Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 25
(2018)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd[p. 18] | |
Figuur 1. Het colofon van Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, Hs 303, f. 1v
| |
[p. 19] | |
Jessica Zeeman
| |
[p. 20] | |
theek in Den Haag bewaard wordt. Hierin zijn rond 1575 door de zusters in het klooster 162 mystieke preken overgeschreven, die een goed beeld geven van het mystieke leven van de zusters.6 Hs 303 vormde daarmee de sleutel tot de herontdekking van de Arnhemse mystiek in de zestiende eeuw.7 Doordat het leven binnen het Sint-Agnesklooster werd geleid volgens de regels die door de Windesheimse Congregatie waren opgelegd en er daardoor ook de zwijg- en clausuurplicht gold, is dit mystieke leven van de zusters lang aan het zicht onttrokken geweest.8 De tentoonstelling Verborgen leven, Arnhemse mystiek in de 16de eeuw, die van november 2011 tot en met februari 2012 in het Arnhems Historisch Museum te zien was, gaf meer openbaarheid aan de spiritualiteit en de geschiedenis van het laatmiddeleeuwse Agnietenklooster.9 Hs 303 speelt een sleutelrol in de ontdekking van de Arnhemse mystiek en geeft een uniek beeld van het leven in de ziekenzaal van het Agnietenklooster. Dat komt vooral naar voren in de kalender, die qua vorm en inhoud afwijkt van reguliere kalenders in laatmiddeleeuwse handschriften en duidelijk voor gebruik in de ziekenzaal bedoeld was. Deze bijdrage gaat in op de vervaardiging van handschrift Hs 303, de uiterlijke vorm en uiteraard de inhoud ervan, met specifieke aandacht voor de kalender. | |
Alberta van MiddachtenOp de achterkant van enkelblad f. 1 wordt Alberta van Middachten gepresenteerd als kopiiste van het Hs 303 (zie fig. 1, p. 18): Dit boeck heeft onse gemynde lieve suster Albert van Myddachten tsamen gescreven ende gegeven int syeckhuys in een ewige memorie ende tot verweckinge der gheenre die daer uut lesen. Ende nyemant en salt uut dat syeckhuys nemen sonder orlof der syecken moeders weten. Het handschrift is volgens het colofon dus door zuster Alberta geschreven voor, en geschonken aan het ziekenhuis, waarbuiten het niet mocht komen zonder toestemming van het hoofd van de ziekenzaal. | |
[p. 21] | |
Alberta is een van de zeven kinderen uit het tweede huwelijk van Anthonis, heer van Middachten en Herveld.10 Van haar is bekend dat zij in elk geval tussen 1541 en 1570 in het Sint-Agnesklooster leefde, samen met haar zus Arnolda.11 In die periode kopieerde ze behalve Hs 303, het Tauler-handschrift Keulen, Stadtarchiv, Cod. W* 329 en schreef ze een gedeelte van het zogenoemde Gaesdonckse-traktatenhandschrift (olim: Gaesdonck, Collegium Augustinianum, ms. 16. Helaas ging dit handschrift in 1944 te Münster verloren).12 Dat blijkt onder andere uit de voor Alberta kenmerkende wijze waarop grotere initialen versierd zijn. Verder is haar naam te vinden in het enige overgeleverde Latijnse handschrift uit het Agnietenklooster, Den Haag, kb, 135 e 3, waarin op het perkamenten schutblad voorin de band een eigendomsnotitie is geschreven.13 Door de expliciete vermelding in het colofon is dus bekend dat Hs 303 voor het gebruik in de ziekenzaal bedoeld was. Het is mogelijk dat er meerdere handschriften aan de ziekenzaal toebehoord hebben, maar over het gebruik van boeken aldaar is verder niets bekend. Over de boekcultuur in ziekenzalen van vrouwenkloosters als zodanig weten we wel iets meer. Omdat de zieken niet in staat waren om godsdienstige oefeningen te doen, werd in de ziekenzaal veel (voor)gelezen. Ook werden boeken in de ziekenzaal gebruikt om de zieken voor te bereiden op het sterven, opdat ze niet op het laatste moment hun geloof nog zouden verliezen.14 Verder is bijvoorbeeld van het hoofd van de ziekenzaal van de dominicanessen bekend dat ze bepaalde boeken tot haar beschikking moest hebben; boeken die de zieke konden helpen geduldig en kalm te zijn, boeken die de deugdelijkheid en het zielenheil van de zieke ten goede kwamen, en boeken waaruit de stervende kon worden voorgelezen en waaruit gezamenlijk gebeden kon worden. Daarnaast werd er in de ziekenzaal na de maaltijd gelezen, waar op toegezien werd door een zuster.15 | |
[p. 22] | |
Het uiterlijk van Hs 303Het handschrift heeft een sobere, niet-contemporaine band, gemaakt van wit perkament over kartonnen platten, en is van een middelgroot formaat (195 × 165 × 50 mm). Bovenaan op de rug staat de titel ‘Die costenlike schat der aflaten’, met daaronder, nog maar slecht leesbaar, ‘Handschrift’. De band dateert waarschijnlijk uit de zeventiende of achttiende eeuw, in ieder geval van na de opheffing van het klooster in 1636. Ten behoeve van deze herbinding werden de bladen fors besnoeid. Onderaan f. 272 is nog een snijoortje zichtbaar dat erop wijst dat de oorspronkelijke afmetingen van de bladen minstens 19,2 × 15,4 cm zijn geweest, in plaats van de huidige 18,5 × 15 cm. Minstens, omdat ook de bovenmarge besnoeid is, getuige de korte afstand tussen de bovenste regel en de rand van het blad.16 Het handschrift is dus wat kleiner dan toen het nog in zijn oorspronkelijke staat was, maar ook daarvoor al was Hs 303 een middelgrote codex die gemakkelijk gebruikt kon worden om uit voor te lezen. Het boekblok telt 344 modern gefolieerde, papieren bladen, verdeeld over 42 katernen, overwegend quaternionen. De watermerken die onderscheiden kunnen worden, dateren uit de tweede helft van de zestiende eeuw.17 Aan het oorspronkelijke boekblok gaan twee papieren schutbladen vooraf, gevolgd door het enkelblad f. 1 met op de versozijde het colofon. Ook achterin zijn twee schutbladen te vinden. Ze zijn van hetzelfde papier als de dekbladen die tegen de binnenzijde van het voor- en achterplat gelijmd zijn. Iedere bladzijde telt twee kolommen met 28 tekstregels. De tekst is geschreven in een goed leesbare littera hybrida,18 het tekstbeeld is ordelijk, net als de tekstgeleding die Alberta heeft vormgegeven aan de hand van zelf aangebrachte rubricering. De uitvoering is ingetogen, ondanks de versierde initialen. Hs 303 heeft geen inhoudsopgave en het is onduidelijk of het handschrift een contemporaine foliëring of klavieren heeft gehad omdat de bladen bovenaan erg besnoeid zijn. Voor het doorzoeken van het handschrift was men bij gebrek aan de genoemde hulpmiddelen aangewezen op de rubricering en de initialen. De eerste tekst (f. 2r-13v) wordt bijvoorbeeld voorafgegaan door een in rood geschreven aankondiging van de inhoud van de tekst, net als de kruiswegoefeningen (f. 49r-50r), de overdenkingen (f. 51r-58v), de excerpten uit Legenda aurea (f. 58v-74v) en de laatste aflaattekst (f. 336r-344r). In andere gevallen wordt alleen een in rood geschreven titel gegeven (excerpten uit Vaderboek en Legenda aurea op f. 74v-79v; ‘over aflaten’ op f. 50v-51r; ‘fragmenten uit Apocalyps’ op f. 78r-79r) of is de eerste regel gerubriceerd (Sermones de tempore op f. 80r-270r en Sermones de sanctis op f. 270r-335r). Ook bij de geleding van afzonderlijke teksten is de rubricering voor verschillende doeleinden ingezet. Bij opsommingen zijn signaalwoorden rood onderstreept. Verder zijn tussenkopjes ingevoegd en hebben belangrijke opmerkingen, zoals op f. 10r: ‘Merct dat inder vasten alle die aflaten van Romen dubbelt sijn’ een markering. Ook kregen namen van heiligen een onderstreping en geven rode schrapjes op de eerste letter het begin van een nieuwe zin aan. | |
[p. 23] | |
De rubricering geeft niet direct de hiërarchische structuur van de tekst weer, maar de versierde initialen doen dat wel. De door Alberta zelf gemaakte versiering bestaat uit florale motieven die in gewassen kleuren gehoogd zijn. De twee langste teksten in het handschrift, de zondags- en heiligenpreken, worden elk gemarkeerd door zo'n initiaal: de Sermones de tempore (f. 80r-270r) openen met een vier regels hoge opengewerkte blauwe lombarde, die groen versierd is. De Sermones de sanctis (f. 270r-335r) openen met een vier regels hoge opengewerkte rode lombarde met versieringen in gewassen groen en blauw. Deze twee teksten beslaan f. 80r-335r van het handschrift. In het gedeelte ervoor wordt slechts eenmaal een vergelijkbare initiaal geplaatst, namelijk op f. 2r, aan het begin van de eerste tekst van het handschrift waarop de latere rugtitel gebaseerd is: Figuur 2. Initiaal bij Sermones de tempore op f. 80r van Hs 303
Figuur 3. Initiaal bij Sermones de sanctis op f. 270r van Hs 303
Hier begynt een merckelick boexken geheyten die costelicke schat der geestelicker rijckdomen inholdende die aflaten van Romen, mit een guede verclaringe daer van Inden yersten hoe men schuldich is te geloeuen inden aflaten. Met andere woorden: Alberta lijkt de teksten tot en met f. 79v als een eenheid gezien te hebben. Ook het tekstbeeld van dit deel is dermate uniform, in het bijzonder doordat meerdere teksten hieruit ietwat slordig ingevoegde rode symbolen bevatten, dat het mogelijk is over een scheiding tussen teksten heen te lezen. | |
[p. 24] | |
Inhoud van Hs 303Het eerste deel van het handschrift (t/m f. 79v) begint met een rubriek (fig. 4). De kopiiste kondigt een ‘merckelick boexken’ aan met de titel Costelicke scat der geesteliker rijckdoem. Dit is een verwijzing naar de titel van een gedrukt werk van Robertus van Coelen, abt van Selwerd (1504-1522).19 Het boekje in octavoformaat telt honderd bladen en is voor zover bekend in twee drukken verschenen: in 1518 en in 1519.20 Costelike scat bevat hoofdzakelijk teksten over aflaten en is daarmee een soort gids voor de aflaatwinning. De centrale tekst is een beschrijving van de zeven kerken van Rome en de aflaten die daar verdiend kunnen worden.21 Alberta laat deze tekst vrijwel buiten beschouwing in Hs 303. De liturgische kalender (G1r1-I1r26) met heiligen uit de Windesheimse kalender en een schema met statiedagen ter ere van de liturgische feesten (E8v4-F6v27) neemt ze daarentegen wel over. De bewerking van Costelike scat neemt f. 2r-51r in beslag. Het excerpt uit de Legenda aurea is met zestien folia (f. 58v-74v) de tweede grote tekst uit het eerste deel van het handschrift. Het gaat om de Zuid-Nederlandse vertaling van de legendeverzameling van Jacobus de Voragine,22 waaruit een proloog, Advent en 85 teksten zijn overgenomen. Deze teksten bestaan over het algemeen uit een naam van een heilige en de etymologie van deze naam, waaruit lering kan worden getrokken. De tekst die volgt op de Legenda aurea (f. 74v-79v) bevat opnieuw een excerpt uit dit werk, maar ook uit de Collationes patrum of het Vaderboek van Johannes Cassianus in de Noord-Nederlandse vertaling.23 Verder zijn visioen 27 van Hendrik Mande,24 enkele fragmenten uit de Apocalyps en drie korte tekstjes over deugdelijkheid en het goddelijke plan achter ongeneeslijke ziekte opgenomen. Het tweede deel van Hs 303 (f. 80r-335r) bestaat voornamelijk uit twee prekenseries. De eerste serie bevat de Sermones de tempore, de zondagspreken.25 Het gaat om 82 preken die het liturgisch jaar volgen, waarvan de eerste op de eerste zondag van de Advent gelezen moet worden en de laatste op de 23e zondag na Pinksteren.26 Het tweede deel van de | |
[p. 25] | |
preken bestaat uit de Sermones de sanctis, waarin 42 heiligenpreken zijn opgenomen. De laatste preek is die op de dag van de kerkwijding, die nog gevolgd wordt door een tweede preek op die dag, door Augustinus (f. 335r-336r). De heiligen die genoemd worden, zijn alle ontleend aan de Windesheimse kalender, maar het gaat om een selectie daaruit. Figuur 4. Initiaal en rubriek op f. 2r van Hs 303
Zowel de Legenda aurea uit het eerste deel van het handschrift als de prekenseries uit het tweede deel van het handschrift zijn fragmentarisch opgebouwd en daarmee zeer geschikt voor dagelijkse lezing. Hs 303 herbergt nog een vierde tekst die op dezelfde manier is opgebouwd en daarmee bijdraagt aan het unieke karakter. Deze tekst is voor een deel gebaseerd op twee schema's uit Costelike scat. | |
Van schema naar tekstOmdat Costelike scat een gids voor de aflaatwinning is, heeft Robertus de beschrijving van de zeven hoofdkerken van Rome en de aflaten die daar verdiend kunnen worden als centrale tekst opgenomen in het werk. Daarnaast heeft hij een schema toegevoegd dat hiervoor een duidelijk overzicht biedt. | |
[p. 26] | |
Figuur 5. Statieschema in Costelike scat op E8v
Het schema begint met de eerste zondag van advent. In de eerste kolom staat aangegeven in welke van de zeven hoofdkerken het die dag stacie is, dus waar er een processie wordt gehouden, en hoeveel aflaten daar verdiend kunnen worden. In de tweede kolom staat nog eens met een letter D aangegeven om welke kerk het gaat (Sanctae Mariae Majoris ad Nives, hier santa Maria die meeste genoemd). De derde kolom geeft informatie over het aantal aflaten dat verdiend kan worden. Voor de tweede zondag van advent is dit wel ingevuld (+), maar bij de andere zondagen is het aflaatteken al in de eerste kolom opgenomen (t). Het +-teken staat voor volkomen vergiffenis van zonden, het T-teken staat voor vergiffenis en kwijtschelding van een derde deel van de zonden.27 Naast dit statieschema is ook een liturgische kalender opgenomen, met daarin de heiligen uit de Windesheimse kalender. De kalender lijkt erg op het statieschema, maar heeft een kolom extra voor de dagletters.28 | |
[p. 27] | |
Figuur 6. Kalender in Costelike scat op G1r
| |
De kalenderZoals ik eerder noemde, nam Alberta een tekst op in Hs 303 die voor een groot deel bestaat uit de twee besproken schema's uit de Costlike scat. Zij voegde de informatie uit het statieschema en de kalender samen tot een lijvige tekst, de ‘calengier’.29 Deze tekst opent op f. 13v met de letters kl en daarboven, in de lopende tekst verwerkt: ‘calengier’. Maar het is niet in een oogopslag duidelijk dat het om een kalender gaat. Alberta maakte van de twee schema's uit Costelike scat een lopende tekst die in Hs 303 ongeveer de helft van de uit de druk overgenomen tekst in beslag neemt, maar kleedde de kalender ook verder aan. | |
[p. 28] | |
Figuur 7. Het begin van de kalender op f. 13v van Hs 303
| |
StatiedagenAlleen al aan het tekstbeeld van de kalender is te zien dat het hier niet om een standaard laatmiddeleeuwse kalender gaat.30 De kalender op f. 13v-47v van Hs 303 doorloopt wel zoals gebruikelijk de twaalf maanden van 1 januari tot en met 31 december, maar het gaat hier zoals gezegd om een lopende tekst in plaats van een indeling in drie kolommen. Het tekstbeeld van de kalender is daarmee niet duidelijk anders dan dat van de andere teksten in het handschrift. Toch heeft de kalender wel degelijk een schematische opbouw. Iedere nieuwe maand wordt voorafgegaan door de letters kl, een overblijfsel van de Romeinse dagtelling, waarbij de Kalendae, Idus en Nonae de drie vaste punten in de maand waren van waaruit men terugtelde.31 De Kalendae is de eerste dag van de maand, die in Hs 303 met de twee regels hoge rode lombarden kl is aangegeven. Na deze markering volgt de naam van de maand en hoeveel dagen die maand heeft, gevolgd door het aantal dagen dat tussen het plaatsvinden van de Nieuwe Maan in deze maand en de | |
[p. 29] | |
vorige zit. In enkele gevallen (januari, februari, juli en augustus) volgt een alternatieve benaming van de maand na de Latijnse naam, zoals ‘hoymaent’ en ‘oest’. Op de regel daaronder volgen de dagletter, de heilige die op die dag vereerd moet worden of het feest dat op die dag gevierd wordt en eventueel hoeveel aflaten en carenen verdiend kunnen worden in welke kerk. Op dit punt zijn de statiedagen (processies) uit Costelike scat ingevoegd. In de kalender van Hs 303 worden verschillende soorten processies genoemd.32 De patroonsprocessie komt vaak terug (de heiligen Petrus, Paulus, Johannes, Laurens), ook wel ‘kermys’ genoemd. Ook staan meerdere Mariale processies aangegeven: Maria Lichtmis (2 feb), Maria Boodschap (25 mrt), Maria Geboorte (8 dec) en Maria Tenhemelopneming (15 aug). Verder zijn ook de Allerheiligenprocessie (1 nov) en gedachtenisprocessies als Hemelvaart (27 mrt) terug te vinden. Naast deze gedachtenis- en feestprocessies zijn ook heiligings- of bidprocessies opgenomen, zoals de litania maior, een bidprocessie die op 25 april, de feestdag van Sint-Marcus, wordt gehouden. | |
Spirituele pelgrimageHandschrift 303 is gemaakt voor de ziekenzaal en had dus een publiek dat gebonden was aan deze ruimte. Het is daarom merkwaardig dat de statiedagen in de kalender zijn opgenomen, want de zusters konden met geen mogelijkheid deelnemen aan de processies in Rome. De aflaten die met deze pelgrimstocht naar de zeven kerken van Rome verdiend konden worden, lijken voor de zusters daarom buiten bereik. Alberta heeft echter een tekst in Hs 303 opgenomen waaruit duidelijk wordt dat aflaten ook door zogenaamde spirituele pelgrimage verdiend kunnen worden. In ‘Aflaten van Jeruzalem’ (f. 47v-49r) wordt uitgelegd dat het ook mogelijk is om de aflaten te verdienen zonder daarvoor te reizen. Als de gelovige zijn hart richt tot de heilige plaatsen en de voorgeschreven handelingen verricht, krijgt hij dezelfde aflaten als wanneer hij echt op pad zou gaan. Dit geldt ook voor de aflaten die in Rome verdiend kunnen worden, zoals blijkt uit ‘Aflaten van de zeven kerken van Rome’ (f. 6v-7v). In deze tekst wordt uitgelegd in welke kerken aflaten verdiend kunnen worden. Verder wordt duidelijk dat paus Innocentius viii heeft bepaald dat alle aflaten die in Rome verdiend kunnen worden, ook zonder fysieke pelgrimage te verkrijgen zijn.33 Het leven, lijden en sterven van Christus speelde zich af in Jeruzalem, maar ook Rome was een belangrijke pelgrimsbestemming, omdat daar een grote hoeveelheid relieken werd bewaard.34 Zo waren er bijvoorbeeld de navelstreng, de voorhuid, de moedermelk, de doeken die Jezus droeg in de kribbe, de tafel van het heilig avondmaal en | |
[p. 30] | |
delen van het Heilige Graf te vinden.35 Deze relieken werden bewaard in de zeven hoofdkerken van Rome (en kleinere kerken die daaronder vielen).36 Een pelgrimsreis langs deze kerken was daardoor vergelijkbaar met een reis door Jeruzalem, zowel fysiek als spiritueel. Hoewel fysieke pelgrimage niet nodig is om aflaten te verdienen, moeten de gelovigen wel met heel hun hart de genoemde steden ‘bezoeken’. In ‘Aflaten van Jeruzalem’ staan verder aanwijzingen voor het bidden van de rozenkrans, een populair middel in de vijftiende- en zestiende-eeuwse lijdenswegdevotie.37 | |
OverdenkingenIn de kalender wordt geen van deze elementen genoemd als vereiste voor het verdienen van aflaten met de spirituele pelgrimstocht door Rome. Voor de zusters in de ziekenzaal was er een andere manier om aflaten te ontvangen: het maken van hoedjes. Op de eerste dag van de maand is na de vermelding van de heilige of feestdag een instructie te vinden voor het maken van een ‘huedeken’ van een bepaalde bloem, boom of een bepaald kruid. In januari zijn het viooltjes, in februari kruidnagels, in maart akeleien, in april goudsbloemen, in mei lelies, in juni lavendel, in juli witte rozen, in augustus madeliefjes, in september cipressen, in oktober opnieuw viooltjes, in november korenbloemen en in december rode rozen. Deze instructies zijn rechtstreeks overgenomen uit de handschriftelijk overgeleverde prekenbundel Jhesus collacien. Deze bundel behoorde toe aan het Sint-Mariaklooster te Weesp en is waarschijnlijk in 1480 tot stand is gekomen.38 In deze bundel zijn de visioenen die een zuster van Christus te zien krijgt door haar opgeschreven. De visioenen zijn als een sluitend geheel opgesteld; ze beginnen met kerst en eindigen op paaszaterdag. De hele Grote Vasten door komt Christus iedere dag preken. Vanaf de 22e dag tot de 34e dag verschijnt daarnaast de Heilige Geest. Christus preekt 's morgens, de Heilige Geest 's middags. In de zevende preek leert Jezus de zuster dat ze iedere maand een geestelijke bloemenkrans moet maken, te beginnen met een krans van lelies in mei.39 Daarbij is het van belang dat ze dagelijks de bijbehorende overdenking in acht neemt. In de kalender volgt op de instructie voor de krans, door de kopiiste aangeduid als hoedje, de eerste overdenking van de maand. | |
[p. 31] | |
Figuur 8. ‘Aflaten van Jeruzalem’ op f. 47v van Hs 303
| |
[p. 32] | |
In de maand februari worden de zusters bijvoorbeeld opgeroepen om een krans van kruidnagels te maken. Hierna volgt de tekst: Morgen suldi averdencken hoe verweendelick dat ick sonder onderlaet gebaren warden vanden vader, in welcken baren die hemelen sijn honichvloeyende geworden ende dien zuete sanck der engelen gehoert wort. De zusters dienen 's morgens na te denken over de geboorte van Christus en de almacht van zijn vader. Iedere dag van de maand heeft een andere overdenking, maar er is een terugkerend thema in te onderscheiden. In januari worden de zusters opgeroepen om de ootmoedigheid waarmee Jezus omging met alle aardse ellende en zelfs zijn doodvonnis te overdenken. In februari staan zijn hemelse geneugten centraal; in maart de gang van zaken op de dag des oordeels; in april de grootheid van God; in mei de hemelse besluitvorming voor en de uitvoering van het reddingsplan van God voor de mensheid; in juni Jezus' lichamelijk en geestelijk lijden; in juli de zachtmoedigheid waarmee hij het lijden onderging; in augustus de 31 geboden van gehoorzaamheid die Jezus van God ontving; in september de zielenpijn die Jezus onderging omwille van de mensheid; in oktober de lijdzaamheid waarmee hij zijn lijden doorstond; in november de armoede die Jezus kende op aarde en in december de grote liefde die hij voelde voor het menselijk geslacht. De overdenkingen zijn net als de hoedjes overgenomen uit de Jhesus collacien. In het Sint-Agnesklooster leefden de zusters in de geest van de Windesheimse Congregatie en werd dientengevolge de Windesheimse kalender gebruikt.40 Dit calendarium heeft niet op iedere dag een feestdag van een heilige, zoals te zien is aan de kalender die Robertus van Coelen opnam in Costelike scat. Alberta verrijkte de kalender niet alleen met 365 overdenkingen, maar voorzag de dagen zonder feest ook van een heilige. Ze heeft de plaatselijke, Arnhemse feestdagen (zoals die van de patroonheilige van klooster Sint Agnes op 21 januari en de heilige Eusebius op 5 november) opgenomen en nog andere heiligen toegevoegd.41 | |
[p. 33] | |
Geestelijk leven in de ziekenzaalDe afwijkende inhoud van de kalender laat zien dat Alberta het handschrift aanpaste aan de behoeften van haar lezers. Ze koos niet voor het uiterlijk van de gangbare laatmiddeleeuwse kalender, maar maakte gebruik van het voorbeeld van Costelike scat. Door de kalender centraal te stellen en aan te vullen met overdenkingen en huedekens uit de Jhesus collacien maakte ze van de aflaten- en statielijsten van Van Coelen een van de drie grootste teksten uit het handschrift. De fragmentarische opbouw van de kalender maakt de tekst heel geschikt voor dagelijkse lezing, net als de Legenda aurea, Sermones de tempore en Sermones de sanctis. Uit het voorgaande blijkt dat het handschrift een praktisch doel heeft gediend. De teksten geven het leven van de zieke zusters dagelijks een zinvolle invulling. De opbouw en inhoud van de kalender laten zien dat ook deze tekst bedoeld is om tegemoet te komen aan de beperkte mogelijkheid van de zusters in de ziekenzaal om te participeren in het dagelijks kloosterleven. De combinatie van werk van Robertus van Coelen met teksten uit de Jhesus collacien maakt het mogelijk om een spirituele pelgrimage te ondernemen en op die manier een aangenamer eeuwig leven veilig te stellen. De overdenkingen in de kalender vormen een leidraad voor het navolgen van Christus, ook in zijn lijden, en geven de zieke een doel dat verder reikt dan het sterfelijke leven. |
|