| |
| |
| |
Stijn Streuvels internationaal bekeken
Marcel Janssens
Stijn Streuvels internationaal bekijken is een veeleisende (en alles samengenomen ook ontmoedigende) onderneming. Het internet biedt kostbare hulp, akkoord - over Streuvels op het internet trouwens verderop meer in dit boek -, maar in hoevele bibliotheken heb ik de catalogi niet uitgeplozen, op zoek naar de aanwezigheid van Streuvels buiten het Nederlandse taalgebied? Ik beken nu maar al dat ik niet vond wat ik zo lange tijd hardnekkig heb gezocht: een reële confrontatie van Streuvels' oeuvre, of van een van zijn boeken, met bijvoorbeeld de Duitse of Franse literatuur van zijn tijd. Ik geef toe dat ik daar ook niet aan begonnen ben, toen ik eervol werd uitgenodigd om deel 2 van het Volledig werk, uitgegeven door Orion/ Desclée de Brouwer, als jongste van de vier redacteurs (naast Gerard Knuvelder, Garmt Stuiveling en Jean Weisgerber) in te leiden. Diepgaand comparatistisch onderzoek was mij toen niet gegund, al had ik bijvoorbeeld De vlaschaard ook internationaal kunnen bekijken door de roman te confronteren met een boek of het oeuvre van Ramuz of De Maupassant. Soortgelijke mogelijke ‘invloeden’ lagen buiten mijn gezichtsveld. Ik concentreerde mij op de analyse van Streuvels' eigen teksten uit de periode ca. 1905 - ca. 1920. Achteraf constateerde ik dat de drie collega's dat ook deden en de comparatistische componenten praktisch onbesproken lieten. Streuvels geval voor geval internationaal bekijken is waarschijnlijk een opgave voor doctorale dissertaties.
In wat volgt, tracht ik het werk van Stijn Streuvels zo ruim mogelijk internationaal te bekijken. Ik vrees dat dit onderzoek bij
| |
| |
algemeenheden zal moeten blijven. Ik moge anderen (jongeren) prikkelen om met echt comparatistische doeleinden aan de slag te gaan. Er is op dat vlak nog heel, heel wat te doen.
De jonge Frank Lateur was een vroege, onverzadigbare veelverslinder wat lectuur betreft. Van drie jaar lagere school heeft hij aangaande lezen niet zoveel meegekregen, van de bakkerstiel nog minder. Dat graaglezen had hij van zijn moeder, die een trouw lid was van gemeentelijke bibliotheken. Tal van biografen vermelden dat hij ook Franse boeken las die zijn moeder ergens ontleende. Vooral de wonderverhalen van Jules Verne boeiden hem toen. Frans lezen moet geen probleem geweest zijn, Duits lezen ook niet. Toen hij in 1891 terugkwam naar Avelgem, volgde hij avondcursussen Duits in het Sint-Jan Berchmansinstituut. André Demedts vermeldt zelfs dat hij in de ontstaanstijd van De veeprijskamp en De ommegang correspondeerde met de Rus Maxim Gorki, met wie hij tal van relaties aanknoopte. In Heule brachten een aantal activiteiten van het dorp hem tot lectuur: achter zangwedstrijden en toneelopvoeringen (waar hij zijn medewerking aan verleende) zaten altijd wel boekjes. Ook reisde hij graag en veel: naar Duitsland, Frankrijk, Nederland, Tsjechoslowakije, het Heilig Land, Egypte, Griekenland. Soms reisde hij een vertaling achterna, bijvoorbeeld naar Tsjechië, waar Lente in 1909 als Jaro was vertaald. De Beknopte bio-bibliografie van Stijn Streuvels op het einde van het Album Stijn Streuvels, samengesteld door Hedwig Speliers in 1984, vermeldt vertalingen in 12 talen vanaf 1903 (in het Duits) tot 1966 (in het Zuidafrikaans). Dat betekent niet dat hijzelf Lets of Sloveens kende en die vertalingen correct kon beoordelen, maar dergelijke meertalige receptie wijst niet alleen op de internationale slagkracht van zijn oeuvre, maar spoort ook de auteur zelf aan om vreemde talen te leren. Hij heeft zelfs vertalingen van andermans werk vanuit het Frans afgeleverd: bijvoorbeeld de gekende tekst Pourquoi j'aime la Flandre (Waarom ik
Vlaanderen liefheb) van G. Blachon, de Légendes flamandes van Ch. de Coster, Cinq contes de Noël van C. Melloy, de streekroman Le temps des Coquelicots (De tijd der kollebloemen) van D.J. D'Orbaix. (Misschien heeft hij gedacht:
| |
| |
wanneer een Franstalige Vlaming als Charles de Coster dat kan, kan ik dat met al wat ik in mijn lange carrière geleerd heb, misschien ook in het Frans?) Geen wonder dat hij een hoofdstuk in Avelghem inleidt met een citaat uit H. de Montherlant: ‘Le seul acte de vivre est une lutte perpétuelle contre le milieu’. Zijn vertalingen naar het Frans blijken ongetwijfeld de talrijkste te zijn. Daar huist een belangrijk volume van zijn internationaal gewicht. En zijn taal in een andere taal adequaat vertalen moet geen lacheding geweest zijn. Wanneer een zo bekwaam academicus als Pierre Brachin een deel van Het leven en de dood in den ast, door hem vertaald, opnam in zijn tweedelige bloemlezing, noteerde Joos Florquin daar terecht bij: ‘Maar het is een moeilijke vertaling geweest’ (Joos Florquin, Ten huize van... 2). Pierre Brachin, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Parijs, achtte een Nobelprijs niets te min voor Streuvels, zo kunnen we lezen in Ons Erfdeel, december 1961: ‘Or d'autres ont reçu le prix Nobel qui sur ce point capital ne valaient pas l'auteur du Champ de lin’, en verder: ‘Streuvels a le format d'un prix Nobel’. De vermelding van Streuvels' naam in zijn La littérature neérlandaise is één volgehouden lofbetuiging.
Zou Streuvels' eigen, en vaak eigenzinnige, taalgebruik misschien een van de oorzaken geweest zijn van het uitblijven van ingrijpende studies, waar wij, comparatisten, naar op zoek zijn? Mochten wij van buitenlanders verwachten wat voor ons, Vlamingen, al zo'n zware klus blijkt te zijn? Met de titel Old Jan in de Engelse vertaling van Langs de wegen kon Streuvels alleen maar lachen, want Jan was toch niet oud: ‘Dat was dom, hé, want dat was geen ouwe vent. Ik denk 40 jaar’ (Joos Florquin, Ten huize van... 2).
Ook zijn relaties met Rusland verdienen enige aandacht. In 1902 vertaalde (en bewerkte) hij al Vertellingen van Leo Tolstoj. Jaren later begon hij aan de vertaling (uit het Duits) van Drie Russische Novellen (1932). André Demedts vertelt zelfs dat Streuvels bij het begin van de Eerste Wereldoorlog al jaren met een plan rondliep om een reis naar het Zuiden van Rusland en de Kaukasus te maken, dus naar waar Tolstoj geleefd had en zijn inspiratie putte. De brieven van Tolstoj met zijn dochter Marie, evenals Levenswijsheid
| |
| |
uit China, vertaalde hij ook uit het Duits. Gerard Knuvelder citeert in zijn inleiding tot deel 1 van het Volledig werk uit een brief van Streuvels aan De Bom: ‘Ik ben van de familie der Raskolnikof's: ik zou er niet naar zien als mijn beminde een slecht mens, een ondankbaar, een verrader, een hoer is als ik hem maar bemin’ (gedateerd 25-12-1896).
Streuvels had Tolstoj leren kennen via Franse en Duitse vertalingen en kwam tot de slotsom: ‘Ik erkende hem als de grootste schrijver van alle tijden’. Die maakte hem ‘waanzinnig’ (Gerard Knuvelder in zijn inleiding tot Volledig werk, deel 1). Hij kocht een Russische spraakkunst om hem in het origineel te kunnen lezen. Tolstoj betekende voor hem de auteur van meesterwerken als Oorlog en vrede. Uitgenodigd als eregast op het PEN-congres in Praag, ziet hij in de uitstalramen vertalingen van zijn eigen teksten liggen in het Lets, Joegoslavisch en Russisch, maar daar ontving hij nooit honoraria of presentexemplaren van. Hij zag daar vijf Russische vertalingen van eigen verhalen liggen. Joos Florquin getuigt in Mijn Streuvelsboek dat hij van ambassadeur Arthur Wouters vernam, dat Streuvels naast Charles de Coster de meest gelezen Belgische auteur in Rusland was.
Dankzij het lezen van letterkundige overzichten en van Die Hauptströmungen der Literatur des neunzehnten Jahrhunderts van de Duitse literatuurhistoricus G. Brandes stapelde hij zelfs een zekere kennis van de wereldletterkunde op. Hij leefde gewoon van en voor de literatuur, al moest hij om te overleven brood blijven bakken.
De meest frequente en intense internationale contacten onderhield de als schrijver ontwaakte Streuvels met de Duitse geesteswereld. Geen wonder dat Albert Verwey al op 19 november 1904 aan hem schrijft, dat hij na een week nog altijd denkt aan die zondagmiddag, toen ze ergens in een ‘cel’ in Streuvels' woning urenlang over Hoffmann en Brentano praatten... Die relatie zou zich tot ver in de jaren 1940 alleen maar verstevigen. Al was het niet altijd koek en ei tussen hem en Duitsland!
De verfilming van het boek De vlaschaard in Duitsland heeft heel wat herrie veroorzaakt. Zoals wij kunnen lezen bij Robert Ver- | |
| |
schuere (Stijn Streuvels zoals hij was), bestaan er bewijzen dat het contract met de Duitsers die De vlaschaard tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 zouden verfilmen, al voor de oorlog afgesloten was, in 1937-'38. Streuvels zelf getuigde over die hachelijke zaak, waar een geur van collaboratie om hing, zodat zelfs verzetslieden zijn Lijsternest wilden beschadigen: ‘Denken ze dan dat een film gemaakt wordt gelijk een oven brood? Aan het draaiboek werd twee volle j aar gewerkt, en toen de oorlog uitbrak heb ik vast gemeend dat die film nooit zou gemaakt worden, van '38 tot '42 heb ik er niets van vernomen. En dan ineens komen ze af. Moest ik mijn contract opzeggen? Ze zouden er wat om gegeven hebben! Met of zonder mijn toestemming zouden ze de film toch gemaakt hebben’. Mede dankzij een tussenkomst van Toussaint van Boelare bleven de aantijgingen van collaboratie in Brussel zonder gevolg. Streuvels had zich nog meer heisa om de hals kunnen halen, indien hij tijdens het Hitlerregime ingegaan was op uitnodigingen om in Duitsland voordrachten te komen houden. In 1935 nodigde Dr. A. Spemann hem daartoe al eens uit, wat Streuvels weigerde. Dat verhinderde hem niet om toch maar uit het Duits te vertalen, o.m. werk van Gottfried Keller. Buiten weten van de auteur schrijft diezelfde autoriteit Spemann in februari 1941 een brief aan Reichsminister Lammers, waarin hij meedeelt dat het ‘Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda den grössten zur Zeit lebenden flämischen Dichter’ heeft uitgenodigd voor een voordrachtreis langs de grootste Duitse steden. Streuvels heeft die uitnodiging wél aanvaard en zou op 16 maart 1941 voor de Fichte-Gesellschaft te Berlijn een lezing houden. Inmiddels was er vanwege Goebbels het
bericht gekomen dat Hitler niet beschikte over ‘die erforderliche Zeit zu einem Empfang des flämischen Dichters’. Wegens gezondheidsredenen trok Streuvels zijn aanvankelijke toestemming in, aldus vertelt Luc Schepens. Bij zijn zeventigste verjaardag in 1941 ontving hij een telegram van Dr. Goebbels: ‘Zum 70. Geburtstag sende ich Ihnen dem grossen Gestalter flämischen Volkstums und dem Künder flämisch-germanischer Kultur meine herzlichsten Glückwünsche’ (André De- | |
| |
medts). In oktober 1941 verscheen Das Streuvels-Buch, een Duitse bloemlezing die zijn naambekendheid bewijst, ten gevolge van vele, vele vertalingen, van zijn eigen hand en van zovele anderen. Het verkeer met Duitsland ging even succesrijk in beide richtingen.
Kijken we even naar wat in Duitsland allemaal gebeurde naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag op 5 oktober 1951: de Süddeutsche Rundfunk in Stuttgart wijdde een uitzending aan Streuvels; de Norddeutsche Rundfunk in Keulen liet in zes afleveringen de hele tekst van Die Männer am feurigen Ofen (Het leven en de dood in den ast) voorlezen; niet minder dan twaalf Duitse kranten en tijdschriften publiceerden een artikel (aldus Luc Schepens). Dat moet toch zowat de evenknie geweest zijn van wat toen in het thuisland geschiedde?
Eén van de meest invloedrijke motieven voor zo'n nauwe toenadering tussen Streuvels en Duitsland moeten we in de nabijheid van ‘flämisch’ en ‘deutsch’ situeren. In het boek Afscheid van Streuvels van Hedwig Speliers vinden we een foto met als onderschrift: ‘Stijn Streuvels während des Kriegsjahres 1940’. Daaronder deze tekst: ‘Heute kennt jeder Deutsche, der in Büchern mehr sucht als oberflächliche Ablenkung, der in ihnen vielmehr die tiefsten Quellen neuer Kraft erkannt, den Namen Stijn Streuvels’. Dat schreef Adolf Spemann, als ‘Vorwort’ van de uitgever van Das Streuvels-Buch op 3 oktober 1941. Dan moet Streuvels' naam toch al wel zeer bekend geweest zijn in Duitsland, allicht niet bij ‘jeder Deutsche’, maar toch bij zeer velen. Van de Streuvelseditie zijn nu al negen banden beschikbaar, die nog zullen vermeerderd worden, zegt de inleider enthousiast in het ‘Vorwort’. Die zijn niet alleen bestemd voor de cultureel ontwikkelde klasse, maar ook voor ‘den anspruchsvollen geistigen Arbeiter’. Streuvels slaagt erin ‘auf landschaftlich eng umgrenztem Raum die ganze, ewig unveränderliche Menschenwelt innerhalb der sie umgebenden und tragenden Natur darzustellen und zu deuten’. Hier wordt zelfs het cliché van Streuvels' te beperkte thuisland doorbroken. Kortom,
| |
| |
Streuvels was geen vreemde voor de Duitsers; ‘seine Freundschaft zum Deutschtum’ staat vast als een paal boven water.
In de studie van Friedrich Griese, waar Spemanns Streuvels-Buch mee besluit, wordt ook de nadruk gelegd op de ‘authenticiteit’ in Streuvels' uitbeelding van mens en natuur. Die trouw aan het eigen wezen was voor de Duitsers een waardevolle kwaliteit van een heel literair oeuvre. Verdraaiingen van degelijke volks- en stamgebondenheid lagen voor de hand, zoals vlug in Duitsland vanaf de jaren 1930 bleek.
In die jaren was er daar een enorme interesse voor zijn werk, dat voortdurend vertaald en verkocht werd. Hij werd beschouwd als een model-vertegenwoordiger van de ‘boerenroman’, als tegengewicht voor de verderfelijke stadsroman (aldus Marcel De Smedt in zijn commentaar bij de vertaling van Minnehandel (uit 1936) als Liebesspiel in Flandern). Duitse critici bewierookten het Vlaamse ‘boerendom’, dat zo verwant is met het Duitse. Zekere Edmund Starkloff integreerde Streuvels zelfs binnen de Duitse literatuur: hij begroette Prutske als ‘ein ganz deutsches, ja ein köstlich deutsches Buch’. Zeventig Duitse hoogleraren gingen in november 1935, toen ze opnieuw probeerden hem de Nobelprijs te laten toekennen, nog een fameuze stap verder: ze drongen er in een petitie op aan ‘dass der bedeutendste flämische Dichter, den Belgien heute besitzt, den Preis bekommt, ein Dichter, der durch zahlreiche deutsche Ausgaben seiner Werke bereits zum deutschen Volksbesitz gehört und unserer deutschen Kultur eng verbunden ist. Heil Hitler!’ (Garmt Stuiveling in zijn inleiding tot Volledig werk, deel 4).
Het Hitlerregime heeft Streuvels welbewust in het kader van zijn doelstellingen fascistisch ingekleurd. Dat blijkt onder meer uit Hedwig Speliers' Afscheid van Streuvels: ‘Zoals de Vlaamse katholieken het werk van Stijn Streuvels in hun santekraam hebben laten passen, zo lezen we bij Leo Ross hoe de nazisten een roman als De Vlaschaard, langs een bewust verdraaiende vertaling, hebben omgebogen tot een typisch produkt van hun fascistische propaganda, een zetstuk op het schaakbord van hun bloed-en-bodem
| |
| |
literatuur.’ Het woord ‘nazi’ werd zelfs voor hem gebruikt (aldus Georges Adé in het zopas vermelde Afscheid van Streuvels). In de jaren veertig was hij ‘de Vlaming’ bij uitnemendheid. Hoe formuleerde Friedrich Griese het weer in zijn opstel ‘Stijn Streuvels. Zum 3. Oktober 1941’? ‘Wer das geistige Gesicht Flandern beschwört, der trifft den Dichter Stijn Streuvels vornean’. ‘Wenn es sich um Flandern und den flämischen Menschen handelt...’, dan is Streuvels onontwijkbaar. Kijk maar naar de dertig vertalingen die in dat artikel worden opgesomd.
Dezelfde genealogische afstempeling krijgt de Duitse vertaling Der Knecht Jan. Roman aus dem Landleben in het ‘Nachwort’ van Augustin Habaru, in Duitsland tussen de twee Wereldoorlogen de befaamdste en ijverigste inleider van Streuvels' in het Duits vertaalde teksten: ‘Flämische Menschen sind es, die er handeln lässt, vor allem Kleinbauern und Arbeiter, mit den Bedürfnissen und Gefühlen, den Wünschen und Leidenschaften der Millionen, die sich unter das harte Gesetz der Lohnarbeit beugen müssen’. De meest adequate bepaling van Streuvels' oeuvre is: Vlaams.
Even een tussendoortje: het valt me op dat de interesse voor Stijn Streuvels' romans intenser is (geweest en nog is) in het buitenland dan in Vlaanderen en Nederland. Het weekblad Knack vroeg aan 76 medewerkers, onder wie zowel auteurs als academici en boekhandelaren, een lijst op te stellen van 50 overleden Vlaamse auteurs, ‘de Top 50 van het Pantheon’. Daarin stond Louis Paul Boon op de eerste en Stijn Streuvels op de vijfde plaats (met Het leven en de dood in den ast en De vlaschaard). Hugo Claus, die toen nog niet overleden was, troonde met Het verdriet van België en De Oostakkerse gedichten als nummer 1 in de ‘Top 10. De Wachtkamer. Tien Vlaamse levende klassiekers’. Daarmee reageerde Knack tegen een lijst van gecanoniseerde Vlaamse auteurs opgesteld door het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie, gehuisvest in de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en Letterkunde in Gent, waar ook Louis Paul Boon het hoogste scoorde en Streuvels de zesde plaats bekleedde. Of we aan die klasseringen ook het grootste aantal lezers moeten vastknopen, meen ik te mogen be- | |
| |
twijfelen. Hoe vaak wordt De vlaschaard nu, in 2009, nog gelezen? (Diezelfde vraag geldt ook voor Het verdriet van België, dat naar het schijnt na Claus' overlijden deugdelijk verkocht wordt...).
Naast Duitsland verdient Frankrijk zeker een ereplaats in een rapport over ‘Streuvels internationaal bekeken’. Niet alleen een overvloed van vertalingen, maar ook de uitvoerigste buitenlandse analyses hebben wij aan de Franse cultuurwereld te danken.
Zoals al gezegd, ontbreken jammer genoeg uitgewerkte confrontaties (op comparatistische grondslag) van een Streuvelsboek, of van een thema, of van zijn hele oeuvre - wat nog minder doenbaar is - met een Frans boek of thema, enzomeer. Er werden nog geen uitgebreide comparatistische studies geschreven.
We kunnen onze beschouwingen vooreerst vastknopen aan zijdelingse verwijzingen die niet worden uitgewerkt. Wat doen we met de tientallen door André Demedts in zijn biografie opgesomde auteursnamen, van Zola over Léon Bloy naar Paul Claudel en Marcel Proust, die hij allemaal moet gelezen hebben? En als Streuvels in juni 1947 voor het Internationale Congres van de PEN-Club in Zurich verbleef, was hij zo gelukkig daar oude bekenden als Thomas Mann, Ernst Wiechert en Werner Bergengruen te mogen ontmoeten... Wat doen we bijvoorbeeld met verwijzingen, afgerond in één zin, door Hedwig Speliers (in Omtrent Streuvels) van nouveaux-romanciers als Alain Robbe-Grillet, Claude Simon en Michel Butor in verband met toen in Frankrijk ‘gerestitueerde beschrijvingen’ en Streuvels' eigen beschrijfkunde? Of veel vroeger nog: als het waar is dat de kasteelheer in de novelle Op het kasteel (1904) opgesloten leeft binnen de erotische spookbeelden van de Italiaanse renaissancepornograaf Pietro Arétino, is het dan niet de moeite waard om die connectie wat te gaan uitpluizen? En als Speliers Régis Debray en Teilhard de Chardin meent te herkennen, waarom spitten we dat dan niet wat verder uit? En als Streuvels de Italiaan d'Annunzio ‘geniaal’ noemt? Gust Keersmaekers (‘Da 't nie goed is, is niks, madame, als 't maar veul is’) acht een indrukwekkende reeks van Franse namen betrokken bij het schrijven van De teleurgang van den Waterhoek, en het schrijven van
| |
| |
Kerstwake en Alma met de plassen haren zou te maken hebben met de lectuur van E. Fromentin, Dominique. Komaan, comparatisten, werk genoeg! En de kranten en weekbladen in binnen- en buitenland kunnen in dat uitputtende onderzoek worden verwerkt. En er liggen tal van gegevens, ook comparatistische, opgebaard in honderden licentiaatsverhandelingen.
Die sprokkelingen en verwijzingen vielen trouwens bij de ware Streuvelsfans niet altijd in goede aarde. In zijn brieven aan E. de Bom uit hij zijn bewondering voor Franse en Duitse romantici, realisten, naturalisten, symbolisten, niet alleen voor Balzac en De Maupassant, maar ook voor Tolstoj, Dostojewski, Gogol en Toergenjev, en voor Shakespeare en Goethe, die helemaal bovenaan onovertroffen stonden. Maar wanneer Cyriel Buysse, die van Streuvels weinig wou weten, Minnehandel een parodie op La Terre van Emile Zola noemde, zat die ernaast: ‘Waarschijnlijk heeft Streuvels nooit aan de Franse naturalist gedacht en alleen gepoogd te beschrijven wat hij onder zijn ogen zag gebeuren’ (aldus André Demedts). Zo moet men ook de tegenstrijdige krachten die Jantje Verdure verscheuren, niet toeschrijven aan Streuvels' kennis van Sigmund Freud. Geleerde traktaten als Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie en Die Traumdeutung had hij zeker niet gelezen toen hij zijn ‘psychoanalytische verhalen’ Een zomeravond en Jantje Verdure schreef; toch zijn ze zowel in hun beschrijving van ziekteverschijnselen als in hun ontknoping ‘wetenschappelijk juist’: ‘Waar had Streuvels met zijn drie jaar lager middelbaar onderwijs, zijn wetenschappelijke onderlegdheid gehaald? Het antwoord luidt: bij het eenvoudige volk, dat op een eeuwenlang gevormde, aangevulde en verbeterde mensenkennis steunde en in zichzelf, bij een geniale intuïtie die hem, niet alleen in deze materie, de dingen met onfeilbare zekerheid doen aanvoelen heeft’ (André Demedts, ‘Stijn Streuvels als psycholoog’, in: Mededelingen der KNA van Wetenschappen, Afdeling Letterkunde, 1972).
Is het niet normaal dat een nogal geleerd recensent in zijn leesverslag een naam laat vallen waar de auteur zelf nooit kan aan gedacht hebben? Zo vermeldt Georges Adé (in ‘Omtrent Omtrent
| |
| |
Streuvels’) naast Levensbloesem (uit 1938) L'Etape van Paul Bourget (uit 1902), maar hij gaat daar niet op in. Of hij citeert uit Albert Westerlincks opstel ‘Stijn Streuvels tussen historiciteit en mythe’ en noemt een aantal Germaanse en Griekse mythische figuren in verband met boer Vermeulen. Kunnen Icaros, Prometheus, Lucifer en zelfs Adam en zovele andere helden ons dichter bij De vlaschaard brengen? Ook André Demedts citeert uit een opstel van Westerlinck, ‘Weer een uur met Streuvels’ (DWB, 1961), om Het leven en de dood in den ast te kunnen zien als ‘een concretisering van Heideggers filosofie’, met name over het zo menselijke gevoel van ‘Unzuhause’-zijn en van de ‘Unheimlichkeit’. Zijn dat meer dan uit de lectuur van secundaire teksten opgeraapte suggesties die verder uitgesponnen zouden moeten worden?
Het wordt tijd om wat ruimere opstellen, hoe zwak ze comparatistisch ook uit mogen vallen, even te vermelden. André Claudet schreef onomwonden (in Les Beaux Arts, 4 juni 1937), dat Streuvels tekende ‘la plus belle tête de paysan que je connaisse, même avant Ramuz’ (geciteerd door Hedwig Speliers in Afscheid van Streuvels). En verder in hetzelfde opstel een opsomming van klinkende namen, die echter weinig worden opgevuld: ‘Il est le plus célèbre des écrivains de Flandre. L'Allemagne, la Russie, la Scandinavie le reconnaissent comme un des leurs et retrouvent dans ses livres la saveur de leur sol, l'éclat dur de leur ciel et l'étreinte nocturne de la terre. Gorki, Reymont, Knut Hamsun, Giono, Ramuz, Streuvels, de pays à pays ces noms se répondent’. Ook Augustin Habaru, een in Duitsland veel gevraagde en deskundige schrijver van ‘Nachworte’, schrijft in het zeer interessante ‘Nachwort’ bij de vertaling van Der Knecht Jan. Roman aus dem Landleben: ‘In einigen seiner frühen Novellen ist der Einfluss Maupassants fühlbar. Dagegen vermochte ihn der langläufige, damals schon verfluchte Naturalismus nicht lange zu fesseln, da ihm Gestaltung stärkstes Bedürfnis war’. Het uitvoerigste vergelijkende commentaar bij een paar van Streuvels' teksten vinden we bij Jef van Meensel, die Het einde en Zomerzondag vergeleek en confronteerde met G. Flauberts Madame Bovary (uit 1856). Flaubert kende een renouveau in de
| |
| |
jaren 1970, aldus de auteur, vandaar die verrassende (en wat ver gezochte?) confrontatie. Streuvels ook streeft ernaar dat de lezer het gebeuren ziet en beleeft vanuit één of meer verhaalpersonen. (Maar of daar nu Flaubert voor moet naast gaan staan?). Vooral in Het einde (uit 1896) zouden Streuvels' affiniteiten met Flaubert opvallen: ‘dezelfde verteltechniek, veel gelijkaardige inhoudselementen, dezelfde stroming’... Jef van Meensel stelt terecht de vraag: ‘Wijst dat op beïnvloeding?’ ‘Of waren die dingen artistiek gemeengoed in West-Europa?’ Ik vraag me ook af of de verwijzing naar het ‘Tainiaans’ image van ‘de sensuele, tegelijk mystiek aangelegde Vlaming’ wel op zijn plaats is in Streuvels' voorstelling van zijn mensen?
Augustin Habaru schreef een zeer leerrijk ‘Avant-propos’ bij de uitgave van L'Août in Parijs (in 1928). In sommige van Streuvels' eerste novellen, bijvoorbeeld Het einde, is de invloed van Maupassant onmiskenbaar. Ook de tijdgenoot Ramuz staat dicht bij Streuvels. Tot dusver zijn in Frankrijk vooral bekend: Cyriel Buysse, Felix Timmermans, August Vermeylen en Lode Baekelmans, maar ‘Streuvels les dépasse tous. Il est de la taille de Bjoernsen, Linnankovski, Reymont, Gorki’.
Gerard Knuvelder vermoedt dat Streuvels zijn ‘methode van voorstellen’ dankt aan Flaubert, de verpersoonlijking van een ‘onpartijdig, onpersoonlijk, zakelijk realisme’. Verklaarde Streuvels zelf niet (in Avelghem) dat hij van Flaubert leerde ‘de eerbied en de geestdrift voor het vak als hoogste kunst’ te beschouwen? Dat klinkt heel vleiend, al verwierp Streuvels zelf al die klevers, zoals ook ‘realisme’. In zijn boek Stijn Streuvels beklemtoont Knuvelder dat Streuvels ‘realist’ wilde zijn, mede op het voetspoor van de grote Noorse en Russische schrijvers die hij in zijn jeugd bewonderend las. Zoals blijkt uit Op de Vlaamse binnenwateren kende hij alvast bij naam de belangrijkste vertegenwoordigers van het modernisme in Frankrijk. Hij ontdekte in het bijzonder Marcel Proust, aan wie hij zelfs het motto van een hoofdstuk in het vermelde essay ontleende. ‘Realist’ deed toen vooral aan Zola en de Franse naturalisten denken (aldus A. Demedts in zijn biografie),
| |
| |
maar Maeterlinck en Huysmans, en Poe en Hoffmann, zelfs Ibsen en Dostojewski drukten hun stempel op zijn verhalen en op zijn figuren (André de Ridder, Stijn Streuvels, zijn leven en zijn werk). Uit Engeland is volgens Garmt Stuiveling vooral de invloed van A Christmas Carol van Ch. Dickens het vermelden waard.
De term ‘realist’ wordt te pas en te onpas op zijn oeuvre gekleefd, maar de afwijzing door Streuvels van alle -ismen brengt ons bij de positionering van zijn oeuvre binnen de Europese literatuur van zijn tijd.
Een verwijzing naar het naturalisme ligt voor de hand (cf. Jean Weisgerber, Stijn Streuvels. Een sociologische balans), maar Streuvels wees die benaming van zijn kunst radicaal af, zoals hij ook afkerig stond tegenover het darwinisme als grondslag van het naturalisme. ‘Regionalist’ moet hem ook als te bekrompen zijn voorgekomen. André Demedts citeert in zijn biografie een veelbetekenende reactie van Streuvels op die geleerde woorden van historici en critici: ‘Ik heb reeds verscheidene malen gehoord dat ze mij willen catalogeren als “De realist van Vlaanderen”. Ik hou daar niet van; Ik ga onder geen vaantje. Realisme en naturalisme zijn domme woorden zonder zin’. Dat schreef hij al in 1899, waar het citaat als volgt vervolledigd wordt in een brief aan een vriend, priester C. Delaere: ‘Ge weet zoveel als ik: indien een schrijver wilde Realist zijn, hij met de grauwelijkste dingen op te schrijven die rond hem gebeuren, nog verre beneden de waarheid zou blijven. Die gezond werk wil maken schrijft niet 't geen hij wil, maar 't geen hij kan! Al 't ander is stelseltjes-literatuur’ (Heule-Spiegel. Speciaal Streuvelsnummer, nr. 16, oktober 1992).
Streuvels' afkeer van de ‘stelseltjes-literatuur’ betrof wel degelijk alle -ismen waar geleerde commentatoren en critici zijn zo omvangrijk en in de tijd gespreide oeuvre mee in verband brachten, meestal in de vorm van ‘invloeden’, wat hij zeker afkeurde. Hij voelde zich wel betrokken bij alle literair-historische -ismen, maar hij beschouwde zich als een ‘uniek’ schrijver, als iemand boven (niet noodzakelijk buiten) alle stelseltjes. Hij las enorm veel en ontleende en plukte, zoals Hugo Claus op het einde van de twin- | |
| |
tigste eeuw zal zeggen, her en der en legde daar zijn meesterlijke hand op. Die mengeling van polyvalentie en uniciteit maakt het comparatisten zo moeilijk. Even negatief en afwijzend stelde hij zich op tegenover het expressionisme, en hij viseerde daarmee niet alleen Paul van Ostaijen, maar ook Karel van de Woestijne; wat onder het etiket ‘expressionisme’ werd aangeboden als nieuwe kunst, noemde hij ‘kindergestamel’; het zo geroemde ‘estheticisme’ van na de Eerste Wereldoorlog kwam hem te armtierig over (cf. Jean Weisgerber in zijn inleiding tot Volledig werk, deel 3).
Om af te ronden kijken we nog even naar de belangrijkste buitenlandse historici, wel te verstaan op zoek naar comparatistische verbanden.
We beschikken over speciale edities van twee belangrijke Vlaamse tijdschriften, gewijd aan Streuvels: de Hulde aan Stijn Streuvels (DWB, 1946) en Stijn Streuvels wordt 90 (Ons Erfdeel, 1961). Daarin staan onder meer bijdragen van niet-Vlamingen als Pierre Berteloot, Anton van Duinkerken, Antoon Coolen en C.M. van den Heever. Er wordt soms, als het ware in het voorbijgaan, over ‘invloed’ gesproken, zoals door Antoon Coolen, die ‘negentiende eeuwse Russen, de Scandinaviërs, wier invloed [...] naspeurbaar is in de eerste werken’ vermeldt en verder ‘de negentiende eeuwse en latere Fransen [...], zoals de Maupassant en Proust’, maar verder gaat dat niet. Ook niet in zijn opstel voor DWB, waar hij nog eens ‘Russische en Noordsche invloeden’ in Streuvels' jeugdwerk noemt. Dat is ook tot in Zuid-Afrika doorgedrongen, zoals C.M. van den Heever schrijft: ‘Daar was die groot Russiese en Skandinawiese prosaskryvers in wie se werke ons 'n innerlike verwantskap met die groot Wes-Vlaamse prosaskrywer opmerk’.
De buitenlandse geleerde die het meest indringend over Streuvels geschreven heeft, blijft voor mij de Noord-Fransman Pierre Berteloot. Hij publiceerde omvangrijke tijdschriftartikelen als ‘Les Forces cosmiques, le Temps et la Vie intérieure dans l'oeuvre de Stijn Streuvels’ in het geciteerde nummer van DWB. Daar tracht hij de Europese waarde van Streuvels' werk te verbinden met zijn door en door Vlaams zijn. Streuvels' verbeeldingen ‘doen denken aan’,
| |
| |
zo schrijft hij meermaals en die verwijzingen zijn allicht wel pertinent: le romantisme germanique, Charles Péguy, Gabriel Marcel, Marcel Proust, R.M. Rilke, Alain Fournier... Natuurlijk doet hij ook denken aan Rubens en Rembrandt. De grootste nieuwigheid in dat artikel lijkt me de associatie met de Franse romanschijver Maxence van der Meersch, die de traditie van Balzac, Zola en Paul Bourget verderzet. Met hem heeft onze Vlaamse meester veel gemeen, dat verder naar boven gehaald kan worden. De bijdrage van Berteloot stimuleert zo'n nader onderzoek.
Wie al wat wij tot dusver verzameld hebben, eens deskundig gesynthetiseerd wil zien, leze het laatste hoofdstuk van André Demedts' Stijn Streuvels, waar hij ‘op het vlak van de wereldletterkunde’ geconfronteerd wordt met een reeks grote namen, onder wie vijf Nobelprijswinnaars. Streuvels zelf liep niet zo hoog op met die Nobelprijs... Hij had hem, naar ik meen, wel een keer verdiend. De naarstige zoeker vindt ten slotte toch nog iets onverwachts: in Trends van 17 april 2008 vind ik onder de focus ‘Wereldeconomie’ een artikel: ‘De wereld volgens Streuvels, Claus en Baeck: “De financiële alchemisten moeten afgestraft worden”’. Professor emeritus in de Economische Wetenschappen Louis Baeck bespreekt er de bedenkelijke manier waarop het Westen zijn hegemonie in de wereldeconomie tracht te verdedigen tegen de onstuitbare opmars van een aantal groeilanden als China, India, Rusland, Brazilië. Azië haalt ons in, zegt hij in het interview, ze overtroeven ons al in bepaalde domeinen van de economische groei. Dat kan de pa niet verteren en hij wil de zoon doden: ‘Het is een oeroud fenomeen waarbij de pa de zoon wil doden. Stijn Streuvels vertolkt dat in De Vlaschaard waarin de vader de zoon doodslaat’. Ik wil hierbij aanstippen dat nergens in de laatste bladzijden van die roman te lezen staat dat de zoon inderdaad dood-geslagen werd, maar het doet deugd dat beeld gebruikt te zien door een befaamd wereld-economist in zijn analyse van wat tegenwoordig op wereldschaal voorvalt in de economische relaties tussen het ‘vaderlijke’ Westen en zijn zonen. Hoe Streuvels in 2008 nog van pas komt als een metafoor voor strubbelingen op de wereldmarkt! Zo heeft het
| |
| |
blijven snuffelen naar Streuvels' aanwezigheid op de internationale markt toch nog iets opgeleverd!
| |
Bibliografie
Streuvels, Stijn, Volledig werk. Brugge: Orion /Desclée de Brouwer, 1971-1973, 4 vol. |
Streuvels, Stijn, L'août. Traduit du flamand par Georges Khnopff. Avant-propos de Augustin Habaru. Paris: Librairie Stock, Delamars et Boutelleau, 1928. |
Streuvels, Stijn, Der Knecht Jan. Roman aus dem Landleben. Aus dem Flämischen übertragen von Nico Rost und mit einem Nachwort versehen von Augustin Habaru. Berlin/Zürich: Universum Bücherei für Alle, 1928. |
Streuvels, Stijn, Das Streuvels-Buch. Zum 70. Geburtstag von Stijn Streuvels. Vorwort des Verlegers. Stuttgart: J. Engelhorns Nachf. Adolf Spemann, s.d. |
|
Demedts, André, ‘Stijn Streuvels en Zuid-Vlaanderen’, in: Ons Erfdeel, 1960, 2, december. |
Demedts, André, Stijn Streuvels. Een terugblik op leven en werk. Brugge: Orion, 1971. |
Demedts, André, ‘Stijn Streuvels als psycholoog’, in: Mededelingen der KNA van Wetenschappen, Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, deel 35, 5, 1972. |
Dietsche Warande en Belfort. Hulde aan Stijn Streuvels, 1946. |
Florquin, Joos, Ten huize van.... 2. Leuven: Davidsfonds, 1963. |
Florquin,Joos, Mijn Streuvelsboek. Brugge: Orion, 1971. |
Hanot, Michel, De briefwisseling tussen Albert Verwey en Stijn Streuvels. De geschiedenis van een samenwerking. Publications of the Modern Humanities Research Association, volume 4. |
Heule-Spiegel. Speciaal Streuvelsnummer, nr. 16, oktober 1992. |
Keersmaekers, Gust, ‘Da't nie goed is, is niks, madame, als 't maar veul is’. Tielt: C.V.K.W. vzw, 1966. |
| |
| |
‘Knacks canon van de Vlaamse literatuur’, in: Knack, 2 april 2008. |
Knuvelder, Gerard, Stijn Streuvels. (Monografieën over Vlaamse letterkunde). Brussel: Manteau, 1964. |
Van Meensel, Jef, Stijn Streuvels, Het Einde-Zomerzondag. Tekstuitgave en werkschrift [...]. Brussel/Amsterdam: Manteau, 1978. |
Stijn Streuvels wordt 90, Ons Erfdeel, december 1961. |
De Ridder, André, Stijn Streuvels, zijn leven en zijn werk. Amsterdam: Veen, 1907. |
Roemans, Rob en Hilda van Assche, Bibliografie van Stijn Streuvels. Antwerpen/Utrecht: De Nederlandsche Boekhandel, 1972. |
Schepens, Luc, Kroniek van Stijn Streuvels. Brugge: Desclée de Brouwer, 1971. |
De Smedt, Marcel, ‘De eerste Duitse vertaling van De vlaschaard’, in: Marcel De Smedt (red.), ‘Wie heet er u te slijten?’. Over De vlaschaard van Stijn Streuvels. Jaarboek 12 van het Stijn Streuvelsgenootschap. Tielt: Lannoo, 2007. |
Speliers, Hedwig, Omtrent Streuvels. Het einde van een mythe. Een anti-essay. Brugge: J. Sonneville, 1968. |
Speliers, Hedwig (e.a.), Afscheid van Streuvels. Brugge: Sonneville, 1971. |
Speliers, Hedwig (red.), Album Stijn Streuvels. Antwerpen: Manteau, 1984. |
Trends, 17 april 2008. |
Verschuere, Robert, Stijn Streuvels zoals hij was. Ingooigem: Verschuere, 1973. |
Weisgerber, Jean, ‘Stijn Streuvels. Een sociologische balans’, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1970. |
Westerlinck, Albert, ‘Weer een uur met Streuvels’, in: DWB, 1961. |
|
|