Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Figuur 1. Portret van Jan iv van Ghelen, naar Jacob van Schuppen (1670-1751). Overgenomen uit A. Mayer, Wiens Buchdrucker-geschichte 1482-1882. Wien, 1883-1887
| |
[pagina 209]
| |
Steven Van Impe
| |
[pagina 210]
| |
kers die naar de Noordelijke Nederlanden verhuisden werden onderzocht.Ga naar voetnoot6 Zuid-Nederlandse boekdrukkers emigreerden echter ook naar andere plaatsen in Europa. Niet minder dan vier van hen kwamen kort na het midden van de zeventiende eeuw terecht in Wenen, waaronder Verdussen en Binnart. In dit artikel zal aangetoond geworden dat deze verhuizing plaatsvond op initiatief van een ambitieuze Hongaarse edelman. Hoewel de onderneming aanvankelijk weinig succesvol was, lag deze groep Zuid-Nederlandse drukkers toch aan de basis van één van de succesvolste kranten in het Oostenrijks-Habsburgse rijk. | |
Maarten Binnart, boekdrukker en krantenuitgever in AntwerpenHet verhaal begint bij de boekdrukker en krantenuitgever Maarten Binnart. Binnart werd geboren in het Duitse stadje Eisenach, vermoedelijk rond 1590, en was luthers opgevoed. Kort nadat hij in 1610 het diploma van magister artium had behaald aan de universiteit van Jena bekeerde hij zich tot het katholicisme en verhuisde naar Antwerpen. Daar ging hij vanaf 1612 aan de slag als corrector bij de Plantijnse uitgeverij, op dat moment geleid door Balthasar i Moretus, en huwde hij enkele jaren later met de Ierse inwijkelinge Maria Strang.Ga naar voetnoot7 We kunnen de ambitie van Maarten Binnart afleiden uit zijn keuze voor de doopheffers van zijn kinderen. Tussen 1623 en 1634 werden vijf kinderen gedoopt: een dochter en vier zonen, van wie er minstens twee vroeg overleden. Haast allemaal kregen ze belangrijke figuren uit de Antwerpse drukkerswereld als peter of meter: Hieronymus i Verdussen, Abraham Verhoeven, diens vrouw Susanna Spierinckx en zus Catharina Verhoeven,Ga naar voetnoot8 en Ludovicus Moretus, een zoon van Henrica Plantin en Pieter Moerentorf, de jongere broer van Jan i Moretus. Ludovicus Moretus werkte in De Gulden Passer voor zijn neef, Balthasar i Moretus en was dus een collega, mogelijk de chef, van Maarten Binnart.Ga naar voetnoot9 In dezelfde periode werkte Maarten Binnart aan een woordenboek Latijn-Nederlands, dat in 1635 werd uitgegeven door Verdussen en vele herdrukken kende, ook in de Republiek.Ga naar voetnoot10 Eveneens in het jaar 1635 vestigde Binnart zich als onafhankelijk boekdrukker, waarschijnlijk met financiële steun van zijn voormalige werkgever Balthasar i Moretus. Hij specialiseerde zich vanaf 1635 (of 1637) in het uitgeven van kranten en losse nieuwsberichten, kort nadat de firma van krantenpionier Abraham Verhoeven ten onder was gegaan. Naast Maarten Binnart kreeg in hetzelfde jaar ook Guilliam Verdussen, een zoon van Hieronymus i Verdussen, de toestemming om kranten te drukken.Ga naar voetnoot11 Met al deze families had Binnart in de voorafgaande jaren | |
[pagina 211]
| |
familiebanden gesmeed door een uitgekiende dooppolitiek.Ga naar voetnoot12 De krant die Binnart uitgaf, Den ordinarissen postillion, verscheen aanvankelijk tweemaal per week, later wekelijks. Het laatst bekende octrooi van de weduwe Binnart liep af in 1678; vermoedelijk kwam er in dat jaar dan ook een einde aan de krant. Zoals de meeste kranten in die periode werd ze gepubliceerd als een tweezijdig bedrukt, enkel vel papier. De tekst besloeg dus slechts twee pagina's, en was onderverdeeld in twee kolommen. Het netwerk van correspondenten was vooral gericht op de Duitstalige gebieden, met een opvallende concentratie rond de stad Eisenach waar Binnart geboren was. De artikelen betreffen vooral militaire gebeurtenissen uit de Dertigjarige Oorlog. Naast Den ordinarissen postillion gaf Binnart ook een Franstalige krant uit, Le postillon ordinaire, die wekelijks verscheen en die met enige vertraging een vertaalde samenvatting van het nieuws uit de Nederlandstalige krant bevatte.Ga naar voetnoot13 Maarten Binnart overleed eind 1652 of begin 1653.Ga naar voetnoot14 Hij moet toen ongeveer zestig jaar oud geweest zijn. Zijn dood lijkt vrij plots geweest te zijn: er waren geen maatregelen getroffen voor zijn opvolging. De drukkerij werd voortgezet in naam van de erfgenamen van Maarten Binnart, wat erop wijst dat de boedel niet verdeeld werd. Dat kwam wel vaker voor bij overleden boekdrukkers, maar meestal ging het om een relatief korte periode waarin lopende engagementen werden afgewerkt en de drukkerij klaargemaakt werd om overgedragen te worden aan een nieuwe zaakvoerder - meestal een zoon van de overleden boekdrukker, vaak ook zijn meesterknecht die dan soms huwde met de weduwe. Dat gebeurde in het geval van Binnart niet. Pas acht jaar later, in 1660 of 1661, werd Maarten Binnarts oudste zoon Peeter als meester-boekdrukker lid van de Sint-Lucasgilde. Hij was toen al 37 jaar oud.Ga naar voetnoot15 Lidmaatschap van deze vereniging was verplicht om in Antwerpen boeken te mogen drukken. Omdat Peeters vader ook lid was geweest, werd hij toegelaten als ‘wijnmeester’ waardoor hij slechts de helft van het toegangsgeld moest betalen. Een gebrek aan financiële middelen kan niet de reden geweest zijn om deze toetreding uit te stellen: niet alleen kregen drukkerszonen korting, indien zij onbemiddeld waren hoefden ze soms zelfs helemaal niets te betalen.Ga naar voetnoot16 Geen enkel ander kind van Maarten Binnart en Maria Strang werd lid van de gilde. Het lijkt er sterk op dat het de weduwe was die de drukkerij in handen hield: in 1668 vroeg zij een nieuw octrooi aan om de krant van haar overleden man verder te mogen uitgeven.Ga naar voetnoot17 Nog in 1678, twintig jaar na het overlijden van Maarten | |
[pagina 212]
| |
Binnart, kwam de krant uit op naam van diens erfgenamen. De familie had de erfenis van Maarten Binnart nooit verdeeld, vermoedelijk om op die manier de overlevingskansen van het bedrijf te vergroten. Net als de familie MoretusGa naar voetnoot18 en Hiëronymus i VerdussenGa naar voetnoot19 zochten zij een strategie om te voorkomen dat het familiekapitaal zou versnipperen, waardoor de drukkerij ten onder zou gaan. Misschien was het voor Peeter Binnart een harde dobber dat hij op die manier niet de kans kreeg een zelfstandig bedrijf op te starten. | |
Graaf Ferenc III NádasdyFiguur 2. Graaf Ferenc iii Nádasdy. Overgenomen uit A. Mohl, Der Gnadenort Loreto in Ungarn. Eisenstadt, 1894
Wellicht daarom heeft Peeter Binnart zijn geluk elders gezocht. We weten dat hij, net als zijn vader voor hem, in de periode 1652-1658 conciërge was van het Oosters Huys, het grote pakhuis van de Duitse Hanzesteden in Antwerpen.Ga naar voetnoot20 In diezelfde periode reisde hij ook zelf door Europa, mogelijk in opdracht van Antwerpse boek- en kunsthandelaars. In elk geval bood hij zich in 1656 aan bij de drukkerij van Balthazar ii Moretus met een belangrijke aankooporder: de Hongaarse graaf Ferenc iii Nádasdy (1625-1671) wenste voor zijn bibliotheek één exemplaar te kopen van elk boek dat de Officina Plantiniana gedrukt had. De rekening bedroeg 840 gulden.Ga naar voetnoot21 Ter vergelijking: in 1650 bedroeg de waarde van export van boeken naar alle Franse handelspartners van de Officina Plantiniana samen 1523 gulden 13¾ stuivers.Ga naar voetnoot22 Deze graaf Nádasdy was een telg uit één van de machtigste families van Hongarije. Zijn grootvader Ferenc ii Nádasdy (1555-1604) was op zestienjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan de elfjarige Elisabeth Báthory (1560-1614), die later bekend of liever berucht zou worden om haar uitzonderlijke bloeddorstigheid.Ga naar voetnoot23 Na haar proces en terechtstelling was de politieke macht van de familie flink geslonken. Ferenc iii Nádasdy trachtte zijn positie opnieuw te verbeteren door aansluiting te zoeken bij de Habsburgse keizer, Ferdinand iii (1608-1657). Daarom bekeerde hij zich in 1643 tot het katholicisme. Zo kon hij een jaar later huwen met Anna Juliana Esterházy, | |
[pagina 213]
| |
dochter van de Hongaarse palatijn Nicolaas Esterházy. Als palatijn vertegenwoordigde Esterházy het koninklijk gezag in heel Hongarije. Graaf Nádasdy hoopte zo dezelfde positie te verwerven als zijn overgrootvader Tamas Nádasdy (1498-1562) had gehad. Om zich alvast van de nodige luister te voorzien verzamelde hij een omvangrijke bibliotheek en kunstcollectie.Ga naar voetnoot24 Net als veel andere edellieden aan het Oostenrijkse hof keek hij daarvoor naar de Zuidelijke Nederlanden.Ga naar voetnoot25 Nádasdy had ook een agent in Antwerpen, een zekere Franciscus Müller. Peeter Binnart fungeerde regelmatig als tussenpersoon: in 1663 bezorgde hij Müller 70 thaler van Nádasdy.Ga naar voetnoot26 Müller was onder andere ook verantwoordelijk voor het doorsturen van nieuwsberichten.Ga naar voetnoot27 Nádasdy had de ambitie om Hongarije te moderniseren en het land zo meer aanzien te geven binnen de Habsburgse monarchie. Aanvankelijk leek dat ook te lukken, maar toen de keizer na de Slag bij Szentgotthárd (ook Slag bij Mogersdorf genoemd) een wapenstilstand sloot met de Ottomaanse sultan, bleek deze Vrede van Vasvar (10 augustus 1664, ook bekend als de Vrede van Eisenburg) bijzonder nadelig voor Hongarije. De Hongaarse edelen waren gedesillusioneerd door deze vrede, en sommigen verenigden zich in de zogenaamde Magnatensamenzwering.Ga naar voetnoot28 Toen deze samenzwering in 1670 ontdekt werd, werd ook Nádasdy gearresteerd en een jaar later terechtgesteld. | |
Peeter Binnart in WenenEén van de strategieën die Nádasdy had gebruikt om Hongarije te moderniseren, was het drukken van boeken in het Hongaars en over Hongarije. Hij wilde daarmee in de voetsporen treden van zijn voorvader Ferenc i Nádasdy, die op zijn landgoed Sarvar een eigen drukkerij had ingericht waar in 1541 een protestantse vertaling van de Bijbel in het Hongaars was verschenen.Ga naar voetnoot29 Op 16 juli 1665 gaf Nádasdy aan Peeter Binnart en een zekere Georg Wibner de opdracht in de Nederlanden op zoek te gaan naar vier boekdrukkers en typografisch materiaal.Ga naar voetnoot30 Tegelijkertijd correspondeerde hij over hetzelfde onderwerp met zijn Antwerpse agent Müller, die na overleg met Moretus diens voormalige corrector Jan-Baptist Hacque aanbeval.Ga naar voetnoot31 Een jaar later, in 1666, vestigde Peeter Binnart zich als drukker in Wenen, vermoedelijk met een aantal drukkersknechten die in de Zuidelijke Nederlanden waren opgeleid. In | |
[pagina 214]
| |
zijn impressa noemt hij zichzelf ‘typographum Antverpiensem’, waarbij hij zijn Antwerpse herkomst als kwaliteitsmerk uitspeelt.Ga naar voetnoot32 Waarschijnlijk is dat de redenwaarom hij zich in de loop van 1660/1661 had aangesloten bij de Sint-Lucasgilde. Figuur 3. Ludovicus de Palma, Praxis et brevis declaratio viae spiritualis. Wenen: Peeter Binnart, 1667. Antwerpen, ehc, cat.nr. 521046
Van de drukkerij van Peeter Binnart in Wenen is maar weinig overgeleverd. Slechts van twee boeken en een pamflet kan met zekerheid gezegd worden dat ze door Binnart gedrukt zijn. Hieronder bevindt zich een uitgave van Luis de la Palma's commentaar op de Exercitia van Ignatius van Loyola.Ga naar voetnoot33 Dit oorspronkelijk Spaanse werk werd in het Latijn vertaald door de Nederlandse jezuïet Jacob Dyck. De eerste Latijnse editie was in 1634 bij Moretus verschenen.Ga naar voetnoot34 De editie van Peeter Binnart was opgedragen aan Georg Szelepcheny van Prohonz (1604/5-1685), aartsbisschop van Kolozsvár (nu Cluj-Napoca, Roemenië). Ook hij had banden met kunstenaars uit de Zuidelijke Nederlanden.Ga naar voetnoot35 Het pamflet dateert van 1666 en verhaalt in het Spaans en het Duits over de reis van Margaretha Theresia, dochter van koning Filips iv van Spanje, uit haar thuisland naar Duitsland waar ze zou huwen met keizer Leopold i. Het bulletin bevat een lijst van de bedienden die de keizerin vergezelden. Boven het colofon vinden we een drukkersmerk met het motto ‘Ingenio et virib[us]’ (‘Met intelligentie en kracht’), dat later ook door Hacque zou worden gebruikt.Ga naar voetnoot36 Nog in datzelfde jaar 1666 drukte Peeter Binnart een werk van de Italiaanse karmeliet Emanuele di Giesù-Maria.Ga naar voetnoot37 Dit werk was opgedragen aan Eleonora Gonzaga (1630-1686), de echtgenote van keizer Ferdinand iii.Ga naar voetnoot38 Het geeft aan dat Binnart, via zijn opdrachtgever Nádasdy, deel uitmaakte van een netwerk dat tot in de hoogste regionen van de Oostenrijkse adel reikte. Van deze tweede editie drukte Peeter Binnart echter enkel het eerste volume. | |
[pagina 215]
| |
Het tweede volume verscheen in hetzelfde jaar, bij de gevestigde Weense boekdrukker Susanna Rickhes, de weduwe van Matthäus Rickhes.Ga naar voetnoot39 Nadien is er geen spoor van Peeter Binnart meer te vinden: zijn naam komt niet meer voor in impressa of in de archieven. Wellicht is hij in dat jaar in Wenen overleden. Figuur 4. Het drukkersmerk met het motto ‘Ingenio et virib.’ dat gebruikt werd door Peeter Binnart en Jan-Baptist Hacque. Overgenomen van Relacion de los criados... Wenen: Peeter Binnart, 1667
| |
Hieronymus IV VerdussenWe weten niet wat er precies met Peeter Binnart gebeurd is, maar in elk geval heeft hij de drukkerij in Wenen niet voortgezet. Graaf Nádasdy, die nog steeds een eigen drukkerij wilde, nam nog in hetzelfde jaar 1666 het initiatief om een tweede Weens-Antwerpse uitgeverij op te richten, met aan het hoofd Hieronymus iv Verdussen (1625-na 1695). Hij was een telg uit één van de belangrijkste drukkersfamilies van Antwerpen. Zijn vader Guilliam Verdussen gaf net als Maarten Binnart een krant uit. Hieronymus iv Verdussen werd in het jaar 1643/1644 opgenomen in de Sint-Lucasgilde en was gehuwd met Cornelia Maes. Tussen 1653 en 1664 kregen ze een zoon en vier dochters.Ga naar voetnoot40 Van zijn carrière in Antwerpen is weinig bekend. Veel lijkt hij niet gedrukt te hebben: de stcv kent van hem slechts twee uitgaven, allebei gelegenheidsedities uit het jaar 1658.Ga naar voetnoot41 Hieronymus iv bleef daarmee in de schaduw staan van zijn succesvollere neef Hieronymus ii Verdussen en van zijn vader Guilliam Verdussen. Diens drukkerij ‘In de tien geboden’ werd na zijn overlijden in 1667 uitgebaat door een samenwerkingsverband van bijna al zijn kinderen - behalve Hieronymus. Het lijkt erop dat Hieronymus, net als Peeter Binnart, in | |
[pagina 216]
| |
Antwerpen niet voldoende kansen kreeg. De uitnodiging om het in Wenen te proberen, met de steun van een rijke en machtige mecenas, moet erg aanlokkelijk geweest zijn. In 1666, na het verdwijnen van Peeter Binnart, publiceerde Hieronymus iv Verdussen enkele werken onder zijn eigen naam. Op deze werken staat geen plaats van uitgave vermeld. Het is mogelijk dat ze gedrukt zijn in Wenen, maar dat staat niet vast. Misschien had Verdussen officieel nog geen toestemming om in Wenen boeken te drukken, en moest hij dus verzwijgen waar zijn atelier lag? Een andere mogelijkheid is dat zijn drukpers stond opgesteld in het machtsgebied van zijn broodheer, graaf Nádasdy. De uitgaven van Verdussen passen in elk geval in Nádasdy's cultuurpolitieke plan om Hongarije te moderniseren. Het gaat voornamelijk om liturgische boeken voor gebruik in Hongaarse kerkprovincies: het Rituale Agriense (voor het bisdom Eger), het Rituale Jaurinense (voor Györ) en het Rituale Strigoniense (voor Esztergom). Ook drukte Verdussen de decreten van de diocesane synode van het bisdom Esztergom, die had plaatsgevonden in 1611. Deze focus op liturgische drukken was misschien gebaseerd op de kennis dat het monopolie op dergelijk drukwerk de Officina Plantiniana in Antwerpen geen windeieren had gelegd. Daarnaast verzorgde Verdussen nog een heruitgave van het werk van Nádasdy, Mausoleum potentissimorum (...) regum (...) Ungariae.Ga naar voetnoot42 Dat laatste werk, over de Hongaarse geschiedenis, was al in 1664 in Neurenberg gedrukt door Michael en Johann Friedrich Endter; Verdussen bezorgde in 1667 een verkleinde heruitgave in octavo.Ga naar voetnoot43 Niet lang na zijn eerste onafhankelijke uitgaven ging Verdussen samenwerken met Joannes Baptista Hacque (c.1625-1678).Ga naar voetnoot44 Het vroegste werk dat van hem in de vd17 vermeld staat, dateert uit 1667 en heeft als impressum ‘apud Hieronymum Verdussen, & Joa. Baptist Hacque Antverpienses.’ In al deze edities wordt Wenen als plaats van uitgave vermeld. Vier van de vijf edities die door Hacque en Verdussen werden uitgegeven, zijn theologische werken van de Spaanse jezuïet Martinus de Esparza (1606-1689).Ga naar voetnoot45 De vijfde editie was van een Weense auteur: het betreft het boek Servitus Mariana auspiciis Austriacis van Augustino-Maria Romer (1618-1669), een geestelijke van de Servietenorde. Kort na de eerste gezamenlijke uitgaven van Verdussen en Hacque in Wenen verhuisde Verdussen naar Pottendorf in Neder-Oostenrijk, waar graaf Nádasdy een kasteel had gekocht en een privédrukkerij wilde oprichten. Het was echter Hacque die vanuit Wenen de touwtjes in handen hield, zoals blijkt uit briefwisseling tussen Nádasdy en Hacque.Ga naar voetnoot46 | |
[pagina 217]
| |
In Pottendorf bleef Verdussen de werken van Esparza drukken: niet minder dan zeven omvangrijke edities verschenen in het jaar 1668. Hij drukte er ook twee juridische werken, samengesteld door Nádasdy met het doel het Hongaarse recht te codificeren.Ga naar voetnoot47 Ten slotte drukte Verdussen in Pottendorf in 1668 en 1669 twee edities van een Hongaars gebedenboek samengesteld door de Franciscaan Márton Kopcsányi (1579-1637).Ga naar voetnoot48 Figuur 5. Het kasteel van Pottendorf in 2011. Foto Wikimedia Commons, gebruiker Bwag
De drukkerij werd in 1670 opnieuw verhuisd, ditmaal naar het dorpje Loretto (nu in de deelstaat Burgenland), waar een zekere David Kraus de leiding had.Ga naar voetnoot49 Nádasdy had zich opgeworpen als beschermheer van het servietenklooster dat in Loretto lag.Ga naar voetnoot50 Het is niet bekend waarom de naam van Hieronymus Verdussen niet langer aan de drukkerij verbonden was; mogelijk kwam het doordat Hacque niet erg tevreden was over Verdussen.Ga naar voetnoot51 Het is echter ook mogelijk dat de politieke situatie er iets mee te maken heeft: in hetzelfde jaar 1670 werd de Magnatensamenzwering ontdekt. Ook graaf Nádasdy werd gearresteerd op verdenking van samenzwering tegen de keizer en in 1671 werd hij | |
[pagina 218]
| |
terechtgesteld.Ga naar voetnoot52 Daarmee kwam ook een einde aan zijn privédrukkerij. Hieronymus iv Verdussen keerde uiteindelijk terug naar Antwerpen; we weten niet wanneer dat gebeurde.Ga naar voetnoot53 In 1695, toen hij 70 jaar oud was, probeerde hij tevergeefs de krant Extraordinarisse posttijdingen over te nemen. Deze krant, gesticht door zijn vader Guilliam Verdussen, werd op het einde uitgebaat door Hieronymus' zussen Maria en Clara. Toen zij overleden, ontstond er onenigheid tussen de drie overlevende broers over de voortzetting van de krant. Uiteindelijk werd het privilege overgenomen door de drukker Hendrik iii Aertssens.Ga naar voetnoot54 Wellicht is Hieronymus iv Verdussen kort daarna gestorven.Ga naar voetnoot55 | |
Jan Baptist HacqueInmiddels was Jan Baptist Hacque, de voormalige compagnon van Verdussen, de dans ontsprongen; doordat hij in Wenen gevestigd bleef was hij minder afhankelijk van Nádasdy en werd hij niet meegesleept in diens val. Wie was deze Jan Baptist Hacque? Volgens een negentiende-eeuwse biografie is Hacque in Antwerpen geboren, maar in de Antwerpse parochiearchieven lijkt hij geen enkel spoor nagelaten te hebben.Ga naar voetnoot56 Een mogelijkheid is dat Hacque een verbastering is van de meer courante familienaam Hack. De Antwerpse glazenier Jan Hack produceerde in 1542 onder meer de beroemde glas-in-loodramen van het Sacrament van Mirakel in de Brusselse Sint-Michielskerk.Ga naar voetnoot57 In 1612 was er in Douai, toen nog een deel van de Zuidelijke Nederlanden, een prenthandelaar actief die Jacques Hacqué heette en die handel dreef met de Antwerpse krantenuitgever Abraham Verhoeven.Ga naar voetnoot58 Wat zijn afkomst ook moge zijn, in het midden van de zeventiende eeuw was Hacque werkzaam in Antwerpen, meer bepaald in de Plantijnse drukkerij waar hij als corrector actief was. Op 9 maart 1658 vertrok hij daar, misschien om in een ander atelier te gaan werken in Antwerpen of elders.Ga naar voetnoot59 In 1661 huwde Jan Baptist Hacque in Brussel met Anna (de la) Fontaine.Ga naar voetnoot60 Zij was de dochter van de edelsmid Etienne de la Fontaine, die later ook zelf naar Wenen verhuisde. De naam (De la) Fontaine is echter niet bekend onder de Zuid-Nederlandse edelsmeden.Ga naar voetnoot61 Het is mogelijk dat Jan Baptist Hacque | |
[pagina 219]
| |
beschermd werd door invloedrijke figuren aan het hof. Zijn kleinzoon Peter von Hacqué werd later Hofkammerdiener van keizer Leopold i (1640-1705) en vervolgens Hofkammerrat van keizer Karel vi (1678-1711), telkens belangrijke functies in de centrale administratie. In 1717 kocht hij het landgoed Hacking-an-der-Wien. Peters zoon, een zekere Ludwig von Hacqué (c.1719-c.1802), werd in 1744 in de ridderstand opgenomen.Ga naar voetnoot62 Hacque kon zich niet alleen vrijwaren van nadelige gevolgen van de val van zijn voormalige opdrachtgever Nádasdy, hij wist zelfs zijn positie te versterken. In 1669 was hij al benoemd tot officiële drukker van de Weense universiteit, waardoor hij niet alleen de werken van de plaatselijke hoogleraars kon drukken, maar ook de theses van de studenten. Hacque maakte zich bij het keizerlijke hof verdienstelijk door de uitgave van het eerste deel van een uitvoerige lofbetuiging aan keizer Leopold door de Italiaanse krijgsheer, diplomaat en historicus Galeazzo Gualdo Priorato (1606-1678).Ga naar voetnoot63 De Historia di Leopoldo Cesare verscheen tussen 1670 en 1674 in drie rijkelijk geïllustreerde volumes.Ga naar voetnoot64 De barokke illustraties waren vaak ontworpen door Zuid-Nederlandse kunstenaars die in Wenen probeerden in de gunst van het hof te komen. Door deel te nemen aan deze prestigieuze publicatie hoopten ze nieuwe opdrachten te krijgen. Zo treffen we in het boek gravures aan van Gerard Bouttats, Jacob Toorenvliet, Cornelis Meyssens, Frans van der Steen, Adriaen van Bloemen, Jan de Herdt, Frans Geffels en Sebastian van Dryweghen.
In 1671 verkreeg Hacque het privilege om buitenlandse nieuwsberichten na te drukken.Ga naar voetnoot65 Het is niet toevallig dat dit net in dat jaar gebeurde. In de nasleep van de Magnatensamenzwering, waarbij Hacque's voormalige opdrachtgever graaf Nádasdy terechtgesteld werd, wilde het Habsburgse hof meer greep krijgen op de nieuwsberichten die in Oostenrijk en Hongarije circuleerden. Hoewel er in verschillende steden, ook in Wenen, al gedrukte kranten verschenen, bleven de handgeschreven nieuwsberichten, opvolgers van de Fuggerzeitungen (1568-1605), het populairste medium.Ga naar voetnoot66 Deze waren echter moeilijk te controleren door de censor. Door de nieuwsstromen te concentreren bij enkele geprivilegieerde drukkers werd het overheidstoezicht vereenvoudigd.Ga naar voetnoot67 De eerste krant die Hacque oprichtte, Il corriere ordinario, verscheen in het Italiaans, op dat moment de modetaal aan het Oostenrijks-Habsburgse hof.Ga naar voetnoot68 De titel was een haast letterlijke vertaling van de krant die Maarten | |
[pagina 220]
| |
Binnart in Antwerpen publiceerde, Den ordinarissen postilion. Dat zou er kunnen op wijzen dat het concept van deze krant nog steeds terugging op Binnart. Zoals dat vaker het geval is bij vroegmoderne kranten, zijn uit de beginperiode van deze krant slechts enkele losse afleveringen bewaard.Ga naar voetnoot69 De oudst bekende aflevering dateert van 24 oktober 1671, en wordt bewaard in de Bayerische Staatsbibliothek. De krant verscheen tweemaal per week, zoals ook de Antwerpse kranten Den ordinarissen postillion van Maarten Binnart en De dinsdaeghsche resp. Vrijdaeghsche post-tijdingen van de familie Verdussen. In tegenstelling tot deze kranten gebruikte de Corriere ordinario echter geen kolommen. Elke aflevering bestond uit vier bladen (acht bladzijden) in kwartoformaat. De afleveringen zijn wel gedateerd, maar niet genummerd. Elke aflevering draagt wel een katernsignatuur die de volgorde aangeeft. Zo is de aflevering van 24 oktober 1671 gesigneerd als ‘Kkkk’, wat erop wijst dat het het 79e katern of de 79e aflevering is.Ga naar voetnoot70 In de periode tussen 1672 en 1677 veranderde het uiterlijk van de Corriere. Voortaan werd de krant verspreid als één dubbelzijdig bedrukt vel in folio, met kleinere letter en dus meer inhoud. Na verloop van tijd kwam er daarnaast, en op hetzelfde formaat, een bijlage, de Foglio aggiunto all'ordinario. Naast de Italiaanse Corriere ordinario publiceerde Hacque ook een krant in het Latijn, de Cursor ordinarius - wat een letterlijke vertaling is van Corriere ordinario. Ook hierin volgde hij het voorbeeld van de Antwerpse krantenuitgever Maarten Binnart, die van zijn Ordinarissen postillion ook een Franse vertaling uitgaf: Le postillon ordinaire. De Latijnse Cursor ordinarius was waarschijnlijk gericht op Hongarije, waar het Italiaans minder verspreid was. Net als haar Italiaanse tegenhanger verscheen de krant tweemaal per week, op woensdag en zaterdag. Van deze Cursor ordinarius zijn slechts twee afleveringen bekend, van 15 en van 29 december 1706.Ga naar voetnoot71 Op dat moment was Hacque al overleden. | |
Jan IV van GhelenNa de dood van Hacque in 1678 werden zijn drukkerij en zijn krant overgenomen door zijn zwager, Jan iv van Ghelen (1645-1721).Ga naar voetnoot72 Hij was een telg uit een boekdrukkersgeslacht dat al in het begin van de zestiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden actief was. Stamvader Jan i van Ghelen († c. 1550) was in Antwerpen als drukker werkzaam vanaf 1519, en hij werd opgevolgd door zijn zoon Jan ii van Ghelen († 1583).Ga naar voetnoot73 Diens zoon Jan iii van Ghelen (c.1545-1610) bekeerde zich tot het protestantisme en verliet Antwerpen in 1598 om zich eerst in Maastricht (1600-1604) en vervolgens in Rotterdam (1606-1610) te vestigen.Ga naar voetnoot74 Een broer van Jan iii, Jeremias van Ghelen, | |
[pagina 221]
| |
keerde terug naar Antwerpen en was er werkzaam tussen 1610 en 1619. Na zijn dood werd Jeremias opgevolgd door zijn weduwe, Anna Drabbe, en later door zijn zoon Jacob van Ghelen die actief was in Antwerpen tussen 1646 en 1652.Ga naar voetnoot75 Jan iv van Ghelen, waarover het hier verder zal gaan, was een zoon van deze Jacob van Ghelen.Ga naar voetnoot76 Figuur 6. Titelpagina van het eerste nummer van het Wiennerisches Diarium, 8 augustus 1703. Overgenomen uit ANNO. Historische Österreichische Zeitungen und Zeitschriften. Online: anno.onb.ac.at
Jan iv van Ghelen werkte na zijn drukkersopleiding in Antwerpen eerst in Brussel en Rijsel voor hij naar Wenen trok. Daar kwam hij terecht in de drukkerij van Hacque, waar hij diens schoonzus Maria Elisabeth de la Fontaine leerde kennen, met wie hij in 1672 huwde.Ga naar voetnoot77 Een oom van Jan iv, Paul van Ghelen, werd door keizer Jozef i tot hofjuwelier benoemd.Ga naar voetnoot78 Ook op die manier kan Van Ghelen dus in contact gekomen zijn met de edelsmid Etienne de la Fontaine, zijn schoonvader.Ga naar voetnoot79 Jan iv, in Oostenrijk bekend als Johann van Ghelen, wist het bedrijf te laten uitgroeien tot de grootste drukkerij van Wenen, met niet minder dan vijf drukpersen en een uitgebreide voorraad lettertypes.Ga naar voetnoot80 Johann van Ghelen maakte zich verdienstelijk tijdens de pestepidemie van 1679 en tijdens de belegering van Wenen door de Turken in 1683. Die verdiensten werden meermaals aangehaald bij de toekenning of verlenging van octrooien voor het uitgeven van kranten - al wordt nergens duidelijk gemaakt wat Van Ghelen precies gedaan had. In 1701 werd hij bovendien benoemd tot ‘Italienischen Hofbuchdrucker’.Ga naar voetnoot81 Daardoor werd hij dé uitgever bij uitstek van alles wat | |
[pagina 222]
| |
in Wenen à la mode was, zoals gelegenheidsdrukwerk voor het hof en de adel, adresboeken van de Weense beau monde, atlassen en operalibretti. Naast de Italiaanse en Latijnse kranten van Johann van Ghelen werden er in Wenen ook Duitstalige kranten gepubliceerd. De belangrijkste was het Wiennerisches diarium van Van Ghelens concurrent Johann Baptist ii Schönwetter (1671-1741).Ga naar voetnoot82 Het eerste nummer daarvan verscheen op 8 augustus 1703. De krant kwam twee keer per week uit, op woensdag en zaterdag. Ze werd gedrukt op kwarto-formaat, besloeg meestal acht bladzijden en werd gedrukt in een sierlijke Schwabacher, zonder onderverdeling in kolommen.Ga naar voetnoot83 In 1721 weigerde Schönwetter echter de som van 3000 gulden te betalen voor de vernieuwing van zijn octrooi op de krant. Het octrooi werd daarop, op 18 december 1721, toegekend aan de erfgenamen van Johann van Ghelen, die zelf op 13 mei 1721 overleden was.Ga naar voetnoot84 In de Österreichische Nationalbibliothek zijn geen nummers van het Wienerisches Diarium bewaard zijn tussen 27 september 1721 en 3 januari 1722. Vermoedelijk is de krant in die periode niet verschenen. Het eerste nummer van 1722 heeft een opvallende, modernere lay-out in twee kolommen. | |
De opvolgers van Johann van GhelenJohann van Ghelen werd opgevolgd door zijn zoon, Johann Peter van Ghelen (1673-1754), die de firma verder uitbouwde.Ga naar voetnoot85 Hij was door zijn vader regelmatig naar Brussel gestuurd, eenmaal in 1683 toen Wenen belegerd werd door de Turken en nogmaals in 1692 als leerling-boekhandelaar, bij de Brusselse uitgever en boekhandelaar Eugène-Henri Fricx (1644-1730). Daarna reisde hij door Duitsland, Frankrijk en Italië om zijn netwerk uit te bouwen en zijn talen te oefenen. Johann Peter van Ghelen wist het monopolie op het uitgeven van de Italiaanse, Latijnse en Duitse kranten in Wenen te behouden en breidde het aantal monopolies nog uit op bijbels, gebedenboeken en almanakken, allemaal uiterst lucratieve projecten. Bij de dood van Johann Peter van Ghelen telde het bedrijf een opziener en twaalf drukkersgezellen.Ga naar voetnoot86 Zijn zoon Johann Leopold van Ghelen (1708-1760) werd in 1749 benoemd tot Stadtrichter van Wenen, waarmee hij politieke invloed in het stadsbestuur kreeg.Ga naar voetnoot87 In 1753 werd deze door keizerin Maria-Theresia in de adelstand verheven. Daarnaast bleef hij actief als uitgever van het Wiener Diarium, als boekdrukker, lettergieter en boekhandelaar. Het predikaat ‘hofdrukker’ was de firma in 1754 echter verloren aan Johann Thomas Trattner. | |
[pagina 223]
| |
Jacob Anton van Ghelen (c.1737-1785), de zoon van Johann Leopold, zorgde voor een reorganisatie van het bedrijf. De functie van universiteitsdrukker verkocht hij in 1787 aan F.C. Zierch, inclusief alle privileges en monopolies die ermee verbonden waren. De drukkerij bleef wel in de familie, onder de naam Ghelensche Erben: de familienaam Van Ghelen stierf uit, maar het bedrijf werd voortgezet door afstammelingen in vrouwelijke lijn.Ga naar voetnoot88 De dagelijkse leiding was toen in handen van een zekere Johann Bart. In 1832 werd dit het eerste bedrijf in Oostenrijk dat een stoompers installeerde, specifiek voor het drukken van de krant die nu Wiener Zeitung heette.Ga naar voetnoot89 In 1858 werd de hele firma verkocht aan August Zang, die de naam veranderde in ‘Druckerei der Presse.’Ga naar voetnoot90 Na meer dan 300 jaar verdween de naam Van Ghelen uit de impressa van Europese boeken. De Wiener Zeitung bestaat anno 2015 nog steeds.Ga naar voetnoot91 | |
BesluitStellen dat de geschiedenis van het boek een internationale geschiedenis hoort te zijn, is een open deur intrappen. Vroegmoderne boekdrukkers hadden geen nood aan een Schengenverdrag om zich over heel Europa te verspreiden. Toen de Hongaarse graaf Ferenc iii Nádasdy zijn politieke ambities wilde ondersteunen door de publicatie van een krant, zocht hij die in het verre Antwerpen. Het lijkt er sterk op dat Peeter Binnart, Hieronymus iv Verdussen, Jan Baptist Hacque en misschien ook Jan iv van Ghelen samen naar Wenen zijn gekomen op vraag van graaf Nádasdy. De onderneming van Nádasdy faalde: Peeter Binnart verdween uit Wenen en ook Hieronymus iv Verdussen slaagde er niet in een succesvolle uitgeverij op te zetten en keerde terug naar Antwerpen. Ook Nádasdy zelf verdween na een mislukte samenzwering van het toneel. Pas daarna, en vermoedelijk met de steun van het Habsburgse hof, slaagden Jan Baptist Hacque en zijn schoonbroer Jan iv van Ghelen erin de onderneming tot een vruchtbaar einde te brengen. De Antwerpse familie van Ghelen blijkt, samen met de Moretussen en de Verdussens, één van de succesvolste boekdrukkersfamilies van Europa geweest te zijn. De biografieën van Peeter Binnart, Hieronymus iv Verdussen, Jan-Baptist Hacque en Jan iv van Ghelen tonen aan hoe internationaal de vroegmoderne boekenwereld was. Niet alleen boekdrukkers uit de Republiek hadden een groot buitenlands netwerk, ook hun Zuid-Nederlandse collega's keken over de grenzen heen. Voor ons boekhistorici is het daarom van belang om onze blik te verruimen. Nationale retrospectieve bibliografieën zoals de stcn en stcv hebben daarin hun beperkingen, precies omdat ze ophouden aan de huidige grens. De steeds grotere toegankelijkheid van digitale bronnen, ook in Centraal- en Oost-Europa, maakt het dan weer een stuk makkelijker om sporen terug te vinden van ‘onze’ boekdrukkers in verafgelegen archieven en bibliotheken. We moeten er alleen aan denken ze daar ook te gaan zoeken. |
|