Jaarboek 14 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2008. Voor altijd onder de ogen. Streuvels en de beeldende kunsten
(2009)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Streuvels en de ruimte | |
[pagina 138]
| |
[pagina 139]
| |
De gematigde moderniteit van het regionalisme.
| |
Streekeigenheid en industrialisatieIn 1903 ziet Stijn Streuvels de kans om zijn eigen woonst te bouwen. Streuvels heeft in dat jaar een aardige som geld geërfd na het overlijden van zijn oom Victor Lateur. Met dat kapitaal koopt hij een hellend terrein in Ingooigem dat uitziet over de West-Vlaamse velden. De grond bestaat uit weerbarstige klei en brengt de eigenaar, boer Balcaen van de naburige hoeve niets op. Voor het ontwerp van de woning op die ‘kleikop’, spreekt Streuvels zijn vriend uit de Kortrijkse kunstgilde Onze Kunst om Beters Wille, of kortweg Onze Kunst, aan: de architect Jozef Viérin. In de zomer van 1904 wordt de bouw aangevat op grond van Viérins plannen en Streuvels helpt met de bouwvakkers mee waar hij kan. Wanneer hij het jaar erop in zijn woonst trekt, wordt een periode in zijn | |
[pagina 140]
| |
leven afgesloten. Hij beëindigt zijn activiteiten als bakker en zal zich voortaan volledig aan het schrijverschap wijden. Bovendien treedt hij kort daarop in het huwelijk met Alida Staelens (1879-1975). Streuvels geeft het huis waar hij en Alida hun gezin zullen grootbrengen de naam ‘Het Lijsternest’. Een beeldmerk met een lijster op een boomtak, (vermoedelijk) naar een ontwerp van de schilder Emmanuel Viérin (1869-1954), broer van Jozef, wordt verwerkt in een tegel op de gevel. Streuvels zal het beeldmerk ook op zijn briefpapier gebruiken. Streuvels zal Het Lijsternest zijn leven lang blijven verbouwen en uitbreiden. In 1906 laat hij met het geld van de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Nederlandse Letterkunde (1905) een werkkamer bijbouwen in de noordoostelijke hoek van de woning.Ga naar eind265 Wanneer hij voor de tweede maal die Staatsprijs ontvangt (1911), breidt hij de werkkamer andermaal uit. Hij laat er het beroemde ‘panoramische raam’ aanbrengen voor zijn schrijftafel (afb. 37). Dit raam van twee meter breed en vervaardigd uit één stuk geeft door de verhoging van de kleikop een prachtig uitzicht op het landschap in de richting van de Tiegemberg.Ga naar eind266 Daarenboven verbeeldt het raam de objectieve fotografische en psychologische blik van Streuvels op het plattelandsleven.
De keuze van Streuvels om zijn kunstenaarswoning midden in de natuur te bouwen was weloverwogen. De motivatie daartoe lag in het verlengde van het artistieke klimaat van rond de eeuwwisseling.Ga naar eind267 Net zoals zijn vrienden van de Latemse school ging Streuvels mee in een nieuw levensgevoel dat in het laatste decennium van de negentiende eeuw en het eerste van de twintigste vele schilders, beeldhouwers, schrijvers en dichters ertoe bracht om de verstedelijkte omgeving te verlaten en een harmonisch bestaan in de natuur te zoeken.Ga naar eind268 Zo ook trokken de Latemse kunstenaars weg uit de stad om een hoeve te huren of een villa te bouwen in de bochten van de Leie.Ga naar eind269 Emile Claus (1849-1942), Valerius de Saedeleer (1867-1941), George Minne (1866-1941), Karel (1878-1929) en Gustave van de Woestijne (1881-1947) en | |
[pagina 141]
| |
Jules de Praetere (1879-1949) maken van het idyllische Leiedorp en haar omgeving een artistiek studieobject. De Latemse school beeldde het pittoreske van het landelijke leven af en legde daardoor meteen de nakende teloorgang van het landelijke karakter vast. Zoals zijn vrienden uit Latem, droomde Streuvels al lang van een artistieke afzondering in een eigen optrekje in de natuur. Ook hij wou uitkijken op een schilderachtig en mythisch landschap dat kon dienen als inspiratiebron. Hoewel Streuvels op die manier de artistieke idealen van de Latemse school volgde, was hij toch niet het type van de stedeling die de stad ontvluchtte.Ga naar eind270 Streuvels trok niet de natuur in omdat hij aan de drukte van de industriële stad wou ontsnappen. Hij was geen stadsmens maar een dorpeling. Toch kon ook hij als dorpsbewoner het lot niet ontsnappen van de verstedelijking. Het platteland dreigde niet enkel opgeslorpt te worden in de uitbreiding van de stadsperiferie. Het platteland onderging zelf een industrialisering en kreeg een nieuw gezicht door ingrijpende veranderingen zoals ontbossingen op grote schaal, het aanleggen van spoorwegen, autosnelwegen en kanalen, de modernisering van de landbouwteelt, het vestigen van grootschalige industriële bedrijven op het platteland, de verkaveling van grote landgoederen en het verdwijnen van windmolens.Ga naar eind271 Voor velen dreigden die veranderingen de traditionele schoonheid te ontluisteren en de eigenheid van de streek te corrumperen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw gaan kunstenaars en intellectuelen zich verenigen om weerwerk te bieden tegen de gevolgen van de verstedelijking en de industrialisatie. Het regionalisme wordt een culturele beweging die het verlies van het landelijke karakter wil tegengaan en traditionele waarden wil redden. Met een duidelijke esthetische bezorgdheid voert deze beweging actie voor het behoud van het pittoreske landschap en de streekeigen architectuur. De oprichting van de Vereniging tot behoud van Natuur- en Stedenschoon (vns) in 1910 geeft blijk van die groeiende esthetische sensibiliteit.Ga naar eind272 Ook Streuvels zette zich in zijn literatuur in voor een her- | |
[pagina 142]
| |
waardering van het traditionele landschap. Zijn keuze om zich als dorpeling tussen de boerderijen op het platteland te vestigen, moet eveneens gelezen worden als een herwaardering van het ‘authentieke’ plattelandsleven. Die morele en esthetische bekommernis voor de ‘eigenheid’ van het platteland weerspiegelde zich in de vormgeving van Het Lijsternest. De pittoreske architectuur van Het Lijsternest en de schilderachtige gevoeligheid waarmee de woning zich in het landschap inpaste, gaf een artistieke reactie op het verstedelijkingsproces van het platteland. | |
De Engelse cottage in Vlaamse stijlHet Lijsternest is een van de opmerkelijkste verwezenlijkingen van Jozef Viérin. Viérin was geschoold als architect in het Gentse Sint-Lucasinstituut, waar neogotische architectuur werd gedoceerd en waar een christelijke Vlaamse agenda aan de educatieve was gekoppeld. In zijn carrière zal Viérin vele villa's en cottages bouwen, voornamelijk in De Panne, Duinbergen en Westende. In navolging van de Engelse architecten Charles F.A. Voysey (1857-1941) en Mackay Hugh Baillie Scott (1865-1945), wilde hij de volksarchitectuur naar zijn hand zetten en aanpassen aan de moderne behoeften. De streekeigen profielen, het materiaalgebruik en de detaillering van zijn architectuur weerspiegelen Viérins zoektocht naar de ‘authentieke’ West-Vlaamse landelijke architectuur.Ga naar eind273 In 1917 had Viérin de opdracht gekregen van het Ministerie van Landbouw en Openbare Werken om een studie te maken van de landelijke architectuur in de kuststreek. Op basis van de schetsen die hij tijdens de oorlog gemaakt had, publiceerde hij in 1921 Over de landelijke woning aan de Vlaamsche kust.Ga naar eind274 Het boek gaf een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de hoeves, aanbevelingen voor de wederopbouw en een reeks foto's van historische hoeves in West-Vlaanderen. Het zou heel het interbellum architecten inspireren bij het ontwerp van landelijke villa's. Na de Eerste Wereldoorlog, toen hij door de Belgische staat als verantwoordelijke was aangesteld voor de coördinatie van de wederop- | |
[pagina 143]
| |
bouw van Nieuwpoort en Diksmuide, evolueerde Viérin stilaan naar een Vlaams traditionalisme.Ga naar eind275 Wellicht mede door zijn grote activiteit als restaurator van historische gebouwen ging hij historische en ambachtelijke bouwmethodes van dichterbij volgen. Het Lijsternest maakt deel uit van het vroege werk van Viérin, toen hij actief lid was van de Vlaamse kunstenaarsgroep Onze Kunst. Tot deze Kortrijkse kunstgilde behoorden naast Jozef Viérin, zijn broer Emmanuel Viérin, Jozef de Coene (1875-1950), Adolf de Coene (1879-1933), Pieter-Jozef Laigneil (1870-1950), Victor Acke (1864-1953), Richard Acke (1873-1934), Victor Verougstraete (1868-1935), Arthur Deleu (1884-1966), Karel Noppe (1867-1953), Omer Provost (1872-1959), Albert Caullet (1875-1950), en Edouard Messeyne (1858-1931). Deze groep was opgericht in 1899 door Jozef de Coene en Victor Verougstraete om een campagne te voeren tegen de dreigende afbraak van de Hallentoren te Kortrijk.Ga naar eind276 Naast het verdedigen van het historische patrimonium, stond deze jonge groep Kortrijkse kunstenaars open voor de vernieuwingen van het fin de siècle uit binnen- en buitenland. Daardoor gingen ze voorbij aan de opleiding in de neogotiek die velen hadden genoten aan Sint-Lucas.Ga naar eind277 Zo volgden de leden van de Kunstgilde via tijdschriften en (wereld)tentoonstellingen de Nederlandse art nouveau rond Berlage, de Duitse Jugendstil, de Franse ‘Arts Décoratifs’, de Engelse Arts & Crafts-beweging en de Wiener Werkstätte. Verder waren de leden van Onze Kunst aanhangers van de ideeën van Henry van de Velde (1863-1957).Ga naar eind278 Streuvels werd in 1899 in deze Kortrijkse vriendenkring geïntroduceerd door Emmanuel Viérin.Ga naar eind280 Streuvels en Viérin waren hechte vrienden die beiden geboeid waren door de esthetiek van het Vlaamse landschap. Streuvels ging de schilder vaak in zijn villa in De Panne opzoeken om dan samen het landschap en haar landelijke architectuur te exploreren. Hoewel hij binnen de Kortrijkse kunstgilde het dichtst bij Emmanuel stond, werd hij ook goed bevriend met zijn broer Jozef Viérin en met de broers De Coene. Hierover schreef hij: | |
[pagina 144]
| |
Het kan een zonderling toeval genoemd worden dat er op eenzelfde tijdstip, in eenzelfde stad zulk een schaar begaafde kunstliefhebbers malkaar ontmoeten, als vrienden verbonden blijven, eensgezind, met kennis van zaken, met uitgesproken smaak en talent, er naar streven, het als hun plicht beschouwen te waken over de schoonheid van hun stad, hun best doen om het ‘oude’ in eere te bewaren en het ‘nieuwe’ zelf te scheppen.Ga naar eind281 Het Lijsternest moest een synthese worden van de ideeën van de Kortrijkse Kunstgilde. Het ontwerp van Jozef Viérin dat de basis daarvoor legde, werd aangevuld door het interieurontwerp van Emmanuel Viérin. De vormgeving van het interieur werd gekenmerkt door een Vlaamse traditionele eenvoud: stevige meubels in Vlaamse stijl, forse stoelen bekleed met leer, een schouw uit rode steentjes met daarboven koperen schotels, de stoof, etc.Ga naar eind282 De broers Jozef en Adolf de Coene leverden meubels, de gordijnen en het behangsel voor Het Lijsternest.Ga naar eind283 Kunstwerken van de hand van Victor en Richard Acke, Arthur Deleu en Karel Noppe zouden Het Lijsternest ten slotte in de lijn van de Arts & Crafts-beweging tot een echt Gesamtkunstwerk maken. De architecturale vormgeving van Het Lijsternest eigende op Vlaamse wijze de Engelse Arts & Crafts-idealen toe, zoals de aandacht voor traditioneel vakmanschap, lokale bouwmaterialen en het lokale klimaat. De architectuur herinnert aan die van Charles Robert Ashbee (1863-1942), William Lethaby (1857-1931) en William Morris (1834-1896). Toch klinkt in de vormgeving van Het Lijsternest vooral de ‘cottage’-architectuur van Mackay Hugh Baillie Scott en Charles Francis Annesley Voysey door. De ‘cottage’ werd herontdekt tijdens de ‘domestic revival’ van de tweede helft van de negentiende eeuw in Engeland en werd al vlug het favoriete bouwtype van de Engelse middenklasse door de combinatie van modern comfort en een traditionele architectuur. De cottagestijl van Baillie Scott en Voysey zette de landelijke bouw- | |
[pagina 145]
| |
tradities voort en belichaamde waarden zoals rust, vakmanschap, streekeigenheid, geheugen en traditie.Ga naar eind288 De regionalistische idealen waarvoor in Engeland de cottage model stond, verspreidden zich verder over het Europese vasteland.Ga naar eind289 Via het tijdschrift The Studio (1893) genoot het werk van Voysey en Baillie Scott grote aandacht. De cottagecultuur werd vlug populair in België en is vooral verbonden met de ontwikkeling van de eerste badsteden aan de kust. Naast Viérin waren Georges Hobé (1854-1936) en Albert Dumont (1853-1920) bekend als ontwerpers van duinvilla's of cottages. Tussen 1903 en 1905 verscheen er zelfs in Brussel een tijdschrift Le Cottage. Het blad propageerde de huiselijkheid van de cottage en daarnaast ook een coöperatieve vorm van collectieve landeigendom.Ga naar eind290 Le Cottage organiseerde bovendien de tentoonstelling ‘L'exposition du Cottage’ in de Cercle Artistique te Brussel (25 juni tot 25 juli 1904) met bijdragen van o.a. Viérin, Dumont, Hobé en Victor Horta (1861-1947). Voor deze stijl was verder in België de villa Bloemenwerf (1895) van Van de Velde belangrijk. Van de Velde toonde hoe de idealen van eenvoud en nederigheid, zoals belichaamd door de Engelse cottage, ook hun moderne Vlaamse variant konden hebben. Bloemenwerf zette zich af tegen de snelle veranderingen van het stadsleven en verbond zich met de waarden van het ambachtelijke zoals die geïdealiseerd werden door William Morris. Net zoals de villa Bloemenwerf waren de architecturale verdiensten van Het Lijsternest zijn ‘raffinement dans la modestie’ en de eigenschap om tegelijk ‘bien flamand et bien moderne’ te zijn.Ga naar eind291 In het oeuvre van Viérin is Het Lijsternest het werk dat het dichtst aanleunt bij de Engelse cottagearchitectuur. Zoals bij de Engelse cottage is er een spel met het dakvolume; worden gevels afgewisseld door balkons, erkers, luiken of dakkapellen; en is er veel houtwerk aanwezig. Die referenties aan de Engelse cottage geven ondubbelzinnig een exotisch tintje aan de woning. Zoals Dumont over Viérin opmerkte: ‘Son flamand aussi se teinte d'exotisme, surtout d'exotisme d'outre-Manche. Mais s'il a pris à nos voisins d'Angleterre l'amour de la simplicité et de l'unité, qui | |
[pagina 146]
| |
l'on blâmera? Certes on retrouve dans ses oeuvres, l'influence du “Studio”, mais cette influence diminuera et disparaîtra.’Ga naar eind292 Het Lijsternest heeft qua vormgeving veel gemeen met de villa Moorcrag (1898) van Voysey.Ga naar eind293 Moorcrag (afb. 44) is een witgeverfde woning die zoals Het Lijsternest gekenmerkt wordt door een steile horizontale dakhelling die geflankeerd wordt door twee gevelspitsen.Ga naar eind294 Verder vertrekt Moorcrag ook van een asymmetrisch schema: de voorgevel heeft een dubbele hoogte terwijl de achtergevel met veranda slechts een enkele hoogte beslaat. De veranderingen in de terreinhoogte worden aangegrepen om de asymmetrie verder te beklemtonen: de daklijn van één gevelspits helt dieper naar beneden om aan te sluiten bij het lager gelegen deel van het terrein. Het Lijsternest en Moorcrag delen ook de manier waarop de massiviteit van de schoorstenen geprononceerd wordt, de hoeken versterkt worden met steunberen en de manier waarop de voordeur bekroond wordt met een halfboog. Ook de geruite neogotische raamverdeling, die bij Viérin wel afgewisseld wordt met vensters die enkel voor de helft met ruitjes zijn ingedeeld, hebben ze gemeenschappelijk.Ga naar eind295
Afb. 39
Stijn Streuvels, Henry van de Velde en Albert Saverys in het Zoute te Knokke (rond 1930)Ga naar eind279 | |
[pagina 147]
| |
Viérin slaagt er niet in om zoals Voysey het nostalgische verlangen naar authenticiteit op te geven voor een moderne eenvoud. De eenvoud van Het Lijsternest komt daarentegen voort uit een neotraditionele vertaling van de sobere vormentaal van de hoeves uit de streek. Toch is het net door die regionalistische interpretatie en integratie van historische voorbeelden uit de streek dat Viérin de cottagelook overstijgt. Viérin geeft de cottage een eigen Vlaamse invulling door het gebruik van de lokale bouwstijl: de vensterkozijnen zijn wit geverfd, de deur en de vensterluiken zijn groen geverfd; bakstenen uit de streek worden gebruikt en een dak is bekleed met Vlaamse rode platte dakpannen. Het Vlaamse karakter gaat echter verder dan het gebruik van bouwmaterialen uit de streek. De oorspronkelijke voorzijde, die slechts één puntgevel bevatte, werd ontleend aan een typologie van een oude hoeve uit de streek. De contouren van de achterzijde komen dan weer overeen met een ander type van een landelijke woning zoals gefotografeerd door Streuvels - de Chaumière in Avelgem.Ga naar eind297 De zachte helling van het lessenaarsdak aan de achterzijde is ontleend aan de dakvorm van duinwoningen, die aan één zijde lager is om beter bestand te zijn tegen hevige zeewind. De inventiviteit van Viérins regionalistische interpretatie van de cottagearchitectuur blijkt ook uit de meervoudige verbouwingen van het oorspronkelijk volume (afb. 45). In de loop der jaren is Het Lijsternest van binnen naar buiten gegroeid en verdubbeld in oppervlakte. Het grondplan werd steeds hoekiger en week dan ook af van het traditionele rechthoekige plan van de Engelse cottage. Het Lijsternest werd zoals de hoeves van de duinstreek groter gemaakt naarmate de familie groeide, op de wijze die Viérin beschreef in zijn Over de landelijke woning aan de Vlaamsche kust. Door die geleidelijke uitbouw zijn de contouren van Het Lijsternest anno 1905 niet te vergelijken met de woning van vandaag. Zo had de voorgevel in 1905 slechts één enkele puntgevel en werd die vooral gekenmerkt door het zadeldak met een dakvenster. In 1906 werd hieraan een rechtervleugel bijgebouwd met een puntgevel, gelijkvormig aan de bestaande, maar lager en smaller. Pas | |
[pagina 148]
| |
Afb. 40
Voorgevel van Het Lijsternest na de verbouwing van 1906Ga naar eind284
Afb. 41
Voorgevel van Het Lijsternest (1979)Ga naar eind285 | |
[pagina 149]
| |
Afb. 42
Achtergevel van Het Lijsternest na de verbouwing van 1906Ga naar eind286
Afb. 43
Achtergevel van Het Lijsternest (1979)Ga naar eind287 | |
[pagina 150]
| |
bij de volgende uitbreidingen van 1908 en 1943 wordt zoals bij Voysey een asymmetrisch evenwicht van de bouwmassa gearticuleerd door de daklijn. Ook de achterzijde won aan pittoresk karakter door de functionele uitbouw van binnen naar buiten. De buitenveranda, die binnen en buiten op elkaar liet inspelen, werd getransformeerd in 1936 tot een binnenveranda die het interieur een specifieke vakantiesfeer gaf. Die ruimte werkte bovendien als een toegangshal tot de huiskamer. Iedereen benaderde de woning via de achterzijde. Enkel bij belangrijk bezoek werd de ingang aan de voorzijde gebruikt. Met Het Lijsternest slaagde Viérin erin de cottagearchitectuur van de Arts & Crafts-architecten als Baillie Scott en Voysey naar het West-Vlaamse landschap te transplanteren. Hoewel het lijkt dat Viérin met Het Lijsternest het pad van de neogotiek heeft verlaten voor een regionalistische cottagearchitectuur, zijn de neogotische principes niet veraf.Ga naar eind299 Het was immers kenmerkend voor de neogotiek van de Sint-Lucasbeweging om te zoeken naar een Vlaamse versie van de Arts & Crafts-beweging.Ga naar eind300 De Sint-Lucasbeweging en de Arts & Crafts hadden bovendien beide hun wortels in de ideeën van A.W.N. Pugin (1812-1852) en de gothic revival. De referentie van de Vlaamse neogotische stijl aan de Engelse Arts & Crafts liet zich echter niet zomaar toepassen. Aangezien de Arts & Crafts de tradities en het karakter van het Engelse volk vertolkte, moest die stijl aangepast worden aan de aard van het Vlaamse volk en aan het Vlaamse landschap. De manier waarop Viérin in Het Lijsternest de verfijning van het Engelse vakmanschap kon integreren in een typerende Vlaamse landelijke woning werd geapprecieerd binnen de kring van Sint-Lucas en werd beschouwd als een modern voorbeeld van geslaagde landelijke architectuur.Ga naar eind301 Die moderniteit lag op paradoxale wijze in de manier waarop de traditionele alledaagsheid van de Vlaamse boerenwoning werd ingezet om de uniformiteit en de vervreemding van de industrialisering tegen te gaan. | |
[pagina 151]
| |
Goed Vlaams en goed modern?Het Lijsternest is niet enkel een bijzonder voorbeeld van Vlaamse regionalistische architectuur omdat het een van de sleutelwerken is in het oeuvre van Joseph Viérin. Bijzonder is dat Het Lijsternest duidelijk de stempel draagt van Streuvels' kijk op de Vlaamse eigenheid van de landelijke architectuur en die kijk als dusdanig symboliseert. Het Lijsternest is een bijzondere samenkomst van een architecturale en een literaire zoektocht naar de eigenheid van de landelijke architectuur. Ondanks het particuliere esthetische onderzoek in de literatuur en de architectuur, delen Viérin en Streuvels de intellectuele inzet van de streekeigenheid. In het bredere kader van het regionalisme verknoopt het discours van de regionalistische architectuur zich met de teksten van Streuvels over de aanblik van het platteland. Het regionalistische denken van Streuvels uitte zich sinds zijn vroege publicaties in Van Nu en Straks en is niet los te koppelen van een bredere beweging voor de erkenning van de Vlaamse cultuur.Ga naar eind302 Dit regionalistische pleidooi komt duidelijk tot uiting in Land en leven in Vlaanderen (1923). Hierin geeft Streuvels een beschrijving van de culturele diversiteit van de regio's die samen Vlaanderen uitmaken. In een stijl die varieert tussen een lyrische beschrijving en een analyse van de volkskundige aspecten behandelt hij de schilderachtige schoonheid van het platteland, de verstedelijking van de dorpen, de spontane architectuur van de landelijke woning, en de zeden en gewoonten van de bevolking. Land en leven in Vlaanderen toont aan hoe streekeigenheid bepaald wordt zowel door taalparticularismen, de karaktertrekken van de lokale bevolking, als door de specifieke vormgeving van de woningen en de dorpen. Taal, bevolking en bebouwde omgeving zijn alle met elkaar verbonden in een typerende streekeigenheid. ‘Gelijk het uitzicht der gewesten de grootste tegenstelling en overal een eigen aard vertoont, zoo ook verschillen de bewoners, al naar gelang van den aard hunner streek. De taal vooreerst, die niet alleen in woorden-materiaal, doch tot in de fijne schakeering van klank | |
[pagina 152]
| |
[pagina 153]
| |
en buiging, van dorp tot dorp verschilt.’Ga naar eind303 Naast de regionale diversiteit van de taal, bestaat er ook een verscheidenheid aan rassen in de Vlaamse streek: De moderne wetenschap nu beweert dat er van die oorspronkelijke bestanddeelen uit vroeger tijden niets meer is overgebleven en dat er, na die eeuwenlange in- en uitwijking en vermenging van volkeren ondereen, van specifieke ras-eigenschappen geen spraak meer kan zijn. [...] Het blijkt evenwel een feit dat men in de onderscheidene streken van 't Vlaamsche Land zelf, nog de zuivere vertegenwoordigers aantreft van de oorspronkelijke bewoners, de oertypen van het onverbasterde ras: in 't Noorden, de kloekgebouwde, reuzensterke, hooggeschouderde, norsch zwijgzame heereboer van 't Bloote, dezelfde van voor duizend jaren, - in tegenstelling met de hoekige, pezige, praatzieke en uitbundige Houtlander, de kerneutelige, magere Kempeneer, benevens de opgeschoten, pootige Polderman, en de ruwlokte strandbewoner en dokwerker.Ga naar eind304 De etniciteit - of wat toen ‘ras’ werd geheten - van een bevolkingsgroep is onlosmakelijk verbonden met de streek die wordt bewoond. Die regionalistische blik op de Vlaamse culturele identiteit is bij Streuvels gebaseerd op de wederzijdse invloed van de bevolking en het natuurlijke milieu op elkaar. Het idee dat bevolking en omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden was typerend voor het regionalisme en een welbekend idee in de sociologie van die tijd.Ga naar eind306 Die samenhang tussen de omgeving en de bevolking bepaalt ook de manier waarop Streuvels naar de landelijke architectuur kijkt. Dit blijkt in De landsche woning, dat later werd herwerkt als het derde deel van Land en leven in Vlaanderen. In De landsche woning in Vlaanderen (1913) maakt Streuvels via zijn appreciatie van landelijke architectuur duidelijk hoe belangrijk streekeigenheid voor hem is. De landsche woning is | |
[pagina 154]
| |
[pagina 155]
| |
een lofdicht op het plattelandsleven en op de landelijke woningen. Tussen de regels door kan een sociologisch statement over regionale eigenheid en een manifest voor een streekeigen en nederige architectuur gelezen worden. In De landsche woning houdt Streuvels een pleidooi voor architectuur die geworteld zit in de bodem en de aard van haar bewoners: ‘De woningen schijnen meegegroeid met hoornen en gewassen, zij hooren er bij, maken 't onmisbaar deel uit van het geheel, en voltooien de pracht, het leven van de Vlaamsche streek.’Ga naar eind307 De geslaagde regionalistische woning verbindt de bewoner met de omgeving: ze groeit als een deel van het landschap en weerspiegelt de ziel van haar inwoner. Als architectuurideaal voor de streekeigen woning schuift Streuvels een regionale stijl naar voren waarin rationaliteit en contextuele samenhang op een vanzelfsprekende manier samengaan: Zonder hulp van vakmannen of bouwkundigen hebben de Vlaamsche landlieden verkregen 't geen waar stadsmenschen nog altijd tevergeefs naar zoeken: een stijl die zich aanpast met de omgeving, een bouwtrant die in samenhang blijft met het geheel, die er in opgaat, er mede vervloeit als eene bijveerde als een sierraad dat de schoonheid der streek volledigt, 't geen eigen is aan alle gegroeide dingen.Ga naar eind308 De ruimere sociologische kijk die zijn visie op de landelijke architectuur bepaalt, wordt dan ook dankbaar opgenomen door de architectuur. Hoewel De landsche woning in Vlaanderen een literair werkstuk was en niet gericht was op het architectuurdiscours, werden Streuvels' beschouwingen over de streekeigenheid gretig opgenomen door de regionalistische stroming. Illustratief hiervoor zijn twee werken: Armand Heins' Landelijke woningen naar traditioneel Vlaamsch type en Jozef Viérins al vermelde Over de landelijke woning aan de Vlaamsche kust.Ga naar eind309 In de studie van Armand Heins worden tekeningen van plattelandswoningen geplaatst naast de | |
[pagina 156]
| |
foto's uit De landsche woning van Stijn Streuvels. Heins was een kunstenaar-archeoloog die een belangrijke rol speelde in het revalueren van het platteland en in de beweging van het Vlaamse regionalisme. In deze publicatie trachtte hij de typologie van de boerderij vast te leggen en haar pittoreske kenmerken die dreigden verloren te gaan. Op systematische manier bestudeerde hij de regionalistische architectuur zowel in de stad als in de dorpen op het platteland.Ga naar eind310 De foto's uit De landsche woning waren het resultaat van een fotodocumentaire die Streuvels maakte in de periode dat hij met plannen voor de bouw van Het Lijsternest rondliep. Als voorbereiding wou hij zich een goed heeld vormen van wat voor landelijke woning hij zelf wilde. In een reeks van een tweehonderdtal foto's documenteerde Streuvels tijdens zijn wekelijkse fietstochten de ‘hofsteden, kortwoonsten en kaveeten’ uit de omtrek.Ga naar eind311 Het Lijsternest was dus het prototype van De landsche woning of zoals André de Ridder schrijft: een model voor een woning ‘getrouw aan zijn plaatselijk karakter’: Eene villa is het eigenlijk niet: die zijn opgetimmerd naar zwitserschen of noorschen trant - châlet alpestre - of wel naar 'n stijl die er geen is, en bestaat uit eene samenvoeging van allerlei torentjes, trappekens, venstertjes en hout-ornamenten, 'n rococo-stijl. Streuvels' woonst, integendeel, wil zijn: de typische reproductie van een vlaamsch landhuis uit de streek. Van al de détails, werden in de omliggende dorpen en in de verspreide hoeven afbeeldingen getrokken: niet minder dan 200 photo's werden samengevoegd tot het vormen van een eerste plan in overeenkomst met geschiedenis, topografie en locale architectuur. Al de vereischte documenten werden opgezocht, het land rondgeketst, de boerenhoven afgeloopen, plans geteekend, photo's genomen: vijf jaar lang wrochten aldus Stijn Streuvels en zijn bouwmeester, Mr. Viéring, - broeder van den kunstschilder Emmanuel Vié- | |
[pagina 157]
| |
ring, uit Kortrijk, die De Vlaschaard illustreert - aan het definitief plan. Tot in de uiterste bijzonderheden is de bouw echt en getrouw aan zijn plaatselijk karakter: bemerk, onder andere, den vorm van de gevels, de harmonie der vensters, het portiekje in de voordeur, uit blauwe steentjes gemetst enz.Ga naar eind312
Afb. 46
Boer Vermeulen als type van een boer uit 't BlooteGa naar eind305 | |
[pagina 158]
| |
ConclusieEind negentiende eeuw wordt het leven op het platteland ontwricht door de verstedelijking en de industrialisatie. In reactie op die moderniteit, die als een ‘ontmenselijking’ wordt ervaren, ontwikkelt het regionalisme een culturele strategie die gebaseerd is op de ‘eigenheid’ van de volkscultuur. Het Lijsternest is een typisch Vlaams product van dit regionalisme. Tegenover de ontregelingen die de modernisering teweegbrengt op het platteland, plaatsen Viérin en Streuvels het traditionele beeld van de landelijke hoeve. Haar esthetiek van het conventionele wordt ingezet om die moderne conditie opnieuw een sociaal ankerpunt te geven en op schaal van de mens te brengen. De vormentaal, die dicht aanleunt bij de Engelse cottagearchitectuur, streeft architecturale kwaliteiten na als soberheid, rationaliteit, contextueel karakter en authenticiteit. De architectuurstijl van de Engelse cottage wordt echter vertaald in een Vlaams traditionalisme, waardoor de vormentaal neigt naar een conservatieve houding.
Afb. 47
Woning van Huib Hoste afgebeeld in Land en leven in VlaanderenGa naar eind313 | |
[pagina 159]
| |
Het Lijsternest is op een zeer onmoderne manier modern. Het kleedt zich onmodern aan door zich vanuit een conservatieve reflex te beroepen op een traditionele vormentaal. Maar toch is het op een verrassende manier modern door de wijze waarop de condities van de moderniteit sociaal verankerd worden in de alledaagse context. Die dubbelzinnigheid maakt dat haar moderniteit van een heel andere aard is dan wat in de huidige geschiedschrijving ‘modern’ heet. Vandaag wordt van ‘moderne architectuur’ uit de vroege twintigste eeuw - zoals gepleegd door de architecten die lid waren van de Congrès Internationaux d'Architecture Moderne (ciam) - verwacht dat ze radicaal breekt met het verleden om aansluiting te zoeken bij de eisen van de urbanisatie. Dat beeld is gegroeid door de aandacht die geschiedschrijving aan het werk van architecten als Le Corbusier (1887-1965), Walter Gropius (1883-1969) of Mies van der Rohe (1886-1969) heeft geschonken en die voornamelijk de aanwezigheid van de modernistische avant-garde en haar vooruitstrevendheid heeft benadrukt.Ga naar eind314 Het Lijsternest kiest echter voor een moderniteit die sterk verschilt van de radicale moderniteit van een beperkte avant-garde. In Het Lijsternest zoeken Streuvels en Viérin naar een gematigde moderniteit die niet breekt met het verleden en niet universeel is. Zij zoeken naar een manier om de onvermijdelijke (technologische) vernieuwing te laten wonen in het conventionele. Vooruitgang wordt gepareerd met een cyclisch tijdsbegrip, vernieuwing met traditie, en schaalvergroting met de ‘genius loci’. Zoals de traditionele landelijke woning, wil Het Lijsternest niet gebouwd zijn met het doel ‘architectuur’ te zijn - laat staan ‘moderne architectuur’ - maar met als doel op naïeve wijze een huis te zijn dat toelaat om in de natuur te wonen.Ga naar eind315 |
|