dit jaar iets te leveren. 'k Heb hier eenigen tijd heel goed kunnen werken, maar 't onderwerp van mijn stuk heb ik nog niet onder mijn voeten; 'k wil nog in diepte en eenvoud groeien. Hebt gij reeds iets rondgevraagd? Hebt ge niet wat goeie wil elders ontmoet of liever wat warmte voor Vlaamsche idee, dat zou kunnen doen vermoeden, dat er hier en daar wat Hollandsch geld wordt opgeofferd aan Vlaamsche liefde? Dat is een heel gewichtige vraag. Een goed gelanceerd Vlaamsch tijdschrift dat niet boven de 10 fr. kost heeft nog kans in Vlaanderen te slagen en ook wel hier en daar een abonnent op te doen in Holland. Ik zou de zaak, alvorens ze heel en al te laten glippen, nog[?] eens overwegen en ze vooral aan v. D. duidelijk uiteenzetten.Ga naar eind29 | |
[pagina 198]
| |
Streuvels (2): ‘Die “royale contracten” den rug toegekeerd’Afstand nemen van Streuvels blijkt echter niet nodig. Dat die er wel degelijk meer voor voelde om aan het Vlaamse tijdschrift mee te werken dan aan het Nederlandse, blijkt duidelijk als hij, eindelijk zeker van Van Dishoecks belofte Vlaanderen daadwerkelijk uit te geven, zijn toezegging tot medewerking aan Groot-Nederland intrekt, ondanks de financieel veel gunstiger voorwaarden in het Noorden. Hij bevestigt dit ontslag aan Vermeylen op 16 september: Een oude fakir zou er zijn séréniteit bij verliezen - vandaag krijg ik niet min dan zes brandbrieven over dezelfde zaak - en ik die zoo rustig aan 't werk was in den ‘Minnehandel’! - ik wist niet dat mijn besluiten van zoo groot gewicht waren en leven of dood verkondden in 't eene of 't andere kamp! Dezen ochtend dus heb ik naar amsterdam mijn ontslag gezonden aan de ‘mooie zaak’ en de dingen zijn nu - voor wat mij betreft - alsof er niets gebeurd ware. Dat puntje: ‘32 blz. gratis’ vind ik belachelijk bij Van Dishoeck. Ik ben nu gewend van te werken aan 60 gld per vel en heb dezer dagen Royale Contracten gezien - 't is me niet te doen om die som, - maar 'k kan moeilijk verdragen dat die joden in hun' baard zitten te lachen met onze naïfheid. Als ons werk goed is waarom betalen ze 't niet behoorlijk zonder gepraamd te worden. De kerel is zeker van zijn zaak in Holland - zoo, al wat hij er in België nog bij krijgt is toezaak in zijn direct voordeel en de kosten van exploitatie moet hij van ons niet uitzuigen - later wint hij dat dubbel weer. Niet toegeven, en stevig vastpakken moet men die kerels. Als ge denkt dat hij 't maar half-en-half wil doen zou ik wel met een anderen uitgever voor den dag komen - 't succes van de zaak hangt daar te veel van af.Ga naar eind30 | |
[pagina 199]
| |
Dezelfde dag nog schrijft Vermeylen aan Hegenscheidt met enig leedvermaak, omdat hij verwacht dat de plannen voor Groot-Nederland nu wel getorpedeerd zullen worden: Van die plannen van den Stijn wist ik niets, maar dan is hij waarlijk heel ‘chic’: door onze ijlbrieven bestookt heeft hij zijn ontslag gezonden naar ‘de mooie zaak van Amsterdam’, en heeft die ‘royale contracten’ den rug toegekeerd om met ons mee te gaan. - Van Buysse weet ik nog niets, maar het groot-nederlandsch ding zal nu toch wel in de pataten liggen, meen ik. - Onze plicht is 't nu, Streuvels te vergoeden. [...] wij zullen [...] 1000 gulden honorarium per jaar eischen, waarmede we dan heel veel aan Streuvels kunnen betalen, en weinig aan de beginnelingskes, die al heel gelukkig zijn als ze gedrukt worden. 1000 f., dat is gemiddeld f 40 het vel, + briefwisselingskosten. Na een gesprek van Vermeylen en Van Langendonck met Van Dishoeck kan de eerste vervolgens aan Hegenscheidt melden dat Van Dishoeck een even hoog honorarium zal betalen als welk ander Nederlands tijdschrift ook. Ook Buysse blijft binnenboord, meldt Vermeylen in dezelfde brief.Ga naar eind31 Omdat de redacteurs van Vlaanderen echter geen eigenaar van het tijdschrift waren, deelden zij, anders dan bij Groot-Nederland, niet in de winst. Dat zal voor Buysse nog een doorslaggevend punt van overweging worden. Streuvels doet zijn toezegging uiterst trouwhartig gestand. Aan Verwey, een van de redacteurs van De xxe Eeuw, verdedigt hij op 12 november 1902 zelfs vurig zijn keuze: Met 't afsterven van Van Nu en Straks, het enige degelijke Vlaamse tijdschrift, dreigde er een woekering van allerhande schriftjes van oudere en jongere scribenten op te komen. Dan hebben ze in Brussel ingezien dat we 't oude tijdschrift niet mochten laten vallen, dat we een eigen orgaan nodig hadden, enz. Wat al contracten en afspraken er gemaakt geweest zijn weet ik niet juist, ik ben daar ver af. Maar nu bestaat er een vast prospectus, | |
[pagina 200]
| |
een manifest en een degelijk contract en er komt een Vlaams tijdschrift dat vast op de poten staat. Zedelijkerwijze vind ik me dan genoodzaakt de zaak te ondersteunen en in 't begin vooral daar een ferme stoot aan te geven. Later zal uitwijzen wat er mede afloopt. Zo sta ik nu voor de moeilijkheid dat ik 't U beloofde werk hier moet plaatsen omdat ik niet anders heb.Ga naar eind32 Overigens verontschuldigt ook Vermeylen zich bij Verwey voor het feit dat deze nu kopij van Vlaamse medewerkers zal gaan mislopen. Op 17 december 1902 schrijft hij hoopvol maar realistisch aan de redacteur van De xxe Eeuw: Waarom wij een eigen Vlaamsch orgaan wenschen te bezitten meen ik in mijn ‘Kroniek’ duidelijk te hebben uiteengezet. Voor u was 't eigenlijk niet noodig, daar gij me meermalen aangespoord hebt om V.N. & S. recht te houden. Nu is 't wel waarschijnlijk, dat menige Vlaamsche bijdrage, die anders haren weg naar de xxe E. had gevonden, voorloopig bij ons zal binnenloopen. Voorloopig, want met onze 36 vel in 't jaar kunnen we maar een deel van de Vlaamsche productie opvangen. Overigens, het bestaan van ‘Vlaanderen’ zal die productie doen stijgen. En naarmate het literaire leven zich hier ontwikkelt, [...] zal er ook meer komen van echte en vruchtbare samenwerking tusschen Noord & Zuid.Ga naar eind33 | |
Buysse: ‘Die kwestie van eigendom [...] is voor ons van het grootste gewicht’Intussen blijkt Buysse er nog niet van op de hoogte dat Streuvels zijn aanvankelijke toezegging redacteur van Groot-Nederland te worden, heeft ingetrokken. Aan de West-Vlaming schrijft hij, eveneens op 16 september 1902: | |
[pagina 201]
| |
Waarde Streuvels, hier in gesloten een brief van Waarendorf [sic] en een van V. Nouhuys met uitrekening en raming van het nieuwe tijdschrift. Misschien zond Warendorf u een identiek schrijven, maar den brief en raming van V.N. ontving ik gaarne van u terug, om ze te bewaren. Ik heb aan Warendorf geantwoord dat er m.i. aan het kontrakt voorloopig niets te veranderen noch bij te voegen was. Ik nam ook kennis van den brief dien Teirlinck u geschreven heeft, en ik beschouwde de zaak als voorloopig daarmee afgesloten. Onze positie is duidelijk: wij komen als mederedacteuren op het Vlaamsch Tijdschr. maar hebben ons verbonden den voorkeur onzer werken aan Groot-Nederland te geven. Dit spreekt dan ook van zelf aangezien Gr. Nederland een deel van ons eigendom wordt. Die kwestie van eigendom, door V.N. in 't kontrakt bedongen, is voor ons van het grootste gewicht. Meer weet ik er op 't oogenblik niet over te zeggen. Ik zal u verder op de hoogte houden. Alleen dat wilde ik er nog bijvoegen: de vrees van Teirlinck dat we geen Vlaamsche copij zouden krijgen voor Gr. Ned. lijkt me volkomen ongegrond. Ik geloof integendeel dat de Vlamingen hun best zouden doen om ons veel en goede bijdragen te zenden. Zij hebben er immers alle belang bij.Ga naar eind34 Dat is nog eens andere koek dan de dreiging van Teirlinck dat Groot-Nederland geen ‘Vlaamsche copij’ zou krijgen, zoals Buysse aan Streuvels had gemeld. Ook Buysse belooft redacteur én medewerker van Vlaanderen te worden, maar laat, anders dan Streuvels, juist vanwege het gedeelde eigendom, zijn redacteurschap bij Groot-Nederland niet varen. Op 21 september 1902 schrijft hij aan Van Dishoeck: Ik ontving dezer dagen een paar dringende briefkaarten van den heer Herman Teirlinck, uit Brussel, of ik toch wel bleef meedoen aan een door u uit te geven Zuid-Nederlandsch tijdschrift. Met genoegen kon ik den heer T. antwoorden dat ik wel, als redacteur en medewerker, er aan mee zal doen, maar dat ik mij het recht | |
[pagina 202]
| |
blijf voorbehouden ook aan een of meer andere eventueel op te richten tijdschriften, als redacteur en medewerker mee te doen. Ik voel natuurlijk de grootste sympathie voor uw Vlaamsche onderneming en zal ze steunen waar en in zoover ik kan; ik wilde u enkel dit maar schrijven opdat er geen mogelijk misverstand tusschen ons zou kunnen ontstaan.Ga naar eind35 Volgens het in oktober afgesloten contract tussen Van Holkema & Warendorf, Buysse, Couperus en Van Nouhuys krijgt Groot-Nederland het voorkeursrecht op het literaire werk van de redacteurs, een recht waarvan binnen de vier maanden gebruik moet worden gemaakt. Overigens bevatte het contract geen artikelen over de aard en richting van het tijdschrift. Tegenover Vlaanderen zou Buysse zijn belofte niet nakomen. Als redacteur zou hij niet, en als auteur slechts een enkele keer, bijdragen aan het tijdschrift.Ga naar eind36 | |
Streuvels (3): van Vlaanderen én Groot-NederlandOf Buysse zijn collega-redacteurs tijdens de voorbereidingen van Groot-Nederland nu onkundig houdt over de Vlaamse machinaties achter de schermen of niet, het blijft merkwaardig dat Van Nouhuys pas op 27 september 1902, alsof hij een nieuwtje heeft (terwijl Streuvels toch al vanwege Vlaanderen is afgehaakt), aan de dan al toch heftig ten gunste van Vlaanderen intrigerende Teirlinck schrijft: Tegen Nieuwjaar zal de eerste aflevering verschijnen van een nieuw tijdschrift voor den ganschen Nederlandschen stam, Het zal zijn van uitsluitend litterairen aard en geredigeerd worden door de hh Cyriel Buysse, Louis Couperus en mij. Wij hopen het zoo goed mogelijk te maken door den steun van de beste auteurs - prozaïsten in de eerste plaats - uit Noord- en Zuid- | |
[pagina 203]
| |
Nederland, en derhalve hebben wij bij dezen de eer ook u uit te noodigen tot medewerking. [...] De zaak is nog niet rijp voor openbaarheid en ik mag derhalve zeker wel op uw geheimhouding rekenen?Ga naar eind37 Wist Van Nouhuys eigenlijk wel van het Vlaamse initiatief en van de pogingen om Buysse en Streuvels van Groot-Nederland los te weken? Bij de West-Vlaming is dat op dat moment al gelukt: Streuvels wordt geen redacteur van Groot-Nederland. Naar het Nederlandse tijdschrift stuurt hij wel regelmatig werk, maar hij draagt bij voorkeur bij aan Vlaanderen, waar hij een van de belangrijkste kopijleveranciers wordt en waar zijn naam elke aflevering - met uitzondering van de laatste nummers - als eerste staat vermeld in het rijtje van redactieleden. Redactiewerk verricht hij in de praktijk echter nooit. De aanwezigheid van de populaire Streuvels in de redactie van Vlaanderen heeft niet kunnen verhinderen dat het tijdschrift nooit een groot succes heeft gekend. Al begin 1904 verwondert Vermeylen er zich tegenover Van Dishoeck over dat het tijdschrift in Nederland weinig succes had: Van Nu en Straks had volgens hem bijna evenveel abonnés in Nederland als in België en ‘“Vlaanderen” ontbreekt het zeker niet aan reclame, en de boeken van Teirlinck en Streuvels worden goed verkocht: waarom dan ook niet hun tijdschrift? Ik kan het maar niet begrijpen...’.Ga naar eind38 Maar als het tijdschrift in 1907 stopt, schrijft Karel van de Woestijne (die in 1902 bij de vorming van de oorspronkelijke redactie genegeerd was,Ga naar eind39 maar in 1905 alsnog in de redactie werd opgenomen) aan Van Dishoeck niettemin zelfbewust, zij het ook met één oog op de concurrentie gericht: 't Ongeluk is, dat er bij den val van ‘Vlaanderen’ zooveel gejuicht gaat worden, en dat we een leger van nieuwe tijdschriften uit de grond gaan zien rijzen. Want wij mogen het wel zonder valsche nederigheid zeggen: wij waren eene ontzagwekkende macht. Die vijf jaargangen staan daar als een monument.Ga naar eind40 | |
[pagina 204]
| |
Anders dan die van Vlaanderen, zou de loopbaan van Streuvels nog lange tijd in opgaande lijn evolueren. Hij, die zich al van bij de voorbereiding van Vlaanderen en Groot-Nederland had afgevraagd of de twee tijdschriften niet best zouden samenwerken, werkte daadwerkelijk met beide mee. Lang na het einde van de opvolger van Van Nu en Straks zou een van de hoogtepunten uit Streuvels' schrijverschap, Het leven en de dood in den ast (1926), in Groot-Nederland worden gepubliceerd. |
|