Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 25
(2018)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd[p. 209] | |
Alex Alsemgeest
| |
[p. 210] | |
fieën ondervangen is, waarom dit in toenemende mate problematisch is, en op welke wijze een herwaardering van de retrospectieve nationale bibliografie bij kan dragen aan een oplossing. | |
ParadoxHet is een van de grote paradoxen in de boekenwereld: de collecties die de afgelopen twintig jaar in Nederlandse bibliotheken het meeste aandacht hebben gekregen op het gebied van conservering en digitalisering, zijn bibliografisch het slechtste ontsloten. In grote projecten als Metamorfoze en Google Digitalisering zijn tienduizenden boeken, kranten en tijdschriften uit de negentiende en vroege twintigste eeuw geconserveerd, gedigitaliseerd en deels beschikbaar gesteld via platforms als Delpher en Google Books. Hoewel de tekstuele rijkdom van deze digitale corpora niet voldoende geprezen kan worden, zijn de bij de objecten horende bibliografische metadata in veel gevallen minimaal, onevenwichtig en soms ronduit misleidend. Eenvoudige overzichten die alle publicaties van één auteur, het fonds van een uitgever, of de verschillende edities van een specifiek werk bevatten, kunnen onmogelijk uit de beschikbare bibliografische data worden gegenereerd. Complexe meervoudige vragen naar historische tendensen in de boekhistorische praktijk die op vroegmoderne bronnen reeds succesvol worden toegepast, zijn voor wat betreft de nieuwste geschiedenis onvermijdelijk gefundeerd op incomplete en niet-geverifieerde data, en vereisen meer dan ooit stevige bronnenkritiek en interpretatie.3 De gebrekkige bibliografische ontsluiting van negentiende- en vroeg twintigsteeeuwse bibliotheekcollecties is terug te voeren op de terughoudendheid van bibliotheken om de tegenstelling tussen het boek als object en de daarvan afgeleide abstractie ‘tekst’ te onderkennen en in de praktijk toe te passen.4 Waar Delpher zichzelf resoluut presenteert als een database van teksten, bestaat het bestand ontegenzeggelijk uit digitale representaties van materiële objecten.5 De voor Delpher aan het Gemeenschappelijk Geautomatiseerde Catalogiseersysteem (ggc) ontleende metadata zijn een bonte verzameling aan catalografische standaarden en tradities, uiteenlopend van retrobeschrijvingen met summiere titelinformatie tot uitgebreide analytische beschrijvingen met gedetailleerde opmerkingen over het object. Het is duidelijk dat deze bibliografische data slechts een zeer algemeen beeld van de gedigitaliseerde collecties bieden. In de oude delen van Brinkman's cumulatieve catalogus van boeken wordt consequent | |
[p. 211] | |
onderscheid gemaakt tussen ingenaaide en gebonden boeken. Wie verder kijkt, komt soms ook ogenschijnlijk willekeurig toegepaste termen als ‘prachtband’, ‘in perkament gebrocheerd’, of ‘gebonden in linnen met rood op snee’ tegen. Dit is precies zoals je het ook in advertenties in oude kranten of Het nieuwsblad voor den boekhandel kunt vinden en alleen al om die reden hebben dergelijke omschrijvingen een historische waarde. Maar dat bijvoorbeeld de tweede druk van Dostojevski's Uit Siberië uit 1920 in minstens vijf verschillende uitgeversbanden op de markt is gebracht, staat nergens vermeld.6 De vraag of, en zo ja welke betekenis er aan deze materiële verschillen moet worden toegekend is gerechtvaardigd, maar bij het ontbreken van betrouwbare data om het onderscheid te kunnen maken, betekent het dat we op afstand nooit met zekerheid vast kunnen stellen welke variant een bibliotheek in de gesloten magazijnen heeft opgeslagen. Figuur 1. Vijf uitvoeringen van de tweede druk van Dostojevski's Uit Siberië (Amsterdam, 1920)
| |
De kat van Schrödinger en de olifanten van CalvéWie in een artikel over analytische bibliografie de kwantummechanica erbij haalt om zijn punt te maken, overschat ontegenzeggelijk zijn publiek. En zichzelf. Toch is ‘Schrödingers kat’7 - een beroemd gedachte-experiment uit de kwantummechanica - een fraaie analogie voor het probleem van digitale representatie van fysieke collecties. In versimpelde vorm behelst het oorspronkelijke gedachte-experiment een kat die samen met een complexe moordmachine wordt opgesloten in een afgesloten stalen ruimte. De machine is zodanig afgesteld dat er na een uur wel of niet een atoom vervalt, waardoor al dan niet een proces in gang zou worden gezet dat de dood van de kat tot gevolg zou hebben. Het is echter niet zeker dát het atoom zal vervallen en na een uur is er dus een even grote kans dat de kat door de machine om zeep is geholpen, als dat hij nog leeft. Het probleem is dat je als waarnemer niets over de toestand van de kat kunt weten, tot op het moment dat de stalen ruimte waarin de kat is opgesloten geopend wordt. De absurdistische conclusie dat de staat van de kat bij gebrek aan een betrouwbare waarneming zowel dood als levend zou moeten zijn, gebruikte Schrödinger om het probleem van determinisme in de deeltjesfysica te illustreren. | |
[p. 212] | |
Het absurdisme in de bibliotheek bestaat eruit dat je bij gebrek aan analytisch-bibliografische data in bibliotheekcatalogi niet met zekerheid kunt zeggen welke uitvoering van een boek een bibliotheek in haar bezit heeft, totdat het exemplaar uit het magazijn tevoorschijn is gehaald en op de balie voor je neus is gelegd. Alsof het voor een begrip van de tekst en publicatiegeschiedenis niet uit zou maken of een uitgave in een papieren omslagje is genaaid of in peau de pêche is gebonden, of de naam van de uitgever Bruna of Graauw op de band wordt vermeld, of dat er wel of geen stofomslag aanwezig is. Er is een heel palet aan historische oorzaken en catalografische tradities te bedenken waarom dit onderscheid niet wordt gemaakt, maar dat maakt het ontbreken van dit onderscheid in epistemologische zin niet minder problematisch. Ook al zijn de bibliografische data in onze databases zodanig verknoopt dat er allerlei bibliografische varianten onder hetzelfde record vallen, nog steeds kán één fysiek boek natuurlijk nooit gelijktijdig gebonden én ingenaaid zijn, wel én geen stofomslag hebben, een tweede én een vierde druk zijn, en blauw én geelgekleurd zijn. Precies zoals de kat van Schrödinger niet op hetzelfde moment dood én levend kan zijn. Op welke manier het gebrek aan verantwoording van de materialiteit tot misinformatie kan leiden ondervond ik zelf toen ik een blogtekst schreef over een receptenboekje van de Delftse Calvé-fabrieken uit 1929.8 In mijn eigen notities vond ik dat op de binnenzijde van het omslag de opmerkelijke geruststelling zou moeten staan dat de olie van Calvé niet van echte olifanten wordt gemaakt, ook al voert de fabriek drie olifanten in haar logo. Een grapje van de fabrikant natuurlijk, maar wel een grap die de toon van het boekje bepaalt. Ter controle van mijn eigen aantekeningen zocht ik het door de Koninklijke Bibliotheek gedigitaliseerde exemplaar van dit boekje in Delpher op. Tot mijn teleurstelling was er op de binnenzijde van het omslag niets te zien. De verkeerde datering in Delpher (ca. 1925) bracht mij kortstondig van de wijs - zou het wellicht om een andere uitgave gaan? - maar er bleek iets anders aan de hand.9 De Koninklijke Bibliotheek heeft twee exemplaren van het boekje in haar bezit, waarbij het exemplaar uit de voormalige wetenschappelijke collectie voor digitalisering was gebruikt. Het oorspronkelijke papieren omslag van dit exemplaar bleek opgeplakt te zijn op een bibliotheekband. Het grapje van Calvé over de olifantenolie was daardoor gesneuveld. Waar mijn uitglijder over de olifantenolie van Calvé eenvoudig weggezet zou kunnen worden als anekdotisch bewijs, is dit boekje juist exemplarisch voor een groot deel van het gedigitaliseerde materiaal. Omslagen en stofomslagen werden in alle wetenschappelijke bibliotheken decennialang verknipt en opgeplakt, of zelfs weggegooid, omdat zij niet als onderdeel van het boek werden beschouwd.10 Een groot deel van de oude wetenschappelijke collectie van de Koninklijke Bibliotheek is direct bij binnenkomst opnieuw gebonden, in de collecties van de grote universiteitsbibliotheken was de praktijk niet anders. Wij kunnen vorige generaties niet verwijten dat zij niet stil gestaan hebben bij de verhouding tussen tekst en materialiteit. Echter, nu er juist door digitali- | |
[p. 213] | |
sering nieuwe vragen ontstaan over materialiteit en representatie, moeten wij die keuzes uit het verleden wel verantwoorden. Simpel gezegd, een imperfect exemplaar kan wel gedigitaliseerd worden vanuit de gedachte dat de tekst dan beschikbaar is, maar dan moet daar wel de verantwoording bij wat er nu eigenlijk aangeboden wordt. Figuur 2. Olifantenolie. Binnenzijde omslag Calvé-Delft's zomerboekje, kb 27994141
Het punt van discussie is niet dat bibliotheken per se alle uitgaven in alle mogelijke uitvoeringen in bezit zouden moeten hebben, of dat ze imperfecte exemplaren uit oude collecties niet zouden mogen gebruiken voor digitalisering. Het punt is dat de relatie tussen het fysieke boek dat een bibliotheek in bezit heeft en de digitale representatie ondubbelzinnig moet worden vastgelegd in de metadata zodat onomstotelijk vaststaat welk boek in wat voor staat in de magazijnen aanwezig is. | |
Bibliografieën, catalogi en andere lijsten van boekenEr zijn wereldwijd onnoemelijk veel bibliografische overzichten, lokaal of nationaal, op papier of digitaal, analytisch of systematisch. Allemaal hebben zij hun eigen functie, geschiedenis, kracht en beperkingen.11 Natuurlijk is bibliografie, net als alle andere vor- | |
[p. 214] | |
men van taxonomie, een ideologische constructie en zal het daarom altijd een imperfecte weergave van de realiteit opleveren. Schrijvers, correctoren, zetters, drukkers, ontwerpers, uitgevers, boekverkopers, lezers, verzamelaars en alle anderen met een rol in de cyclus van het boek, hebben zich bij productie, distributie of receptie nooit laten leiden door bibliografische systemen. Omgekeerd moet de analytisch bibliograaf zich natuurlijk bewust zijn van de sporen die al deze actoren mogelijk hebben nagelaten, ongeacht of er in zijn bibliografisch systeem ruimte is om deze te noteren. Waar een bibliografie een overzicht geeft van alle boeken op een gedefinieerd terrein, zoals een land, een onderwerp, een auteur, is een catalogus een beschrijving van een plaatsgebonden collectie. De trend in bibliotheken is al enige jaren om af te stappen van de traditionele lineaire catalogi en over te gaan op search and discovery-systemen.12 Hoewel dergelijke systemen zoekmogelijkheden bieden die tot voor kort niet mogelijk waren, kan uit een grote poel met data van verschillende bibliotheken nog geen analytische bibliografie gedestilleerd worden. Hetzelfde geldt voor alle vormen van fulltext zoeken, semantisch zoeken en deep learning. Het zijn waardevolle ontwikkelingen die nieuwe mogelijkheden bieden om samenhang tussen entiteiten in grote datasets te vinden.13 De structuur subject-predicaat-object (de ‘triple’) die we kennen uit het rdf-model is bij uitstek geschikt voor het leggen van relaties tussen werken, auteurs en uitgevers zoals die je in een nationale bibliografie verwacht. Om betekenisvolle relaties te kunnen leggen, moet echter wel betrouwbare data voorhanden zijn. Er is een ijkpunt nodig waaraan je resultaten kunt toetsen, anders creëert ieder datamodel uitsluitend naar zichzelf refererende waarheden. Een nationale bibliografie zou een dergelijk ijkpunt kunnen zijn, maar tot op heden is er nog altijd geen totaalbeschrijving van de Nederlandse boekproductie. Daarin staat Nederland niet op zichzelf, in de grote ons omringende boekenlanden is de situatie niet anders. In Nederland fungeert het in 1974 opgerichte Depot van Nederlandse publicaties van de Koninklijke Bibliotheek feitelijk als lopende nationale bibliografie, in die zin dat de kb ernaar streeft om één exemplaar van elke in Nederland uitgegeven publicatie op te nemen in het depot en de beschrijving hiervan automatisch een beeld van de Nederlandse boekproductie oplevert.14 Hoewel er in Nederland geen wettelijke depotplicht geldt, wordt de dekkingsgraad van ruim negentig procent voor wat betreft de opname van nieuwe uitgaven veelvuldig geroemd.15 Tot 1800 is er in de vorm van de Short-Title Catalogue Netherlands een wetenschappelijk bibliografisch en boekhistorisch instrument voor onderzoek. Deze stcn is de re- | |
[p. 215] | |
trospectieve nationale bibliografie van Nederland voor de periode 1540-1800.16 Het bestand is samengesteld op basis van tientallen collecties in binnen- en buitenland. Er zijn al meer dan een half miljoen exemplaren opgenomen in het bestand en het wordt nog altijd actief aangevuld met niet eerder geregistreerde edities. Daarnaast zijn summiere beschrijvingen van Nederlandse incunabelen en postincunabelen opgenomen, waardoor de stcn een overzicht biedt van de gehele vroegmoderne Nederlandse boekproductie. De stcn is analytisch en beschrijft op basis van autopsie, dat wil zeggen, met het boek in de hand. Het uitgangspunt van een stcn-beschrijving is de ‘ideal copy’ en per exemplaar is aangegeven of er afwijkingen ten opzichte van het standaardexemplaar zijn geconstateerd. Over banden wordt niets gezegd, om de eenvoudige reden dat de uitgeversband als zodanig nog niet bestond en dus ook geen onderdeel van de ‘ideal copy’ kan zijn. Voor publicaties die zijn verschenen tussen 1800 en de oprichting van het depot in 1974 is de situatie wezenlijk anders.17 De Amsterdamse uitgever C.L. Brinkman gaf in 1858 een alfabetische lijst uit van boeken, plaat- en kaartwerken die tussen 1833 en 1849 waren verschenen. Hoewel dit zeker niet de eerste lijst van deze soort was, vormde deze uitgave de basis voor wat later beschouwd zou worden als de nationale bibliografie. Het werk van Brinkman werd voortgezet door R. van der Meulen (1873-1924), D. Smit (1925-1928), G.J. van der Lek (1929-1945) en D. de Jong (1946-1973), maar nog altijd wordt de bibliografie aangeduid als ‘de Brinkman’. Het gat tussen de stcn en de start van Brinkmans catalogus van boeken is retrospectief opgevuld door de bibliografie van L.G. Saalmink.18 Geen van deze lijsten is uiteraard compleet, maar ze bevatten de meest uitgebreide bibliografische data die er voor deze periode beschikbaar zijn. De Brinkman bestaat echter alleen op papier, of als pdf, maar niet als een gestructureerde online dataset die gebruikt zou kunnen worden als referentie, laat staan voor statistisch onderzoek. De Nederlandse bibliografie online is slechts een subset van de Nederlandse Centrale Catalogus. In het bestand zijn enkele tienduizenden negentiende- en vroegtwintigste-eeuwse publicaties te vinden die retrospectief beschreven zijn voor het Depot van Nederlandse Publicaties. Het overgrote deel van de Nederlandse boekproductie uit de negentiende en twintigste eeuw is de afgelopen jaren uiteraard niet opnieuw door de handen van catalografen gegaan. Het gevolg is dat honderdduizenden titels die wél in de Brinkman te vinden zijn, niet in de Nederlandse bibliografie online staan. Een tweede punt van aandacht is dat de titels die retrospectief zijn toegevoegd aan de Nederlandse bibliografie online, beschreven worden volgens de descriptieve regels die zijn opgesteld voor moderne depotboeken. Waar de stcn een heel arsenaal aan analytische methoden en technieken tot haar beschikking heeft om edities van elkaar te onderscheiden, staatverschillen te constateren, uitgeverstrucs te doorzien en de overname van uitgaven te registreren, moet een bibliograaf die met negentiende en twintig- | |
[p. 216] | |
ste-eeuwse publicaties werkt zich voegen naar een structuur die is opgesteld voor boeken die een isbn en een barcode hebben. In algemene zin wordt er in bibliografieën van de negentiende en twintigste eeuw erg weinig aandacht besteed aan de materiële aspecten van het boek.19 De cesuur die traditioneel bij 1800 wordt aangebracht, is te verklaren vanuit de veranderingen in het drukproces die toen plaatshadden. Wellicht wordt er te weinig stilgestaan bij de continuïteit in de productie van boeken, en zeker ook bij tradities in de boekhandel die materiële sporen hebben nagelaten. Een boek uit de jaren dertig van de twintigste eeuw heeft soms meer overeenkomsten met een boek uit de handpersperiode dan met een modern boek. | |
LacunesDe onevenwichtigheid in de Nederlandse bibliografie is dus zowel terug te voeren op de vele boeken die nog ontbreken in het Depot van Nederlandse publicaties van de Koninklijke Bibliotheek en desgewenst de depots van andere bewaarbibliotheken, als op de manier waarop de wel aanwezige boeken bibliografisch ontsloten zijn. Laten we beginnen met de ontbrekende boeken in de nationale bibliografie. Er is geen betrouwbaar statistisch onderzoek dat onomstotelijk vaststelt hoeveel titels er precies ontbreken, maar wie een willekeurige pagina in een krant van begin twintigste eeuw openslaat, de advertenties van de boekverkopers naloopt en deze vergelijkt met titels die nu aanwezig zijn in Nederlandse collecties, begrijpt dat het om grote aantallen moet gaan. Niet geheel toevallig komen de gaten in de nationale bibliografie goed naar voren bij het werk dat verricht wordt om ze te dichten. Een recente schenking van Uitgeverij Bruna aan de Koninklijke Bibliotheek bevatte onder meer honderden uitgaven van in het Nederlands vertaalde literatuur uit het interbellum.20 Vooroorlogse vertaalde literatuur is een beruchte lacune in de collecties van bibliotheken, omdat het in die tijd waarin het oorspronkelijk verscheen simpelweg niet door bibliotheken werd verzameld. De grote literatuur werd je als geletterde bezoeker geacht in de oorspronkelijke taal te lezen, populaire literatuur werd in de regel geringschattend bekeken en niet opgenomen. Het was dan ook nauwelijks verrassend dat er uit het fonds van Bruna, een uitgever van verschillende detectivereeksen, spannende reisliteratuur en andere populariserende genres, nog veel bleek te ontbreken in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek. Hoe groot de gaten in de bibliografie als gevolg van het vooroorlogse collectiebeleid zijn, blijkt als we - enigszins willekeurig - kijken naar het werk van één vertaalster uit het fonds van Bruna: Dicky Wafelbakker (1887-1945). Zij was in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw een bekende naam in de populaire literatuur. Niet alleen vanwege de tientallen vertalingen die zij verzorgde en een eigen roman die zij schreef, maar bijvoorbeeld ook vanwege haar schoonheidsrubriek in het blad Filmwereld. Haar leven eindigde abrupt toen zij in april 1945 door het verzet op straat in Haarlem werd geliqui- | |
[p. 217] | |
deerd.21 Na de oorlog werd er afgezien van een paar herdrukken niets meer onder haar naam gepubliceerd en was zij snel vergeten. Tot voor kort werd er in alle Nederlandse bibliotheken bij elkaar slechts een handvol vertalingen van Wafelbakker bewaard. Na de schenking van Bruna aan de Koninklijke Bibliotheek zijn dat er al meer dan veertig. Als we de gegevens over haar uit de Brinkman ernaast leggen, dan zien we echter dat daarmee nog altijd meer dan een derde van alle titels ontbreekt, er zouden er een kleine zeventig moeten zijn. Uit het fonds van Bruna ontbreken bijvoorbeeld nog Het meisje dat niet wilde werken (1924), Een liefdes-intrige (1926) en liefst zeven titels uit de vroege jaren dertig. Daarnaast ontbreken nagenoeg alle boeken van Wafelbakker die bij andere uitgevers verschenen, onder meer bij Boissevain, De Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, De Nederlandsche Keurboekerij en Weekblad Het Leven. Het maakt direct duidelijk dat er zelfs in het geval van een schrijfster waar recent veel van opgenomen is, nog steeds heel veel ontbreekt. Indien we niet alleen de afzonderlijke titels meenemen in de statistiek, maar ook de verschillende uitvoeringen waarin de uitgaven volgens de Brinkman voor zouden moeten komen - meestal betreft dit gebonden en ingenaaide of gekartonneerde varianten22 - dan kunnen we niet eens van de helft van alle uitvoeringen een exemplaar uit het magazijn tevoorschijn halen. En dat zijn dan nog alleen de in de Brinkman geregistreerde varianten. Besteden we ook aandacht aan de verschillende kleurstellingen of kleine afwijkingen in decoratieve patronen die verraden dat we met latere bindpartijen te maken hebben, dan weten we eigenlijk niets met zekerheid over de uitvoeringen waarin boeken in de depots van bibliotheken staan. Soms is het geen probleem als niet iedere titel in een gebonden en ingenaaide versie wordt bewaard, maar er zijn talloze voorbeelden te geven waar de publicatiegeschiedenis onlosmakelijk met het fysieke boek verbonden is. Neem bijvoorbeeld de door Dicky Wafelbakker vertaalde roman Minnaar van beroep. Deze verscheen in 1933 bij De Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij in Den Haag. In de Brinkman staat bij deze titel de cryptische opmerking vermeld: ‘fl. 1.90; geb. 1/2, led. fl. 2.50. Verlaagde prijs fl. 0.50; geb. in eenv. band fl. 0.75; geb. kunstled. fl. 1.10.’ In het Nieuwsblad voor den Boekhandel valt op 28 juli 1933 bovendien te lezen dat er een tweede druk van deze roman ter perse ligt. In hetzelfde blad lezen we drie jaar later op 15 juli 1936 dat de prijs van deze roman verlaagd is. Er moeten dus twee verschillende drukken van het boek bestaan, of in elk geval twee oplages, die respectievelijk in vier uitvoeringen voor kunnen komen: ingenaaid, gebonden in half leer, gebonden in een eenvoudige band of gebonden in een kunstlederen band. Waarschijnlijk horen de twee laatste uitvoeringen bij de tweede druk, maar aangezien we tot op heden nog geen exemplaar gezien hebben, kunnen we dat niet met zekerheid zeggen. | |
[p. 218] | |
Materialiteit en bibliografieOm het bibliografische probleem van verschillende uitvoeringen van een boekband te begrijpen moeten we een stukje terug in de tijd. De opkomst van de industriële uitgeversband in het tweede kwart van de negentiende eeuw betekende dat de samenhang tussen de gedrukte tekst en de boekband veranderde. Band, vormgeving en decoratie waren niet langer verbonden aan één enkel exemplaar, zoals bij de handboekband het geval was, en hadden ook geen tijdelijk karakter, zoals in het geval van bedrukte papieren omslagen, ze waren nu toegespitst op complete oplages of juist delen van oplages. Uitgevers konden de vormgeving heel bewust afstemmen op verschillende soorten publiek: luxe materialen en gedurfde decoratieve patronen, of juist goedkope kartonnen bandjes met standaardontwerpen die eindeloos opnieuw gebruikt konden worden. De trend waarbij het omslag werd toegeëigend door de uitgever was al een halve eeuw eerder begonnen. Aan het einde van de achttiende eeuw werden steeds meer uitgaven voorzien van tijdelijke papieren omslagen, feitelijk niets meer dan een soort varianttitelpagina op afwijkend papier, later steeds vaker met decoratieve patronen en soms aangevuld met de prijs en een fondslijst.23 Zo werd het omslag dat in eerste instantie vooral bescherming bood aan het ongebonden boek, tevens ingezet als een eenvoudig reclame- of presentatiemiddel. Met de introductie van het binderslinnen aan het begin van de negentiende eeuw kreeg de uitgeversband een permanent karakter. De materiële transformatie van de boekband reflecteerde niet alleen maatschappelijke veranderingen in de negentiende eeuw, zoals industrialisatie, massaproductie en ook de sociale bewegingen die daar weerstand aan boden, ze maakte er ook deel van uit.24 Het is een ontwikkeling die op tal van economische, cultuurhistorische en literatuur-theoretische manieren ontleed kan worden. Bibliografisch is het vooral interessant om de vraag te stellen wat de uitgeversband zegt over de publicatiegeschiedenis van een boek ten opzichte van de titelpagina die altijd leidend is geweest. Op het punt van digitale representatie komt daar de vraag bij in welke gevallen de band bij het boek hoort waardoor deze meegenomen en verantwoord zou moeten worden in digitaliseringsprocessen. De periode van ongeveer 1880 tot 1920 geldt als de gouden tijd van de Nederlandse boekverzorging. De grote uitgevers huurden bekende kunstenaars in om prachtige banden in art-nouveaustijl te ontwerpen. Het bekendste voorbeeld uit deze tijd is waarschijnlijk de manier waarop uitgever L.J. Veen het werk van Louis Couperus heeft uitgegeven.25 Grote namen als Jan Toorop, Theo Neuhuys en H.P. Berlage kregen van Veen de opdracht om banden te ontwerpen. Juist vanwege de fraaie vormgeving zijn deze ban- | |
[p. 219] | |
den verzamelobjecten geworden en daardoor ook relatief goed bewaard en gedocumenteerd.26 Aan de hand van de boekbanden is er veel te achterhalen over de uitgeverspraktijk en dat levert een aantal bibliografische discussiepunten op. Zo paste Veen elke mogelijke truc toe om overgebleven voorraden van het werk van Couperus - en van andere schrijvers in zijn fonds - alsnog te slijten.27 Delen van de oplage werden gesplitst en via colportage in afleveringen aan de man gebracht, restvoorraden werden als seriewerk opnieuw verkocht en fictieve tweede drukken werden in nieuwe banden te koop aangeboden. De banden van L.J. Veen worden bovengemiddeld vaak aangehaald vanwege de hoge kwaliteit van de ontwerpen en de grote variatie in kleurstellingen, maar de trucs die hij toepaste om van zijn voorraden af te komen verschilden natuurlijk niet zo veel van de praktijken die andere uitgevers en boekverkopers eropna hielden. De meeste van deze handigheidjes bestonden al eeuwen in het boekenvak. Zo zijn er in de stcn meer dan vierduizend Nederlandse titeluitgaven uit de zeventiende en achttiende eeuw opgenomen. Bij dergelijke uitgaven had een uitgever of boekverkoper vaak het fonds van een collega overgenomen, bijvoorbeeld omdat deze failliet was gegaan, overleden was of om andere redenen afscheid had genomen van een onverkochte voorraad. De oorspronkelijke uitgave werd meestal voorzien van een nieuwe titelpagina, soms werd er simpelweg een strookje (slip-cancel) over het oude impressum geplakt. Het gebeurde weliswaar op een andere schaal, maar de gewoonte om overgenomen fondsartikelen in vermomming opnieuw op de markt te brengen, verschilt niet wezenlijk van de praktijk in de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Echter, waar de analytisch bibliograaf die vroegmoderne drukken in de stcn beschrijft over een palet aan geraffineerde technieken beschikt om deze praktijk inzichtelijk te maken, moet de bibliograaf die met moderne titeluitgaven te maken heeft maar wat aanrommelen. Een voorbeeld uit het fonds van Bruna laat de continuïteit op het vlak van de titeluitgave duidelijk zien. De eerder genoemde schenking aan de Koninklijke Bibliotheek bevatte meer dan honderd delen uit Bruna's Bibliotheek, een reeks populaire romans die werd uitgegeven in uniforme gekartonneerde bandjes. Het ontwerp met een bijenkorf op het voorplat is steeds gelijk, de kleur en kwaliteit van het karton verschillen soms. De reeks begon in 1918 met zes vertaalde werken van Jack London, vanaf 1919 werden ook werken van andere auteurs in de reeks opgenomen. Lang niet alle delen die in de reeks verschenen kwamen oorspronkelijk uit het fonds van Bruna. Zo vermeldt het Nieuwsblad voor den boekhandel op 29 januari 1924 dat de reeks ‘De Haan's groene boeken’ is overgegaan aan A.W. Bruna. Vanaf dat moment komen we de deeltjes van De Haan inderdaad tegen in de reeks Bruna's Bibliotheek.28 Het was een prettige bijkomstigheid dat de boeken van De Haan ongeveer hetzelfde formaat hadden als de delen uit Bruna's Bibliotheek, zo konden ze simpel omgebouwd worden tot echte Bruna-boeken. Deze ombouwactie heeft duidelijke sporen nagelaten op de boeken. Eerst werden de oorspronke- | |
[p. 220] | |
lijke titelpagina's weggesneden en vervangen door nieuwe titels met de naam van Bruna in het impressum. Vervolgens werd er nieuw kartonnen bandje met de bekende bijenkorf en reeksvermelding om het boek gezet. Achter in de overgenomen delen vinden we nog wel een aantal pagina's met reclame van De Haan, en ook de stofomslagen van De Haan werden niet vervangen. Figuur 3. Exemplaar van Haar offer van Hallwell Sutcliffe in het oorspronkelijke papieren omslag van De Haan, kb 12033971 [a-b] en als deel uit Bruna's bibliotheek met losse kartonnen band, kb 12033973 [c-d]
| |
[p. 221] | |
Het geluk dat een bibliograaf soms moet hebben is dat er van een overgenomen titel, in dit geval Haar offer van Hallwell Sutcliffe uit 1919, twee exemplaren in de schenking van Bruna zaten waarop de verschillen duidelijk zichtbaar zijn.29 Het eerste exemplaar is ingenaaid in het oorspronkelijke papieren omslagje van De Haan, het tweede exemplaar ligt zonder dit omslag los in het kartonnen bandje van Bruna. Juist omdat het boekblok los in de band ligt, is zichtbaar dat hoe de ombouwprocedure van een Brunaboek in zijn werk ging. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre deze materiële sporen ook bij een eventuele digitale versie nog zichtbaar zijn. Om de informatie niet te verliezen, moet in ieder geval bibliografisch worden verantwoord wat er nu precies aanwezig is. Naast de delen uit de Groene reeks van De Haan bevat Bruna's bibliotheek ook delen uit de Huma-serie met stofomslagen waarop de naam van de Hollandsche Uitgevers Maatschappij prijkt, en de negen delen tellende Bijenkorf-serie van H. Honig.30 Er zijn bijna geen exemplaren in de oorspronkelijke uitvoeringen van De Haan, de Hollandsche Uitgevers Maatschappij en Honig overgebleven. We kennen de boeken feitelijk alleen nog maar als deel uit de Bruna-bibliotheek en op die manier zullen ze ook gedigitaliseerd worden. In de gevallen dat het stofomslag niet wordt meegenomen in de digitale kopie, houd je uiteindelijk slechts de uniforme Bruna-bandjes over en verlies je de bibliografische geschiedenis die vastzit aan de exemplaren zoals je deze in het magazijn hebt opgeslagen. Het laatst verschenen deel in Bruna's bibliotheek is Het stuurloos scheepje van Corrie Ribbius in 1932, maar daarmee is het verhaal van de reeks nog niet ten einde. Naast de geschiedenis van de opbouw en samenstelling, is er het verhaal van het afschrijven en het tweede leven van de restpartijen. Reeds in 1929 verschenen er advertenties in de kranten van boekhandelaar G.J. Graauw in Amsterdam waarin verschillende delen uit de Bruna-bibliotheek als een set van acht of twaalf delen werden aangeboden.31 In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 10 januari 1941 adverteerde Graauw met ‘12 spannende delen uit Bruna's bibliotheek’, mét gekleurde omslagen voor slechts f 7,50. ‘Niettegenstaande de verduistering behoeft u zich de winteravonden heusch niet te vervelen. Een mooi spannend boek en u zijt den oorlog vergeten!’, aldus de begeleidende tekst. Onder de aangeboden delen zien we onder meer Een ongelikte beer van Jack Londen, nota bene een van de vroegste deeltjes uit de serie, uitgegeven in 1918, waar een kwart eeuw later kennelijk nog altijd onverkochte exemplaren van waren. Interessant is tevens het deeltje De koning van Karl Rosner. Deze komt binnen de reeks voor met twee verschillende stofomslagen, een ontworpen door Johannes Gabriëlse, de ander door Günther Clausen.32 De illustratie bij de advertentie van Graauw laat duidelijk zien dat in 1941 de uitgave met omslag van Clausen werd aangeboden. Graauw was het type boekhandelaar dat zich specialiseerde in het opkopen van rest- | |
[p. 222] | |
partijen.33 In de Brinkman-delen tot aan 1930 werden dergelijke ‘overgegane fondsartikelen’ in een aanhangsel van soms wel honderd pagina's opgesomd. In de latere delen werden ze alfabetisch tussen de titels opgenomen. Deze handel was nog veel groter dan uit de Brinkman naar voren komt, vooral op het gebied van populaire literatuur werd er flink geschoven met uitgaven. Voor de bibliograaf is het verwarrend dat een uitgever als Graauw de oorspronkelijke titelpagina's van overgenomen boeken vaak ongemoeid liet. Hij verving slechts de oude band voor een nieuw exemplaar met zijn eigen naam op het omslag. Figuur 4. Twee uitvoeringen van De koning van Karl Rosner, respectievelijk met stofomslagen door Johannes Gabriëlse, kb 12033493 [a] en Günther Clausen, kb 12033492 [b]
Een voorbeeld van de manier waarop er in populaire literatuur werd gehandeld zijn de westernverhalen van Zane Grey. Er komen uitgaven van de werken van deze Amerikaanse auteur voor in Bruna's bibliotheek, maar ook bij de uitgevers Johannes Müller, D. Bolle, J.T. Swartsenburg, Allert de Lange, W. Gorter Jr., De Combinatie en G.J. Graauw. In het begin van de jaren twintig werd het vertalingsrecht van verschillende werken van Grey respectievelijk aan de uitgevers A.G. Schoonderboek, Johannes Müller en D. Bolle toegewezen.34 Op de banden van de uitgaven met Müller op de titelpagina staat soms de naam van | |
[p. 223] | |
Bolle, waarmee duidelijk is dat deze laatste een deel van de voorraad van de eerste heeft overgenomen. Aan andere banden kunnen we weer zien dat Graauw op zijn beurt weer delen van Bolle heeft overgenomen. Niet rechtstreeks, maar via Gorter, die de rechten ook enige jaren in zijn bezit had. Zo zijn er ook banden van Graauw die de tweede druk in de uitgave van Gorter uit 1931 bevatten. Geheel in de stijl van Graauw werden deze overgenomen en bijeengeraapte delen samen als ‘serie’ verkocht.35 Bibliografisch kun je deze titeluitgaven van de werken van Grey, waar Graauw in 1937 mee adverteerde, niet beschrijven en dateren alsof het de oorspronkelijke edities van jaren eerder zijn. Dat zijn ze per slot van rekening niet. Graauw heeft het boek fysiek veranderd, niet alleen door er een nieuwe band om te zetten, maar ook door de schutbladen te vervangen. Bovendien zijn de boeken opnieuw afgesneden. Dat was geen ongebruikelijke actie bij titeluitgaven die lang op de plank hebben gelegen en een beetje smoezelig waren geworden, maar heeft wel als gevolg dat de marges zowel onder als rechts een centimeter kleiner zijn. Figuur 5. Advertentie uit het Rotterdamsch nieuwsblad van 20-01-1941 voor romans van Bruna met het stofomslag van Clausen
Er is vanzelfsprekend een verschil tussen luxe of bibliofiele bindpartijen, soms in aantallen van hooguit tien of twintig, waar door de uitgever gespeeld werd met kleurstellingen en de toe-eigening van een uitgave door een latere handelaar die grote partijen van een uitgave in een nieuwe band onder zijn eigen naam op de markt bracht. De eerste categorie, zoals de Couperus-uitgaven van Veen, vormt bibliografisch een uitdaging. Hoewel een andere kleurstelling informatie kan geven over de datering van de bindpartij en verkooptechnieken, gaat het wat ver om dezelfde druk in een andere kleur band als nieuwe editie te beschouwen. Feitelijk zijn het verschillen in de uitvoering waarvoor soms al bij het ontwerp opdracht voor was gegeven. In de gevallen waar een fonds overgegaan is en een volgende boekhandelaar een uitgave heeft toegeëigend door er een nieuwe band om te zetten met zijn eigen naam erop, zoals in de bovenstaande voorbeelden van Bruna en Graauw, ligt de situatie anders. De nieuwe uitgever heeft de vorm van de publicatie bewust veranderd door deze onder zijn eigen naam in de markt te zetten. | |
[p. 224] | |
Figuur 6. Waar de tarwe rijpt van Zane Grey in een band van Bolle, kb 9043471 en van Graauw, kb 9043449 [a]; de uitgave van Bolle met schutbladen van de uitgever [b]; zes delen van de werken van Zane Grey in grijze linnen banden van Graauw zonder stofomslagen [c]; advertentie in De Maasbode van 6 april 1937 voor tien delen met gekleurde stofomslagen [d]
| |
[p. 225] | |
Samenvattend kunnen we stellen dat de band onmisbare informatie over de bibliografische geschiedenis van een uitgave bevat. Dat zullen ook weinig mensen ontkennen, maar wat doe je ermee in een bibliografie? Dit artikel is niet de plaats om te bespreken hoe databasesystemen ingericht zouden moeten worden, hoe een datamodel eruit zou moeten zien, op welke manier beschrijfregels toegepast kunnen worden en wat er technisch voor nodig is om recht te doen aan de materiële geschiedenis van het boek in de negentiende en twintigste eeuw. Het is wel de plaats om te onderstrepen dat het opstellen van een bibliografie in essentie historisch is, en dat het inrichten van een retrospectieve nationale bibliografie niet kan zonder rekenschap te geven van de materiële kanten van het boek. | |
Conclusie: de nationale bibliografie 1832-1974We zijn op een punt beland waar de kwantummechanica en de kat van Schrödinger beter te begrijpen schijnen dan de inrichting van de nationale bibliografie. De chaos van staten, drukken, oplages, uitgaven en titeluitgaven, aangevuld met aantekeningen over restpartijen, doorverkoop, colportage en uitgeversfraude lijkt soms nauwelijks nog te overzien. Het zou echter niet correct zijn om de bibliografische chaos af te doen als een gevolg van de complexe historische praktijk in het boekenvak die nu eenmaal niet in modellen te vangen is. Wie onderkent dat de werkelijkheid ingewikkeld is, zal de grote lijnen in een bibliografisch systeem onder moeten proberen te brengen en de details verantwoorden. Daarbij maakt niet ieder prijsstickertje of variantzetsel op een titelschildje een exemplaar tot een nieuwe uitgave. En niet iedere variant hoeft in de depots te worden opgeslagen. Echter, de materiële aanwijzingen die essentieel zijn voor het identificeren van de uitgave en het vastleggen en verantwoorden van de bibliografische geschiedenis, dateringen, varianten, defecten of andere wezenlijke afwijkingen, zullen verantwoord moeten worden in de bibliografische metadata. Uit de voorbeelden die ik gegeven heb blijkt het al heel wat uitzoekwerk te zijn om de bibliografische geschiedenis van één vertaalster, serie of een fonds op orde te krijgen, laat staan dat je de gehele boekproductie van een volledige periode in kaart probeert te brengen. Tegelijk geven de voorbeelden aan dat er voor de negentiende en twintigste-eeuwse collecties zo veel kanttekeningen bij de bestaande bibliografische data te plaatsen zijn, dat je je af kunt vragen wat statistisch onderzoek naar de productie, distributie en consumptie van boeken uit deze periode nog waard is. Het is niet hard te maken met bestaande cijfers, maar de veronderstelling dat een derde van de boeken nog ontbreekt, een derde niet de juiste bibliografische metadata heeft meegekregen en dus slechts een derde correct beschreven staat, zal op basis van de voorbeelden die ik heb gegeven niet ver bezijden de waarheid zijn. Als we het bibliografisch universum van iets grotere afstand bezien, is er sprake van een epistemologisch probleem van waarheid. Waar een titelbeschrijving vroeger een directe relatie met een fysiek boek had, is er nu sprake van een driehoeksverhouding tussen het object, de digitale representatie en een beschrijving. Deze kunnen geheel los van | |
[p. 226] | |
elkaar ontstaan zijn. Zo kan een titel ooit beschreven zijn op basis van een exemplaar in Den Haag, aangepast op basis van een tweede exemplaar in Leiden, en jaren later gedigitaliseerd zijn naar een derde exemplaar in Amsterdam. Hoe zeker kun je nog zijn dat een vierde exemplaar dat je in handen hebt gelijk is aan de drie eerdere? Verschillen die traditioneel nooit in de bibliografie onderkend werden - in de tekst hierboven gebruik ik vooral bandvarianten en titeluitgaven als voorbeeld, maar het verhaal gaat natuurlijk op voor alle denkbare materiële afwijkingen - zijn nu door massadigitalisering voor iedereen zichtbaar. Als er in verschillende bibliotheken meerdere exemplaren van een uitgave aanwezig zijn, wordt er normaal gesproken slechts één exemplaar gedigitaliseerd. Welke dat is wordt bepaald door een willekeurigheid die niet verschilt van de moordmachine van Schrödingers kat. Van de vijf uitvoeringen van Dostojevski's Uit Siberië die ik in de inleiding noem, wordt momenteel het exemplaar dat is gebonden in wit linnen gedigitaliseerd voor de Koninklijke Bibliotheek in het kader van Metamorfoze. De reden waarom deze uitvoering wel en bijvoorbeeld de uitvoering in de Daalders editie met bandontwerp van Anton Kurvers of de uitvoering met omslagillustratie van Is. van Mens niet wordt gedigitaliseerd, is volstrekt onduidelijk. Na de grote conservering- en digitaliseringsprojecten van de afgelopen decennia zal er in de komende jaren hernieuwd aandacht besteed moeten worden aan de derde poot van de driehoek object, beschrijving en digitale representatie: de analytische beschrijving van negentiende- en twintigste-eeuwse boeken. Zonder een gestructureerde weergave van betrouwbare analytisch-bibliografische data over dit deel van ons nationale erfgoed, blijft de nationale digitale bibliotheek die de Koninklijke Bibliotheek voor ogen heeft een verzameling teksten en geen representatie van boeken. Een nationale digitale bibliotheek kan niet zonder een nationale digitale bibliografie. Om de stap van tekst naar boek in een beschrijving te maken, moet meer dan dat nu gebeurt rekening gehouden worden met de karakteristieke eigenschappen van boeken uit een bepaalde tijd. Een boek uit de periode tussen pakweg 1860 en 1940 verschilt wezenlijk van zowel de boeken uit de handpersperiode als van de boeken uit de eenentwintigste eeuw. Het heeft geen zin om ze te ontleden volgens de regels van de stcn maar het is net zo bespottelijk om ze te beschrijven alsof het moderne boeken met barcodes en een isbn zijn. De eigenheid van boeken uit deze tijd ligt verborgen in materiële aspecten en die zullen een plaats moeten krijgen in een bibliografie. Een deel van de materiële aspecten wordt opgevangen door Brinkman's catalogus. De beschrijvingen zijn bovendien contemporain en maken gebruik van de vocabulaire die recht doet aan de geschiedenis. Het is dan ook goed voorstelbaar dat deze data de ruggengraat vormen van een digitale Nederlandse bibliografie van de negentiende en twintigste eeuw, tussen het eindpunt van Saalminks bibliografie (1832) en de start van het Depot van Nederlandse Publicaties (1974). Daarbij zal uiteraard rekening gehouden moeten worden met de intrinsieke kwaliteiten van een bibliografie op papier (lineaire structuur, overzicht, in druk vastgestelde data, ijkpunt) en die van een digitale bibliografie (gestructureerde data, rekenkracht, flexibiliteit). Hoe dit in de praktijk vorm moet krijgen, is een open vraag die samenhangt met systemen, datastandaarden, nationale en internationale samenwerking. Tot we een oplossing hebben is Schrödingers kat in de bibliotheek zowel dood als levend. |
|