Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 25
(2018)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd[p. 81] | |||||||||||||||||||||||||
Jeroen Bos & Lizet Kruyff
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 82] | |||||||||||||||||||||||||
dezelfde Amsterdamse Courant weten dat er een serie tekeningen zou verschijnen van de ‘Vreugde-Bedryven’, welke ‘zeer kostbaar in het Koper gebracht zullen worden door de Konstenaars Simon Fokke en Reinier Vinkeles’.6 Men liet er geen gras over groeien en anticipeerde duidelijk op een grote afzet. Zowel 't Verheugd Amsterdam als de prentserie verscheen met het privilege van de burgemeesters. Hoewel boek en prenten als twee gescheiden projecten in de markt werden gezet, werden ze wegens hun sterk complementaire karakter veelal samengebonden tot één geheel. Een gegeven dat nog nader wordt besproken. Figuur 1. Portret van stadhouder Willem V, Johann Georg Ziesenis, 1768-1769. Den Haag, Mauritshuis, inv. nr. 462
Figuur 2. Portret van Jan Wagenaar, Tibout Regters, 1761. Amsterdam, Rijksmuseum, sk-a-329
In de historiografie over het stadhouderlijk bezoek worden Wagenaars 't Verheugd Amsterdam7 en de prentserie - niet zelden beschouwd als een integraal werk - vaak aangehaald.8 Dat mag nauwelijks verbazen, daar het in tekst en beeld veruit de meest succesvolle uitgaven betrof over deze gebeurtenis. Bovendien ging het om gesanctioneerde werken, die de officiële lezing uitmaakten van hetgeen er plaatsgevonden had. Dat neemt niet weg dat er ook ruimte was voor ander (goedkoper) drukwerk om te voorzien in de behoefte aan tastbare memorabilia van het bezoek. | |||||||||||||||||||||||||
[p. 83] | |||||||||||||||||||||||||
Figuur 3. Bericht van intekening voor de prentserie van de inhaling van de prins en prinses te Amsterdam, 1768. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.699
In deze bijdrage lopen we op chronologische wijze het bezoek af. Meer dan elders zal er gebruik gemaakt worden van andere gedrukte werken om zo bepaalde gebeurtenissen uit te lichten. Tot geheel nieuwe inzichten komt het daarbij niet. Vrijwel iedere bron benadrukt het feestelijke en, vrij opvallend, ordentelijk verloop van het meerdaags bezoek. Alsof men ongeregeldheden verwachtte en opgelucht kon melden dat die uitbleven. | |||||||||||||||||||||||||
[p. 84] | |||||||||||||||||||||||||
Boekverkopers Yntema en Tieboel en Johannes Smit voorzagen waarschijnlijk dat de concurrentie met uitgaven zou komen, die eerder op de markt verschenen.9 Zij kondigden hun projecten dan ook al aan tijdens het stadhouderlijk bezoek om zo interesse te kweken en voorintekening te stimuleren. De concurrentie kwam overigens, zoals we zullen merken, voornamelijk met pamfletten, waaronder lofzangen, gelegenheidsgedichten en andere vlugschriften op de markt. Verder wordt in deze bijdrage gebruikgemaakt van contemporaine ongepubliceerde bronnen die nieuw licht kunnen werpen op deze stadsgeschiedenis. Dagboeken van burgers, rekeningen van hofbedienden of notulen van bestuurscolleges in manuscript; alle niet bedoeld om gedeeld te worden met een groot lezerspubliek. Zo luisteren we naar de ongefilterde zienswijze van stadschroniqueur Jacob Bicker Raye, kijken we wat freule Sophie von Danckelmann - een hofdame die met Wilhelmina mee verhuisde van het Pruisische hof naar de Republiek - over het bezoek aan het papier toevertrouwde en spitten we de notulen door van de Kamer Amsterdam van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) om te zien wat er tijdens de vergadering van 1 juni 1768 besproken werd. Prins Willem werd die dag namelijk geïnstalleerd als opperbewindhebber van het bedrijf en zat een gedeelte van de vergadering aan. Tezamen zorgen deze minuscule venstertjes, microgeschiedenissen van historische deelhebbers, voor een meer volkomen beeld van het bezoek. Tot slot: vanwaar de gebraden gans? In het streven om het thema ‘feest’ eer aan te doen, vonden beide auteurs elkaar. Het bijzonder feestelijke bezoek van de stadhouder kwam onder andere tot uitdrukking in de gerechten die werden geserveerd. Want wat is nu een feest zonder een tot in de puntjes verzorgde maaltijd? In een beschrijving daarvan vallen we overigens toch terug op papieren bronnen. Kookboeken, recepten, rekeningen, krantenberichten en prenten vormen nu eenmaal de basis waarop we een reconstructie kunnen maken van hetgeen er (bij benadering) op tafel zal hebben gestaan. | |||||||||||||||||||||||||
De voorbereidingenDe nervositeit moet in de laatste meidagen haast tastbaar zijn geweest in de zalen en gangen van het Amsterdamse stadhuis. Zouden alle voorbereidingen wel op tijd zijn afgerond? Men maakte het zich ook niet gemakkelijk. Vanaf het moment dat de stadhouder mededeelde de stad te willen bezoeken, baarde de huisvesting van het hoge bezoek en hun gevolg het stadsbestuur de grootste kopzorgen. Hoewel de stad over enkele vaste logementen beschikte, werden deze hoogstens geschikt geacht voor het ontvangen van ambassadeurs en handelsvertegenwoordigers van andere naties. Ook een verblijf bij een lid van het stadsbestuur, of een andere inwoner van aanzien, bleek fatsoenshalve geen optie. De burgemeesters deelden de Amsterdamse vroedschap 11 mei het volgende besluit mede: | |||||||||||||||||||||||||
[p. 85] | |||||||||||||||||||||||||
(....) voorgekomen, dat men bij geene mogelijkheid hooggemelde hare Hoogheden, op een honorabeler wijze zoude kunnen behandelen, als met dezelve niet alleen te recipieeren maar zelfs ook te loogeren op 't Raadhuis deezer Stede.10 Het besluit was dus genomen om het stadhuis tijdelijk in te richten tot hof, waar de stadhouder niet alleen ontvangen werd en audiëntie hield, maar ook zou overnachten met een klein deel van de hofhouding, waaronder Sophie von Danckelmann en haar kamenier. Voorts werden nog enkele kamerjonkers, kamervrouwen, kamerdienaren, guarde-robemeisjes en lakeien in het stadhuis ondergebracht. Het overgrote deel van het 91 personen tellende gevolg verdeelde men over logementen elders in de stad. De Verenigde Oost-Indische Compagnie werd verzocht haar logementen op de Kloveniersburgwal en in de (Oude) Doelenstraat ter beschikking te stellen voor freules, kamerjonkers en de onderstalmeester. In de herbergen Kasteel van Antwerpen op de Nieuwezijds Voorburgwal en Den Eersten Liesveldschen Bybel in de Warmoesstraat werden ten slotte de overige kamerdienaars, loopjongens, pages, lakeien, kamervrouwen, kamerdienaars, klerken en de chirurgijn geplaatst. De impact op het Amsterdamse herbergwezen van het huisvesten en spijzen van deze omvangrijke groep, alsmede alle andere gasten en bezoekers die niet tot de hofhouding behoorden, maar wel door de stad genodigd waren, was enorm. In de recent verschenen studie van Maarten Hell over het Amsterdamse herbergwezen laten de achttiende-eeuwse stadskosten voor defroymenten (onthalen) en maaltijden in Amsterdam twee pieken zien, te weten in de boekjaren 1749 en 1769. Deze vallen samen met de stadhouderlijke bezoeken van respectievelijk Willem iv (1748) en Willem v (1768), waarbij het laatste bezoek zelfs zorgt voor een absoluut record in de boeken.11 Nadat de keuze voor het stadhuis als locatie van onthaal, audiëntie en overnachting was besproken en goedgekeurd door de vroedschap, kwam een nieuw obstakel aan het licht: de inrichting. De grote zalen en gaanderijen van het achtste wereldwonder waren nooit bedoeld om mensen gerieflijk te huisvesten. Een verbouwing om met name de tocht tegen te gaan, was onvermijdelijk. Bovendien moest er flink in de buidel worden getast om de in te richten slaapvertrekken, dinerzaal, ontvangstruimte, gaanderijen en de befaamde Burgerzaal aan te kleden. Dit zeventiende-eeuws meesterstuk van architect Jacob van Campen, vol symboliek die verwijst naar Amsterdams dominante positie in de wereld, moest gaan dienen tot balzaal. De marmeren vloer, met de ingelegde kaarten van de noordelijke sterrenhemel en van het westelijke en het oostelijke halfrond naar Joan Blaeu, werd overdekt met een houten vloer. De Burgemeesterskamer diende tot slaapvertrek van het echtpaar, compleet met twee bedden, lits d'anges behangen met rood zijden damast, en natuurlijk voorzien van linnengoed, spiegels, lusters, kledingkabinetten, eet- en drinkgerei. De Raadkamer bouwde men om tot gehoorzaal, waar de prins en prinses konden ontvangen, de Justitiekamer werd tijdelijk antichambre voor de gehoorzaal, de Schepenkamer functioneerde als het voornaamste eetvertrek, voorzien van een bescheiden podium waar een kamerorkest geplaatst kon worden. Verder werden verschillende ruimten tijdelijk gebruikt voor de organisatie achter de schermen. De | |||||||||||||||||||||||||
[p. 86] | |||||||||||||||||||||||||
vertrekken van de Stadstekenacademie, die pas sinds december 1767 onderdak had gevonden in het stadhuis, kregen officieren van de burgerwacht ingekwartierd. De Bodenkamer functioneerde als locatie om maaltijden te bereiden. In allerijl werden daartoe nog veertien fornuizen gemetseld.12 Figuur 5. Afbeelding der Illuminatie van het Stadhuis te Amsteldam, Simon Fokke, 1769-1773. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.689
De verbouwing en aankleding van het stadhuis hadden ‘veele hoofden en handen aan werk geholpen’13, wat ook blijkt uit de bewaard gebleven ingediende rekeningen voor spiegels, lijsten, glazen, tapijten en houtwerk.14 Maar niets overtrof de hoofdbrekens en kosten die gemoeid waren met de illuminatie van de toren, voorgevel en Burgerzaal van het stadhuis. Cornelis Rauws, stadsbouwmeester van Amsterdam, zag toe op de verwezenlijking van deze illuminatie, naar een tekening van George de Visscher. Zesduizend bierglazen gevuld met brandbare stof werden aan de voorgevel van het stadhuis bevestigd, voor het timpaan werd een zon met uitslaande zonnestralen gecreëerd en op de toren werden 550 lantaarns aangebracht. Dat waren volgens de Amsterdamse Courant van 28 | |||||||||||||||||||||||||
[p. 87] | |||||||||||||||||||||||||
mei maar liefst ‘(...) 202 Lantaernen meer, dan bij 't vieren van de Meerderjaarigheid zyner Hoogheid, toen er 348 waren (...).’15 In alles moest dit onthaal de overtreffende trap zijn. De stad was niet enkel in competitie met andere steden waar dergelijke onthalen plaatsvonden, maar blijkbaar ook met zichzelf. Voor het aanleveren van alle benodigde goederen werd de uit Milaan afkomstige instrumentenmaker Antonio Christoffel Reballio aangetrokken die een rekening indiende van maar liefst 4.690 gulden.16 Naast de huisvesting en alle voorbereidingen in en om het stadhuis werden ordonnanties uitgeschreven om te zorgen voor een ordentelijke doorgang van de trein koetsen die door de stad ging. Ook de veiligheid van het stadhouderlijk paar en hun hofhouding moest worden gegarandeerd. Hiertoe schakelde men de schutterij in. Maar liefst zestig compagnieën, verdeeld over vijf regimenten, in totaal 6305 man uitmakend, handhaafden gedurende de dagen van het bezoek dag en nacht de orde. Nauwe stegen waren afgezet, op de Dam plaatste men een wal en hoofdstraten werden, op momenten dat de koetsen reden, vrijgehouden van ander verkeer. Het stadsbestuur riep de stedelingen op om de eigen woningen te verlichten op de avond van de 30e mei.17 Op het programma voor die avond stond een koetsrit en vaartocht door een geïllumineerd Amsterdam. Het moet een waar schouwspel geweest zijn. Belangrijke gebouwen, naast het stadhuis, waren het Prinsenhof, postkantoor, de schouwburg en vele huizen van aanzienlijke, maar ook gewone stedelingen, waar lampionnetjes in excentrieke vormen de gebouwen verlichtten. Brandgevaar lag op de loer. In het stadhuis werden dan ook uit voorzorg twee brandspuiten geplaatst onder het dak. Bij de vertrekken met de archieven en boekerij werden tonnen water geplaatst en tijdens de illuminatie was de stadsbrandmeester ter plaatse. In de binnenstad werd iedere locatie met een brandspuithuisje bemand door ten minste twee personen. Al deze voorzorgsmaatregelen wierpen hun vruchten af. | |||||||||||||||||||||||||
Het bezoek in vogelvluchtVoor het stadhouderlijk paar en de hofhouding was het bezoek aan Amsterdam een tussenstop, zij het een zeer belangrijke, in een reis van Den Haag naar Paleis Het Loo te Apeldoorn, die verliep via de steden en buitenverblijven van aanzienlijken in het noorden van het gewest Holland en het gewest Utrecht. Deze reis begon op dinsdag 24 mei en eindigde op 8 juni. Op Het Loo wachtte Wilhelmina een reünie met haar familie. Haar oom, Frederik de Grote, en broer, Frederik Willem, deden Het Loo aan om de banden tussen Pruisen en de Republiek aan te halen. Dat bezoek zou uitlopen op een sof, maar valt verder buiten ons bestek. De route liep via Wassenaar, Noordwijk, Overveen (Elswout) en Beeckestijn (Velsen) naar Alkmaar en Den Helder. Vrijdag 27 mei werd ingescheept op het admiraliteitsschip Phenix om de oversteek te maken naar Texel. De hoogbejaarde baljuw van het eiland, de te Amsterdam woonachtige Balthazar Huydecoper, liet zich er vertegenwoordigen mid- | |||||||||||||||||||||||||
[p. 88] | |||||||||||||||||||||||||
dels een voorgedragen tekst. Deze welkomstgroet werd gedrukt.18 Opvallend is dat de gehele tekst ook opgenomen is in 't Verheugd Amsterdam.19 Volgens Wagenaar-biograaf Leo Wessels moet in deze welwillende vriendelijkheid een tactisch opererende Jan Wagenaar gezien worden, die toenadering zocht tot Huydecoper.20 Deze laatste liep jarenlang met het plan rond om een overzichtswerk van de historie van Amsterdam te schrijven. Toen uiteindelijk niet hij, maar Jan Wagenaar zich stortte op een dergelijk project moet er tussen de heren enige animositeit hebben bestaan. Aan het einde van de jaren zestig van de achttiende eeuw was daar echter geen sprake meer van en onderhielden zij een vriendschappelijke correspondentie. Ongetwijfeld zorgden eerbewijzen als in 't Verheugd Amsterdam en de hoge leeftijd van Huydecoper dat - zo er al echt sprake was van een verstoorde relatie - de lucht klaarde. Na Texel reed men zaterdag 28 mei terug naar Beeckestijn. Aldaar werd tevens de zondagsrust gehouden om op maandag 30 mei het daadwerkelijke bezoek aan Amsterdam te brengen. Na ceremonieel inkomen buiten de stadspoort werd de stadhouder rond het middaguur ontvangen op het stadhuis. Jan Wagenaar maakt melding van de uitgave van een lierzang, die nog voor het middagmaal werd uitgegeven, verspreid en met genoegen ontvangen werd door het Amsterdams publiek. Evenals de welkomstgroet van Balthazar Huydecoper werd deze in z'n geheel overgenomen in 't Verheugd Amsterdam, maar hier is de keuze een stuk voor de hand liggender. De opsteller van de lierzang, koopman-dichter Pieter Huisinga Bakker, was namelijk getrouwd met Elisabeth Wagenaar en dus een zwager van de historieschrijver. Na de dood van Jan Wagenaar zou Huisinga Bakker nog lange tijd zorg dragen voor diens intellectuele nalatenschap en belangrijke biografische notities over zijn zwager publiceren.21 De lierzang was een ode aan de lentemaand mei, waarin het bezoek plaatsvond. De lente stond voor vernieuwing en jeugdigheid, zoals ook het prille begin van het jonge bruidspaar, dat in de Lente van haar bloeijen,
Elks hoop, elks liefde zyn en zorg;
De Oranjebloem, zo braaf in 't groeijen,
Gehuuwd door malsche minneboeijen
Aan de eedle Roos van Brandenborg.22
Dinsdagochtend nam prins Willem zitting als Admiraal-Generaal in het College der Admiraliteit van Amsterdam. De rest van de dag spendeerde men aan een vaartochtje over 't IJ naar Zaandam en terug. Woensdag 1 juni volgde de installatie van Willem v als opperbewindhebber van de overzeese handelscompagnieën, de voc en wic. Dankzij de in het Nationaal Archief bewaarde notulen van de Kamer Amsterdam van de voc weten we | |||||||||||||||||||||||||
[p. 89] | |||||||||||||||||||||||||
wat er besproken werd tijdens deze zitting.23 In het Oost-Indisch Huis aan de Hoogstraat werd de stadhouder opgewacht door de jongste bewindhebbers. Eenmaal toegetreden tot het binnenplein verwelkomden alle bewindhebbers hem. De advocaten van de Compagnie, vergezeld door Thomas Hope (bankier en representant van de stadhouder bij de voc), begeleidden hem vervolgens naar de vergaderzaal. Op de door Simon Fokke in prent gebrachte uitbeelding van deze zitting zien we Willem v centraal aan de vergadertafel zitten. Hoewel er voor de stadhouder nog een heel dagprogramma was uitgestippeld, bleek er voldoende ruimte om alle agendapunten af te handelen. Een aan- | |||||||||||||||||||||||||
[p. 90] | |||||||||||||||||||||||||
tal brieven (missiven) werd voorgelezen. Allereerst een brief van de hertog van Mecklenburg met het verzoek om de erfenis van de te Batavia overleden sergeant Gotlieb Hendrik Vogelsang ter beschikking te stellen aan ‘zeekeren Ebert’, waarop besloten werd de kwestie door te spelen naar de Rekenkamer, die advies moest uitbrengen hoe te handelen. Daarna volgde een missive van de door de Staten-Generaal geïnstalleerde consul te Aleppo, die meldde dat door onvoorzichtigheid van één van de matrozen het Engelse schip van commandant Price in brand was geraakt en sprong, compleet met de gehele bemanning. Omdat op dat schip, onderdeel van een klein eskader, zich alle hoofdofficieren van de artillerie bevonden, vermoedden de Hollanders dat de Engelsen de intentie hadden zich meester te maken van het eiland Hormuz en daarmee de handel in de Perzische Golf naar hun hand te zetten. De Kamer Amsterdam schoof verdere overwegingen aangaande deze zaak door naar de Heren xvii, het bestuurscollege van de voc. Tot slot werd het bericht voorgelezen van commissaris Hoogland die vanuit Den Helder meldde dat het retourschip 's Compagnies Welvaren was binnengelopen. Hierop werd de zitting gesloten, waarna de stadhouder mededeelde dat het hem behaagde de volgende dag de compagnieswerf te bezichtigen. De bewindhebbers, hier reeds van op de hoogte gebracht, lieten uit beleefdheid weten alles in gereedheid te brengen ‘ten eijnde Zijne Doorluchtige Hoogheid op een decente wijze aldaar te kunnen recipieeren’. Figuur 4. Allegorie op het bezoek van de prins en prinses aan Amsterdam, Reinier Vinkeles (?), 1768. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-t-00-3702
Eenmaal terug op het stadhuis was het moment waarop algemene audiëntie werd verleend aan individuen. ‘Al wat eenigszins uitmunt in de Stad liet zig, op 't pragtist gekleed, in koetsen, voeren naar 't Stadhuis’, aldus Wagenaar over deze audiëntie, die ook openstond voor ‘vreemdelingen’.24 Na een groots diner voor ruim zeventig personen volgde een bezoek aan de Amsterdamse schouwburg. Jacob Bicker Raye weet ons over de weg hiernaartoe een voorval te melden, dat niet in andere bronnen opgenomen werd. (...) na den Eeten om ses uuren Reed het Hooge geselschap [...] van 't Stadhuys na de Schouwburg, op de Kijsersgragt, voor de Reestraat gekomen sijnde, hat Hendrik Leuveling, een seer swaarlijvig man, die [...] naast de Koets van Sijn doorlugtige Hooghijt en Mevrouwe de Prinsesse ging, door den aandrang van Volk die uijt de Reestraat quaamen, om dit doorlugtig paar te sien, het ongeluk van te vallen, en met sijn Helbaart, het seijglas, dat aan die seij daar haar Coninglijke Hooghijt sat, agter het Portier van de Statie Koets aan stukken te slaan, dat de Stukke glas, in haar Trony en op haar Boesem viele, dog per groot geluk, geen de minste letsel, als de schrik veroorsaakte.25 Het mag geen verwondering wekken dat juist dit voorval nergens anders wordt aangetroffen en al helemaal niet terug te vinden is in 't Verheugd Amsterdam. Het weerspreekt het beeld van een van incidenten vrij en veilig onthaal, hoe onbenullig verder ook. Bovendien betreft het een gênant moment waarbij de glasscherven uitgerekend op de boezem van prinses Wilhelmina terechtkwamen. | |||||||||||||||||||||||||
[p. 91] | |||||||||||||||||||||||||
In de schouwburg liet men het incident snel achter zich. De befaamde treurspeler Jan Punt verwelkomde het stadhouderlijk paar en hun aanzienlijke gasten, waar een speciale vorstelijke loge voor was opgebouwd, met een toespraak in dichtvorm. Gekleed als de god Apollo daalde hij vanaf een wolk neer op het podium. Na deze toespraak - wederom afgedrukt in 't Verheugd Amsterdam - wachtte het publiek een treurspel, de tragedie Demophontes, en een klucht, Den Huwelijken Staat. Freule Von Danckelmann verwonderde zich in haar persoonlijke notities over de uiterst moderne verversingen en lekkernijen tijdens de pauzes die niet enkel werden geserveerd aan het stadhouderlijk paar, maar aan alle gasten.26 Het feestelijk hoogtepunt van het gehele bezoek vond donderdag 2 juni plaats. Die avond stond het Galabal in de Burgerzaal van het stadhuis op het programma. Genodigden werden enkel toegelaten met een gedrukt en door een stadsfunctionaris ondertekend biljet.27 Men wilde met het bal niet alleen de gebruikelijke aanzienlijken die zich met het stadsbestuur ingaven uitnodigen, maar ook toegang verlenen aan ‘eenigen van de deftigste Medeburgers en Ingezetenen, die, onder geenen der bovengenoemde rangen, behoorden, deel te doen hebben aan het Feest.’28 De leden van de vroedschap mochten, naar eigen inzicht, biljetten weggeven en hierbij zelfs ‘vreemdelingen’ uitnodigen, mits zij voor deze personen wensten in te staan. Vooraf aan het bal vond de meest uitgebreide maaltijd van het bezoek plaats. We maken hier even van de gelegenheid gebruik om van het chronologisch pad te wijken en te verhalen over de culinaire wederwaardigheden van het stadhouderlijk bezoek aan Amsterdam. Hoe nauwgezet de voorbereidingen en festiviteiten in Amsterdam door Wagenaar en anderen zijn beschreven qua bouwwerken en feestprogramma, wat er op de borden lag is tot nu toe niet opgedoken. Dat is des te opmerkelijker, omdat dergelijke gegevens er van vergelijkbare onthalen in de gewestelijke hoofdsteden van de Republiek wel zijn. Twee jaar eerder, in mei 1766, legde de erfstadhouder bijvoorbeeld een bezoek af aan Middelburg.29 Hoewel ook hier niet bekend is wat er precies gegeten werd, is het dankzij bewaarde rekeningen wel bekend hoe de tafel daar werd aangekleed. De tafeldecoratie van suiker werd in Den Haag besteld bij hofleveranciers Sasselee en Barckmeier. Men vertrouwde kennelijk niet op de kwaliteiten van de eigen suikerbakkers. Sasselee en Barckmeier hadden een imponerend schouwspel ontworpen van beeldjes van Saksisch porselein, suikerwerken en los gestrooid veelkleurig suikergoed. Hun advies luidde om de tafeldecoratie pal vóór de prins laag te houden, zodat deze zijn disgenoten kon zien en omgekeerd. De suikerkunstwerken konden namelijk wel tot tien voet hoog oprijzen. Men was in Middelburg kennelijk trots op het resultaat: de burgerij werd zelfs uitgenodigd om te komen kijken naar de rijk gedekte tafels vóór de hoge gasten aanschoven. Op 11 juli 1766 werd Willem v door de stad Utrecht vereerd met een diner in de | |||||||||||||||||||||||||
[p. 92] | |||||||||||||||||||||||||
Fundatie van Renswoude. Daar mocht een lokale, jonge kok, Vereem, het maal bereiden volgens de nieuwste inzichten. Van dit feestmaal is de samenstelling tot in detail bewaard gebleven.30 Het diner bestond uit de gebruikelijke drie gangen (services), waarbij de stadhouder nog wat meer exquise hapjes toegeschoven kreeg dan de overige disgenoten. De voorgerechten bestonden uit soepen en oesters, gevolgd door gekookt en gestoofd vlees en vis, waarna het gebraad geserveerd werd. De opsomming van gerechten is indrukwekkend, van kreeftensoep, koninginnensoep met vogelnestjes, snoeken, baarzen en tongen tot leeuweriken, kwarteltjes en zwezerik. Het gebraad met bijgehorende schotels bestond uit een grote runderlende opgesmukt met spiesen met garnituur, een lamskwartier met sinaasappelsaus, fazant met truffel, blanc mangé, een opgesierde pastei, kippen op verschillende wijze bereid, en ‘lekkerbeetjes’ bereid met merg als amourettes en innocents. Tussengerechten van groente als doperwtjes, prinsessenbonen en bloemkool wisselden vlees en vis af. De tweede gang bestond uit een bouwwerk van suikerwerk en nougat, een crocant. Deze crocant werd geflankeerd door getruffeerde kalfsoren, parelhoenders, truffels uit de Bourgogne, een gebraden gans, een speenvarken, reepasteien, een zwijnskop, een galantine van kalkoen en gebraden kalkoenen. Voor de zoetekauwen was er marbré (gemarmerde pudding), crême brulée, confiture van aardbeien en ‘gateau de Savoye’. We maken een sprongetje in de tijd. In 1778, tien jaar na het onthaal in Amsterdam, bezochten Willem en zijn gezin de Friese stad Leeuwarden. In de gelegenheidsuitgave die ter ere daarvan verscheen, met de klinkende titel Verheugd Leeuwarden, valt te lezen dat George Wilhelm Niemann tekende voor het ‘decert’.31 Niemann, van Duitse origine, komen we ook tegen in de beschrijving van Wagenaar van het stadhouderlijk bezoek aan Amsterdam. Hij kwam uit het gevolg van Ernst Lodewijk van Brunswijk-Wolfenbüttel- Bevern en reisde met hem mee naar de Republiek in 1751, toen deze werd aangesteld als opperbevelhebber van het Nederlandse leger. De hertog zou als voogd over de minderjarige Willem v bijzonder veel invloed op het landsbestuur uitoefenen, en dat veranderde nauwelijks met het meerderjarig worden van de stadhouder. Niemann vestigde zich in Amsterdam als kok en volgde in 1767 zijn schoonvader, Jan Duysenberg, op als kastelein van de Garnalendoelen.32 Vanwege zijn hofconnecties kreeg hij al binnen een jaar, tijdens het stadhouderlijk bezoek aan Amsterdam, de eervolle (en lucratieve) taak om te zorgen voor het voedsel, de dranken en het keukengerei op het stadhuis. De maaltijden werden bereid met behulp van de provisorisch ingemetselde fornuizen in de Bodenkamer. Niemann zal zeer waarschijnlijk niet zelf in de pannen hebben | |||||||||||||||||||||||||
[p. 93] | |||||||||||||||||||||||||
geroerd, maar de operatie vooral hebben gesuperviseerd. Hij diende na afloop bij het stadsbestuur de gepeperde rekening in van 45.475 gulden.33 De Duitser werd in de uitvoering terzijde gestaan door Taroski, de persoonlijke mondkok van Willem v, en een niet nader genoemde ‘aide’, die beiden in zijn Garnalendoelen aan de Singel overnachtten.34 Een mondkok was de eindverantwoordelijke op culinair gebied en zag toe op het vastomlijnde protocol van voedselbereiding en opdissen. Nergens was een stadhouder zo kwetsbaar als in het voedsel dat hij tot zich nam. Betrouwbaar personeel was dan ook van het grootste belang. Niet alleen tijdens het verblijf in Amsterdam, maar ook tijdens de vele kleinere en grotere maaltijden op reis zag Taroski toe op de kwaliteit van het bereide voedsel. Afgaande op de gravure van Simon Fokke genoot eenieder zichtbaar van de maaltijd in de Schepenkamer. Het is uitermate spijtig dat nergens iets over het menu lijkt te zijn bewaard. Ook zijn er geen reacties van de aanwezige gasten bekend. Enkel van Sophie von Danckelmann weten we dat zij gedineerd had aan ‘une table de 60 couverts magnifiquement servie en belle vaisselle’.35 De Burgerzaal, waar aansluitend op het diner het bal plaatsvond, moet velen hebben bekoord. Ook Wagenaar liet zich in de meest lovende woorden uit: ‘t Gantsche werk, byeen genomen, streelde 't gezigt zagtelyk, zonder het te kwetsen, om dat men een eenpaarigen glans zag, zonder flikkering: en de pragtige marmeren zaal scheen hervormd in een lugtigen hof, daar de wanden, met lieflyk lichtend loof van allerlei verwe, begroeid waren’.36 Niet alleen het loof, wederom een verwijzing naar de meimaand, lente én jeugdigheid van het echtpaar, zorgde voor luchtigheid. De luchtgaten in het gewelf en de bovenste raamdelen werden geopend om voor voldoende ventilatie te zorgen. De walm van duizenden kaarsen, gecombineerd met de aanwezigheid van zoveel mensen op een relatief klein oppervlakte hadden dampen en benauwdheid kunnen veroorzaken, wat nu voorkomen werd. Over het totaal aantal gasten dat het Galabal bijwoonde, verschillen de bronnen. Dat ligt waarschijnlijk aan de uitgegeven biljetten, in totaal 1400. Omdat het biljet moest worden ingeleverd bij aankomst op het stadhuis, kon Wagenaar het daadwerkelijke aantal gasten op 1100 vaststellen. Sophie von Danckelmann noteerde daarentegen een aantal van 2.000 gasten in haar dagboekaantekeningen.37 Het bal werd door prinses Wilhelmina geopend met de op dat moment bijzonder populaire Engelse countrydans. Haar danspartner was prins Frederik van Hessen-Kassel, neef van Willem v. In de gaanderijen waren tafels geplaatst waar kaart kon worden gespeeld, voor hen die niets gaven om de dans. Natuurlijk was het ook mogelijk te genieten van thee, koffie, verkoelende dranken en allerlei andere verversingen. Om één uur 's nachts werd er nog een avondmaaltijd geserveerd; omtrent drie uur verliet het stadhouderlijk paar de Burgerzaal, waarna de muziek abrupt ten einde kwam en de nog aanwezige gasten in stilte vertrokken. Daar de stadhouder een groot kunstliefhebber was, werd er op 3 juni een bezoek | |||||||||||||||||||||||||
[p. 94] | |||||||||||||||||||||||||
gebracht aan Gerrit Braamcamp, een katholiek koopman die fortuin had gemaakt in de houthandel en een pand bezat aan de Herengracht, waar ook zijn immense collectie schilderijen hing. In 1766 was er een catalogus van zijn verzameling gedrukt, en geen enkele kunstminnende reiziger kon om een bezoek aan de collectie Braamcamp heen.38 Jan Wagenaar besteedt aan dit bezoek opvallend weinig woorden. Het is uit de Maandelykse Nederlandsche Mercurius dat we kunnen opmaken dat prins Willem de collectie aanvankelijk alleen bezocht met de hertog Van Brunswijk, en daar zo van onder de indruk was dat hij zijn vrouw en enkele hofdames speciaal liet overkomen. In de Mercurius staat dat de stadhouder naar Braamcamp toog (...) om desselfs alom beroemd Kabinet van Schilderyen en andere zeldzaamheden te bezichtigen, waarin onzen teder geliefden Vorst zo veel genoegen vond, dat hoogstdezelve een half uur daarna haare Koninglyke Hoogheid desselfs Gemalin ook derwaarts verzocht, zulks die Vorstin met de Staats-Dames terstond daar na toe reed, die het voorn. Kabinet en Zeldzaamheden mede met verwondering en genoegen beschouwden.39 Na een visite aan het Aalmoezeniersweeshuis werden de beide Joodse synagogen bezocht, te beginnen met die van de Hoogduitse gemeente. Daar werden de gasten ontvangen door de bestuurders (parnasiem) en penningmeester en bezichtigde men onder toezicht van de opperrabbijn de Boeken van Mozes (Thora), waarop een lofzang en vreugdewens volgden. Bij de Portugese synagoge wachtte een soortgelijk onthaal, met het verschil dat de zegenwens aldaar werd uitgesproken door rabbijn Salomon Salem. De band tussen de Joodse gemeenten en het Huis van Oranje was van oudsher bijzonder sterk en een bezoek door de stadhouder werd dan ook zeer op prijs gesteld.40 De teksten van de loftuitingen en liturgie werden, ongetwijfeld in bescheiden oplage, gedrukt.41 Eén exemplaar van Vreugde lof en dankbaarheyd gecelebreerd by de Hoogduitsche jooden [...] werd door de Hoogduitse gemeente zelfs afgedrukt op zijde en aan de stadhouder aangeboden. Het bevindt zich nu in de bibliotheek van het Koninklijk Huisarchief.42 's Avonds volgde een tweede bezoek aan de schouwburg. In een door het Rijksmuseum bewaard exemplaar van 't Verheugd Amsterdam, een waar plakwerk vol met annotaties en knipsels, is een gedrukte uitnodiging voor deze voorstelling ingebonden.43 In alles blijkt de uiterst verzorgde organisatie van het evenement, getuige het verzoek aan geno- | |||||||||||||||||||||||||
[p. 95] | |||||||||||||||||||||||||
digden zich vooraf te verzamelen op de Westermarkt ‘alwaar yder, door een Onderschout, zyn rang zal worden aangewezen, tot voorkominge van confusiën’. Figuur 7. Gedrukte uitnodiging voor het bal op het stadhuis, 1768. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.705B
Vrijdag 4 juni 1768 nam de stad afscheid. Het stadhouderlijk paar werd uitgeleide gedaan en vergezeld tot aan de Amstel, waar jachten gereedlagen om de reis richting Weesp, en vandaar verder richting Paleis Het Loo, te water af te leggen. Voor de stad Amsterdam was het daarmee nog niet meteen gedaan. De vertrekken op het stadhuis bleven nog even onberoerd. Gedurende vijf dagen bood het stadsbestuur nieuwsgierige stedelingen de gelegenheid om de slaap- en eetvertrekken van de stadhouder en zijn vrouw te bezichtigen. Hier speelde uiteraard een gevoel van rekenschap mee. De kosten van het bezoek waren astronomisch en konden op geen enkele wijze worden verhuld. Immers, ‘vele hoofden en handen’ hadden werk gehad aan de voorbereidingen. Zodoende hoefde men geen insider te zijn om te gissen dat het bezoek de stad een flinke duit had gekost. De grote vraag is natuurlijk waarom de stad dit onthaal zo groots aanpakte? Naast prestige - men wilde niet onderdoen voor andere steden in de Republiek - hoopte het stadbestuur oprecht de banden met het Huis van Oranje aan te halen. Die waren van oudsher getroebleerd. Al tijdens zijn leven, maar zeker na de vroegtijdige dood van stadhouder Willem iv op 22 oktober 1751, liepen de belangen van het stadhouderlijk hof en de stad Amsterdam uiteen. Gedurende het regentschap van weduwe Anna van Hannover verslechterden de verhoudingen, waarna er nog amper oranjegezinde regenten in de stad te vinden waren. Het bezoek van stadhouder Willem v in 1768 moest echt gezien worden als een nieuwe start en een oprechte toenadering van de stad. Het mocht niet | |||||||||||||||||||||||||
[p. 96] | |||||||||||||||||||||||||
duren. In de jaren daarop zouden Oranje en Amsterdam het over vele kwesties toch weer regelmatig aan de stok hebben.44 Door de openstelling van de vertrekken kon eenieder met eigen ogen zien waar (een deel van) het geld aan was besteed. De eerste drie dagen door ‘luiden van eenigen rang, en koopluiden en brave burgers’, enkel op vertoon van een biljet. De laatste twee dagen mocht iedereen komen kijken, maar werden de vertrekken afgezet met hekken, zodat alleen op afstand naar binnen kon worden gespiekt. ‘En op deeze wyze, heeft klein en groot eenig deel gehad aan 't gene, ter eere van hunne Hoogheden, van deezer Stede wege, gedaan is.’45 | |||||||||||||||||||||||||
Buiten Wagenaar om: het stadhouderlijk bezoek in andere drukwerkenIn couranten en periodieken bleef het bezoek van de stadhouder aan Amsterdam natuurlijk niet onbesproken. Daarbij spanden de Amsterdamse Courant en de Maandelykse Nederlandsche Mercurius de kroon. De uitgave van Jan Wagenaar, 't Verheugd Amsterdam, en de prentserie van Vinkeles en Fokke verschenen op de markt als de officieel gesanctioneerde weergave, zowel in tekst als beeld, van het onthaal en de festiviteiten in het Amsterdamse. Advertenties voor beide projecten werden al tijdens het bezoek geplaatst. Men voorzag kapers op de kust, die eveneens wilden voorzien in de behoefte aan een tastbare herinnering aan het bezoek van de stadhouder. Zo adverteerden boekverkopers Bom, Ryschooten, Selschap en Entrop met een plaat met vers, geschreven door een zekere Paulatinus Philocalus, die voor acht stuivers kon worden gekocht. De allegorische voorstelling verbeeldde de prins en prinses, voor het geïllumineerde stadhuis, die werden verwelkomd door de Amsterdamse stedenmaagd.46 Boekverkoper Bom adverteerde daarnaast met losse kopergravures van de prins en prinses voor het flinkere bedrag van een gulden, in een opengewerkte gouden lijst zelfs voor vijf gulden.47 Boekverkoper Dirk Swart, gevestigd aan de Singel, gaf zijn anonieme Naauwkeurige Beschryving uit als apart katern op de periodiek Europise Staats-Secretaris.48 In zijn voorbericht aan de lezer deelde hij het volgende mee over zijn bronnen: ‘Wy geeven hier een uit ooggetuige en uit andere Nieuws-Schryvers verzameld Verhaal van de Inhaaling van hunne Doorluchtige en Koninglyke Hoogheden in Amsterdam.’ Hij moet tot één van de eersten behoord hebben, die een dergelijk werk op de markt bracht, daar hij niet twijfelt | |||||||||||||||||||||||||
[p. 97] | |||||||||||||||||||||||||
Figuur 8. Willem V en Wilhelmina van Pruisen verwelkomd door de Amsterdamse stedenmaagd, 1768. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.704
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 98] | |||||||||||||||||||||||||
of er zullen, behalven deze, verscheiden Beschryvingen van dit Evenement in 't licht komen; maar men zal bevinden, dat de een altoos iets zal hebben, 't geen de ander niet heeft, even als wanneer men één Portret van verscheiden Meesters ziet geschilderd, en de een hier en de ander daar in uitmunt; waar over dan de Liefhebbers naar hun smaak konnen oordeelen.49 In het anonieme Naauwkeurig dag-register volgt de lezer de reis van Den Haag naar Paleis Het Loo niet, zoals in 't Verheugd Amsterdam, vanuit het oogpunt van de stedelingen, maar meer over de schouder van de stadhouder, zijn vrouw en gevolg.50 Hier echter geen oorspronkelijke beschrijvingen. Het merendeel vormt omgewerkte teksten uit de katernen van de Maandelijkse Nederlandsche Mercurius. | |||||||||||||||||||||||||
Wagenaar, zijn 't Verheugd Amsterdam en de prentserie van Fokke en VinkelesDe keuze van het stadsbestuur voor Jan Wagenaar leek voor de hand liggend. Op het moment dat hij de eervolle opdracht kreeg 't Verheugd Amsterdam samen te stellen, was hij een gevierd auteur. Rond 1768 was Wagenaar als geen ander thuis in de stadspolitiek en stadsgeschiedenis. De kneepjes van het vak leerde hij bij uitgever Isaak Tirion. Daar werkte hij in de jaren veertig nog als Anonymus mee aan het project Hedendaagsche Historie, of Tegenwoordige Staat van alle volkeren. De ervaring die hij hierbij opdeed, kwam goed van pas bij het samenstellen van zijn eigen magnum opus, de Vaderlandsche Historie (21 delen, 1749-1759), eveneens uitgegeven bij Tirion. Met deze serie maakte Wagenaar naam en kwam hij in het vizier van het Amsterdamse stadsbestuur. Eind 1756 benoemden burgemeesters en vroedschap hem tot schrijver en redacteur van de Amsterdamse Courant, in 1760 tot eerste klerk op het stadhuis; een functie die hij tot aan zijn dood bleef uitvoeren. In 1758 kreeg hij de eretitel ‘Historieschrijver der Stadt’ toebedeeld. Hij maakte die waar met het bejubelde driedelige werk Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen (1760-1767), waarvan de eerste twee delen bij Tirion en het laatste bij Yntema en Tieboel verschenen. Hoewel Wagenaar aan intimi liet weten dat een ware historieschrijver ‘van de laatste tyden zo veel, zo vrij en met zo veel zekerheid niet schryven kan’, zal hij niet getwijfeld hebben toen hem deze eervolle opdracht aangeboden werd. In plaats van historieschrijver, nam hij nu veel meer de rol aan van een contemporaine verslaggevende chroniqueur. 't Verheugd Amsterdam past in het rijtje herinneringsuitgaven, die over stadhouderlijke visites in de Republiek verschenen. Qua omvang overtreft het werk van Wagenaar de meeste andere. Het verscheen in octavo (12 stuivers) en in folio (2 gulden en 12 stuivers). | |||||||||||||||||||||||||
[p. 99] | |||||||||||||||||||||||||
Het is ongeïllustreerd, op een door Reinier Vinkeles uitgebeelde allegorische voorstelling op de titelpagina na. Over de oplage tasten we in het duister, hoewel de verkoop ongetwijfeld die van vergelijkbare stadhouderlijke visites overtrof. Bij verschijning in de laatste week van augustus 1768 was de vraag al zo groot, dat er op 8 september een tweede druk verscheen. Enkel in de Short-Title Catalogue Netherlands (stcn) is 't Verheugd Amsterdam al goed vertegenwoordigd, met een aantal van 33 exemplaren, verspreid over 12 verschillende instellingen.51 Bij Johannes Smit verscheen een kostbare prentserie, waarvoor hij Simon Fokke en Reinier Vinkeles had weten aan te trekken. Beide tekenaars én graveurs werkten in de typerende laat achttiende-eeuwse stijl, waarbij detail en precisie de boventoon voeren.52 De kopergravures vielen ongetwijfeld in de smaak van een welgesteld publiek dat meer te besteden had om een visuele herinnering aan het bezoek in huis te halen. Omdat het programma reeds van tevoren bekend was, kon in het Bericht van Intekening een voorlopige opsomming gegeven worden van de onderwerpen, die men wilde uitbeelden, te weten:53
Verder bleef er ruimte voor opmerkelijke gebeurtenissen, ‘die waardig zoude zyn tot een gedenkteeken in het Koper gebragt te worden.’ Van het toneel werd uiteindelijk niet één, maar werden twee prenten uitgegeven, beide op naam van Fokke, waarbij één een gezicht op het toneel geeft (het treurspel Demophontes uitbeeldende), en de ander, vanaf het toneel gezien, de gasten in de zaal en de speciaal voor de gelegenheid gebouwde vorstelijke loge uitbeeldt. Buiten de aangekondigde prenten werd door Vinkeles nog het bijwonen door het stadhouderlijk paar van de tewaterlating van het hoekerschip De Zon op de scheepswerf van de Oost-Indische Compagnie in prent gebracht, waarmee de serie op een totaal van veertien prenten uitkwam. Per plaat werd 1,10 gulden gevraagd, met een vooruitbetaling van 3 gulden bij intekening. Om de exclusiviteit te benadrukken, werden er niet meer prenten gedrukt dan waarvoor ingetekend was en zouden de ‘Plaaten immediaat uitgesleepen worden.’ Het formaat | |||||||||||||||||||||||||
[p. 100] | |||||||||||||||||||||||||
bleef bij de intekening nog in het ongewisse, maar kunnen we achteraf vaststellen op 30x40 cm (plaatrand), met één uitzondering: het Galabal in de Burgerzaal werd niet in de breedte, maar in de hoogte uitgebeeld op 44x36 cm. Er werd naar gestreefd om de eerste plaat niet later dan september 1768 uit te geven en daarna met een regelmaat van ten minste één per drie maanden. De laatste prenten in de serie zouden uiteindelijk in 1772 verschijnen. Figuur 9. Titelprent voor de prentserie van de inhaling van Willem V en Wilhelmina van Pruisen te Amsterdam, Reinier Vinkeles, 1772-1773. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.683
Vanwege het complementaire karakter van 't Verheugd Amsterdam met deze prentserie vinden we ze terug in enkele folio-uitgaven van het werk van Wagenaar. Hoewel de prenten vaak de chronologie van het bezoek aflopen, verschilt de locatie in de tekst per exemplaar en worden ze ook aangetroffen als apart katern gebonden achter de tekst. Dit komt door het ontbreken van een bindinstructie. De prenten werden ongetwijfeld naar inzicht van de eigenaar, of binder, tussengevoegd in de tekst. Er zijn exemplaren van 't | |||||||||||||||||||||||||
[p. 101] | |||||||||||||||||||||||||
Figuur 10. Afbeelding van het Prachtige Bal, Reinier Vinkeles, 1772-1773. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.697
| |||||||||||||||||||||||||
[p. 102] | |||||||||||||||||||||||||
Verheugd Amsterdam met gekleurde prenten, maar uitspraken hieromtrent laten we aan anderen. Het is vrijwel zeker dat eigenaren hiervoor langs een afsetter moesten of zelf het penseel ter hand namen, daar Johannes Smit zelf geen ingekleurde prenten aanbood. | |||||||||||||||||||||||||
Het minder verheugde Amsterdam: een pamflettenstrijdHet verschijnen van 't Verheugd Amsterdam zou leiden tot een polemiek, waarbij Jan Wagenaar onder vuur kwam van Jan Smit, meester-timmerman. Wat was er aan de hand? Smit was verantwoordelijk voor de constructie van de tijdelijke ‘Vorstelyke Loge’ in de Amsterdamse schouwburg. In 't Verheugd Amsterdam staat hierover: ‘Dit pragtig gevaarte was gebouwd, door den Meester Timmerman Jan Smit, naar eene teekening door den Konstschilder Andries van der Groen, en door hem, vervaardigd.’54 Dit nu, schoot Smit in het verkeerde keelgat. Zijns inziens waren het niet de tekeningen van Groen waar hij naar gewerkt had, maar was het volledig zijn eigen ontwerp en constructie die uitgevoerd werd. Smit, die op dat moment juist een bouwopdracht voor het Haarlemse Diaconieweeshuis had binnengesleept (waarbij hij mogelijk ook met de vorstelijke loge pronkte), moet prestigeverlies hebben gevreesd door enkel als uitvoerder, en niet bedenker, van de constructie genoemd te worden. Hij besloot een advertentie in de Haarlemse couranten te verspreiden. Uiteraard bereikte deze aantijging aan het adres van Wagenaar Amsterdam en een reactie van de zijde van de historieschrijver kon niet uitblijven. Boekverkopers Yntema en Tieboel besloten dit geschil flink uit te buiten. Het vier pagina's tellende Berigt aan de leezers van het Verheugd Amsterdam, toegeschreven aan Jan Wagenaar, zou op 10 september om tien uur 's ochtends gratis verspreid worden bij de boekhandel in de Kalverstraat onder het toegestroomde publiek.55 Een schijnrechter met een pruik ‘a la cacatou’ zou op straat uitspraak doen. Yntema en Tieboel adverteerden flink over deze uitstrooiing. Het Amsterdamse publiek stroomde die bewuste 10e september massaal toe om een exemplaar van het Berigt te bemachtigen. Er zijn twee prenten bekend van deze uitstrooiing, waarin de Kalverstraat zwart ziet van de mensen.56 Dit opgeklopte schandaal was publicitaire winst voor de op 8 september verschenen tweede druk van 't Verheugd Amsterdam. Jan Smit liet op zijn beurt de aantijgingen aan zijn adres gedaan in het Berigt niet over zijn kant gaan. In een 24 pagina's tellend vlugschrift, getiteld Onderrichting, zette hij uitvoerig zijn zienswijze van de hele gang van zaken uiteen.57 Over de bewuste tekeningen van Van der Groen gaf Smit toe ze gezien te hebben, maar hij keurde ze af en zei tegen de schilder: doch vind Gy Uw ontwerp zo mooi, welaan! vertoon het de Heren Regenten; keuren die het goed, ik zal het zo namaaken, en anders moet het blyven, gelyk | |||||||||||||||||||||||||
[p. 103] | |||||||||||||||||||||||||
ik eerst geordonneerd heb. Het bleef erby; er kwam geen verandering, en ik boude naar myne ontworpen tekening, waarvan ik terstond zal spreeken, voort en Van der Groen heeft het zo geschilderd.58 Figuur 11. Afbeelding der Vorstelyke Loge, opgericht in den Amsteldamschen Schouwburg, Simon Fokke, 1769-1773. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-ob-84.694
De waarheid zal ongetwijfeld ergens in het midden liggen. Het is jammer dat Andries van der Groen zich niet in de discussie mengde. Hij was degene die uitsluitsel had kunnen geven. Daarentegen mengden anderen zich wel in de inmiddels verhitte discussie, weliswaar anoniem. Volledigheidshalve hebben we in bijlage 2 een overzicht gegeven van de geschriften die mee gebonden zijn in een exemplaar van 't Verheugd Amsterdam uit de collectie van het Amsterdams Stadsarchief.59 Wessels doet in zijn biografie van Wagenaar de hele kwestie af als een futiliteit. Dat mag zo zijn, maar het zorgde er wel voor dat de (met name Amsterdamse) drukpersen goed gebruikt werden en het voorval flink over de tong ging. Wie door het taaie proza en de smalende spotdichten spit, stuit op nuttige, nieuwe informatie. Zo ontleedt Smit-biograaf Elisabeth Lottman in haar studie de kwestie in extenso en ziet in de flauwe anonieme aanval op Jan Smit door zijn ‘oud-collega's’ (met | |||||||||||||||||||||||||
[p. 104] | |||||||||||||||||||||||||
toepasselijke achternamen) Cornelis Schrobsaag, Jacob Schaaf, Pieter Beitel en Jan Boor een mooi inkijkje in het achttiende-eeuwse timmerwezen.60 Bovendien blijkt uit één van de anonieme verweren dat de keuze om de lofzang van Huisinga Bakker op te nemen in 't Verheugd Amsterdam, door sommigen gehekeld werd. De anonieme auteur wijst erop dat er meerdere verdienstelijke gelegenheidsgedichtjes zijn gedrukt op de dag dat het stadhouderlijk paar werd ingehaald, waaronder één van een zekere Ingenuis Musis Amicus en één van een L.B.D.G., beiden onbekend. Figuur 12. Verstrooiing van het smaadschrift tegen de timmerman Jan Smit bij de winkel van Yntema & Tiboel, 1768. Amsterdam, Rijksmuseum, rp-p-2015-26-20
Een uit de hand gelopen discussie, een storm in een Amsterdams glas water, die draaide om eer en reputatieschade en uitmondde in een kleine stadsrel, waar heel belezen Amsterdam zich in leek te mengen. De kwestie bloedde uiteindelijk dood. | |||||||||||||||||||||||||
BesluitIn de jaren 1970/1971 verscheen bij Buijten & Schipperheijn een facsimile-editie van Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen [...], waarbij ook 't Verheugd Amsterdam opnieuw werd uitgebracht en los te verkrijgen voor het bedrag van 35 gulden. De historie- | |||||||||||||||||||||||||
[p. 105] | |||||||||||||||||||||||||
schrijver Jan Wagenaar blijft ook na tweeënhalve eeuw een populaire bron. Uit zijn verslag van de festiviteiten blijkt hoeveel moeite de stad zich getroostte om het stadhouderlijk paar te ontvangen en vermaken. De lezer van nu verbaast zich over de modern aandoende programmering, aanpak en uitvoering van het evenement. Van het aanbod van officiële, charitatieve en culturele activiteiten tot de verregaande risicoanalyses van de publieksstromen of de aanhankelijkheid van grote delen van de bevolking. In hedendaagse bewoordingen zou je spreken over zaken als event management, crowd control en inclusiviteit. Achttiende-eeuws Amsterdam deed er al aan. In de woorden van Wagenaar droeg ieder zijn steentje bij ‘om het verblyf hunner Doorlugtige en Koningklyke Hoogheden, hier, veilig en aangenaam te maaken.’61 Amsterdam bleef die dagen een lieve stad.62 |
|