Jaarboek 14 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2008. Voor altijd onder de ogen. Streuvels en de beeldende kunsten
(2009)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Streuvels en de schilderkunst | |
[pagina 34]
| |
‘De natuur ontstolen’Ga naar eind*
| |
[pagina 35]
| |
Streuvels' beschrijving herinnert aan de manier waarop Claus enkele jaren eerder in De ijsvogels (Gent, Museum voor Schone Kunsten) de transparantie van het ijs suggereerde en het licht door het glacis van opeenvolgende fijne lagen olieverf liet doordringen. Zijn tekst trilt van bewondering voor Claus' interpretatie: De kunstenaar heeft het de natuur ontstolen; 't prachtigste wat men kan te zien krijgen, en ook het moeilijkste, het onuitpeinzelijk moeilijkste om weer te geven. Hij heeft ze afgeloerd, en nagebootst op ene van die zeldzame keren, dat zij het gemene sneeuwwit oversprenkelde met ene diamanten tinteling van glinsterende naalden. Hij heeft de natuur gevoeld en meegeleefd, en 't gene door die meestergeest is ontwaard en opgemerkt, heeft ene kunstenaarshand vastgezet, doen herleven, genietbaar gemaakt, voor altijd nu, aan den eenvoudigsten toeschouwer.Ga naar eind2 Is het toeval dat Streuvels dit werk in woorden naschildert? Gedeeltelijk wel lijkt het, want volgens hem was Claus de enige kunstenaar die hij toen persoonlijk kende.Ga naar eind3 Hij werd door de priester-archeoloog Jules Claerhout in 1893 meegenomen voor een bezoekje aan de meester.Ga naar eind4 Maar wellicht voelde hij meer verwantschap met deze kunstenaar dan met een symbolistisch werk als Les Trésors de Sathan van Jean Delville of Les Danaïdes van Adrien Demont, die hem toen het meest troffen.Ga naar eind5 De beschrijving van Rijm onthult een aantal elementen uit Streuvels' kunstpoëtica die over de jaren heen gelijk zijn gebleven, al zijn ze later scherper verwoord. Streuvels ziet Claus' doek blijkbaar als een voorbeeld van ‘gezonde kunst’ tussen al de cerebrale kunst op de salon. Vijfendertig jaar later blijkt hij nog steeds de woorden ‘gezonde’ kunst in zijn mond te nemen, dit keer om zijn vriend Albert Saverys te karakteriseren.Ga naar eind6 Gezonde kunst is een van de wijdst verbreide topoi in de beschouwingen over literatuur en kunst tot aan de Tweede Wereldoorlog. Het woord ‘gezond’ moet steeds verwijzen naar een organisch gegroeide artistieke uiting, als het ware uit de Vlaamse | |
[pagina 36]
| |
bodem groeiend. Het begrip staat doorgaans tegenover ziekelijke, ‘decadente’ kunst en zelfs degenen die het verafschuwen, nemen het in de mond.Ga naar eind7 Gelijk gebleven is ten tweede al die tijd de afkeer van intellectualisme en de behoefte om kunst te genieten, zoals het ook voor de kunstenaar een genot is om te scheppen. In de tekst over Saverys wordt het duidelijk dat Streuvels in hem de ‘uitbundige kracht, loslaten van drift’ bewondert.Ga naar eind8 Een laatste belangrijk woord in de tekst over Claus is het ‘gevoel’, de empathie met de natuur die de schilder bezit. Uit latere teksten wordt duidelijker wat dat gevoel voor Streuvels betekent. De schilder is volgens hem een visionair, die de werkelijkheid als uitgangspunt neemt maar haar via zijn verbeelding transponeert: ‘het tijdelijke heeft hij vastgezet in het tijdeloze’,Ga naar eind9 de schoonheid. Deze inwendige visie noemt Saverys zelf ‘voelen’.Ga naar eind10 Streuvels spreekt ook van de fantasie die werkelijkheid op een hoger plan brengt. Elders noemt hij dat ‘stileren’.Ga naar eind11 Fundamenteel is dat het kunstwerk niet de weerspiegeling van de realiteit is, maar van het innerlijk van de kunstenaar. Het is zijn wezen dat hij uitgebeeld, naar buiten gebracht heeft. Maar de natuur, het leven wordt paradoxaal genoeg als uitgangspunt behouden, zodat realiteit en fantasie (geest) samenkomen. Het uiteindelijke doel is om ‘leven te scheppen zo dat men de materie niet meer gewaarwordt’.Ga naar eind12
Een cruciale vraag is of de schilderkunst Streuvels heeft beïnvloed of omgekeerd, dat hij meer picturaal is gaan schrijven onder invloed van de schilderkunst.Ga naar eind13 Wie de eventuele doorwerking van de schilders wil bestuderen, moet eerst bepalen wie die schilders waren die de auteur frequenteerde. Maar ook als we dat netwerk gereconstrueerd hebben, zou alleen een stilistische analyse aan kunnen tonen dat Streuvels' blik in de loop der tijden gewijzigd is en dat zijn beschrijvingen veranderd zijn. Of dat onder invloed van kunstenaars of onder invloed van literaire auteurs gebeurd is, zou een heikele kwestie blijven. Toen Streuvels begon te schrijven, heerste er een literaire mode van schetsen onder invloed van onder meer Pol de Mont en iets la- | |
[pagina 37]
| |
ter van de - sterk impressionistische - écriture artiste (in de trant van Jacobus van Looy en Lodewijk Van Deyssel), die zich in het Vlaamse proza vooral in de poëtisering ervan na 1900 uitte.Ga naar eind14 Op de stimulansen uit de schilderkunst zou nooit precies de vinger gelegd kunnen worden, omdat we om te beginnen niet kunnen bepalen welke rol de oudere schilderkunst gespeeld heeft in de periode dat hij als kunstenaar gesocialiseerd werd.Ga naar eind15 Met de gebroeders Viérin maakte Streuvels bijvoorbeeld in 1896 een reis naar Nederland, onder meer langs de musea van Den Haag, Haarlem en Amsterdam.Ga naar eind16 Hij bezocht als jonge man niet alleen de Nederlandse musea maar ook dat van Doornik. Hij beschikte volgens Karel van de Woestijne, die hem in oktober 1897 ging opzoeken, over nogal wat tijdschriften met kunstreproducties.Ga naar voetnoot17 Dat hij veel verstand had van schilderkunst, getuigt al in 1908 André de Ridder: Ik wilde wel dat al de pseudo-kritiekers, die razen en meumelen over ‘Streuvels' eenvoud’ ook eens die gelegenheid vonden, een uurken met hem te praten, hem te hooren beoordeelen de nieuwst verschenen werken of bespreken het werk onzer schilders - met vele van onze schilders is hij in gevolgde betrekking en hij heeft ('t gene wel blijkt uit zijne werken) van de schilderkunst het voorwerp gemaakt eener bizondere en aandachtige studie - of onze beeldhouwers. Ze zouden wel begrijpen dat die mensch cultuur heeft, belezenheid, ontwikkeling, kritischen zin - ik zou oneindig veel verwachten van den kritikus Streuvels -, filosophie enz, ofschoon hij 't niet noodig acht daarmee langs de straten te leuren. Ze zouden weten dat hij perfect op de hoogte van het cultuurleven is; een volledig artiest, in al de uitingen van zijn leven, de ordening van zijn bestaan, fijn van manieren, beschaafd van uitzicht, rijk aan gedachten. Ook had die oude schilderkunst invloed: | |
[pagina 38]
| |
Zelf bekende Streuvels den invloed op zijn werk van zijne picturale studies: van ieder zijner voortbrengsels zou hij zonder aarzelen den ‘artiest peter’ kunnen aanduiden en zeggen van zijne stukken, bijvoorbeeld: dit is een Breughel, een Jordaens, een Teniers.Ga naar eind18 ‘Onder aandrang van Jordaens, tracht ik te ontrollen die majestatische schilderijen der natuur, die dezen verontsterfelijken. Lijk Breughel, geluk ik er soms in, mijne personen te bezielen met den luim en den spot, welke dien genialen schilder kenteekenen. Ik voel dat, beïnvloed door Van Eyck en Memlinck, ik eens een werk zal voortbrengen dat door de kritiek zal bestempeld worden als “mystiek”. Ik ondervind dat de geest welke die oude meesters bezielde, de geest van mijn volk is. Ik zelf ben als schrijver het product van dat volk, van dat Vlaamsche ras.’Ga naar eind19 Eveneens moeilijk in te schatten is de hoeveelheid artistieke aanleg die Streuvels bezat. Was zijn broer Karel immers geen onverdienstelijk kunstenaar, heeft hij zich zelf niet aan wat plastisch werk gewaagd en was ook zijn zoon Paul geen verdienstelijke zondagsbeeldhouwer? Tot nader orde moeten we ons hier dus als antwoord op de vraag van zonet beperken tot enerzijds de constatering dat er parallellen bestaan tussen Streuvels' poëtica en observerende manier van schrijvenGa naar eind20 en die van zijn schilderkunstige vrienden. Anderzijds zijn we aangewezen op een analyse van het gebruik van schilderachtige technieken om het plastische gehalte van zijn proza te bepalen, zonder dat we daarbij uitspraken doen over wat eerst was: de kip of het ei: de schilderkunst of het schrijven. Tom Sintobin analyseert die technieken in zijn bijdrage tot dit Streuvelsjaarboek, wij beperken ons hier tot de reconstructie van zijn netwerk. | |
Een nest van vriendenUitgaande van de schilderijen die zich in de collectie van Streuvels bevonden, zou het mogelijk moeten zijn om het netwerk van | |
[pagina 39]
| |
kunstenaars te reconstrueren dat hij om zich heen wist te spannen. Daarbij doet zich echter meteen de moeilijkheid voor dat we niet met zekerheid weten wat Streuvels zelf kocht en wat hij kreeg.Ga naar eind21 Helaas bestaat er daarenboven geen catalogus van die oorspronkelijke collectie, die nu over verschillende erfgenamen verspreid is. Zo'n volledige reconstructie is dus onmogelijk. Alleen op grond van de briefwisseling (die het soms mogelijk maakt om de ontvangstdatum van een werk te bepalen) en de bestaande literatuur kunnen we een aanvang daarmee maken. Aan de hand van De Gids voor het Lijsternest door Luc Schepens, een elektronische inventaris ter beschikking gesteld door Paul ThiersGa naar eind22 en andere bronnen, proberen we in deze paragraaf zo'n bescheiden reconstructie, waarbij we de gegevens over Streuvels' relaties met kunstenaars, die in vele publicaties verspreid liggen, bij elkaar brengen en resumeren. Vooraf moeten we over de vriendschappen constateren dat die niet statisch waren en ook niet altijd even hecht. Dat betekent in concreto dat de vriendenkring van Streuvels veranderde of zich minstens uitbreidde naargelang er nieuwe schilders verschenen en dat we een aantal concentrische cirkels rond de figuur van Streuvels kunnen tekenen, met aan de binnenkant zijn naaste vrienden en naar buiten toe de lossere kennissen. Op verschillende tijdstippen in zijn carrière kunnen we wisselende gradaties van verbondenheid constateren. In Streuvels' vroegste scheppingsperiode behoorde de schilder Emmanuel Viérin (1869-1954) tot de naaste kring, net zoals diens broer, de architect Joseph, die in 1904 de plannen zou tekenen voor Het Lijsternest.Ga naar eind23 Emmanuel zou een van de meer intieme vrienden voor het leven blijven en versierde enige van zijn boekbanden.Ga naar eind24 Behalve twee aquarellen in de werkkamer, illustraties van De vlaschaard, hangt er van Mane een Lente 1899 in de hal van Het Lijsternest. Tot de eerste kring van getrouwen kunnen ook de andere Kortrijkse vrienden gerekend worden die in 1899 lid werden van de kortstondige kunstgilde Onze Kunst om beters wille: de gebroeders Jozef (1875-1950) en Adolf (1879-1933) de Coene, de schilder | |
[pagina 40]
| |
Arthur Deleu (1884-1966), meubelontwerper Victor (1864-1953) en architect Richard (1873-1934) Acke, tekenaar Karel Noppe (1867-1953), schilder Victor Verougstraete (1868-1935) en de pottenbakker Pierre-Joseph Laigneil (1870-1950), een jeugdvriend van Viérin. Van een aantal van deze kunstenaars is er werk in Het Lijsternest, waar ze bijna allen ook in een of andere vorm zelf aan meegewerkt hebben.Ga naar eind25 Van De Coene bevinden zich een geschilderd portret van Streuvels en twee paneeltjes brandglas in het huis. De schoonbroer van De Coene, Arthur Deleu, zou zich later vooral op gouache en aquarel toeleggen, wat verklaart dat er van hem een aquarel Donderwolken uit 1959 in Streuvels' werkkamer wordt bewaard.Ga naar eind26 Vooral in de jaren twintig verstevigde zich de vriendschap met enkele leden van de Kortrijkse club (Deleu, Noppe, Acke) die voor De Coene werkten. Richard Acke ontwierp in die tijd ook twee banden voor werk van Streuvels.Ga naar eind27 Henry van de Velde heeft, al voor Onze Kunst werd opgericht, vermoedelijk in 1894-1895 zes keer op een zondag in Kortrijk gesproken over de ‘Renaissance des Métiers et des Industries d'Art’ (beginnend met de geschriften en creaties van John Ruskin en William Morris).Ga naar eind28 Hij was voor De Coene een van de grote voorbeelden.Ga naar eind29 Van de Velde voert ons naar die andere grote inspiratiebron van de Kortrijkse groep: de Engelse Arts & Crafts, waar een hedendaagse vormgeving met ouderwetse ambachtelijkheid werd gecombineerd.Ga naar eind30 Een Gentse volgeling van Morris & co. was Jules de Praetere (1879-1947), de drukker die zich het laatste decennium in een toenemende belangstelling mag verheugen. De Praetere ontwierp voor zowel Streuvels als Victor Verougstraete een exlibris,Ga naar eind31 drukte zijn Lenteleven en zorgde voor een boekversiering die vele omslagen lang tot 1914 door de uitgever gebruikt werd.Ga naar eind32 Naast Streuvels verpersoonlijkte De Praetere kort na 1900 een van de verbanden tussen de Kortrijkse en de Latemse kunstenaars. Hij had in 1902 te Latem zelfs een drukkerij met geld van Kortrijkse aandeelhouders: de wisselagent Bertrand Trachet, Jozef de Coene, de industrieel Valère Verougstraete en zijn broer Victor.Ga naar eind33 In de collectie van Het Lijsternest bevinden zich een portret van Karel van | |
[pagina 41]
| |
de Woestijne door De Praetere, in 1897 geschonken door Karel, en een landschapschilderij van deze. In de tijd van het tijdschrift Werk, waarin ‘Lente’ moest verschijnen, en van Lenteleven lagen ze flink overhoop wegens De Praeteres getreuzel hij het drukken ervan.Ga naar eind34 In 1905 zorgde hij wel voor een siertegel met het embleem van Het Lijsternest in de gevel van de woonkamer, die gebakken werd door Streuvels' broer Karel en die gebarsten in de Tweede Wereldoorlog daarna naar de deur van de schuur werd verbannen.Ga naar eind35 Pas na de publicatie van Lenteleven in maart 1899 raakte Streuvels bevriend met Modest Huys (1874-1932) en met de Latemse kunstenaars. Huys leerde hij kennen via de Avelgemse rijke boer August Callens, bij wie deze regelmatig logeerde. Bij de Maldegemse drukker Victor de Lille komt Huys via Callens in contact met Streuvels.Ga naar eind36 Van Huys hangt in Het Lijsternest een landschap met koe, met op de rug geschreven ‘Zonsondergang 1915’.Ga naar eind37 Hij leverde ook de illustratie voor het voorplat van de vijfde en zesde druk van De vlaschaard.Ga naar eind38 In Latem leerde Streuvels onder meer Gustave van de Woestijne (1881-1947) en George Minne (1866-1941) kennen, die hij tot verbijstering van Karel van de Woestijne meteen met de voornaam aansprak.Ga naar eind39 De kop van een boer door Minne dateert van omstreeks 1910; de prenten van Gustave uit de vroegere collectie van Paul Lateur werden onlangs door het Museum voor Schone Kunsten te Gent aangekocht.Ga naar eind40 Ook de vadsige, anarchistisch gezinde Valerius de Saedeleer (1867-1941) ontmoette Streuvels één keer in Latem, zo blijkt uit een tekst die hij in 1933 publiceerde.Ga naar eind41 Dankzij hem zou die in Tiegem zijn beland en wanneer Streuvels over zijn eigen streek schrijft, laat hij niet na zijn bijdrage met werk van De Saedeleer te illustreren en de slotpagina aan de schilder te wijden.Ga naar eind42 Een donker landschap hing vroeger in de hal, net zoals een schilderij van Leon de Smet (1881-1966).Ga naar eind43 Voor de Eerste Wereldoorlog moet Streuvels ook bekend zijn geraakt met deze en andere leden van de zogenaamde tweede Latemse school: Albert Servaes (1883-1966), Constant Permeke (1886-1952) en Gustave de Smet (1877-1943), de broer van Leon. Van Servaes is een houtskooltekening in Het Lijsternest aanwezig. Tot de schatten ervan behoort | |
[pagina 42]
| |
een olieverfschilderij van Permeke met opdracht. Met Permeke had Streuvels sporadisch contact, zoals blijkt uit de briefwisseling en de opdrachten in boeken uit het bezit van de kunstenaar.Ga naar eind44 Uit het beschikbare materiaal kunnen we nu al concluderen dat bijna alle belangrijke Vlaamse kunstenaars van rond de eeuwwisseling ooit in de verzameling aanwezig waren.Ga naar eind45 Van Jakob Smits moet er een belangrijke tekening naar de erfgenamen overgegaan zijn: Dat is Pietje boer, 10 jaar oud (1910).Ga naar eind46 Mogelijk leerde hij hem via Emmanuel de Bom kennen. Van een vriendschappelijke relatie tussen beiden kan er echter niet of nauwelijks gesproken worden: alleen uit 1909 is er briefwisseling bewaard.Ga naar eind47 In dat jaar had Smits een belangrijke tentoonstelling. Op iets vriendschappelijker voet stond Streuvels vanaf 1907 met Emile Claus, met wie hij toen opnieuw in betrekking kwam en die zich blijkbaar niets meer van hun eerste ontmoeting herinnerde. Nochtans had hij hem in 1900 nog uit eigen beweging een litho van ‘Le Gué’ (Koeien in de Leie uit 1899) gestuurd.Ga naar eind48 Aan De Bom schreef de kunstenaar op 24 februari 1907: ‘Vandaag heb ik het [sic] hand gedrukt van Stijn Streuvels, de eerste maal dat ik hem kon bekijken. Dat doet deugd met zulke kerels kennis [te] maken.’Ga naar eind49 Op de relatie tussen Claus en Streuvels komen we later in deze bijdrage terug. Mogelijk via uitgever Veen kwam Streuvels rond 1910 ook in contact met Jules Fonteyne (1878-1964), die vijf werken van hem illustreerde en in 1912 een eerste portret van hem maakte.Ga naar eind50 In Het Lijsternest hangen twee potloodtekeningen van zijn hand (waaronder een portret) en de ets Brugse typen. De samenwerking stopte in 1927 en de vriendschap doofde dan ook aan het begin van de jaren dertig uit, toen Fonteyne zei geen tijd te hebben om de illustraties bij Prutske's vertelselboek (1935) te maken. De banden met de Lierenaar Isidore Opsomer (1878-1967) en de in Deinze verblijvende Albert Saverys (1886-1964) bleven daarentegen altijd hecht, ook al verslapte het contact na de Tweede Wereldoorlog. Streuvels kreeg in 1911 van Opsomer een begijnhof-schilderijtje, waarmee hij zeer ingenomen was.Ga naar eind51 Tussen de twee wereldoorlogen werd Opsomer in de kring van De | |
[pagina 43]
| |
Coene opgenomen.Ga naar eind52 Saverys, van wie zich vier werken in Het Lijsternest bevinden, was Streuvels' belangrijkste schildervriend in het interbellum. Hij illustreerde verschillende van zijn uitgaven.Ga naar eind53 Pas aan het begin van de jaren 1920 vonden ze elkaar echt.Ga naar eind54 Zo troffen ze elkaar onder meer aan de befaamde Maandagtafel van De Coene - waar ook Permeke soms aanschoof. Saverys begon in die tijd ook voor De Coene te werken, en stond Streuvels vanaf 1926 bij met de drukkerij-uitgeverij De Eikelaar, die het jaar voordien binnen de Kunstwerkstede De Coene was opgericht en waarvan Streuvels als artistiek adviseur fungeerde. Ondertussen al ruim belicht is de tocht die ze samen met Deleu en Seppe de Coene in augustus 1924 maakten met de motorboot van diens broer, waaruit Streuvels' Op de Vlaamse binnenwateren (november 1925) resulteerde. Met een Minerva reden ze een jaar later naar Parijs en Normandië (1925).Ga naar eind55 Samen maakten ze ook deel uit van de jury van de Miss België-verkiezing van 1930 en trokken ze naar de grote Van Goghtentoonstelling in Amsterdam in 1931. In dat jaar ontvingen ze tevens de koningin en een heel gezelschap op een nieuwe, grotere boot, Het Waterhoen.Ga naar eind56 Nog een reis naar Normandië ondernam Streuvels in 1938, in gezelschap van Victor Acke, Karel Noppe en August Vandecasteele (1889-1969). Van Vandecasteele bezit Het Lijsternet twee tekeningen. Andere kunstenaars uit Streuvels' streek die vertegenwoordigd zijn, zijn Albéric/Albert Matthys (1877-1952), de minder bekende Leieschilder Albert Claeys (1889-1967), zijn jaargenoot Jules Boulez (1889-1960), die contacten had met Modest Huys, en Staf Stientjes (1883-1974) uit Tiegem.Ga naar eind57 Van het kleinere werk van kunstenaars uit het interbellum dat in Het Lijsternest aanwezig is, moeten we nog drie etsen van de hand van Dirk Baksteen vermelden, wiens één jaar jongere broer Gerard Prutske's vertelselboek illustreerde. Hoe ongelukkig deze samenwerking verliep, heeft Paul Thiers onlangs beschreven.Ga naar eind58 Dirk bleef echter nog op hoge leeftijd bijna jaarlijks een werkje sturen: toen Streuvels 97 werd, bedacht hij hem bijvoorbeeld met een ets.Ga naar eind59 Ook de samenwerking met Frans Masereel (1889-1972), | |
[pagina 44]
| |
eerst voor Kerstwake (1928) en dan voor de twintigste druk van De vlaschaard (1965), was vrij zakelijk.Ga naar eind60 Werk van Masereel bevindt zich niet in Het Lijsternest. Na de Tweede Wereldoorlog komen er weinig nieuwe contacten van belang bij, behalve de ontmoeting met Rik Slabbinck (1914-1991), een volgeling en vriend van Permeke.Ga naar eind61 Hij maakte drie portretten van Streuvels in de jaren 1956-57, waarvan er een zich in de hal van Het Lijsternest bevindt.Ga naar eind62 Van vriendschap tussen de twee was aanvankelijk helemaal geen sprake. Meer dan één schilder wilde Streuvels' portret borstelen en hij moet die meute kunstenaars ook met enige weerzin ontvangen hebben tot hij merkte dat ze goed werk afleverden (zoals Slabbinck). Van de twee schilderijen die vroeger volgens Florquin in de ‘zonnige zitkamer’Ga naar eind63 hingen - een typische en een ongewone Slabbinck - is er nog een zomerlandschap in deze veranda overgebleven.
Al van in zijn vroege jeugd was Streuvels een verzamelaar van prenten van beroemde kunstenaars. In het interview met Ramaekers wordt het interieur van zijn werkkamer beschreven: Inmiddels heb ik gelegenheid gehad eens rond te kijken in zijn werkkamertje dat een museum in miniatuur gelijkt. Een groot boekenrek, waarin allerhande werken van allerhande schrijvers. Enkele boeken zijn hoogst zeldzaam o.a. de eerste uitgave van Vondel's werken, verschillende Bijbels, misseboeken, Dodoen's kruidboek en andere. Benevens het gekende borstbeeld van Guido Gezelle, die de eigen broeder was van Stijn Streuvels' moeder, ook deszelfs ‘masker’ na den dood genomen door Jules Lagae; schilderijen van [Alfred] Verhaeren en Viérin, een Ecce Homo van de primitieve school, portretten van Rembrandt, Tolstoï, Klaus [sic], Vondel, Van Haeren, Prosper van Langendonck, Dostoiewski, Ibsen, Plato, Cesar Gezelle, Björnsen, Hugo Verriest, Van Maerlandt, enz., enz. Het alles in schilderachtige mengeling ondereen. Na nog een tijdje gekout te heb- | |
[pagina 45]
| |
ben over letterkunde en vlaamsche beweging, over kunst en toekomst, neem ik eindelijk met een forschen handdruk afscheid van den... toekomstigen bekroonde.Ga naar eind64 Uit het citaat blijkt dat Streuvels toen al een gedeelte van de medaillons, portretten, koppen en bustes in zijn bezit had die nog steeds in het schrijn van Het Lijsternest worden gekoesterd. Vooral vallen de talrijke koppen op en de Gezelliana, onder meer een buste en medaille door Jules Lagae (1862-1931), volgens Speliers niet meer dan ‘een goede kennis’ van de schrijver.Ga naar eind65 Nochtans zijn nog drie andere werken van hem aanwezig, waaronder een portret van Prosper van Langendonck en een medaille van Gezelle. Broer Karel is de best vertegenwoordigde kunstenaar in heel Het Lijsternest en dan vooral in de werkkamer, waar zijn vele objecten opvallen. Van bekende literatoren bevinden er zich nog koppen van Hugo Verriest door Lagae, van Edward Vermeulen door Jozef Cantré (1890-1957) - van wie ook een beeldje van de H. Teresia in het bezit van Streuvels was - en van Gezelle door Oscar Jespers. Van Streuvels zelf zijn er natuurlijk ook een tweetal koppen (van de hand van Martens, Heylbroek) vertegenwoordigd. Een Streuvelsportret door Jan Toorop (1858-1928) hangt er nu niet meer.Ga naar eind66 De katholieke Nederlandse bekeerling Toorop is een van de weinige buitenlandse kunstenaars. Deze factor onderstreept nog eens zowel de heterogeniteit als de consistentie van Streuvels' kunstcollectie. Uit de verzameling ontstaat de indruk dat Streuvels meer deed dan vriendengiften bewaren en dat hij doelbewust een collectie opbouwde waarin al de kunstenaars die hij waardeerde aanwezig waren. Aan de andere kant is er niet echt sprake van een verzameling in de hedendaagse zin van het woord, omdat de stukken die de schrijver verwierf toch in de eerste plaats van de goodwill van de kunstenaar afhingen. Bovendien liet Streuvels zijn eigen artistieke voorkeuren primeren in het zoeken en onderhouden van contacten met schilders. Omgekeerd associeerde een aantal kunstenaars zich bij uitstek | |
[pagina 46]
| |
met zijn werk. Hierna worden enkele tot nu toe minder belichte casussen behandeld die een verwantschap aantonen tussen Streuvels' schrijven en het werk van bevriende beeldende kunstenaars. | |
Verwante schildersEmile ClausHierboven is het artikel besproken dat Streuvels in de zomer van 1895 aan de Gentse salon wijdde. Daaruit is de bewondering gebleken die Streuvels voor het werk van Claus had. Hoewel uit de bewaard gebleven briefwisseling tussen Claus en Streuvels kan worden afgeleid dat beide mannen elkaar slechts sporadisch ontmoetten, blijkt er tegelijk een zeer hartelijke omgang uit. Na de ontvangst van een lithografie klonk het in januari 1900: 't Is hoogtij en jubeling ongehoord nu in mijn Heim! daar ik zoo onverwacht een heerlijk Stuk van den Sterksten Werker van Vla[a]nderen aan den wand in mijn kamer hangen heb! Wat een Weelde voor mijn oogen al-tijd!Ga naar eind67 Hoe vaak beide figuren elkaar ontmoetten, blijft onduidelijk wegens de beperkte briefwisseling tussen hen. Wellicht waren ze eerder goede kennissen die slechts af en toe met elkaar correspondeerden en elkaar niet geregeld opzochten. Uit een van de brieven is af te leiden dat in elk geval bij Streuvels enige berekening niet veraf was. Bij de voorbereiding van zijn stuk ‘Veld en Dorp’ voor de geïllustreerde bundel Vlaanderen door de eeuwen heen schreef hij in januari 1911 aan de schilder: Weerde | |
[pagina 47]
| |
en ben ook gelast met 't bezorgen der illustraties. Ik heb o.a. reproducties van Schilderijen van Laermans o.a. bez. [bezonderlijk] aan U gedacht en vinde dat voor mijn onderwerp bz. zou van pas komen Uw Vlaschaard uit Mus. Moderne te Brussel en Uw Beetenoogst. Uit de brief kan echter niet worden afgeleid dat Streuvels Claus' werk als ideale illustratie zag tijdens de voorbereiding van zijn stuk. Als we de illustraties in het opstel overlopen, lijkt eerder sprake te zijn van haastwerk. In zijn artikel zijn De bietenoogst (Museum van Deinze en de Leiestreek) en De vlasoogst (Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België) weliswaar opgenomen - Claus bezorgde hem trouwens meer clichés dan gevraagd -Ga naar eind69 maar Streuvels zocht tegelijk soelaas bij twee andere, hechtere vrienden. Modest Huys en Emmanuel Viérin, die eveneens verscheidene clichés ter beschikking stelden. Het is hierbij maar de vraag of de afgebeelde kunstwerken representatief waren voor alle invalshoeken van zijn stuk. Een werk van Eugène Laermans werd er in elk geval niet in afgebeeld, hoewel Streuvels in de boven geciteerde brief stelde over een ‘reproductie’ ervan te beschikken. Tekenend voor de onderlinge relatie tussen Claus en Streuvels, en de berekenende geest van deze laatste, is ten slotte de laatst bekende brief van Streuvels aan Claus: Waarde meester Claus! | |
[pagina 48]
| |
cliché is kapot en de foto die ik nog bezit is door den oorlog, in deerlijken staat. Ik zou niet geerne dat stuk in mijn boek missen; mag ik er op rekenen?Ga naar eind70 Of Claus opgetogen was met de vraag is minder zeker. Uit zijn briefwisseling uit dezelfde periode, onder meer met de Gentse kunstcriticus Frédéric de Smet, blijkt dat reproducties en clichés een bijzonder duur goed waren, die door kunstenaars en uitgevers zorgvuldig bewaard werden.
In zijn literaire werk baseerde Streuvels zich iconografisch op een streek die landschappelijk verschilde van het vlakke Leieland van Claus. Streuvels' schrijversbiotoop bevindt zich in en om Ingooigem. Claus' werkterrein beperkte zich grotendeels tot de streek tussen Deinze en Sint-Martens-Latem. Niettemin week het landelijke leven tussen beide regio's niet zo sterk af van elkaar. Qua thematiek sluiten Streuvels' debuutwerken Lenteleven (1899), Zomerland (1900), Zonnetij (1900) en Langs de wegen (1902) dan ook bij de iconografie van Claus aan. Claus' picturale geest is evengoed verwant met het latere literaire werk van Streuvels. Zo is in de roman Stille avonden (1905) de schilderkunst van Claus, maar ook De Saedeleer, niet veraf. Daarin voerde Streuvels een groep schilders op, waarvan een speciaal de aandacht van de ik-figuur had. Samen brachten zij de namiddag in een boomgaard door, en met de blik op het landschap stelde de schilder: Om een landschap te schilderen moet men het meeleven, in al zijn veranderingen en uitzichten kennen, de hele samenhang in het hoofd dragen, 't Is niet genoeg er op te vallen als een reiziger die iets ontdekt en het vastgrijpen wil - men moet de kleur en de geur er van in het lijf hebben, want een schilderij moet tegenwoordig iets meer zijn dan de weergave van lijnen-in-kleur, meer dan de schittering van licht-enschaduw, - een schilderij moet de ziel van het land bevatten, | |
[pagina 49]
| |
de opname der atmosfeer van: die stond, in die stemming, van die schilder, 't gevoel van het complete leven van het land, met de gebaren en de gevoelens van het volk; het moet zijn de samenvatting van het fijnste en het breedste, het uitzicht van het blijvende op de stond dat het opgenomen werd: het leven van een ogenblik met 't gevoel en de indruk van het durende - de sensatie in heel haar diepte...Ga naar eind71 Streuvels' beschrijving staat dicht bij Claus' benadering van de natuur en het belang dat hij hechtte aan het moment van schilderen. Een passage als ‘een schilderij moet de ziel van het land bevatten, de opname der atmosfeer van: die stond, in die stemming, van die schilder’ kon evengoed afkomstig zijn van Claus. Daarnaast is het uitnodigend om de bovenvermelde vlasoogst van Claus in verband te brengen met De vlaschaard van Streuvels, een roman die drie jaar na Claus' schilderij ontstond.Ga naar eind72 Voor tijdgenoten als Karel van de Woestijne was dat een uitgemaakte zaak.Ga naar eind73 Natuurlijk zijn in hoofdstukken als ‘De wiedsters’, ‘Bloei’ en ‘De slijting’ parallellen met het werk van Claus te maken. Maar het is de vraag of in de parallelle thematiek tegelijk sprake kan zijn van invloed. In zijn scherpe observatie geeft Claus' De vlasoogst de door Streuvels geschetste fataliteit van het landleven niet aan. De lotsbestemming van boer Vermeulen zit er niet in vervat; Claus toont de werkloners, niet de herenboer. Bij Claus blijft de scène tot een still beperkt, met een open einde, dat nergens tragiek aankondigt. Toen Claus in 1905 een niet nader geïdentificeerde oogstscène tentoonstelde bij La Libre Esthétique, riep dit bij zijn vriend Georges Eekhoud onmiddellijk de associatie op met ‘De oogst’ van Streuvels uit Zonnetij, dat in 1900 verscheen: le blé dressé en gerbes sous un soleil ardent et clair, une toile brûlante et glorieuse au point de vous insoler et qui me faisait songer à un conte de M. Stijn Streuvels, De oogst,Ga naar eind74 | |
[pagina 50]
| |
voor Eekhoud ‘un des meilleurs contes’ van de schrijver.Ga naar eind75 Nauwelijks een maand later werkte Eekhoud zijn vergelijking verder uit in het tijdschrift Onze Kunst: Sa peinture qui n'a rien d'élégiaque ou de mélancolique rappelle la note exubérante et joyeuse que Styn Streuvels fait chanter dans la plupart et dans les plus réussis de ses romans ou nouvelles. C'est dans les paysages de Claus que je m'imagine se passer les géorgiques de Minnehandel et les péripéties du Oogst ou du Speeldag. Ses petits vachers sont les frères ou les cousins de tel dénicheur d'oiseaux dont le conteur d'Avelghem nous narre les aventures; cette opulente Fille de Ferme est soeur ou parente de la rustaude potelée que lutine le coq de village Max Vanneste ou que se disputent les fils de femmes cossus de Verovering. La joie de vivre, la fête pour les yeux, la fécondité de la nature, le renouveau perpétuel, voilà surtout ce qui règne dans la peinture de Claus. Même lorsqu'il peint l'automne il en montre la splendeur coloriste sans en dire la mélancolie, la tristesse, les dessous.Ga naar eind76 Ook Eekhoud benadrukte dat het onbezorgde beeld dat Claus opriep van het landelijke leven sterk afweek van Streuvels' beschrijvingen. In de reacties van de schilder en de kunstenaar op elkaars werk is eerder sprake van herkenning, meer dan van een literaire of picturale vertaling. Bij Claus was het juist het expliciete beschrijven van Streuvels dat zijn interesse opwekte, een trefzekere benadering van de landarbeiders die hij als schilder zelf niet in beeld bracht: ‘De bevolking’ heeft mij bezonder getroffen,Ga naar eind77 als men buiten opgekweekt is en dat men winter en zomer te lande bij die dompelaars woont. Dat ongelooflijke wat gij schrijft is ongelukkiglijk diepe waarheid: en toch zoo ‘een vriend'lijk woord klinkt hem vreemd in de ooren’ en ‘werken alleen | |
[pagina 51]
| |
is zaligheid - hard werken...’[.] Dat doet mij herinneren [aan] een klein boeksje [sic]: ‘Le droit à la paresse’ van [Paul] Lafargue waar er veel waarheid in steekt, van maar zekere uren per dag te mogen werken... maar hoe dat geredderd met den landelijken werkman? Eenzelfde teneur zit ook in Claus' reactie op Streuvels' Zonnetij vervat: Ge kunt niet gelooven Stijn Streuvels met welke aandacht en met welk genoegen ik alles van uw ‘Zonnetij’ lees, en ondanks al de kleinigheden zoo fijn en scherp gezien blijft er altijd in uw verhaal een geheel die aan alle opmerkingsgeest een geweldigen diepen indruk maakt. ‘De Oogst’ had ik gelezen, en Rik gevolgd ginder verre in Frankrijk op die reuzen-akkers. ‘maar heel de groote luchtkoepel stond in laaie vlam, al hemel en vuur! 't regende geen hitte, 't waren net geteekende lekvlammen die woelden hooge en kwamen spelen tusschen 't koren’. ‘In 't Water’, ‘Zomerzondag’ en ‘Avondrust’ kende ik niet, dat alles beleef ik hier te lande, maar zocht vruchteloos wie mij dat zou vertellen. Aan U zend ik mijnen hartelijken dank waarde Heer Lateur voor dat groot kunstgenot.Ga naar eind79 | |
[pagina 52]
| |
Uit de brieven blijkt in elk geval dat Claus zich wel degelijk bewust was van de armoedeproblematiek op het platteland. In zijn picturale werk bleef de kunstenaar echter aan de kant staan. | |
Modest HuysDichter stond Streuvels dan toch bij een schilder als Modest Huys, een van de luministen rond Claus en de kunstkring Vie et Lumière, die in 1904 werd opgericht. Streuvels leerde Huys omstreeks 1899 kennen. Deze was toen nog als decoratieschilder actief en werd eerst later, vanaf 1902, actief in het kunstcircuit. Beide mannen onderhielden vooral voor de Eerste Wereldoorlog goede contacten. De omgeving van Ingooigem en Tiegem was de schilder trouwens niet onbekend. Uit zijn werk vanaf 1907-1908 blijkt dat hij regelmatig in de regio tussen Leie en Schelde schilderde, in de glooiende omgeving rond Oudenaarde tussen Ingooigem en Tiegem enerzijds en Nederbrakel anderzijds, waar zijn echtgenote Hélène Sonck vandaan kwam. Een dergelijk schilderij van de Scheldevallei werd trouwens opgenomen in het bovenvermelde stuk ‘Veld en Dorp’ in de door Rooses geredigeerde bundel opstellen Vlaanderen door de eeuwen heen. Rond 1910 associeerde Huys zich met de schrijvers in zijn regio, met Streuvels, René de Clercq, en ook met Hugo Verriest, van wie Willem Putman naderhand stelde dat Huys deze als een vader beschouwde.Ga naar eind80 Van de drie schrijvers werkte hij portretten uit in olieverf of potlood. In 1912 schilderde hij René de Clercq in het rootland (Antwerpen, amvc-Letterenhuis), dat in hetzelfde jaar naast andere schilderijen en tekeningen van Huys werd afgebeeld in De Clercqs Het Rootland. De thematiek van de (onwelriekende) vlasverwerking tussen Kortrijk en Deinze werd na de Eerste Wereldoorlog een van de basisthema's in Huys' werk, zoals blijkt uit de tientallen schilderijen uit zijn Wakkense en Zultse jaren die de rootbakken in de Leie als onderwerp hebben. Van Verriest maakte hij rond 1917 verschillende portretten in potlood (verzameling Gemeente Deerlijk), waarschijnlijk ter voorbereiding van een geschilderd portret. Een geschilderde versie van deze ontwerpte- | |
[pagina 53]
| |
keningen kwam er niet, mogelijk werd die verhinderd door Verriests dood in 1922. Het portret van Streuvels, dat nooit in de verzameling van Streuvels terechtkwam en vandaag bewaard wordt in het amvc-Letterenhuis (afb. 1), werkte Huys af in 1915 en ontstond dus tussen de portretten van De Clercq en Verriest in. Zoals Claus ruim tien jaar eerder deed met zijn Brusselse vriend Lemonnier (Brussel, Musée Camille Lemonnier), posteerde ook Huys zijn model voor een streek die de geportretteerde door en door kende.Ga naar eind81 Huys stelde zijn vriend voor in zijn echte schrijversbiotoop, staande voor het dal rond Het Lijsternest. De schrijver lijkt even te zijn weggeslopen van zijn werk en is afgebeeld in schort en met een gemakkelijk zittend schoeisel, dat veel weg heeft van kamerpantoffels. In het portret bekijkt de schrijver het panoramische landschap en het landleven dat hij ondertussen in tal van romans had beschreven. Huys schilderde hem in halfprofiel en voerde hem als een soort personificatie van de streek op, zijn streek, die ook andere tijdgenoten met de schrijver associeerden.
Deze empathie voor de natuur en het landleven is een kenmerkend aspect voor het oeuvre van de schilder. In tegenstelling tot Claus, die zijn omgeving eerder afstandelijk observeerde, en als kunstenaar en burgerman boven de landmens stond, voelde Huys zich onlosmakelijk met diens leefwereld verbonden. De kunstenaar identificeerde zich met de landmensen en peilde naar hun werkelijke denken en handelen. In zijn voorstellingen van markten, kermissen, processies, landwegen en Leielandschappen ligt steevast een sterk verhalende boodschap besloten. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat hij zich bijzonder verbonden wist met Streuvels' werk, waarin hij een benadering vond die dicht bij de zijne stond. Onder de schildersvrienden van Streuvels ging Huys het verst in de integratie van het literaire werk van de schrijver in zijn eigen picturale werk. In De lezing uit circa 1928 posteerde Huys een figurengroep van zes boeren in een oogstveld; links komen nog twee figuren aangewandeld. Het is zondag | |
[pagina 54]
| |
en dus rustdag, en de meesten onder hen zitten of liggen languit op de grond. Centraal bevindt zich een rechtop staande man die voorleest uit Streuvels' De oogst (afb. 2). Of de scène op de realiteit berust, is echter niet zeker. In 't Getrouwe Maldegem van zijn vriend Victor de Lille stelde Huys in 1909: Ik heb eens een werk van Streuvels hooren lezen binst den rusttijd, voor werkers die rustig hun pijpe te rooken lagen. 't Was goed om te zien, wie dat werk verstond, en hoe gelukkig zij waren te genieten van hun eigen levensboek. Dat geeft de kunst, de ware, gesneden uit de natuur. Zij schetst ons 't leven, 't ware leven, ons zo dierbaar en genoeglijk. Wij beminnen het, wij genieten het, en de snakende ziel wordt voldaan, voldaan door de kunst.Ga naar eind82 Zoals gezegd stond Huys' picturale interpretatie van het tafereel ver af van de beschrijving die hij in de brief gaf. De boeren zijn er op ‘hun zondags’ uitgedost. Het harde labeur is er ver af. Niettemin is wel bekend dat een begrip als ‘cultuurverheffing’ van het landvolk hem bijzonder genegen was. Huys zocht cultuur te brengen onder zijn streekgenoten, op een manier die herinnert aan de pogingen van Camille Pissarro ruim veertig jaar eerder, die de sociale harmonie tussen landmens en de natuur predikte en een sociale omwenteling op het platteland op gang wilde brengen. De hartelijke relatie die Huys en Streuvels voor de oorlog onderhielden, verwaterde in de jaren twintig. Exemplarisch hiervoor is een brief van april 1929: | |
Beste,Vrijdag aanstaande, 19 April, komt de koning n[aa]r Kortrijk en brengt tevens een bezoek aan de werkhuizen der gebroeders De Coene. 't Schijnt dat de Koning den wensch heeft uitgedrukt, hier de voornaamste artiesten der streek te ontmoeten. Heer Jos. De Coene vraagt mij u te willen uitnodigen om hier bij die ontvangst te willen aanwezig | |
[pagina 55]
| |
zijn - ongeveer 10 u voormidd. In de salons v.h. fabriek. Huys ging in op de uitnodiging, maar of dat van harte was, is niet zeker. Het moet ook voor hem duidelijk zijn geweest dat hij, in tegenstelling tot Albert Saverys, een oud-leerling van de schilder, en Streuvels zelf, niet echt thuis was in de kring rond De Coene. Weinig subtiel is ook de overgang tussen de wens van de koning om ‘de voornaamste artiesten der streek te ontmoeten’ en De Coenes vraag om ook maar Huys uit te nodigen. Zelf nam Streuvels daarin met andere woorden geen stelling. Drie jaar later schreef een teleurgestelde Huys aan Streuvels: | |
Beste Franck,Ik druk ook mijn spijt en verwondering uit dat men mij de gelegenheid niet gaf uw 60st[e] verjaardag te helpen vieren. Ik versta dat men mij voor sommige zaken wat in den vergeethoek wil duwen, maar deze maal heb ik eens goed overwogen: de vroegere tijden onzer vriendschap, de lustige gemoedelijke samenkomsten, die openhartige spontane en eenvoudige vriendenvergaderingen, dat [sic] zuiver natuurlijk humor en dat leven waaruit schone kunst ontstond, ik denk aan 't gene wij deden voor andere kunstbroeders, voor jongere geesten die gereed stonden te ontluiken, we hielpen ze met liefde, nu voel ik wat er zoo rondom mij gebeurd [sic] en zoals de reden, evolueeren zegt men, 't is leutig. 't Was mij een fijn genot U nu en dan een bezoek te brengen, en als ik in Tiegem werkte B.V.B. en nu, rond Nieuwjaar komen die vriendenbezoeken mij nog sterker voor den geest maar u komt niet eens meer bij mij; en ik schrijf mijne wenschen voor de gansche familie uit herinnering van den vroegeren tijd van af Avelghem. | |
[pagina 56]
| |
Drie dagen later kwam een uitgebreid antwoord van Streuvels, waarbij hij Huys' directe verwijten enigszins ontweek en halve waarheden als argument gebruikte: Beste vriend Modest, | |
[pagina 57]
| |
Streuvels begon zijn brief met ‘ons aller wensch van geluk, gezondheid en zaligheid voor 't jaar 1932, voor heel het Zonne-huis’. Veel soelaas brachten deze wensen allicht niet voor de vereenzaamde schilder, die enkele weken later in zijn Zonne-Huys in Zulte overleed. | |
‘Margarine is goed. Maar boter is beter’De uitspraak zou van Huys komen, althans volgens de aanhef van een brief van Emmanuel Viérin aan Streuvels, die begin mei 1922 geschreven is.Ga naar eind86 Uit de familiariteit van de aanhef blijkt dat Huys, Viérin en Streuvels oude vrienden waren. De brief bevat verder allerlei aanwijzingen voor de wel zeer vriendschappelijke relatie die in het bijzonder Streuvels en Viérin erop na hielden. Hun correspondentie staat bol van spitante berichten, onder meer over een ‘tante Marie [...] met haar nieuw gebit’ die na lange tijd opnieuw op het liefdespad trok, tot roddels over de ophefmakende tentoonstelling van Albert Servaes, waar een bezoeker ‘al vloeken[d] en godferen de deur uitgelopen is’. Voorafgaand aan die brief had Streuvels aan zijn vriend gevraagd om een bezoek te brengen aan Het Lijsternest, maar allerlei besognes, onder meer de voorbereiding van zijn inzending voor de volgende Gentse salon en de opening van de zomerlessen in de academie, waar Viérin directeur was, hielden de schilder in Kortrijk. Een van de volgende dagen vertrok Viérin naar zijn buitenverblijf Ter Wilgen in Duinbergen, waar ook Streuvels werd uitgenodigd, maar waar deze, zoals naderhand bleek, verstek liet gaan. Aan het einde van de maand schreef de schilder immers een nieuwe brief aan Streuvels, met een wel bijzonder directe aanhef: Ge zijt een weglooper, un fileur à l'Anglaise! Al uwe flauwe redens tellen niet. Indien Knocke u niet beviel kon ge gemakkelijk weer naar huis komen. Ik was in de mening dat ge persé moest in Knocke zijn. Ik heb geheel de namiddag slavelijk gewerkt om vandaag vrij te zijn en met u te kunnen uitzet- | |
[pagina 58]
| |
ten en ik zat u af te wachten in mijn tuin wanneer, pardaf!, de facteur mij uw verdoemde postkaart bestelde! Ge zijt nen uil! En laat mijnen nachtegaal gerust.Ga naar eind87 De afgunst beroerdt [sic] uw hert. Ik heb dezen morgend ter uwe intentie een mooie konijntje geschoten. Ik zal u het vel zenden.Ga naar eind88 In de briefwisseling tussen Streuvels en Viérin speelt het culinaire een bijzondere rol. Uit een brief uit november 1921 blijkt dat Viérin een beloofd bezoek aan Huys in Wakken afsloeg en het ‘ultimatum’ van Streuvels aanvaardde, dat bestond uit ‘hazepastei en kiekens smullen’.Ga naar eind89 Tegelijk blijkt dat Huys toen al enigszins buiten de kring stond: ‘Nu tot daar ik zal hem maar schrijven dat wij een andere dag zullen gaan, dat wij belet voorzien voor dien dag’.Ga naar eind90 Streuvels' buitenmentaliteit was mogelijk het cement van de vriendschap tussen hem en de meer aristocratische stedeling Viérin. Dit maatschappelijke verschil speelde dan wel niet in hun vriendschap, uit enkele elementen blijkt toch dat ze zich ervan bewust waren. Een mooi voorbeeld hiervan is de foto die de schrijver in de zomer van 1906 aan zijn welgestelde Kortrijkse vriend stuurde. De landmens Streuvels staat erop, in het midden van zijn kippenren. Uit zijn briefwisseling blijkt dat Viérin zelfs tijdens de Eerste Wereldoorlog een relatief onbezorgd leven leidde in de villa Ipenoord, in Oostkapelle op Walcheren, waarbij ook Streuvels herhaaldelijk in de (relatieve) weelde deelde.Ga naar eind91 Trouwens, in de autobiografie In oorlogstijd (1915-16) beschreef Streuvels uitvoerig de tocht die hij bij het begin van de oorlog en in het gezelschap van Viérin vanuit Kortrijk naar Nederland ondernam.
Hierboven is vermeld dat beide mannen elkaar rond het midden van de jaren 1890 ontmoetten. Een complete reconstructie van het verloop van hun vriendschap is onmogelijk. Veel briefmateriaal ging immers verloren. In de Eerste Wereldoorlog werd Viérins huis in Kortrijk geplunderd, en in de Tweede Wereldoorlog werd het zelfs gebombardeerd. Uit de bewaard gebleven brieven blijkt dat ze elkaar hoog achtten en dat de feestmalen die met hun ont- | |
[pagina 59]
| |
moetingen gepaard gingen ook niet te versmaden waren.Ga naar eind92 Viérin verpersoonlijkte in zekere zin de vooroorlogse Kortrijkse connectie van Streuvels. Wellicht vormden de gebroeders Viérin mede Streuvels' introductie in het plaatselijke en bovenlokale kunstleven. Viérin was gelieerd met De Coene Frères en wijdde zich, zij het uitzonderlijk, aan decoratief werk (afb. 3). In zijn geboortestad was Viérin voor zijn generatie de kunstenaar met het meeste aanzien. Reeds op jonge leeftijd was hij tot docent aan de plaatselijke academie benoemd; in 1909 werd hij er directeur, in 1920 zelfs conservator van de (latere) Kortrijkse Stedelijke Musea. In de loop van zijn lange carrière - die loopt van circa 1889 tot zijn dood in 1954 - kende hij ook buiten de stad een relatieve faam, onder meer door de tentoonstellingen van de kunstkring Pour l'art (1892-1941?), waarvan hij lid was. In tegenstelling tot hun gezamenlijke vriend Modest Huys verwerkte Viérin geen motieven van Streuvels in zijn werk. Dit oeuvre is thematisch echter uitgebreider dan doorgaans wordt vermoed. Naast de bekende gezichten van het Kortrijkse begijnhof en de watermolen in Heule was Viérin immers ook als schilder van dorpsgezichten, landschappen en zeegezichten actief, een oeuvre waarmee hij in zijn tijd ruime bekendheid genoot. Tot het midden van de jaren twintig stond Streuvels dicht bij Viérin. De laatst bekende brief aan Viérin dateert van augustus 1924. Daarin schreef Streuvels hoe hij de stad Kortrijk was gaan verafschuwen: Ik kom nog slechts bij hoogdringendheid naar Kortrijk, en dan nog per fiets, om er geen minuut langer te vertoeven dan noodig is, want... aan elken hoek der straten, bachten de gordijntjes van elk venster, zie ik mij afgespied waar ik ga, en dat brengt mij op mijn ongemak. Geloof mij: er is niet de minste koppigheid in 't spel - ik verfoei het stadje, het is een kwestie van gevoel, en daar kan ik niets tegen doen. Met den tijd komt alles welweer terecht.Ga naar eind93 | |
[pagina 60]
| |
Streuvels had zich evenwel niet aan het Kortrijkse milieu onttrokken. Alleen stond hij nu dichter bij Jozef de Coene, Arthur Deleu en Albert Saverys, met wie hij al in 1921 op reis trok,Ga naar eind94 en in deze vriendenkring had Viérin, net als Huys trouwens, geen plaats.Ga naar eind95 Tekenend is ook de brief die Streuvels aan Viérins dochter Cecile richtte in februari 1954, kort na de dood van de schilder. Streuvels stelde hem toen als een vriend van ‘vroeger tijden’ voor die hij de laatste jaren slechts sporadisch had gezien,Ga naar eind96 een boodschap die ook uit zijn in memoriam aan de schilder blijkt dat in maart 1954 in het tijdschrift West-Vlaanderen verscheen.Ga naar eind97 | |
ConclusieDe wisselende vriendschappen met schilders lopen als een rode draad door Streuvels' carrière. Uit het voorgaande blijkt dat deze veranderlijkheid enerzijds toevallig van aard was, maar anderzijds ook samenhing met nieuwe relaties die hem ofwel persoonlijk meer bevredigden ofwel meer gewin brachten. Een zekere voorzichtigheid in de conclusies daaromtrent is zeker geboden, aangezien we niet meer over alle briefwisseling beschikken. Nog moeilijker is het de privécontacten te reconstrueren, bijvoorbeeld met zijn broer Karel, aan wie dringend meer aandacht besteed zou moeten worden. Opvallend is zeker het feit dat er na de Tweede Wereldoorlog weinig nieuwe contacten werden gelegd, wat het beeld bevestigt van een Streuvels die het huis niet meer uit kwam en zich in de familiekring opsloot. In de schoot daarvan worden nog altijd de kunstwerken gekoesterd die Streuvels bijeenbracht. Ze tonen de wezenlijke drijfveer van zijn kunstverzameling: ‘De kunst van die schilders voelde ik verwant aan 't geen ik in de schrijverij zocht.’Ga naar eind98 |
|