Jaarboek 15 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2009. Stijn Streuvels en de Europese literatuur
(2010)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||
‘Dat boekje heeft mij echter den klop gegeven’.
| ||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||
dit deel fungeren de andere twee Tolstoj-vertalingen van Streuvels als vertrekpunt, namelijk Geluk in het huishouden (Streuvels 1903; tweede herziene druk Streuvels 1924), dat hij vlak na zijn Minnehandel publiceert, en Vader en dochter (Streuvels 1928), een vertaling van de briefwisseling van Tolstoj met zijn dochter Maria, die eerder een anekdotische plaats inneemt binnen het oeuvre van Streuvels. | ||||||||||||||||||
Europa en Streuvels in de ban van TolstojAan het einde van de negentiende eeuw oefende het werk van de Russische auteur Lev Tolstoj (1828-1910) een aanzienlijke invloed uit op de Europese literatuur, en dat niet alleen op romantechnisch niveau, maar ook op intellectueel, politiek en religieus vlak. Ook de jonge Stijn Streuvels, die zich vanaf 1890 met een ongeziene geestdrift en met Oktaaf Debeurme, Caesar Gezelle en later ook Emmanuel De Bom als zijn gidsen, onderdompelt in de wereldliteratuur, maakt al snel kennis met de Russische literatuur. Op erg systematische wijze graast de jonge bakker het weidse landschap van de literatuur af. Reeds voor zijn eerste literaire probeersels in 1894 is Streuvels in het bezit van zowat alle literaire toppers van toen (Speliers 1994: 91). Hij leest niet alleen herdrukken van klassiekers zoals Corneille, Molière, Racine, Montesquieu en Rousseau, maar maakt ook tijd voor de studies over het naturalisme van Taine en Brunetière en voor contemporaine auteurs als Lautréamont, Balzac, Maeterlinck, Georges Eekhoud, Zola, Daudet en vele anderen. Hij leest daarenboven ook werk van Russische en Noorse auteurs en pakt vol enthousiasme de grote Duitse auteurs aan, zoals Goethe en Schiller (Speliers 1994: 91). Nauwkeurig en plichtbewust, zo graaft Streuvels zich in de literatuur in. Over zijn interesse voor de Russische literatuur is Streuvels eerder zwijgzaam; in zijn autobiografische geschriften wordt er slechts sporadisch aan Russische auteurs gerefereerd. Toch bezit hij werken van Tolstoj, Dostojevski, Toergenjev en Gogol, in Franse of Duitse | ||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||
editie. Vooral Tolstoj zal een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van de jonge auteur. De populariteit van die laatste tijdens het fin de siècle is overigens niet verwonderlijk. De literaire verbeelding is in die periode in de ban van ‘Le Nord Brumeux’, het imaginaire hoge Noorden waar fjorden steevast mistig en landschappen steeds mystiek en mysterieus zijn. Ook Streuvels laaft zich gretig aan die literaire fantasie (Grit 1991): volgens Speliers vormt de lectuur van de moderne Noren zelfs de directe aanleiding tot Streuvels' schrijverschap (Speliers 1994: 95). Van de Noorse fjorden is het, ook voor Streuvels, een kleine stap naar de Russische vlakten. In beide gevallen gaat het om wilde, onaangetaste landschappen, ongetemd en vaak onbewoond, die symbool staan voor een onbekende kracht waarvoor de mens niks anders dan eerbied op kan brengen. In Tolstoj vindt Streuvels, meer nog dan bij de andere Russische auteurs, de aandacht voor het patriarchale boerenleven terug, dat van bij die eerste kennismaking de link zal vormen tussen de literaire universa van beide auteurs. Hij maakt, zoals hij zelf beschrijft in Avelgem (Streuvels 1946: 224), kennis met de Russische literatuur onder meer via Le Roman Russe (1886) van Eugène Melchior de Vogue, een boek dat de rechtstreekse aanleiding voor de Ruslandgekte in Frankrijk en de omringende landen vormde. Le Roman Russe was, aldus slavist Wim Coudenys, het juiste boek op het juiste moment: It (het boek van de Vogue, kv) was the result of the catholic discomfort with the overall atmosphere of scientific materialism and it suggested that Russian literature, in its combination of realism and idealism, could serve as an alternative to the harsh realism of French naturalism. Especially Tolstoy, who combined a clear style, readily accessible to foreigners, with an ever growing concern for moral issues, served as a model for alternative literature, which, eventually, in the 1880's led to the revival of catholic literature in France and prepared the victory of Symbolism over Naturalism. (Coudenys 2000: 11-12) | ||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||
Pas met de publicatie van het boek van de Vogue, dat overigens in hetzelfde jaar verschijnt als Tolstojs sleutelwerk De dood van Ivan Iljitsj, komt de stroom van Tolstoj-vertalingen goed op gang. Ook de tijdschriften Mercure de France en La Plume, waarop Streuvels' vriend Octaaf De Beurme geabonneerd is, vormen belangrijke kanalen waarlangs de Russische literatuur Avelgem binnensijpelt. Die vertalingen waren niet altijd van even hoge kwaliteit, daar heel vaak van tussenvertalingen gebruik werd gemaakt - in die periode overigens geen uitzonderlijk gegeven (Coudenys 2000: 2; Verstraete 1995: 243). Daarenboven vertroebelde de veelheid aan publicaties enigszins het beeld op werk en leven van Tolstoj. Terwijl zijn schrijverscarrière gekenmerkt wordt door een duidelijke tweedeling (voor en na zijn religieuze crisis), worden in Frankrijk en de naburige landen bewerkingen en vertalingen van Tolstojs proza, zijn brieven, zijn morele en religieuze traktaten en zijn opvoedende vertellingen gelijktijdig gepubliceerd, ‘making it for a non-Russian reader impossible to understand Tolstoy's evolution from novelist to moralist’ (Coudenys 2000: 5). Vermoedelijk leert Streuvels het werk van Tolstoj kennen in de biotoop van Van Nu en Straks, waar hij geïntroduceerd wordt door De Bom en waar Tolstoj aanzienlijke bewondering geniet (Jansseune & Vervliet 1971).Ga naar eind2 Binnen die kringen komt Streuvels in contact met een auteur wiens wereldbeeld, op zijn zachtst gezegd, allerminst makkelijk te verzoenen valt met de traditioneel-katholieke context waarin Streuvels' prille schrijverschap vorm krijgt. Tolstoj wordt op dat moment beschouwd als de belangrijkste vertegenwoordiger van het Russische mystieke bewustzijn waarin een vreemdsoortig christelijk anarchisme hand in hand gaat met een bijwijlen erg reactionaire en escapistische visie op de sociale werkelijkheid van zijn land. De lectuur van zijn werk vormt voor de jonge dandy die Streuvels op dat moment is, een ideale springplank om zich af te zetten tegen zijn eigen conservatief-katholieke omgeving. Tegelijk vormt zijn werk voor de jonge auteur, die op dat moment aan zijn eerste teksten werkt, een mooi referentiepunt voor de ontwikkeling van zijn eigen literaire idioom. Via de lec- | ||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||
tuur van erg diverse auteurs schaaft en vijlt Streuvels aan zijn eigen schriftuur. Het werk van die auteurs fungeert daarbij geenszins als te imiteren model maar als inspiratiemodel. Streuvels zelf leest geen Russisch, ook al gaat hij er vele jaren later, in een interview met Karel Jonckheere, prat op zowat alles in de originele taal te lezen: ‘Ik lees wél Noorsch, Zweedsch, Deensch, Engelsch, Duitsch en Fransch. Ik heb mij ook toegelegd op het Russisch, doch zonder professor is dit niet te doen’ (Jonckheere 1936: 21). Hij maakt dan ook kennis met Tolstoj via de Contes évangéliques, een Franse vertaling van diens volksvertellingen. Vele jaren later zou hij in De Stem over de lectuur van dat boekje het volgende schrijven: Ik had reeds eene goede lading boeken gelezen, toen mij een onooglijk klein boekje in handen viel, met gouden ornamenten op een kaft van gekleurd stijfselpapier - oorkomstig ergens van eene prijsuitdeling, en dat voor titel droeg: ‘Contes Evangéliques' van Leo Tolstoï’. Het uitzicht van het boekje trok mij in 't geheel niet aan; de naam Tolstoï zegde mij niets, en de titel zelf beloofde mij niets bijzonders. Ik heb het boekje dan ook enkel gelezen omdat het me toen als een heilige plicht voorkwam alles te lezen wat maar in mijn bereik viel. Dat boekje heeft mij echter den klop gegeven. Het was de eerste maal dat in ene vertelling, de diepere kant van het leven was aangeraakt, - iets dat mij op het ‘Leven’ deed nadenken. Ik voelde mij als iemand die ene goudmijn heeft ontdekt, innerlijk rijker geworden, maar vooral in geestdrift omdat de plaats mij nu bekend was waar die schatten verborgen waren. Onverwijl aan 't zoeken dus... naar het andere, - alles dat van Tolstoï was. Streuvels maakt dus eerst kennis met Tolstojs evangelische volksvertellingen. Pas enkele jaren later zou hij bijvoorbeeld Oorlog en vrede lezen. Op 1 februari 1898 schrijft hij aan zijn vriend De Bom: ‘Krieg und Frieden. Dat vervult me heel en al voor 't ogenblik, | ||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||
en wischt al het vroeger gelezene weg’ (geciteerd in Coudenys 1995: 183). Aanvankelijk vormt Tolstoj voor Streuvels een literair voorbeeld dat hij geestdriftig bewondert: Die schrijver heeft ons op een zeer bijzondere wijze ontroerd - we voelen ons in overeenstemming met hem en de band is geklonken. Dat wil nu niet zeggen dat wij er ons wetens en nillens op toeleggen hem na te volgen (bij den aanvang doen we het toch, onbewust, ondergaan den invloed), het is eerder geestdriftige bewondering van een talent torenhoog boven het onze verheven. Al snel gaat Streuvels echter meer en meer Tolstoj als denker, als een soort patroonheilige bewonderen: ‘Tolstoï kan men zonder voorbehoud bewonderen als een mens die tegenover zichzelf en de wereld oprecht is geweest’ (Streuvels 1928: 800). Ook hij herkent de januskop van Tolstoj die hij in 1928 omschrijft als ‘de tragiek van het compromis tussen den ingeboren aristocraat en den drang tot toenadering en eenzelving met de man-uit-het-volk’ (Streuvels 1928: 799). Streuvels staat in die verschuivende perceptie geenszins alleen. De aandacht voor Tolstoj in Frankrijk, België en andere naburige landen is aanvankelijk van literaire aard, maar al snel krijgt ze een uitgesproken extra-literair karakter: eerder dan Tolstojs werk zijn zijn levenswandel en - opvattingen voorwerp van bewondering. De publicatie van De Kreutzersonate vormt in die receptiegeschiedenis een belangrijk kantelpunt. Van dan af komt de nadruk steeds meer op Tolstoj als moralist te liggen (Jans 1952: 36), ook al is de receptie van die Tolstoj allesbehalve een eenduidig verhaal in Vlaanderen, waar diens pantheïsme en pessimisme steeds meer katholieke recensenten tegen de borst gaat stuiten (Coudenys 1995: 56). Vooral tijdens het interbellum groeit die argwaan. Vanaf 1922 gaat het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen (ASKB) controle uitoefenen op de verspreiding van literatuur en probeert men zogenaamde ‘niet-katholieke | ||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||
en niet-pedagogische literatuur’ (Coudenys 1995: 54) uit de katholieke bibliotheken te weren. De Boekengids fungeert daarbij als richtlijn. Wanneer het tijdschrift in 1928 een nummer wijdt aan Tolstoj en Dostojevski, hekelen de recensenten Tolstojs religieuze visie en beschouwen zij zijn realisme als aanstootgevend. Een groot deel van zijn oeuvre wordt dan ook verboden, enkel zijn uitgesproken pedagogische verhalen en sprookjes vinden genade in de ogen van de katholieke censor (Coudenys 1995: 56). Dat Streuvels precies in die periode met Vader en dochter, een vertaling van Tolstojs briefwisseling met zijn dochter, komt aandraven (zie verder), is volgens Coudenys geen toeval. Streuvels kent de markt en speelt met zijn vertalingen in op de behoeften van de katholieke elite, die naar een alternatief zoekt voor de werken van Tolstoj die zij verboden heeft (Coudenys 1995: 62) | ||||||||||||||||||
Tolstoj, patroonheilige en profeetOp verscheidene plekken, in zijn autobiografische geschriften en in zijn correspondenties, geeft Streuvels uiting aan zijn bewondering voor de levensvisie die zijn Russische collega huldigt. Wie beide oeuvres naast elkaar legt, kan daarenboven niet anders dan vaststellen dat er een aantal duidelijke verwantschappen zijn die ook een concrete vorm krijgen in twee vertalingen: Vertellingen van Tolstoï (1902) en Twee vertellingen van Tolstoï (1908). Streuvels maakt overigens zijn hele leven lang vertalingen, niet alleen van Tolstoj maar ook van Gorki, Prisvin en Ergeev-Censkij (samen de bundel Drie Russische Novellen), van Brentano, Bjørnson, Bouché, De Coster, Blachon, D'Orbaix, Melloy, Max Mell en Van Hoerner (Speliers 1994: 668-671). Die vertalingen fungeren niet alleen als een literaire vingeroefening, maar vormen ook een reële bron van inkomsten in tijden van verminderde creatieve intensiteit. De uitgesproken didactische verhaaltjes die Streuvels in de loop van 1901 vertaalt en een jaar later als Vertellingen van Tolstoï uitbrengt, zijn geen originele creaties. Tolstoj ontleende ze aan de Russi- | ||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||
sche volkspoëzie en haalde verder zijn inspiratie bij troubadours die met evangelische sprookjes rondtrokken (in 1877 logeerde er volgens Holst zo'n troubadour op Jasnaja Poljana, het landgoed van Tolstoj) (Holst 1930: 136). Vertellingen van Tolstoï wordt gepubliceerd bij De Lille in de reeks Duimpjesuitgaven. Die willen op een betaalbare manier verantwoorde literatuur bij de Vlaamse lezer brengen. Algemeen wordt aangenomen dat Streuvels een Duitse vertaling als basis genomen heeft. De inventaris van de Lijsternestbibliotheek vermeldt inderdaad de Volkserzählungen des Grafen Leo Tolstoj in een vertaling van Wilhelm Goldschmidt. Toch vallen er in die editie twee van de dertien verhalen uit Streuvels' vertaling - ‘De duivels knecht’ en ‘De kleine meisjes’ (Roemans 1972: 142) - niet te bespeuren (Coudenys 1989: 575). Streuvels moet dus in elk geval gebruik gemaakt hebben van een andere bron. In zijn doctoraatsverhandeling stelt Wim Coudenys dat Streuvels ook gebruik maakte van een Franse bron (Coudenys 1995: 183). De schrijver heeft in zijn Lijsternestbibliotheek een omvangrijke collectie boeken van de Rus staan. Hij bezit niet alleen een Duitse versie van de vertellingen, maar beschikt ook over de Franse Contes évangéliques. Streuvels' vertaling komt dan ook meer dan waarschijnlijk tot stand door vergelijking van de Franse en de Duitse versie. Opvallend aan die vertaling is Streuvels' ‘taalparticularisme’ (Verstraete 1995: 233): hij vertaalt Tolstojs sprookjes naar zijn eigen dialect en blijft daarmee trouw aan de didactische functie van deze teksten die voor iedereen toegankelijk dienden te zijn. Ook de kerkslavische teksten die Tolstoj geïntegreerd had in het verhaal ‘Waar liefde is, daar is God’, worden vervangen door Middelnederlandse bijbelcitaten: Weerom had Maarten zich tot laat in de nacht in het lezen verdiept. Hij las in 't Evangelie van den H. Lucas het zesde hoofdstuk en kwam aan de verzen: ‘Ende die u slaet aan d' een wange, biet oock de ander. Ende den genen die u neemt u over-kleet, en wilt hem niet beletten u onderkleet ook te nemen. Maar al den genen die yet van u begeert, geeft. Ende so wie u het uwe | ||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||
ontneemt, en eyscht dat niet wederom. Ende na dat ghy wilt dat de menschen u doen, also doet henlieden dergelijcx oock.’ (Streuvels 1924: 45-46) In de inleiding legt Streuvels vooral de nadruk op de mythe Tolstoj, eerder dan op diens werk. Daarenboven besteedt hij in die tekst slechts minimale aandacht aan het leven van Tolstoj dat aan diens religieuze crisis vooraf ging, en kiest hij ervoor zich te concentreren op de opvoedende taak die de Russische auteur zichzelf tot doel stelde. Streuvels' inleiding krijgt daardoor de vorm van een apologetische hagiografie waarin Tolstoj als een quasi-heilige wordt voorgesteld die zijn literaire ambities laat varen en zich ten dienste stelt van de opvoeding van de gewone landlieden: De ellende zijner medemenschen veroorzaakte zijn innig medelijden zoodat hij zich bijzonderlijk op de geestelijke verbetering van de diep vervallen landlieden toelegde. Hij stichtte scholen en onderwees er zelf, 't meest door 't voorbeeld van zijn eigen werkzaam en strenge leven, -- de menschen van zijn streek. Om zijn werk nuttiger en algemeen te maken, verzaakte hij aan zijn letterkundigen arbeid en schreef enkel nog die prachtige, kleine vertelsels die hij kosteloos door heel Rusland liet verspreiden. (Streuvels 1902: 7-8) In 1924 brengt Streuvels een heruitgave van dit werkje op de markt. Hij speelt daarmee handig in op het literaire klimaat van het interbellum. Niet alleen beroepen na de Eerste Wereldoorlog pacifisten als Romain Rolland zich expliciet op Tolstojs principe van de geweldloze weerbaarheid, in de Sovjetarchieven worden daarenboven nieuwe geschriften van Tolstoj opgeduikeld (Coudenys 2000: 19-20). De mythe Tolstoj viert dus hoogtij tijdens het interbellum. In de inleiding van die tweede druk zet Streuvels de morele roeping van Tolstoj nog nadrukkelijker in de verf, door er nog een aantal extra zinnen aan toe te voegen: | ||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||
Hij verloochende zijne eigen kunstgewrochten, verzaakte aan alle letterkundige voortbrengst om zich geheel aan zijne taak van ‘verzedelijking’ toe te wijden en de leer van den evangelischen eenvoud te verkondigen. [...] Tolstoï leeft eenzaam en afgezonderd en wordt door zijne medemenschen aanzien als een weerdigen aartsvader, terwijl zijne werken in alle talen overgezet, de wereld door verspreid zijn en bekend staan als het schoonste wat ooit door 's menschen geest werd voortgebracht. (Streuvels 1924: 7) In 1907 - hij heeft net zijn Vlaschaard afgewerkt - vertaalt Streuvels twee langere verhalen van Tolstoj, ‘De gevangene’ en ‘Heer en knecht’, die hij samen in 1908 laat verschijnen als Twee vertellingen van Tolstoï (Streuvels 1908). In het eerste verhaal staan de avonturen van de Russische soldaat Schilin centraal. Die krijgt aan het front een brief van zijn stervende moeder en besluit halsoverkop terug te keren. Op zijn reis wordt Schilin gevangen genomen door vijandige Tartaren en wordt hij verkocht aan Abdul, die hem min of meer menswaardig behandelt. Na een mislukte ontsnappingspoging verliest zijn meester echter elk gevoel van medelijden - van dan af wordt hij hardhandig behandeld. Uiteindelijk slaagt Schilin erin te ontsnappen, met de hulp van een Tartaars meisje. Tolstoj beschrijft niet alleen op realistische wijze de ontberingen van de soldaat, maar besteedt ook heel wat aandacht aan de zeden en gewoonten van de Tartaren. Die aandacht is overigens niet verwonderlijk, zoals ook Speliers opmerkt in Dag Streuvels (Speliers 1994: 372): als jongeling, verlangend naar actie en avontuur en dromend van heldhaftigheid, vocht Tolstoj aan de zijde van zijn broer in de Kaukasus, waar zich ook dit verhaal afspeelt, tegen de Tsjetsjenen. Die avonturen spreken zonder twijfel tot de verbeelding van de jonge Streuvels, die tijdens de Eerste Wereldoorlog gretig het front in Ingooigem en omstreken zou gaan verkennen. ‘Maar ik benijd de mannen lijk Tolstoj’, zo schrijft hij vier jaar na de vertaling van dit verhaal, ‘die van de aangeboden gelegenheid zo prachtig ge- | ||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||
bruik had gemaakt om ondervindingen op te doen en voorraad om geweldige onderwerpen op te doen’ (Speliers 1994: 372). ‘Heer en knecht’, het tweede verhaal uit diezelfde bundel, werd voor het eerst gepubliceerd in 1895 en is een mooie illustratie van ‘de tolstojaanse idee van solidariteit onder eenvoudige mensen’ (Waegemans 1999: 372). ‘Heer en Knecht’ vertelt het verhaal van Wassily Andreitsch Brechunow, een ontzettend gierige koopman die samen met zijn knecht Nikita in een sneeuwstorm belandt. Oog in oog met de dood ontwaakt plots de naastenliefde in Brechunow en beschermt hij zijn knecht, een daad die hem het leven kost. ‘In een extatisch gevoel van absolute vereenzelviging tusschen hemzelf en den ander’ (Holst 1930: 140) sterft hij: Hij begrijpt dat het de dood is, maar ook dat bedroeft hem niet in het minst. Nu herinnert hij zich dat Nikita onder hem ligt en dat hij hem verwarmd heeft en dat hij leeft en het schijnt hem, dat hij - Nikita, en Nikita hem is en dat zijn leven niet in hem zelf maar wel in Nikita is. (Streuvels 1908: 95) In elke mens schuilt een sprankeltje van het goddelijke, zo luidt de haast evangelische boodschap die Tolstoj in dit verhaal zonder verpinken meegeeft. Door de bij momenten uitgesproken realistische toon van het verhaal heen laat hij de religieuze ondertoon ondubbelzinnig doorklinken. Die combinatie, van realistische weerbarstigheid en haast kosmische religiositeit, moet de jonge Streuvels, die er op dat moment zelf een dwarse kijk op het katholicisme op nahield, gefascineerd hebben.
In beide verhalenbundels vind je - zij het op eerder schematische wijze - een aantal tolstojaanse basisingrediënten terug die zonder twijfel Streuvels' fascinatie voor de Russische literatuur in het algemeen en voor Tolstoj in het bijzonder gevoed hebben. De essentie van de toenmalige Russische literatuur in enkele paragrafen vatten is niet alleen onmogelijk, maar ook zinloos. Belangrijker is het te beseffen dat in West-Europese literaire kringen ‘de’ Rus- | ||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||
sische literatuur eerst en vooral een discursieve realiteit is, een constructie van een ingebeelde Russische literaire essentie, van een esprit littéraire. Die realiteit krijgt gestalte vanaf het einde van de negentiende, maar vooral aan het begin van de twintigste eeuw en wordt stevig gevoed door de Tolstoj-mode en de bijhorende aandacht voor diens religieuze crisis. Voortdurend verwijst men naar het Russische ethos, waarin ascese hand in hand gaat met een consequent streven naar verbetering en vervolmaking. Maar vooral beschouwt men het gemeenschapsbesef, dat men in eerste instantie associeert met het Russische platteland, als typerend voor de Russische habitus: Dit natuurlijk saamhorigheidsbesef werd van ouds cultureel versterkt door de patriarchaal-feodale tradities en door het alomvattende karakter der God-den-hemelschen-Vader predikende moeder Kerk, en religieus-politiek verbeeld in ‘vadertje czaar’. Het wekte bij honderden heerschers en bezitters een gevoel van schaamte ten opzichte van de hevig uitgebuiten moejik. (De Ligt 1928: 816) De Rus, zo verbeeldt de Westerse blik zich, is onlosmakelijk verbonden met de aarde waarop hij leeft, en dat zonder onderscheid in rang of stand: landheer en landman, meester en knecht zijn immers beiden afhankelijk van diezelfde aarde. Verwonderlijk is het dus niet dat Streuvels erg onder de indruk is van de volkssprookjes van Tolstoj: zij geven niet alleen concreet gestalte aan het beeld van Rusland zoals dat op dat moment in de West-Europese verbeelding bestaat, hij vindt er ook alle basisingrediënten van een erg eigengereid soort christendom en dus ook een mogelijk antwoord op zijn dubbelzinnige verhouding tot zijn eigen katholieke achtergrond. Het christendom dat Streuvels in deze vertellingen van Tolstoj vindt, is uitgesproken pantheïstisch, zonder onderscheid tussen aarde en ziel (Weisbein 1962: 102-108). De mens is er een stipje binnen een onmetelijke kosmos, en dus ondergeschikt aan de loop der dingen, net zoals de boeren en landarbeiders in de | ||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||
boeken van Streuvels zelf. Om elke hoek schuilt daarenboven de dood, in elk leven is de dood latent aanwezig, op elk moment kan de mens zich in het oneindige verliezen. De dood van Ivan Iljitsj, een novelle die eigenlijk bestaat uit een lange sterfscène, is in dat verband een sleutelpublicatie. De levensloop van Ivan Iljitsj Golovin, die aanvankelijk alleen maar uit successen op alle mogelijke vlakken lijkt te bestaan, neemt een abrupte wending wanneer hij op een dag een hevige pijn in zijn maagstreek krijgt. De pijn verergert en de dood sluipt naderbij. Ondertussen doet zijn omgeving alsof haar neus bloedt - men wacht. Naarmate de ziekte verergert en de dood nadert, groeit bij Ivan Iljitsj het besef dat hij verkeerd geleefd heeft. Drie dagen lang schreeuwt hij zijn doodsangst uit: ‘ik wil niet!’ Samen met zijn auteur kijkt hij de doodsangst in de ogen, angstvallig zoekend naar gemoedsrust. Berusting en rust, dat waren de basiscomponenten van de tolstojaanse hagiografie die ook Streuvels danig fascineerden. Met zijn doctrine van ‘geweldloze weerbaarheid’ (Tengbergen 1991: 318) gaf Tolstoj concreet invulling aan een eigensoortig christelijk anarchisme, waarmee hij afstand deed van de orthodoxe kerk én trouw bleef aan de geest van het evangelie. Tegelijk was Tolstojs naastenliefde niet meteen van emancipatorische aard: voor hem waren maatschappelijke evoluties nadrukkelijk ondergeschikt aan geestelijke zuiverheid. Net zoals Streuvels zelf schipperde ook hij voortdurend tussen maatschappijkritiek en conservatisme. Aan arbeiders en boeren wordt in de eerste plaats de kunst van de berusting toegedicht - ruimte voor een maatschappelijke (r)evolutie krijgen ze in geen van beide literaire universa. Het tolstojisme is een fundamenteel gespleten leer, schipperend tussen rede en irrationalisme, tussen scepticisme en mystiek, en pleit voor pessimisme en passivisme eerder dan voor activisme, en dat alles omstandig gedrenkt in een diep geworteld wantrouwen tegenover de moderne wetenschap.
Of het denken van Tolstoj een concrete invloed gehad heeft op Stijn Streuvels en of, in tweede instantie, dat denken ook zijn neerslag gevonden heeft in het literaire universum van Streuvels' | ||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||
boeken, kan je niet ondubbelzinnig bewijzen. Maar de vertalingen zoals Vertellingen van Tolstoï en Twee vertellingen van Tolstoï en de verwijzingen in de autobiografische geschriften laten in elk geval zien dat Tolstoj voor Streuvels, zij het op verschillende manieren, door zijn carrière heen een intellectueel, moreel en religieus referentiepunt vormt. Via Tolstoj maakt Streuvels als jongeman kennis met een evangelisch christendom waarin de mens zich rechtstreeks kan verhouden tot God, zonder tussenkomst van een kerkelijke instelling. De omgeving rond Van Nu en Straks fungeert daarbij als een belangrijke catalysator. De Bom introduceert de jonge bakkerschrijver in de ‘anarchistische en vrijzinnige milieus in Antwerpen (en Brussel) waar Tolstoj en de gebeurtenissen in Rusland op de voet gevolgd werden’ (Coudenys 1995: 182). Met de Russische auteur deelt Streuvels, zo ontdekt hij wanneer hij kennis maakt met diens evangelische sprookjes, een gelijkaardige mystieke aanleg en eenzelfde afkeer van dogma's. Daarenboven vormt een van de centrale tolstojaanse topoi, namelijk de ondergeschiktheid van de mens aan de natuur, een centrale fijn in het oeuvre van Streuvels: ook bij hem is de mens een nietig stipje in een onmetelijke kosmos en wordt zijn handelen gestuurd door een mystiek verlangen om met die kosmos een te worden, zoals bijvoorbeeld in Alma met de vlassen haren, een boek dat, aldus Streuvels in een brief aan De Bom op 14 december 1930, overloopt ‘van de heiligheid’ (Speliers 1994: 541) en waarin het eigen nest slechts ‘een honkstippel in de ruimte der vier windstreken, verloren aan het oppervlak, overwelfd door een hoogen hemelkoepel’ (Streuvels 1931: 6) kan zijn. Streuvels' heiligheid in Alma is van een erg specifieke en verre van eenduidige soort, zoals ook Hedwig Speliers opmerkt, die Alma omschrijft als ‘het symbool voor de authentieke religieuze ervaring, los van het kerkelijke establishment’ (Speliers 1994: 543). Streuvels laat het personage van de eremiet reageren tegen ‘eene godsvrucht van vertoon en declamatie, een vernis, een masker van deftigheid’ (Streuvels 1931: 215) en benadrukt hier, in navolging van Tolstoj, het belang van een consequente levenshouding, voorbij de uitwendige ornamentiek van het katholicisme. | ||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||
Ook de nauwe band tussen mens, natuur en geloof, zo cruciaal in het werk van Tolstoj dat hij na zijn religieuze crisis schreef, vormt een belangrijke pijler van Streuvels' literaire universum. In dat universum aanbidt én vreest de mens de natuur. Zo duikt in De oogst de natuur op als een onverbiddelijk personage dat beslist over leven en dood. Door heel wat boeken van Streuvels heen waart de geest van een christelijk geïnspireerd pantheïsme waarin de natuur per definitie heilig is, daar zij eigendom is van God. Daarenboven bewondert hij Tolstojs verlangen naar ascese, waarbij hij er overigens niet voor terugdeinst om dat verlangen ietwat te romantiseren, bijvoorbeeld in zijn inleiding tot Vertellingen van Tolstoï: Maar welhaast voelde hij de ijdelheid van zijn bestaan en handelen; hij verzaakte aan roem en gewoel en keerde terug naar zijn buitengoed. Daar leefde hij heel eenzaam in de eenvoudigheid zijns herten, als een gewone moejik. Hij bewrocht het land en legde al zijn rijke gewoonten af. (Streuvels 1924: 7) In elk geval vinden we bij beide auteurs eenzelfde gespletenheid tussen kritiek en conservatisme, én een gedeeld wantrouwen tegenover maatschappelijke evolutie. In hun beider werelden is de mens gedoemd om zich te plooien naar de mysterieuze wetten van een goddelijke natuur, zoals Jan Vindevogel in Langs de wegen (1902): Hij voelde zich op een wagen die blindelings voortgerold was door hun bestaan [...] 't Ongeluk was ongevraagd van elders gekomen, uitgezonden door de geheime macht die 't alzo wilde, en Jan bleef daar lijdend, met gebroken gemoed onder gebukt gaan, onverschillig aan 't geen de toekomst hem beschoren hield. (Streuvels 1961: 164-165) Tegelijk schrikt Streuvels er niet voor terug om, net zoals in sommige werken van Tolstoj, de armtierige levensomstandigheden van zijn personages te beschrijven, en om ze dus op die manier | ||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||
ook aan de kaak te stellen. En ook al is de natuur oppermachtig en diep mysterieus, Streuvels slaagt er niet in haar macht in verzoening te brengen met de economische omstandigheden van de plattelandsarbeiders, waarin uitbuiting en ongelijkheid in de hand gewerkt worden door de nieuwe kapitalistische welvaartstaat. Tegelijk houden beide auteurs er een erg geromantiseerde visie op de harde levensomstandigheden van de boer op na. Net zoals bij Tolstoj, dulden Streuvels' boeren met opgeheven hoofd de ontberingen, is de boer ‘de taaie dulderen kamper, de actieve zwijger, de traditie- en godsdienstgetrouwe, die op elk gebied maar traag en noodgedwongen iets nieuws aanvaardt’ (Van de Linde 1985: 48-49). Beiden bewonderen de boer om zijn rechtlijnigheid en onwrikbaar geloof en verheerlijken de gesloten agrarische gemeenschap waarvan de leden met elkaar verbonden zijn in hun gemeenschappelijke arbeid. Niet de sociale strijd, maar het gevecht van de mens met de natuur staat centraal in hun werk. | ||||||||||||||||||
Huisje weltevree?Achter elke boer staat een boerin, achter elke kortbewoner een wijf. Achter elke man staat een sterke, robuuste vrouw, zoals bijvoorbeeld Vina in Langs de wegen. In de wereld van Streuvels is seksualiteit echter marginaal aanwezig (met De teleurgang van den Waterhoek als belangrijkste uitzondering), meestal wordt ze ‘gesublimeerd in de sensuele overdaad van natuurbeschrijvingen’ (Speliers 1994: 246). Een womanizer is Streuvels nooit geweest, en dat was Tolstoj evenmin. Beiden geloofden in standvastigheid en berekening - amoureuze passies en dito escapades waren, althans dat leert ons de geschiedschrijving, niet aan hen besteed. Dat beide auteurs er dus een gelijkaardige visie met betrekking tot het huwelijk en de seksualiteit op na hielden, is dan ook niet verwonderlijk. Ook al leek Tolstoj zijn vrouwbeeld in de loop der jaren ietwat aan te passen, toch hield hij er een behoorlijk reactionaire visie op na als | ||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||
het op het huwelijk aankwam. Seksualiteit stond noodzakelijkerwijs ten dienste van de voortplanting, de vrouw reduceerde hij tot haar rol van moeder en huismoeder, twee taken waaraan hij een haast spirituele betekenis toedichtte. Vooral naar aanleiding van de Kreutzersonate, waarin alle seksuele banden veroordeeld worden, werd Tolstoj ondubbelzinnig van misogynie beschuldigd. Alleen, zo merkt Barbara Heldt Monter op in haar lezing van onder meer Anna Karenina, was hij even meedogenloos voor mannen als voor vrouwen: If we focus only on Tolstoj's stated opinions on women in his diaries and his letters, the examples of mysogyny are too numerous too cite. Further if we treat his female characters in isolation from their world, a world populated by both sexes, we may find little that appeals to the modern mind. But Tolstoj came to judge his male characters by the same exacting standard of abstinence and self-absorbed honesty as his female ones. (Monter 1978: 534) De belangrijkste ingrediënten van Tolstojs visie op het huwelijk zijn terug te vinden in Huwelijksgeluk, een roman uit 1859, in 1903 door Streuvels vertaald onder de titel Geluk in het huishouden (de verandering van de titel is veelzeggend: voor Streuvels is een huwelijk in eerste instantie een huishouden). Huwelijksgeluk is een in de ik-vorm verteld verhaal over een jonge vrouw, over haar verloving en haar huwelijk met Sergej Mikaïlovitch, een veel oudere man, de vriend van haar vader en na diens dood haar voogd. In het eerste deel beschrijft de auteur de passionele verliefdheid waar zij geen blijf mee weet. Tot haar grote ongenoegen beantwoordt Sergej haar passie niet meteen: Maar waarom zegt hij mij niet eenvoudig dat hij mij bemint? dacht ik. - Waarom zoekt hij allerlei zwarigheden uit; waarom zegt hij dat hij oud is, terwijl alles toch zoo eenvoudig en schoon is? Waarom verliest hij den goudenen tijd, die misschien nooit meer terug keert? Dat hij toch zegge dat hij bemint, gelijk het | ||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||
betaamt, dat hij mijne hand in de zijne neme het hoofd een weinig buige en zegge: ik bemin! (Streuvels 1903: 61-62) Toch trouwt zij uiteindelijk met haar grote liefde. Nadat de wittebroodsweken verstreken zijn, begint echter al gauw de verveling en raakt zij uitgekeken op haar eigen huwelijk: 't Slechtste van alles voor mij was nog, dat ik voelde hoe de keten der gewoonheid, elken dag ons leven in eenen gansch bestemden vorm toehield, hoe onze liefde zelf onvrij werd en zich aan den eentonigen, gemoedeloozen gang van den tijd onderwierp. 'S morgens (sic) waren wij vroolijk gezind, 's noens bij het eten hoffelijk, 's avonds teeder. (Streuvels 1903: 113-114) Met het huwelijk slaat ook de verveling toe, en de obligatoire buitenechtelijke relaties volgen. Uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht: vrouw en man vinden hun geluk in het gedeelde ouderschap. Ook Streuvels, die op 19 september 1905 in het huwelijksbootje stapt met Alida Staelens, beschouwt het huwelijk als een noodwendigheid én een morele verplichting, zo lezen we in Ingooigem I: Het was immers nooit mijn bedoeling geweest hier als eenzaat mijn bestaan te slijten; ik wilde 't leven aangaan in zijn volledige vorm: een gezin stichten, 't geen het doel en de bestemming is van alle levende wezens hier op aarde, waartoe de Schepper alle schepselen geschapen heeft. (Streuvels 1973: 1295) | ||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
Beredenering en berekening zijn ook in deze materie, zoals wel vaker bij Streuvels, cruciaal. De verliefdheid beschouwt hij als een vervelende rite de passage die best zo snel mogelijk achter de rug is: wanneer hij Alida leert kennen, verlangt hij ernaar ‘om over die eerste maanden heen te zijn, namelijk om de periode der verliefdheid achter de rug te hebben en als gedaagde lieden het gewone leven aan te vatten’ (Streuvels 1973: 1299). Het huwelijk beschouwt hij als een band van wederzijds vertrouwen, met respect voor elkanders individuele vrijheid, en die visie vindt hij tot zijn grote genoegen in de huwelijksroman van Tolstoj: We hadden het immers beiden aangegaan, waren van wal gestoken in de vaste mening om de een voor de ander te leven [...], bewust dat het niet te doen is met uitwendig vertoon maar alleen met wederzijds vertrouwen, goede wil en de vrijheid van handelen ieder op zijn eigen domein... en dat het alzo voor de toekomst in orde was - iets in de aard gelijk Tolstoï het zo schoon uiteenzet en voorhoudt in zijn huwelijksroman, die ik toen reeds vertaald had. (Streuvels 1973: 1300) Wie Geluk in het huishouden naast de biografie van Streuvels legt, kan niet anders dan een aantal overeenkomsten zien, ook al is de vertaling van Tolstojs roman volgens de auteur zelf in een brief aan zijn vriend De Bom (6 mei 1903) alleen maar ‘een oefening om niet in luiheid te vallen’ (Coudenys 1995: 184). Wim Coudenys ziet nog twee andere verklaringen. In de eerste plaats zit Streuvels, op dat moment nog vrijgezel, in hetzelfde schuitje als Tolstoj toen: ‘ongehuwd, met een wel erg ideële voorstelling van het huwelijk als een harmonisch geheel waarin de vrouw zich voor de man opoffert’ (Coudenys 1995: 184). Ten tweede sluit Tolstojs visie op huwelijk, vrouw en seksualiteit niet alleen perfect aan bij wat op dat moment omgaat in het hoofd van de West-Vlaamse schrijver, maar ook bij ‘het model dat de katholieke Kerk - dé norm in het rurale West-Vlaanderen van het begin van de 20ste eeuw - over het huwelijk aanhangt’ (Coudenys 1995: 184). Streuvels' liefde | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
voor Tolstoj spoort met deze vertaling perfect samen met het typische katholieke devies van harmonie en matiging.
Twintig jaar na zijn derde Tolstoj-vertaling brengt Streuvels in 1928 met Vader en dochter. Tolstoi's briefwisseling met zijne dochter Marie een laatste, merkwaardige Tolstoj-vertaling op de markt, die eerder toevallig tot stand kwam. Tijdens de paasweek van 1928 verblijft Streuvels in de benedictijnenabdij Zevenkerken in Loppem. Daar maakt hij kennis met Nikolaj Obolensky. Prins Obolensky is de weduwnaar van Maria, de lievelingsdochter van Streuvels' grote voorbeeld Tolstoj. Streuvels weet niet waar hij het heeft en vijf dagen lang luistert hij geïntrigeerd naar de verhalen van de schoonzoon van zijn literaire patroonheilige. Streuvels is enorm getroffen door het lot van Obolensky, die in zijn leven achtereenvolgens zijn eerste vrouw Maria, zijn tweede vrouw en een dochter verloren heeft en na heel wat omzwervingen in Zevenkerken terecht komt (Coudenys 1995: 186-188). In een brief aan de Bom schrijft hij op 30 januari 1929: ‘Hij is absoluut zonder een cent, zit met drie zonen en leeft van de liefdadigheid van de Paters in de abdij’ (geciteerd in Coudenys 1995: 188; Speliers 1994: 530). Hij besluit de prins te helpen: ‘Van daar uit is de vertaling ontstaan van Vader en Dochter - voornamelijk om Prins Obolensky wat geld te bezorgen’ (geciteerd in Coudenys 1995: 188; Speliers 1994: 530). In mei begint hij aan de vertaling van de brieven van Tolstoj aan diens dochter (Schepens 1980: 87) op basis van een Duitse editie, Vater und Tochter. Briefwechsel mit seiner Tochter Marie (1927), een uitgave bezorgd door Tolstojbiograaf Paul Birjukov die de prins hem doorspeelt (de inventaris van de Lijsternestbibliotheek vermeldt inderdaad nog steeds dit werk). Streuvels' vertaling verschijnt op 23 november 1928. In de inleiding beschrijft Paul Birjukov met veel bewondering de relatie van Tolstoj met zijn dochter: ‘De briefwisseling dezer twee wezens, die elkander zoo warm en innig bemind hebben, van dezen vader met deze dochter, maakt den inhoud uit van dit boek, en wij hopen, dat het van groot belang voor den lezer zijn zal.’ (Streuvels 1928: | ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
15) De uitgave, bezorgd door Veen, bevat niet alleen een uitvouwbare stamboom van het geslacht Tolstoj, maar ook een bladzijde met reclame voor de herdrukken van Vertellingen van Tolstoï en Geluk in het huishouden. De commercieel ingestelde West-Vlaming wist duidelijk wat hij deed: 1928 was het jaar van het eeuwfeest van Tolstojs geboortedag. | ||||||||||||||||||
ConclusiesOok al valt de invloed van Tolstoj op Streuvels niet altijd concreet te duiden, toch is er onmiskenbaar sprake van een gedeeld universum: in het volledige oeuvre van Streuvels resoneert Tolstojs wereld en denken. De vier Tolstoj-vertalingen die Streuvels tussen 1902 en 1928 publiceerde, speelden een belangrijke rol in die interferentie en waren dus meer dan alleen maar literaire vingeroefeningen. Niet alleen boden die vertalingen aan Streuvels de mogelijkheid om concreet uiting te geven aan zijn bewondering voor de literaire figuur Tolstoj, tegelijk vormen ze een belangrijke indicatie voor de verwantschap tussen beide auteurs op het niveau van hun mens- en wereldbeeld. Niet alleen vertoont het Rusland van Tolstoj, als verbeelde werkelijkheid, heel wat overeenkomsten met het rurale, katholieke Vlaanderen van Streuvels, maar de specifieke invulling die Tolstoj aan het christendom gaf, sloot mooi aan bij Streuvels' evangelische ideaalbeeld van het katholicisme (ook al maakt Streuvels daarbij abstractie van de radicale aspecten van Tolstojs christelijk anarchisme). Beide auteurs verhouden zich daarenboven op een gelijkaardige wijze tot seksualiteit en vrouwelijkheid. Op al die vlakken delen ze hun gespletenheid tussen radicalisme enerzijds, dat zich bijvoorbeeld uit in de aandacht voor de levensomstandigheden van het landelijke proletariaat, en conformisme anderzijds, in hun beider pleidooi voor berusting. | ||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||
Bronnen
| ||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||
|
|