Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1. Omslag van de eerste jaargang van het Koloniaal tijdschrift (1912). Universiteitsbibliotheek Amsterdam
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lisa Kuitert
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tisch van maand tot maand aandacht besteedde aan ‘inlandse’ bladen. De hoofdvraag in dit artikel is dan ook: wat was dit voor rubriek, en hoe kwam deze rubriek tot stand? Het tijdschrift, opgericht in 1912, was bedoeld als orgaan van de Vereeniging van Ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur in Nederlandsch Indië. Deze club met 448 leden had als doel het onderling contact te verstevigen, en ‘algemeene kennis op koloniaal gebied’ te verspreiden. Aanvankelijk kregen de leden alleen een mededelingenblaadje toegestuurd, maar vanaf 1912, zo schreef het bestuur in het voorwoord bij nummer 1, leek een echt tijdschrift haalbaar. Het nieuwe blad verscheen in eigen beheer in Den Haag. Het tijdschrift was met andere woorden geen overheidsorgaan, maar het blad van de vereniging.Ga naar voetnoot4 Uitgave in Den Haag en niet in Nederlands-Indië zou het makkelijker maken de groep van gepensioneerde en teruggekeerde ambtenaren, de zogeheten ‘verlofgangers’, aan te spreken. Die hadden tijd en geld voor een blad als het Koloniaal tijdschrift. Je hoefde dus geen ambtenaar (meer) te zijn om een abonnement te kunnen nemen. De persoverzichten uit het blad werden veel gelezen: ‘Weinig Europeanen lazen de Indonesische bladen zelf. Zij beperkten zich vooral tot de maandelijkse overzichten in het Koloniaal tijdschrift, het orgaan voor bestuursambtenaren’, schrijft Mirjam Maters in haar proefschrift over persvrijheid en -breidel in Nederlands-Indië.Ga naar voetnoot5 Inderdaad duikt het blad op in bijvoorbeeld de handelingen van de Tweede Kamer.Ga naar voetnoot6 Er werden zelfs Kamervragen gesteld over wat in de persoverzichten van het Koloniaal tijdschrift naar voren kwam.Ga naar voetnoot7 We kunnen stellen dat het inderdaad vanaf 1912 de belangrijkste informatiebron voor de ambtenaren moet zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PersDiverse bladen hadden de koloniën als onderwerp. Rond 1912 waren dat in elk geval De Indische Gids, Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur, Koloniaal Weekblad, Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië, Tijdschrift voor Neerlands Indië, om slechts enkele te noemen. Het Koloniaal tijdschrift wilde niet ‘als jonggeboorene gevaar loopen van opgeblazenheid te bersten’, en haastte zich dus te melden dat het geen concurrent wilde zijn van deze periodieken. Het blad werd een mengvorm. Het gaf, net als het Tijdschrift voor het binnenlandsch bestuur, informatie over bestuurlijke zaken. Maar er stonden ook stukken in over Indisch reiscomfort, over politieingrijpen, de Chinezen, spelling en het hoe en wat in de nabijgelegen Britse koloniën. Het paradepaardje, genoemd in het redactioneel bij het eerste nummer was de persrubriek: ‘In een afzonderlijke rubriek zullen de uitingen der Inlandsche en Chineesche pers ter sprake worden gebracht, daar deze voor de Europeesche bestuursambtenaren van niet te onderschatten belang zijn.’ Voor deze rubriek was een zekere A.H.J.G. Walbeehm verantwoordelijk. Hij stond ook vermeld als redactiesecretaris van het tijdschrift. De inheemse kranten waar hij zijn overzicht op baseerde waren in opmars. Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landstalige pers was al langere tijd in ruime mate beschikbaar in de kolonie, zoals men in het standaardwerk van Termorshuizen kan nagaan. Diens tweedelige uitgave behandelt deze Indisch-Nederlandse (dagblad)pers van 1744-1942. Waren er in 1885 twaalf bladen, in 1905 kon men kiezen uit ongeveer twintig kranten in de Nederlandse taal, uitgegeven voor de Indische markt.Ga naar voetnoot8 In de tussenliggende jaren was nog een tiental bladen opgericht en alweer verdwenen. Soms was het blad in kwestie meer een advertentieblad. Het duurde geruime tijd voor in de kolonie ook van een ‘inlandse pers’ sprake was.Ga naar voetnoot9 Dat had voornamelijk met de sociale verhoudingen te maken. Waar in Nederland de scheidslijnen voornamelijk liepen langs het geloof, was de Indische samenleving onderverdeeld in rassen. Men onderscheidde de ‘Europeanen’ en ‘Inlanders’, die elk een subgroep ‘met hen gelijkgestelden’ kenden. Inlanders was de benaming voor de oorspronkelijke bewoners van de archipel. Tegenwoordig spreken we van Indonesiërs maar die benaming werd aan het begin van de twintigste eeuw vrijwel niet gebruikt. ‘Vreemde Oosterlingen’, waartoe onder anderen Chinezen, Japanners en Arabieren vielen, rekende men als gelijkgesteld aan de ‘inlanders’. Kinderen van een Europese vader en een inlandse moeder werden, mits als kind erkend, gerekend tot de Europeanen. Japanners werden vanaf 1899 gelijkgesteld aan de Europeanen, wat scheve ogen gaf.Ga naar voetnoot10 De ‘inlanders’ stonden sociaal gezien het laagst in de rangorde. Te midden van de inheemse bevolking was vooral het aantal Chinezen groot; er waren meer Chinezen dan Europeanen in Nederlands-Indië en velen zaten in de handel. Ze waren dan wel formeel ‘gelijkgesteld’ met de Indonesiërs, maar in de praktijk werden Chinezen bij hen achtergesteld, dit onder meer om tegemoet te komen aan onlustgevoelen bij de Indonesiërs.Ga naar voetnoot11 Zo moesten ze in aparte wijken wonen en konden ze daar slechts uitreizen met een pas.Ga naar voetnoot12 Voor de Chinezen was 1912, het jaar waarin het Koloniaal tijdschrift van start ging, een roerig jaar. Immers, in dat jaar was de Republiek China uitgeroepen, een gebeurtenis die in het (relatief) nabijgelegen Nederlands-Indië veel indruk maakte. Het koloniaal bestuur was gericht op handhaving van rust en orde, de kolonie bestond uit overheersers en overheersten. Er was geen volksvertegenwoordiging zoals in Nederland en pas in 1918 werd de Volksraad opgericht - maar ook dat was geen echt parlement. Daarom was de pers belangrijk: publieke meningsvorming gebeurde daar, op krantenpapier. De mogelijk eerste krant in het Javaans was het weekblad Bramartani, in 1855 opgericht door vader C.F. en zoon Gustaaf Winter.Ga naar voetnoot12 De vader was in 1799 geboren in de kolonie en had als vertaler gewerkt voor de overheid. Hij werd een taalspecialist en maakte onder meer een woordenboek samen met J.A. Wilkens.Ga naar voetnoot14 Bramartani (‘De Boodschapper’) kreeg ca. 290 abonnees.Ga naar voetnoot15 Zoon G. Winter richtte in datzelfde jaar in Soerakarta nog een blad op, Poespitamantja- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
warna (‘Veelkleurige Bloemknop’) geheten. Uitgever van beide bladen was Gebr. Hartevelt. Deze twee periodieken hebben beide amper een jaar bestaan. Ze bedienden een in taal en cultuur geïnteresseerd publiek en waren niet nieuwsgericht. Zo zou het nog lange tijd blijven. Een week- of maandblad in een inheemse taal, met een (vrijwel volledig) Nederlandse redactie en uitgever, zo'n 300 abonnees en een korte levensduur leek tot ver in de negentiende eeuw het maximaal haalbare bij kranten of tijdschriften in een inheemse taal. Het geringe aantal abonnees valt te begrijpen vanuit het besef dat de oorspronkelijke bevolking op Java, en trouwens in de gehele kolonie, nagenoeg ongeletterd was.Ga naar voetnoot16 Ook waren de abonnementsprijzen van kranten en tijdschriften voor de gewone man niet op te brengen. Dergelijke periodieken waren dus vooral bedoeld voor de hogere klassen van de inlandse bevolking, die samenwerkten met de Hollanders. Ook Hollandse leraren en taalgeleerden hoorden tot de doelgroep. Figuur 2. Voorpagina van de aflevering van 10 oktober 1889 van Slompret Melayoe, ook wel ‘Selompret Melajoe’, hetgeen ‘Maleise trompet’ betekent. De krant verscheen twee keer per week, werd uitgegeven door het oorspronkelijk Nederlandse uitgeversbedrijf van Dorp te Semarang. Hoofdredacteur was W.N.J.G. Claasz, ook van oorsprong een Nederlander. Op de linkerbladzijde, het laatste blad van het vorige nummer, is goed te zien dat ook in het Javaanse schrift tekst was opgenomen. Universiteitsbibliotheek Leiden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen pas van een succesvol blad spreken met de Selompret Malajoe (‘Maleise Trompet’), uitgegeven door Van Dorp in Semarang. Dit blad bestond van 1860 tot 1911. Het is opvallend dat alle hier genoemde bladen werden gedrukt en uitgegeven bij oorspronkelijk Nederlandse firma's die een vestiging hadden in de kolonie, of daar waren opgericht. Er zitten bekende namen bij, zoals het vermaarde uitgevershuis G. Kolff maar ook minder bekende uitgeverijen, zoals de al genoemde Gebr. Hartevelt, Schuitemaker of Albrecht & Co.Ga naar voetnoot17 De werknemers bij deze firma's waren overigens wel vaak inheems, althans hun aantal overtreft dat van de in de drukkerij werkzame Europeanen of Chinezen.Ga naar voetnoot18 In 1887 en 1888 begaven twee Chinese drukkers/uitgevers zich op de markt, die beiden ook een krant drukten. Het ging om Tjoa Tjoan Lok (Soerabaja), die de drukkerij van de failliete Gebr. Gimberg opkocht in 1887 en daar de Bintang Soerabaja op drukte, en om Yap Goan Ho die in Batavia in 1888 de Sinar Terang (‘Helder Licht’) drukte. Al deze kranten, tijdschriften en ander drukwerk in de kolonie hadden sinds 1856 te maken met het Drukpersreglement. De in dat jaar van kracht geworden regeling hield onder meer in dat drukwerk preventief gecensureerd kon worden.Ga naar voetnoot19 Drukkers moesten hun krant of tijdschrift aan de lokale bestuurders laten zien alvorens tot uitgave kon worden overgegaan. De reden voor deze controle was angst voor oproer onder de inheemse bevolking. Er waren nogal wat redenen voor oproer; hier kan volstaan worden met Multatuli's Max Havelaar in herinnering te brengen en zijn aanklacht tegen het onrechtvaardige ‘Cultuurstelsel’. In de praktijk kwam het in de negentiende eeuw echter meer voor dat drukwerk werd verboden omdat iemand zich beledigd voelde. Berucht waren de spotternijen van M. van Geuns (1870-1918), hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad, die juist niets van Multatuli en de ‘sentimenteele Javanenpolitiek’ moest hebben. Hij werd veelvuldig voor de rechter gedaagd.Ga naar voetnoot20 In geval van overtreding van de richtlijnen maakte men zich schuldig aan een persdelict en dat kon leiden tot vervolging. Sommige journalisten of uitgevers/drukkers kregen een boete, soms zelfs een gevangenisstraf of een verbanning.Ga naar voetnoot21 De regeling pakte vooral nadelig uit voor de Nederlandstalige pers, om de doodeenvoudige reden dat er in de negentiende eeuw meer gepubliceerd werd in die taal, maar bovendien omdat de ambtenaren de niet-Nederlandse talen niet konden lezen. Van meet af aan bleek het lastig om de ambtenaren de inheemse talen te leren spreken, laat staan te leren lezen.Ga naar voetnoot22 ‘Men verlieze niet uit het oog, dat de kennis van onderscheidene der bedoelde talen bij de ambtenaren, met het toezigt belast, hoogst onvolkomen is en bijna mag geacht worden geheel te ontbreken’, zo stelden de parlementariërs bezorgd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vast.Ga naar voetnoot23 Controle op de inheemse pers was daarom een wassen neus. Om de taalbarrière te slechten waren er wel tolken in dienst van het bestuur, maar dat waren er slechts enkelen. In het Koloniaal Verslag is van jaar tot jaar te lezen hoeveel moeite het kostte om goede tolken en ‘translateurs’ op te leiden. Moeilijk, onder andere omdat er zoveel verschillende dialecten bestonden in de archipel, maar ook omdat de tolken ‘hetzij uit onkunde, hetzij uit eigenbelang, niet altijd naar waarheid overbrengen wat gezegd is en bedoeld wordt’.Ga naar voetnoot24 Figuur 3. Spotprent uit Koloniaal tijdschrift 1912. De tekenaar lijkt aan te geven dat er ondanks de berichten over de ethische politiek, voor de inheemse bevolking niet veel zal veranderen. Universiteitsbibliotheek Amsterdam
In 1906 werd het Drukpersreglement aangepast, en verdween de preventieve censuur. In deze jaren maakte het koloniale bewind een ontwikkeling door. De hardvochtige en uiterst zelfzuchtige maatregelen, die vooral bedoeld waren om het moederland te verrijken met gewassen en delfstoffen, werden steeds heviger bekritiseerd, zowel in Nederland als elders in Europa, maar ook door de oorspronkelijke bewoners van het immens grote land. Daarom was voor een nieuwe koers gekozen. De zogeheten ‘ethische politiek’ die tegen het eind van de negentiende eeuw werd ingevoerd, hield in dat Nederland meer zijn best zou doen om de kolonie, inclusief de oorspronkelijke bewoners, te ‘verheffen’. Dus: meer investeren in onderwijs voor de inheemse bevolking, meer investeren in infrastructuur, in medische zorg en kredietwezen, en de winsten meer dan voorheen terug laten vloeien naar het land zelf. Niet iedereen zag heil in deze plannen. Voor anderen gingen ze niet ver genoeg. Maar nog los van het feit dat de nieuwe lijn weinig effect had op het inkomen van de gewone man,Ga naar voetnoot25 kwam ze in elk geval ‘te laat’. Dat wil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen: de inheemse bevolking was achteraf bezien al begonnen aan een proces van dekolonisatie waarbij het koloniale juk langzaam maar zeker werd afgeschud. Er waren opstootjes, er werden politieke groeperingen opgericht, zoals Boedi Otomi (‘Nobel Streven’) in 1908 en Sarekat Islam (‘Islamitische Vereniging’) in 1912 en op de achtergrond smeulde de Atjeh-oorlog (1873-1914) waarbij duizenden doden vielen. In dit proces speelde de inheemse pers een belangrijke rol, en wie journalist was begaf zich bijna automatisch op het politieke speelveld. Na 1900 nam het aantal kranten en tijdschriften in inheemse talen sterk toe. Er waren er twintig in 1900 en tussen 1900 en 1913 bestonden er 88, sommigen maar kort, zoals Pewarta Prijaji (‘Weekblad voor Aristocraten’) (1900-1902), soms langer zoals Sinar Djawa (‘Licht van Java’) (1899-1924).Ga naar voetnoot26 Figuur 4. Ansichtkaart van inheemse kinderen in Nederlandsch-Indië die de Bintang Hindia lezen. Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde Leiden
Interessant is dat sommige bladen in Nederland werden gedrukt, in het Maleis, en gelezen in de kolonie. Dat gold voor de Pewarta Wolanda (‘Hollands Weekblad’) in 1900 en ook voor de Bintang Hindia (‘Ster van Indië’), die in 1902 van start ging. Met zoveel bedrukt papier in een zo woelige periode is het te begrijpen dat het Persoverzicht in het Koloniaal tijdschrift een welkome voorziening was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.H.J.G. WalbeehmIn de introductie van het nieuwe Koloniaal tijdschrift wordt de missie van het blad duidelijk verwoord: ‘Niet een gezellig onderonsje van verlofgangers in Den Haag, zooals wel eens gezegd wordt, is haar doel, neen, zij heeft hoogere idealen, namelijk de behartiging van de belangen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
corps ambtenaren B.B. in zijn geheel en die van de Koloniën in het algemeen.’Ga naar voetnoot27 Daarbinnen vervulde het persoverzicht een belangrijke functie. Het werd in het ten geleide van de eerste aflevering met enige trots aangekondigd. De samensteller ervan, A.H.J.G. Walbeehm, gaf aan dat zijn doel was ‘in de eerste plaats om op de hoogte te komen van hetgeen er omgaat in de gedachtenwereld, die zich in die pers uit en in de tweede plaats om daardoor aanwijzingen te ontvangen met betrekking tot de tegenover Inlanders en Chineezen te volgen gedragslijn.’Ga naar voetnoot28 Walbeehm zou slechts als doorgeefluik fungeren, schreef hij, en de berichten zonder commentaar samenvatten en in de rubriek opnemen. Hij was, zou je in modern theoretisch jargon zeggen: een ‘gatekeeper’, zoals ook uitgevers dat zijn. Maar net als die gatekeepers was Walbeehm niet louter doorgeefluik, hij selecteerde immers wat hij doorliet. Hij wilde met zijn overzichten advies geven voor de te volgen gedragslijn, zodat het zwaartepunt in zijn rubriek kwam te liggen op berichten uit de inlandse pers over onvrede, moeizame verhoudingen met het koloniaal bestuur, kortom allerlei misstanden. Geen berichten over reiscomfort of spelling, maar ernstiger zaken. De kranten betrok hij via de Vereniging ‘Oost en West’. ‘Met onverdroten ijver las hij bergen Inlandsche couranten door’, zo herinnerde G.L. Gonggrijp sr. zich na zijn dood. In de inleiding op de eerste jaargang wordt het tarief voor de kopij genoemd: f25 per vel van 16 bladzijden. Gemiddeld schreef Walbeehm 20 à 22 bladzijden vol. Voor zijn overzichten zal hij dus ongeveer 35 gulden per keer hebben ontvangen. Dat was iets minder dan de 50,- salaris die een tijdschriftredacteur per maand ontving.Ga naar voetnoot29 Walbeehm (1869-1932) was een indoloog die verschillende functies in de kolonie heeft bekleed. Zijn vader beheerde de Kina-onderneming Goenoeng Malang op Java, en de jonge Walbeehm groeide dus op in de kolonie. Hij ging in Batavia naar het gymnasium. Walbeehm werd later leraar in de Javaanse taal op het gymnasium te Batavia, vervolgens controleur tweede-klasse, en assistent-resident.Ga naar voetnoot30 Een advertentie uit 1893 kondigde zijn verloving aan met Christine T. Vosmaer, maar of zij ooit trouwden is niet bekend. Wel blijkt hij ná de eeuwwisseling gehuwd met Ellen Brodett. Eén van hun negen kinderen, een zoon, overleed in 1917 op negenjarige leeftijd.Ga naar voetnoot31 Ten tijde van dit drama woonde Walbeehm weer in Nederland. In 1910 had hij wegens ziekte verlof gekregen, en in 1913 ging hij als ambtenaar met pensioen waarna hij leraar werd aan de Indische Postschool te Leiden.Ga naar voetnoot32 Ook gaf hij privéles.Ga naar voetnoot33 In de geschiedschrijving van Nederlands-Indië komt hij nauwelijks voor. In het standaardwerk van Cees Fasseur over de ‘indologen’ wordt hij één keer terloops genoemd, als docent aan de opleiding tot bestuursambtenaar in Batavia (onderdeel van het gymnasium). Walbeehm gaf daar Javaans.Ga naar voetnoot34 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 5. Omslag van Walbeehms' Het leven van den bestuursambtenaar in het binnenland. Baarn 1913. Universiteitsbibliotheek Amsterdam
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn wapenfeiten zijn enkele publicaties over het Javaans, en zijn lezingen en brochures over het ‘alcoholvraagstuk’ in Nederlands-Indië. Dat laatste onderwerp kreeg nogal wat aandacht.Ga naar voetnoot35 Walbeehm had op grond van de invoercijfers van alcoholische dranken, met name jenever, vastgesteld dat er steeds meer alcohol gedronken werd in de kolonie. Volgens hem was het gestel en de inborst van de inheemse bevolking slecht toegerust op alcohol. Hij wilde de consumptie van alcohol voor ‘inlanders’ verbieden, dat zou niet zo ingewikkeld zijn omdat het merendeel van hen moslim was zodat alcoholconsumptie toch al gold als ‘immoreel’. Voor de Europese ambtenaren kon alcohol niet verboden worden, schreef hij, want dat zou op teveel weerstand stuiten. Maar voor de talrijke in de kolonie levende Chinezen, géén moslims en volgens Walbeehm stevige drinkers, moest het verbod toch ook gelden. Dit meten-met-twee-maten vond hij kennelijk geen bezwaar. Veel vertrouwen in de niet-Europese bevolking lijkt Walbeehm niet gehad te hebben en waar het om de ethische richting ging in de politiek, noemde hij zichzelf ‘verstokt conservatief’.Ga naar voetnoot36 Walbeehms visie op koloniale zaken schemert door in een andere publicatie van zijn hand: Het leven van den bestuursambtenaar in het binnenland, een dun boekje dat verscheen in 1913 bij Uitgeverij Hollandia (Baarn) in de reeks Onze Koloniën. Er is niet veel fantasie voor nodig om vast te stellen dat Walbeehm hier zijn eigen ervaringen als bestuursambtenaar beschrijft - maar dat staat er niet met zo veel woorden bij. Met een slag om de arm valt uit dit boekje op te maken dat de schrijver een gezapig man was, en een zeker raffinement ontwikkeld had om zich door alle perikelen in de kolonie heen te slaan. Zo schrijft hij over de gewoonte om in Indië elkaar met de jaarwisseling verzoenende brieven te sturen, en dat een ambtenaar ook als dokter moet optreden, ook al heeft hij niet voor arts doorgeleerd. Hij vertelt dat gevangenen heel handig zijn in te zetten voor bijvoorbeeld wegwerkzaamheden, ze hebben ‘aan voedsel per dag aan 10 cent genoeg’. En hij beklaagt zich over de onbetrouwbaarheid van de bevolking, vooral de Chinezen, waar ‘kuiperij, laster en verdachtmaking welig bloeiende planten [zijn]’.Ga naar voetnoot37 Lectuur is belangrijk voor hem, hij vertelt dat in de ‘pasanggrahan’ - de tijdelijke woning voor ambtenaren - ‘de in den loop der jaaren door voorgangers achtergelaten boeken soms een vrij aardig bibliotheekje vormen voor de eenzame avonduren.’Ga naar voetnoot38 Hij prijst zich bovendien gelukkig met een ‘leestrommel’ (wij zouden nu zeggen een leesportefeuille, maar dan een van boeken) en schrijft hoe de bestuursambtenaar omgaat met de krant. Omdat de kranten altijd veel te laat aankomen, en dan vaak meerdere tegelijk, laat de ambtenaar zijn bediende de kranten verstoppen, zodat deze er dagelijks één tevoorschijn kan halen en de ambtenaar de vreugde van een dagelijkse nieuwstijding toch kon smaken.Ga naar voetnoot39 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PersoverzichtenHet was in Nederlandse tijdschriften heel gewoon om bij wijze van lezersservice in een aparte rubriek een schets te geven van de inhoud van ándere bladen, vaak werden alleen de titels van de bijdragen opgesomd. En zo kon de geïnteresseerde lezer zich ook van diverse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlands-Indische periodieken een beeld vormen als hij bijvoorbeeld de Java Bode las. Er werd over geschamperd: ‘Met gompot, schaar, en eenige ruilexemplaren van Indische couranten wordt deze rubriek in elkander gezet, en kost dus voor materiaal bijna niets, hetgeen natuurlijk zekere aantrekkelijkheid heeft.’Ga naar voetnoot40 Serieuzer was de rubriek in het Koloniaal Weekblad die ‘Wat den Inlander zegt’ en ‘Wat de Chinees vertelt’ heette. Hierin stond informatie, veelal gebaseerd op kranten, maar van een echt persoverzicht was ook in deze rubrieken geen sprake. De persoverzichten van Walbeehm in het Koloniaal tijdschrift daarentegen waren met hun ruim twintig pagina's per aflevering heel wat uitgebreider en door zijn talenkennis kon hij periodieken ontsluiten waarvan de inhoud anders voor menigeen onbekend zou blijven. Lezing van de rubriek moet de ambtenaren knap zenuwachtig hebben gemaakt, zoals blijkt uit de volgende korte impressie van de eerste aflevering. Walbeehm behandelt in zijn eerste overzicht de volgende bladen: Bladen in het Maleis:
Chinese en Maleis-Chinese pers:
De korte samenvattingen in het overzicht, zoveel mogelijk doorspekt met de impressies en stijl van de ‘inlandse’ journalisten, maken de berichten eigenaardig. In de Bintang Soerabaja stond bijvoorbeeld dat Chinezen hadden geprotesteerd tegen het feit dat hun post wordt geopend. Aanvankelijk dachten de posterijen dat de Chinezen ‘krekels’ waren, maar nu weten ze dat het ‘wespen’ zijn die kunnen steken, zo luidde het commentaar van de krant. Een ander veelvoorkomend thema in de eerste persoverzichten is de concurrentiepositie van de inheemse bevolking ten aanzien van de Europeanen en de Chinezen. De Indonesiërs worden uit de markt gedrukt, en dat moeten ze niet laten gebeuren: ‘Staat spoedig op, vrienden, staat op! Blijft niet rustig doorslapen terwijl de muizen gaten uit uw dekens vreten.’Ga naar voetnoot41 Ook over de zending stonden stukken in de inheemse kranten, bijvoorbeeld dat het vreemd is dat in de kolonie het christelijk geloof wordt opgedrongen terwijl de Hollanders zelf steeds minder gelovig zijn. Over armoede onder de inheemse bevolking wordt veel geschreven, en vooral over het contrast op dat punt met Chinezen en Europeanen. Over de positie van de vrouw gaat het, en over de rechtspositie en rechtsongelijkheid van de Indiër. Zo worden bij fietsovertredingen de ‘inlanders’ strenger gestraft dan de Europeanen. Walbeehm parafraseert een artikel uit de Warna Warta (‘Gemengd Nieuws’): ‘Nederland en de Nederlanders zijn niet waard, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indië nog langer te bezitten en dat begrip zou ook wel tot den Inlander doordringen, als hij behoorlijk onderwijs kreeg. Maar dat wordt hem onthouden, opdat men hem zal kunnen trappen en verdrukken.’ Over de Chinese haardracht wordt in jaargang 1912 veel geschreven, over de vlechten die verplicht waren als herkenning, een plicht die afgeschaft werd. Zonder deze dracht dreigden echter de barbiers brodeloos te worden. In de Bintang Soerabaja stond een bericht dat taxirijders geen Chinezen met staart meer durfden te nemen, uit angst voor geweld. Er werd geschreven over de ongelijke behandeling van weeskinderen van diverse afkomst, en over het huwelijk, de opium, en de wens om meer onderlinge solidariteit te tonen. Af en toe wijst Walbeehm ook op vrolijker zaken. In het blad voor onderwijzers, de Taman Pengadjar (‘Arena voor Leraren’) stond bijvoorbeeld een stuk over de uitvinding van de grammofoon. Toch overheersen de negatieve berichten. Legio zijn klachten over het optreden van de politie, over mensen die op onaangename wijze koelies werven, en over opiumschuivers. Kortom, wie de samenvattingen van Walbeehm leest, ziet een probleem. Het spreekt daarom vanzelf dat zijn verslagen niet onopgemerkt voorbij gingen. ‘Van de inlandsche pers heb ik de allernaarste indruk, scheeve voorstelling van zaken is regel, nimmer een woord van waardering voor de ambtenaren [...]’, aldus de gouverneur-generaal Van Limburg Stirum, die Idenburg in 1916 was opgevolgd.Ga naar voetnoot42 Hij schreef dit in een persoonlijke brief aan Pleyte, de minister van Koloniën. Van Limburg Stirum hoopte dat hij de minister kon overtuigen om het licentiestelsel in te voeren voor drukkers, boekhandelaars en uitgevers. Daarmee zou het mogelijk zijn om iemand tijdelijk het uitoefenen van zijn beroep te verbieden. De minister zag hier echter geen heil in. Het is zeer waarschijnlijk dat Van Limburg Stirum zijn informatie uit het Koloniaal tijdschrift haalde, uit de volgens Walbeehm objectieve persoverzichten. Maar waren die wel zo objectief? D.A. Rinkes, adjunct-adviseur Inlandse zaken, vond de persoverzichten van het Koloniaal tijdschrift ‘subjectief gekleurd’.Ga naar voetnoot43 Hij schreef zelf een rapport over de inheemse kranten, in opdracht van de overheid. Daarin zegt hij te vrezen dat Walbeehms overzichten de minister van Koloniën hebben beïnvloed, toen deze de inlandse pers een ‘opruiend karakter’ toedichtte. De minister meende dat het openlijk prediken van opstand ‘schering en inslag’ was. Volgens Rinkes was dat veel te sterk uitgedrukt en een gevolg van het feit dat Walbeehm vooral oog zou hebben voor negatieve berichten. Door dat zo bij elkaar te zetten, ontstond een vertekend beeld. Rinkes had voor zijn rapport de periodieken zelf ook doorgelezen en kwam tot heel andere conclusies: saai, onbeduidend.Ga naar voetnoot44 Walbeehm was dus in zijn selectie van berichten helemaal niet neutraal, vond hij. Hij stond in die mening niet alleen. Het Koloniaal tijdschrift drukte een ingezonden brief af van tijdelijk ambtenaar A. Mühlenfeld, die de persoverzichten bekritiseerde.Ga naar voetnoot45 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de inlandse pers laat het overzicht veel te veel alleen maar de ‘scherpe kanten’ zien, schreef Mühlenfeld, en daarmee bepaalt Walbeehm het oordeel van ‘zeer vele zijner collega's welke voor een groot deel die pers voornamelijk beoordeelden naar de daarvan gegeven voorstelling in de maandelijksche overzichten van dit tijdschrift’. Walbeehm reageerde in een naschrift: hij moet zich nu eenmaal beperken, en kan maar aan enkele berichten aandacht geven. Daarom kiest hij vooral die berichten, waarvan hij vermoedt dat ze nuttig zijn voor de bestuursambtenaren. Hij nodigde Mühlenfeld uit om zelf eens een persoverzicht te maken. Het Koloniaal tijdschrift liet enkele maanden later weten, dat Mühlenfeld dat aanbod van de hand had moeten wijzen wegens gebrek aan tijd.Ga naar voetnoot46 Ook P.H. Fromberg, jurist en lid van het hooggerechtshof in Batavia, meende dat Walbeehm meer kwaad dan goeds aanrichtte. Hij schreef zelfs een brochure gericht tégen hem. Walbeehm publiceerde in Koloniaal tijdschrift zelden iets anders dan zijn persoverzicht. Maar met zijn recensie van Frombergs De Chineesche beweging op Java (1911) lokte hij onmiddellijk dit verweerschrift uit.Ga naar voetnoot47 Walbeehm had geschreven dat ‘vreemdelingen zich onvoorwaardelijk aan de wetten van het heerschend ras hebben te onderwerpen.’ En Fromberg betichtte hij ervan dat hij de Chinezen ophitste, wat door Fromberg zelf in het verweerschrift werd bestreden. Als de Chinezen mensen als Walbeehm op hun pad tegenkomen, schreef hij ‘dan laat het zich goed begrijpen dat zij in hun bladen verbitterde artikelen schrijven’.Ga naar voetnoot48 F.W.N. Hugenholtz, socialist en lid van de Tweede kamer, zei over Walbeehm dat hij ‘blijkbaar in zijn gedachten een dertig jaren terug leeft’, omdat hij geen oog had voor de verheffing van de Indonesische en de Chinese bevolking.Ga naar voetnoot49 Het moet een publiek geheim geweest zijn dat Walbeehm niet meeging in de ethische politiek. ‘De ziel van een Calvinist uit de zeventiende eeuw was in Walbeehm gereïncarneerd’, zo stond in zijn necrologie te lezen.Ga naar voetnoot50 Dit in memoriam in zijn eigen Koloniaal tijdschrift was geschreven door G.L. Gonggrijp sr., die er geen doekjes om wond: ‘Walbeehm hield niet van den Inlander’. Ten bewijze daarvan werden ook enkele minder sympathieke anekdotes uit zijn jeugd opgedist. Walbeehm en Gonggrijp kenden elkaar goed, en Walbeehm zou hem hebben gewaarschuwd: ‘Ik ken ze beter dan U’. Gonggrijp noemt hem ‘een der merkwaardigste figuren die ik in mijn leven gekend heb’, en vergast de lezer op enkele intieme details die misschien veelzeggend zijn: ‘Naar Oud-Testamentisch voorbeeld verwekte hij vele kinderen bij zijn concubine’, vandaar dat hij na zijn pensioen moest bijklussen als priveleraar en journalist.Ga naar voetnoot51 Walbeehm hield slechts enkele jaren de regie over de rubriek ‘Persoverzicht’. In 1917 werd hij vervangen door ene ‘J.P.’ en later door ene C. v.d. V.' die beiden veel beknopter waren in hun overzichten. Kort daarna hield de rubriek op. Dat Walbeehm vervangen werd, zou met de kritiek op zijn in-conservatieve en niet-ethische opstelling te maken kunnen hebben gehad. Tegenover de journalist van het Algemeen handelsblad had hij als reden voor zijn vertrek opgegeven dat hij het te druk had, maar in het blad zelf stond hierover geen mededeling en verdween hij stilzwijgend.Ga naar voetnoot52 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 6. Spotprent uit Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indie van 18 november 1919. Naar aanleiding van de start van het Bureau (‘kantoor’) voor de Volkslectuur grapte deze conservatieve krant dat de ‘inlanders’ binnenkort niets anders meer zouden doen dan lezen, met als gevolg nieuwe verhoudingen tussen de overheersers en de overheersten. Delpher
De wens om meer te weten over wat er in de inheemse pers stond, verdween niet. Vanaf 1917 pakte het door de overheid ingestelde Kantoor voor de volkslectuur de informatievoorziening op. Bij het Kantoor zat ook een uitgeverij, de Balai Poestaka.Ga naar voetnoot53 Deze uitgeverij gaf enkele tijdschriften uit in het Maleis. Het bureau werd bemand door redacteuren met verschillende achtergronden en talenkennis. Hier konden de diverse kranten worden gelezen en samengevat in Overzicht van Inlandse en Maleisch-Chineesche Pers. Voor de overheid waren deze overzichten een hulpmiddel bij het achterhalen van persdelicten. Vanaf 1914 konden journalisten worden aangepakt op grond van de zogeheten ‘haatzaai-artikelen’ in het Indische wetboek voor strafrecht. Tussen 1918 en 1929 werden maar liefst 101 persdelicten voor de rechter gebracht.Ga naar voetnoot54 De persoverzichten van het Kantoor waren niet alleen bedoeld als spionagemiddel, ze gaven ook zicht op heersende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onvrede, en misstanden die verholpen zouden kunnen worden.Ga naar voetnoot55 Het was allang niet meer mogelijk berichten uit álle kranten samen te vatten, zo werden in 1921 slechts 15 van de in totaal 70 bladen in de kolonie geëxcerpeerd. In 1925 werden er al 140 kranten inheemse kranten in de kolonie uitgegevenGa naar voetnoot56 en werkten er 200 mensen voor het Kantoor.Ga naar voetnoot57 Een heel verschil met het eenzame geploeter van Walbeehm. De overzichten van het bureau voor de Volkslectuur en aanverwante aangelegenheden tellen zo'n 50 pagina's en de nummering loopt door, zodat ze aan het eind van het jaar gebundeld konden worden. Die gegevens werden aan bladen als het Koloniaal tijdschrift en het Algemeen handelsblad verstrekt waar ze een breder publiek onder ogen kwamen.Ga naar voetnoot58 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot besluitDe positie van A.H.J.G. Walbeehm geeft de ontwikkeling in de kolonie treffend weer. Hij was een man van de oude stempel, die geen fiducie had in zelfbestuur door de Indonesische bevolking. Hij wilde met zijn persoverzichten laten zien dat te veel inspraak bij ‘inlanders’ en Chinezen tot oproer leidde en dat juist de inlandse pers de boel flink opschudde. Zijn persoverzichten werden goed gelezen, zoals blijkt uit Kamervragen en reacties van critici. Walbeehm wilde de berichten ‘objectief’ weergeven, maar werd daarop bekritiseerd. Aangezien zijn overzichten de politiek lijken te hebben beïnvloed, is het goed te weten wie er achter de maker van de rubriek schuilging. In hoeverre de kritiek terecht was is niet goed na te gaan, gesteld dat men al over Walbeehms talenkennis zou beschikken. Dit omdat de meeste van deze kranten en tijdschriften in Nederland niet bewaard gebleven zijn, en elders evenmin voor zover bibliotheekcatalogi (zoals Worldcat) dat laten zien. Daarmee is meteen ook aangegeven wat dan wél de waarde is van Walbeehms werk. De koloniale overheersing en de bijbehorende bestuursvorm is verdwenen, maar Walbeehm heeft iets vastgelegd dat niet verloren is gegaan. Voor de verstokte conservatief die hij naar eigen zeggen was, moet dat toch een troost zijn. |
|