Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Figuur 1. Titelpagina van het pamflet Verhael van het secreet der misse. Koninklijke Bibliotheek Den Haag, kw pflt 10350
| |
[pagina 193]
| |
Tycho Krom en Djoeke van Netten
| |
[pagina 194]
| |
ke opinie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.Ga naar voetnoot5 Dit artikel sluit daarbij aan, maar onderzoekt een tot nog toe grotendeels genegeerde thematiek in de pamfletten van 1672, namelijk het concept geheimhouding. Alleen al het woord ‘geheim’ roept spanning op en (bij de meeste mensen) de emotie om te willen weten wat er voor ze achtergehouden wordt. Hoe gebruiken pamfletschrijvers geheimen of ‘secreten’ om gebeurtenissen te verklaren, de eigen mening naar voren te brengen en tegenstanders in diskrediet te brengen? Als uitgangspunt voor dit artikel nemen wij de definitie van filosofe Sissela Bok: geheimhouding is het bewust verbergen van informatie (‘intentional concealment’).Ga naar voetnoot6 Hierbij moet worden aangetekend dat Bok in haar analyses niet ingaat op de standplaatsgebondenheid van ideeën over geheimhouding, terwijl wij ons realiseren dat definities, maar vooral ook retoriek en reacties aangaande dit onderwerp, historisch en cultureel bepaald zijn.Ga naar voetnoot7 Door de eeuwen heen heeft (de wenselijkheid van) geheimhouding talloze mensen beziggehouden. Grote denkers als Plato, Augustinus van Hippo, Niccolò Machiavelli, Immanuel Kant en Friedrich Nietzsche hebben hun licht over dit onderwerp laten schijnen.Ga naar voetnoot8 De afgelopen decennia hebben ook historici ontdekt dat de theorie en praktijk van geheimhouding en liegen in het verleden de moeite van het onderzoek waard is. De vroegmoderne tijd neemt daarbij een bijzondere plaats in. Zo beweert Jon Snyder dat er juist in deze periode een ‘culture of secrecy’ bestond en karakteriseert Perez Zagorin de vroegmoderne tijd als ‘the Age of Dissimulation’.Ga naar voetnoot9 Deze historici baseren hun onderzoek over het algemeen op normatieve bronnen die geschreven zijn en gelezen werden door personen uit de hogere sociale klassen van de samenleving (veelal intellectuelen).Ga naar voetnoot10 Het is enerzijds de vraag of de norm uit dergelijke teksten ook de dagelijkse praktijk was en anderzijds nog meer de vraag hoe het zat met denkbeelden over geheimhouding bij de sociale klassen ónder de elite. Om de denkbeelden van een breder publiek, om niet te zeggen ‘het gewone volk’, te achterhalen, zouden pamfletten kunnen helpen. Zeventiende-eeuwse pamfletten, en in het bijzonder die van 1672, zijn namelijk veelvuldig gekoppeld aan de publieke opinie en | |
[pagina 195]
| |
een breder, ‘gewoner’ publiek. Zij zouden grotendeels de leefwereld en het denkkader van de burgerbevolking in de Republiek representeren.Ga naar voetnoot11 Het veelvuldig voorkomen van ‘secreten’ in de drukwerkjes uit 1672, zoals in de titel van het pamflet Verhael van het secreet der misse, doet vermoeden dat hier een mogelijkheid ligt om de ‘culture of secrecy in Early Modern Europe’ breder te onderzoeken dan bijvoorbeeld door Snyder is gedaan, die zich met name richtte op de (veelal Italiaanse) hofcultuur (zie figuur 1). Bovendien voegt dit artikel een vijfde onderzoeksperspectief toe aan het onderzoek naar pamfletten zoals Roeland Harms dat uiteenzet in zijn boek Pamfletten en publieke opinie (2011). Naast een boekhistorisch, politiek-historisch, literair-historisch en kunsthistorisch perspectief wordt hier een ideeënhistorisch perspectief gepropageerd, dat overigens in geen geval los van de andere vier staat.Ga naar voetnoot12 In de eerste paragraaf van dit artikel komt de ‘culture of secrecy’ aan bod, ofwel de normatieve denkbeelden over geheimhouding in de vroegmoderne tijd zoals die uit recent onderzoek naar voren komen. Vervolgens staan in de tweede paragraaf pamfletten en hun relatie tot de publieke opinie centraal. De laatste drie paragrafen demonstreren en analyseren de denkbeelden over geheimhouding die te vinden zijn in de pamfletten van 1672. | |
Veinzen en ontveinzen in de vroegmoderne tijdHistorici beschouwen de vroegmoderne tijd kennelijk als een bijzonder heimelijke tijd, maar ook in de eeuwen daarvoor werd er gedacht en geschreven over geheimhouding.Ga naar voetnoot13 Vaak gebeurde dit in de context van religieuze discussies; het Bijbelse gebod ‘Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste’ bleek toch voor verschillende interpretaties vatbaar.Ga naar voetnoot14 Een van de eersten die schreef over geheimhouding was de kerkvader Augustinus (354-430). In verschillende geschriften boog hij zijn hoofd over het onderwerp liegen. Daarin kwam hij tot de conclusie dat dit zondig was, omdat de intentie van de spreker niet overeenkwam met de woorden die hij sprak. De manier van liegen, veinzen of ontveinzen, maakte voor Augustinus niet uit.Ga naar voetnoot15 ‘Ontveinzen’ is de correcte, maar nauwelijks gebruikte, Nederlandse vertaling van door bovengenoemde Zagorin en Snyder veelgebruikte term ‘dissimulation’. Veinzen (‘simulation’) is doen alsof; ontveinzen (‘dissimulation’) is doen alsof niet, oftewel verzwijgen, dus geheimhouden. In de middeleeuwse discussies werd ontveinzen steeds meer onderscheiden van veinzen en liegen, waarbij dat laatste werd veroordeeld, maar ontveinzen in sommige gevallen gerechtvaardigd was. Thomas van Aquino (1225-1274) bijvoorbeeld bleef liegen beschouwen als zondig, maar stond het verzwijgen van de waarheid toe wanneer er een rechtvaardige reden was.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 196]
| |
Door de reformatie, contrareformatie en (godsdienst)oorlogen van de zestiende eeuw werd een ‘rechtvaardige reden’ om te ontveinzen steeds makkelijker gevonden en geaccepteerd. Het verzwijgen van religieuze sympathieën werd vaak zelfs een noodzakelijk kwaad om vervolgingen en executie te voorkomen.Ga naar voetnoot17 Vooral katholieken waren zeer mild over het ontveinzen van hun overtuiging als de situatie daarom vroeg.Ga naar voetnoot18 Hoewel Johannes Calvijn (1509-1564) zich expliciet tégen ontveinzen had uitgesproken, kwam de praktijk (en de theorie) bij protestanten eveneens voor.Ga naar voetnoot19 De situatie in de Republiek is nog nauwelijks in het licht van religieus ontveinzen bestudeerd, maar het bestaan van ‘schuilkerken’ suggereert dat de praktijk daar niet vreemd was. Maar niet alleen in godsdienstige aangelegenheden werd er in de vroegmoderne tijd ontveinsd. In navolging van Norbert Elias' civilisatietheorie zegt Snyder in zijn boek Dissimulation (2009) dat er zich in de zestiende eeuw hogere beleefdheidsnormen ontwikkelden. Snyder koppelt deze beleefdheidsnormen aan dissimulation, het verzwijgen van de waarheid. Niet willen kwetsen, en daarom niet zeggen wat je echte gedachte of intentie is, werd met name aan de Italiaanse hoven als rechtvaardige reden gezien voor ontveinzen.Ga naar voetnoot20 Pietro Andrea Canoniero (?-1639) zag in zijn boek Il perfecto cortegiano [De perfecte hoveling] (1609) ontveinzen zelfs als ‘noodzakelijk voor iedereen’.Ga naar voetnoot21 Pas aan het einde van de zeventiende eeuw ziet Snyder een verandering in het discours van ontveinzen door de opkomst van (Verlichtings)ideeën over openheid en eerlijkheid.Ga naar voetnoot22 Behalve ontveinzen aan het hof, richt Snyder zich ook op ontveinzen in de vroegmoderne politiek. Dit laatste is vooral te vinden in ideeën over staatsraison, het streven naar zekerheid en geldingsdrang van staten; (geheimhouding) ter verdediging van het politiek beleid van de staat, in de vroegmoderne tijd vaak belichaamd in de persoon van de vorst. Het eerste boek dat deze doctrine van staatsbelang uiteenzet, is Il principe [De vorst] van Niccolò Machiavelli (1469-1527). Machiavelli adviseerde de vorst dat hij zich moest gedragen als een leeuw: krachtig, én als een vos: veinzen en ontveinzen.Ga naar voetnoot23 Vele andere auteurs hebben zich in navolging van en in reactie op Machiavelli hiermee beziggehouden, dikwijls in de vorm van negatieve kritiek. ‘Machiavellist’ was dan ook een negatieve kwalificatie. Maar het idee van ontveinzen, in het bijzonder het niet delen van staatszaken met burgers ten behoeve van het algemeen belang (staatsveiligheid), behielden de meeste auteurs; dit zagen zij als rechtvaardige reden voor geheimhouding.Ga naar voetnoot24 Deze ideeën over staatsbelang en geheim- | |
[pagina 197]
| |
houding waren niet alleen te vinden bij politieke denkers, maar ook bij bestuurders in de vroegmoderne tijd; zij namen - al dan niet bewust - veel van Machiavelli's retoriek over. De historicus Guido de Bruin stelt in zijn Geheimhouding en verraad (1991) dat ‘in een uiterst woelig en instabiel krachtenveld [...] de geheimhouding van alle staatszaken zowel tegenover het buiten- als binnenland de hoogste prioriteit’ kreeg.Ga naar voetnoot25 De Bruins boek is een zeldzaam voorbeeld van onderzoek naar deze thematiek in de Republiek. Verdere analyse van primaire normatieve bronnen uit de Nederlanden, vooral van politieke traktaten en politieke filosofie, is wenselijk en noodzakelijk. De Bruin stelt enerzijds dat in de Republiek, net als in Frankrijk, Engeland en Pruisen, absolute geheimhouding van staatszaken de norm was.Ga naar voetnoot26 Anderzijds toont hij aan dat de norm meestal niet de realiteit was; vooral in de Republiek was zij een onbereikbaar ideaal.Ga naar voetnoot27 De redenen die De Bruin hiervoor geeft zijn de gedecentraliseerde politieke instituties, waardoor informatie over veel schijven moest, het enorme, vaak onbetrouwbare, ambtenarenapparaat en de hoge geletterdheid, die samenhing met een grote behoefte aan politieke informatie.Ga naar voetnoot28 Pamfletten en andere nieuwsmedia voorzagen in deze behoefte, en door de decentrale staatsstructuur belemmerde censuur dat aanbod niet.Ga naar voetnoot29 Pamfletten speelden dus een belangrijke rol in het openbreken van geheimhouding en onthullen van staatszaken. Maar voor ingegaan wordt op de denkbeelden over geheimhouding die uit de pamfletten uit 1672 naar voren kwamen, is het van belang om de rol van pamfletten in politieke discussies en hun relatie met de publieke opinie duidelijk te maken. | |
Pamfletten en publiekPamfletten zijn vooral te vinden en (tegenwoordig ook online) raadpleegbaar in pamflettenverzamelingen, ontstaan in de negentiende en twintigste eeuw, waarvan de collectie van W.P.C. Knuttel de grootste en de bekendste is. Doordat de verzamelaars zeer uiteenlopende drukwerkjes onder de in de zeventiende eeuw niet gebruikte term pamflet rangschikten, blijven historici die pamfletten bestuderen, worstelen met het geven van een definitie.Ga naar voetnoot30 Vorm en inhoud blijken, gezien de grote variëteit, niet geschikt voor een definitie; de functie van pamfletten is dat wel. De meest gebruikte definitie komt uit het standaardwerk Pamphlets, printing and political culture (1987) van Craig Harline. Harline stelt dat ‘pamphlets were writings of immediate and direct or indirect political significance and [...] they were printed’.Ga naar voetnoot31 Roe- | |
[pagina 198]
| |
land Harms, Ingmar Vroomen en Michel Reinders, die recentelijk werken schreven waarin specifiek de pamfletten uit 1672 een belangrijke rol spelen, nemen Harlines definitie over, waarbij ze de nadruk iets minder op de politieke betekenis en meer op de actuele relevantie van pamfletten leggen.Ga naar voetnoot32 Hoewel al de hierboven genoemde auteurs ervan uitgaan dat pamfletten gedrukt moeten zijn, worden ook daar wel kanttekeningen bij geplaatst.Ga naar voetnoot33 Veelal om pragmatische redenen beperken veel onderzoekers zich tot de pamfletten in de Knuttelcollectie; zij haasten zich daarbij uit te leggen dat deze verzameling niet alleen het grootst is, maar ook representatief voor dat wat er in de zeventiende eeuw uitkwam.Ga naar voetnoot34 Uit 1672 bevat de Knuttelcollectie ongeveer 850 pamfletten, ongeveer de helft van de ruim 1600 die er dat jaar zouden zijn gepubliceerd.Ga naar voetnoot35 De meeste onderzoekers leggen, terecht, een relatie tussen de pamfletten en de publieke opinie.Ga naar voetnoot36 Pamfletten ontstonden namelijk niet in een vacuüm, maar reageerden op de actualiteit. Harline betoogt dan ook niet voor niets dat ‘They [pamfletten] represent the next best thing to a seventeenth century public opinion poll.’Ga naar voetnoot37 Voor het maken van overtuigende propaganda moesten pamfletschrijvers herkenbare ideeën ventileren, zij moesten aansluiten bij een breed publiek om gelezen en geloofd te worden.Ga naar voetnoot38 Pamfletten reageerden niet alleen, zij ageerden ook en zijn te beschouwen als actor, als politieke interventies met soms verreikende consequenties.Ga naar voetnoot39 Reinders heeft laten zien dat er juist in 1672 een direct verband was tussen de voornaamste gebeurtenissen - de stedelijke oproeren en de moord op de gebroeders De Witt - en de dominante opinies die te vinden zijn in de pamfletten.Ga naar voetnoot40 Maar waaruit bestond dat publiek? Er zijn nauwelijks bronnen die daar direct antwoord op geven.Ga naar voetnoot41 Wel duidelijk is dat er in de Republiek een relatief hoge geletterdheid bestond en dat lonen relatief hoog waren. Gecombineerd met het feit dat pamfletten niet duur waren, betekent dit in ieder geval een potentieel groot publiek.Ga naar voetnoot42 Harline beweert zelfs dat ‘most pamphlets [...] were meant for the eyes of Jan Everyman’.Ga naar voetnoot43 Dat Jan en alleman pamfletten lazen, is misschien wat overdreven. Reinders laat zien dat pamf- | |
[pagina 199]
| |
letten niet voor het gepeupel waren, maar vooral gericht op de burgers, over het algemeen de stedelijke middenklasse.Ga naar voetnoot44 Voor alleen een elitepubliek was de pamfletproductie simpelweg te groot. Zo spreekt Reinders over circa 1600 pamfletten met ieder een vermoedelijke oplage van tussen de vijfhonderd en de vijftienhonderd.Ga naar voetnoot45 Daarbij komt nog het ‘multipliereffect’: het publiek van één pamflet vergrootte zich doordat pamfletten werden doorgegeven, hardop voorgelezen en bediscussieerd.Ga naar voetnoot46 De literatuur spreekt zelfs van een vermenigvuldigingsfactor die kon oplopen tot boven de vijftig.Ga naar voetnoot47 Eén pamflet kon dus een publiek van duizenden, zo niet tienduizenden bereiken. Dit is duidelijk een veel groter en minder elitair publiek dan de geleerde theologen, politieke denkers, bestuurders en hovelingen uit de vorige paragraaf. Bovendien waren de genoemde burgers uit de stedelijke middenklasse niet alleen het belangrijkste publiek van de pamfletten in de Republiek, zij waren ook in veel gevallen verantwoordelijk voor het schrijven, samenstellen en produceren ervan.Ga naar voetnoot48 Zo ziet Reinders een relatie tussen de antistaatsgezinde denkbeelden in veel pamfletten en de moord op de gebroeders De Witt door burgers.Ga naar voetnoot49 Kortom, veel ideeën die impliciet en expliciet uit de pamfletten naar voren komen, moeten breed gedragen zijn onder de burgers van de Republiek. | |
Heimelijke brieven, listige lagen en de ronde waarheidRuim een derde van de onderzochte pamfletten uit 1672 bevat meer of minder expliciete verwijzingen naar geheimhouding, variërend van korte suggestieve opmerkingen tot pamfletten met dit onderwerp in de titel. Een groot deel van deze pamfletten is te karakteriseren als ‘secret history’, een term ontleend aan het werk The politics of disclosure, 1674-1725 (2009) van historica Rebecca Bullard. ‘Secret histories’ zijn volgens haar gedrukte teksten die beweerden allerlei geheimen en complotten bloot te leggen. Dit genre was zeer populair aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw, met name in Groot-Brittannië.Ga naar voetnoot50 Ook verscheidene 1672-pamfletten uit de Knuttel-collectie onthullen geheimen en complotten en kunnen zodoende geschaard worden onder deze term; al zijn zij zowel destijds als in de huidige literatuur niet als zodanig aangemerkt.Ga naar voetnoot51 Met het openbaren van geheimen en complotten wilden de auteurs van Britse ‘secret histories’ de (recente) geschiedenis herlezen en daarmee de waarheid boven tafel krijgen. Door de ‘echte waarheid’ in druk bekend te maken, leverden deze publicaties commentaar op de staat en haar bestuurders, die in een geheime sfeer zouden opereren, aldus Bullard. Deze ‘secret histories’ zetten | |
[pagina 200]
| |
het concept geheimhouding dan ook in als een retorisch middel om de publieke opinie te bespelen.Ga naar voetnoot52 Hier vertonen de Nederlandse pamfletten uit 1672 eveneens raakvlakken met de Britse ‘secret histories’. De pamfletten openbaarden namelijk niet alleen complotten, zij probeerden daarmee ook actief de publieke opinie te bespelen. Vooral de zittende bestuurders, en Johan de Witt in het bijzonder, werden zwart gemaakt door het beschrijven van geheimen en complotten.Ga naar voetnoot53 Eén van de meest voorkomende complottheorieën in de pamfletten was dat De Witt en zijn sympathisanten de Republiek in het geheim wilden verkopen aan de Fransen.Ga naar voetnoot54 Het pamflet, De heldere dageraed verschenen over de provintien van Hollandt, Zeelandt benadrukt bijvoorbeeld dat de verkoop in het donker plaatsvond: ‘in 't doncker [...], soo hadt men het Landt aen Vrankrijck verkocht: Jan de Wit zijnde verkooper en Pieter de Groot Makelaer’.Ga naar voetnoot55 In het pamflet Een waerschijnlijk verhael ofte t'samen-spraecke, tusschen d'heer pensionaris Johan de Wit ende de drommel wordt Johan de Witt zelf sprekend opgevoerd om zijn geheimen te onthullen: [...] heb ick 't Landt niet verkocht
[...] en heb ick niet gewrocht,
Dat 't gansch Nassouse Huis van
Hollandt is verstooten,
Wie is het, door wiens raet in Oorlog
is vergooten
Zoo veel onnoosel Bloet; wie is d'oor-
saeck van de doot
Van Tromp, ben ik het niet? ick liet
hem in den noot
De Witt vertelt bovendien hoe hij dit voor elkaar had gekregen: ‘Ick was die 't werk bestack door heimelijcke brieven.’Ga naar voetnoot56 Ook na de dood van De Witt bleven dergelijke complottheorieën dienen als een manier om hem negatief af te schilderen en de moord op hem te rechtvaardigen, zoals in het pamflet Decreet der Louvesteynse vaders ontdeckt, en tegen gegaen door de liefhebberen des vaderlants.Ga naar voetnoot57 Een ander sterk voorbeeld van een pamflet dat is te karakteriseren als ‘secret history’, is het Verhael van het secreet der misse, ofte uytvindinge van de rechte oorsaeken deser tegenwoordige oorlogen, dat door de titel al laat zien dat het een geheim openbaart en daarmee de recente geschiedenis wil verklaren. De inhoud van het pamflet is een verhaal vol met geheimen. Volgens de anonieme auteur had De Witt de Republiek niet verkocht, maar met Frankrijk een geheime overeenkomst gesloten waardoor Holland soeverein zou worden. Als tegenprestatie mocht Frankrijk ongehinderd de rest van de Republiek veroveren; dit diende als verklaring van de snelheid van de Franse veroveringen. Echter, volgens het pamflet was er nog een secreet, een complot tegen het complot: [E]en Secreet van de Mis / ende dat [...] was zijn Hoogheyds Promotie tot 's lands besten te bevorderen, door Wapenen van beyde de Coningen, en ter contracie de Witse en Louvesteynse Factie onder te brengen.Ga naar voetnoot58 Het secreet was een tegencomplot van de ‘beide koningen’ van Frankrijk en Engeland om | |
[pagina 201]
| |
niet De Witt te helpen Holland soeverein te maken, maar om ‘zijn hoogheid’ Willem iii te bevorderen tot stadhouder. Vervolgens legt het pamflet de gehele oorlog uit en hoe het secreet had gewerkt, waardoor de recente geschiedenis werd herlezen en in zekere zin herschreven. Wat zegt dit over denkbeelden over geheimhouding? In veel van deze ‘secret histories’ heeft het oproepen van ‘secreten’ een beschuldigende rol en ontstaat het idee dat geheimhouding werd gezien als iets negatiefs. De expliciete waardering die vele pamfletten geven aan het spreken van de ‘oprechte’ waarheid, bevestigt dit beeld.Ga naar voetnoot59 Een voorbeeld van de waarheid als het hoogste goed, komt uit een gedicht in het pamflet Ronde waerheyt, in't midden der leugenen: De Waarheyt opgepronkt met
Koninglick gesagh,
Robynigh als Auroot in 't kriecken
van de dagh,
Beglanst als een godin, met kleed'ren
zonder vlecken.Ga naar voetnoot60
Deze positieve waardering van de waarheid ging in pamfletten vaak hand in hand met een pleidooi voor eerlijkheid; talloze pamfletten doen oproepen voor de terugkeer van eerlijke regenten.Ga naar voetnoot61 Bijvoorbeeld in Trits van verstanden: [Z]oo veele eerlijke Regenten [zijn misleit] door de list van Wit, 't welk haest te hopen staet beter te zullen worden met zijn Hoogheit [Willem iii], [...] [wij] hopen [dat] zijn Hoogheit [er]in zal voorzien, de quade uit te zetten, de goede in plaets.Ga naar voetnoot62 | |
Vossen en veinzen in pamflettenBehalve over secreten en complotten en waarheid en eerlijkheid, hebben de pamfletten uit 1672 het over veinzen en ontveinzen. Veelal maken deze pamfletten geen onderscheid tussen deze twee, zij spreken over veinzen ook daar waar strikt gesproken ontveinzen had moeten staan. Het gaat namelijk meestal over het bewust verzwijgen van informatie en het verbergen van de waarheid, en niet per se over liegen. De grens tussen beide is overigens niet altijd even helder. Wel duidelijk is dat deze pamfletten veinzen - en dus ook ontveinzen - altijd als iets negatiefs presenteren en veroordelen. Zo beschuldigden enkele Amsterdamse burgers in de petitie Missive aen sijn hoogheyt den heere prince van Orange de regenten van het ‘simuleren’ van hun geloof. Deze burgers vertrouwden de regenten daardoor niet meer en vroegen de Prins van Oranje om hen uit hun ambt te zetten.Ga naar voetnoot63 Rond dezelfde tijd dat deze burgers uit Amsterdam hun petitie publiceerden, kwam ook het pamflet Niet goet Frans, maer goet prins uit. Ook dit pamflet behandelt het veinzen van | |
[pagina 202]
| |
regenten, alleen gaat het hier over hun politieke kleur. Nadat het personage Boekaris in dit dialoogpamflet opbiecht voorheen onder een andere naam bekend te hebben gestaan, krijgt hij als reactie: ‘Ik hoor wel, gy slacht het Kameleon; je verandert je naem gelijk dat dier zijn kleur, nae dat het u baeten of schaden kan.’ Boekaris reageert hier als volgt op: Jae, dat nu veele haer kleur oprechtelijk veranderden; en in stede van dubbelhartig Oranje, 't welk men Wit noemde, zuiver en enkel Oranje in het harte wierde, en zich waerelijk bekeerden: maer de geveinstheit is te groot, by die gene die door de Witte pap zijn groot geworden.’Ga naar voetnoot64 Boekaris zegt dat het mogelijk is dat iemand oprecht van zijn politieke kleur verandert, maar als die verandering wordt geveinsd dan is dat verwerpelijk. De regenten waren niet de enigen die beschuldigd werden van veinzen. Aan het begin van de oorlog betichte H. Sluyter in het pamflet Geveynsde vrundschap, ofte oorlog sonder oorlog de Engelse koning Karel ii van het veinzen van een vriendschap met de Nederlanders. Volgens Sluyter had Karel de Republiek voor de gek gehouden tijdens zijn ballingschap in Den Haag en bij het afsluiten van de Triple Alliantie (1668). Door de oorlog in 1672 realiseerden de Nederlanders echter dat Karel zijn vriendschap veinsde: ‘Sy sien, dat veyns-lust u bewoog / Om schijn-bedriegend 't goed te stelen.’Ga naar voetnoot65 Overigens werden juist de Engelsen in de zeventiende eeuw vaker aangeduid als veinzende vrienden, vooral vanuit voc-kringen.Ga naar voetnoot66 Andere pamfletten gebruiken de woorden veinzen of simuleren niet, maar bevatten passages over ‘duivels liegen’ en ‘van buiten verguld van binnen vergif’.Ga naar voetnoot67 Dit laatste is te vinden in het pamflet Orangie banquet, waar dit artikel mee begon, en gaat over het feit dat ‘de Witten’ zich voordeden als Hollands, maar in werkelijkheid Frans waren en zo iedereen bedonderden. De associatie met duivels en vergif laat zien dat het geheimhouden van de waarheid niet als een goede karaktereigenschap werd gezien. Het pamflet Ontknoopinghe vanden valstrick koppelt veinzen (hier onder de term ‘listige lagen’) bovendien specifiek aan de hogere klassen van de samenleving: Het is een saek van een onwedersprekelijcke waerheydt / [...] dat deftige Koningen en Princen altoos listige lagen zijn geleydt van soodanige / dewelcke of door haer / wraekgierigheyt / of staet-suchtigheyt op-gehist / haer wettige Overheydt hebben naer de kroon gesteken / met duysenderhande quade practijcken / of duyvelsche opstokeryen.Ga naar voetnoot68 Het is Johan de Witt die vervolgens van ‘listige lagen’ wordt beschuldigd. Dit pamflet is dus ook te beschouwen als ‘secret history’ aangezien het de listigheid verbindt aan de ontdekking van een complot van De Witt om | |
[pagina 203]
| |
Willem iii al tijdens zijn jeugd uit de weg te ruimen.Ga naar voetnoot69 Figuur 2 en 3. De gebroeders De Witt als vos en wolf, prent toegeschreven aan Romeyn de Hooghe, 1672. Rijksmuseum Amsterdam, Rijksprentenkabinet, rp-p-ob-77.052
Het neerzetten van Johan de Witt als iemand die het moet hebben van listen, als een sluw en vals persoon, komt vaker voor in de pamfletten: ‘Jan de Wit, en sijn Broeder [sijn] alom vals’ aldus het al eerdergenoemde Oprechte vermeerderde brillen.Ga naar voetnoot70 En zoals hierboven al is gezegd misleidde De Witt ‘eerlijke Regenten’ met een list.Ga naar voetnoot71 Een enkele keer stellen de pamfletten De Witt ook voor als een vos, het beest dat bekend stond om zijn sluwheid en door Machiavelli expliciet was gekoppeld aan veinzen en ontveinzen.Ga naar voetnoot72 Dit beeld van De Witt als vos is mooi te zien op een prent van Romeyn de Hooghe.Ga naar voetnoot73 Daarop staat Johan de Wit samen met zijn broer Cornelis afgebeeld; maar als de prent wordt omgedraaid dan blijkt Johan een vos te zijn en Cornelis een wolf (zie figuren 2 en 3). Deze associatie is ook te vinden in het pamflet Oprechte vermeerderde brillen, waarin De Witt tevens een ‘Staetkundigen Machiavel’ wordt genoemd - en dat is geen positieve kwalificatie.Ga naar voetnoot74 Dit laat | |
[pagina 204]
| |
nogmaals zien hoe voor tijdgenoten de associaties tussen veinzen, vossen, De Witt en Machiavelli voor de hand lag en hoe zij dit retorisch gebruikten om bepaalde politieke tegenstanders in diskrediet te brengen. Figuur 4. Pagina uit het pamflet Appendix van 't catalogus van de boecken van Mr. Ian de Wit. Koninklijke Bibliotheek Den Haag, kw pflt 10436, 4
| |
Secrete manuscripten, staatszaken en palingHierboven bleek al dat het idee van de geheime verkoop van de Republiek aan Frankrijk ook na de dood van De Witt nog werd gebruikt om hem in een kwaad daglicht te stellen. Hetzelfde geldt voor andere concepten en termen die geheimhouding en veinzen suggereren. Dit blijkt onder meer in een van de meest creatieve pamfletten die na de moord op De Witt uitkwam: Appendix van 't catalogus van de boecken van Mr. Jan de Wit, bestaende in een partye curieuse en secrete manuscripten. Dit pamflet bevat een lijst van manuscripten die gevonden zouden zijn in de bibliotheek van De Witt (zie figuur 4). Enkele (verzonnen) titels bevatten zowel beschuldigingen van complotten als een verwijzingen naar veinzen. Een manuscript heette bijvoorbeeld, ‘Grouwsame en vervloeckte Maximen van Staet, door den geveynsden Huyrlingh’, en had als uitleg: Sijnde een klaere verhandelingh van de secrete overleggingh en Raetslaegen, om Hollants Republijck voor al de weerelt op te proncken, en plaesteren te maecken voor de verborge wonden van den Staet.Ga naar voetnoot75 Andere manuscripten hadden een even sterke veroordelende toon: ‘Het boek met de seven seegelen’ (‘Waer in pertinent aengewesen werden al de secerete menees’), ‘Geheyme t'samen-spraeck tusschen drie Hooft-Ministers Cromwel, Masarin en de Wit’ (over het vernietigen van de soevereine koningen in Europa) en ‘Secreet boven alle natuyrlijcke bedenckingen’ (over het heimelijk corrumperen van rechters).Ga naar voetnoot76 | |
[pagina 205]
| |
Pamfletten handelden soms ook meer in het algemeen over de geheimhouding van staatszaken. Een voorbeeld hiervan is het pamflet Waerachtigh verhael [...] ontrent der saecken, tusschen Willem Tichelaer [...] en mr. Cornelis de Witt [...] nopende de conspiratie tegens [...] den heere prince van Orangien. Dit is een bekend pamflet, ook weer een ‘secret history’, over de beschuldiging van Willem Tichelaar aan het adres van Cornelis de Witt over een complot om Willem iii te vermoorden. Volgend op deze beschuldigingen, gaat het in dit pamflet over de toenmalige toestand van het land: [L]aet ons letten op de principaele oorsaecken, waer aen een yder vroom Ingeseten moet bekennen mede deelachtig te sijn; Heeft niet eenige jaeren herwaets, Hoovaerdigheyt, Trotsheyt, Gierigheyt, Staet suchtigheyt, Duyvelsche gheveynstheyt, diemen hedensdaeghs een Polityckheyt noemt, Liefdeloosheyt, en ontallycke andere ghebreecken, onder ons de overhandt ghehadt?Ga naar voetnoot77 Dit pamflet stelt politiek bedrijven gelijk aan veinzen. Dit is een impliciete verwijzing naar de zeventiende-eeuwse norm van absolute geheimhouding wat betreft staatszaken. Gezien de opsomming en het adjectief ‘duivels’, mag worden aangenomen dat dit pamflet veinzen als ondeugd zag. Deze negatieve houding verwoordt het pamflet Louys gulde hartjens dagh nog explicieter door de vraag te stellen waarom er eigenlijk geheimhouding van staatszaken bestond: Waarom zou den burger dan ook niet mogen zien / hoe de zaken gaan / en altijd geringeloort blijven in de kap van onwetenheyt? Ja waarom is hem niet geoorlooft toe te zien? heeft hy niet eed gedaen / van de Stad hou en getrouw te wesen [...] waerom dan segge ik / zoude den Burger niet toe zien / en op alles nau eegard nemen.Ga naar voetnoot78 Het mag duidelijk zijn dat de auteur van dit pamflet vond dat de burger recht had op meer informatie en meer transparantie. Ook in andere pamfletten werd deze mening gedeeld, zoals in een petitie die pleitte voor meer openbaarheid van bestuur.Ga naar voetnoot79 Eén pamflet ging zelfs zo ver dat het de rechtvaardige reden van de geheimhouding van staatszaken in twijfel trok. De pamfletschrijver zei namelijk over ‘de securiteyt ende welstandt van der selve Lande’ dat het een voorwendsel (‘pretext’) was waarmee ‘het vyer van tweedraght [is] gestoockt, ende allerley dissidentien tusschen de Provintien en Steden hebben verweckt’.Ga naar voetnoot80 Alle vormen van geheimhouding die tot dusver zijn behandeld - ‘secret history’, waardering van de waarheid en eerlijkheid, veinzen en de geheimhouding van staatszaken - komen terug in het pamflet Het Hollants venezoen en de reacties die daarop volgden. Het Hollants Venezoen was een anti-orangistisch stuk dat als een van de weinige pamfletten in 1672 werd verboden.Ga naar voetnoot81 In het pamflet begint de auteur, waarschijnlijk Joachim Oudaen, met de opmerking dat hij weet wie er achter het verraad van 1672 schuilde: Willem iii. Die zou namelijk met de Engelsen en de Fransen een | |
[pagina 206]
| |
heimelijk verbond zijn aangegaan dat resulteerde in de oorlog. Vervolgens gaat de auteur verder met het zwart maken van Willem iii en ook hier speelt geheimhouding een rol. Zo veinsde Willem zijn ware katholieke aard en was hij niet vies van ‘listigheid en Machivelse streecken’.Ga naar voetnoot82 De verschillende pamfletten die reageren op Het Hollants Venezoen, waaronder het Orangie banquet waarmee dit artikel begon, draaien deze beschuldigingen om en maken Johan de Witt zwart. Hij was het die allerlei geheime verbonden had gesloten om het land te verkopen, hij veinsde zijn geloof en hij gedroeg zich als een Machiavel.Ga naar voetnoot83 Deze pamflettendiscussie laat zien dat het negatieve beeld van geheimhouding bij auteurs van uiteenlopende politieke voorkeuren bestond. Pamfletten die positiever staan tegenover geheimhouding zijn nauwelijks te vinden. Een enkele keer stelt een auteur dat hij via een ‘geheime vriend’ of bron bepaalde informatie heeft verkregen.Ga naar voetnoot84 Slechts één pamflet uit 1672 is expliciet milder over geheimhouding en betoogt dat het in sommige gevallen gerechtvaardigd is om te ontveinzen, om niet alles te vertellen. Dit pamflet, Neerlandts fooytje, de koele Franse-wijnen, met al haer gesnor en aenhang van Franse-azijnen, was een dialoog over de verboden op Franse luxegoederen.Ga naar voetnoot85 De spreker, een handelaar, stelt dat: Weetje wel baes datmen geen roose voor Vaerkens strooijen moet, en datmen al de geheymenissen aen de boeve kloc niet hangen moet, die een goeje paling in zijn pot heeft, mag die vry toedecken, de Varkens sijn maer om te scrobben, en te scrabben, maer de Schaepen om te scheeren, wat haer stille sleet voor goeje liefhebbers, voor zoo veel hier nog mag berusten, aengaet, hoefdtmen Jan, en alleman niet aen de neus te hangen, en past hier niet veel meer van gepraet, dit is de geleerde al genoeg gezeydt.Ga naar voetnoot86 Een andere spreker die hierop reageert, stelt dat niet elke list schadelijk en schandelijk is. Dit pamflet ziet ‘Geheymenissen’ en listen als het verbergen van informatie, maar eigenlijk is hier sprake van privacy, de bescherming van ongevraagde toegang tot het persoonlijke domein; in dit geval de kennis over het bezit van een goede paling. Het onderscheid tussen geheimhouding en privacy werd in de zeventiende eeuw echter niet gemaakt, en is ook in de moderne tijd niet absoluut.Ga naar voetnoot87 Wel blijkt hierdoor een ander, positiever beeld van geheimhouding, dat overeenkomsten vertoont met de ‘dissimulation’ die Snyder beschrijft aan de Italiaanse hoven in de zestiende eeuw. Maar waar bij Snyder politieke en status-redenen de boventoon voeren als het gaat om gerechtvaardigd ontveinzen, lijkt het in dit Nederlandse pamflet uit 1672 te gaan om economische motieven. | |
ConclusieHet Neerlandts fooytje, waarin wordt betoogd dat in sommige gevallen ontveinzen boven eerlijkheid mag gaan, is te beschouwen als uitzondering op de regel. Over het algemeen | |
[pagina 207]
| |
zagen Nederlandse pamfletschrijvers in 1672 heimelijkheid als slechte eigenschap. Zij gebruikten termen als ‘geheim’, ‘secreet’ en ‘veinzen’ om politieke tegenstanders - vaak De Witt, maar ook diens tegenstander Willem iii - in negatieve zin mee te associëren en zo in diskrediet te brengen. Het onthullen van complotten speelt daarbij een belangrijke rol, want hiermee werden boosaardige intenties getoond en de ‘echte’ gang van zaken uit de doeken gedaan. Dit is vergelijkbaar met wat Rebecca Bullard voor de Engelse situatie karakteriseert als ‘secret histories’. Op deze manier waren pamfletten verantwoordelijk voor het herschrijven van de recente geschiedenis, wat overigens vaak weer nieuwe pamfletten tot gevolg had. In pamfletten werd niet alleen gereageerd op gebeurtenissen, zij gaven mede vorm aan reacties van publiek en politiek. Daarbij geven zij blijk van een negatieve visie op het geheimhouden van staatszaken voor burgers. Tegelijkertijd komt er uit de pamfletten een bijna overdreven nadruk op de ‘oprechte waarheid’ naar voren, vaak gekoppeld aan een pleidooi voor eerlijkheid en openheid van bestuurders. Dit beeld staat in sterk contrast met wat blijkt uit de historiografie over enerzijds politiek denken en het politieke bedrijf en anderzijds hofcultuur. Daarin werd geheimhouding expliciet aanbevolen: binnen opkomende ideeën over staatsraison was staatsgeheim noodzakelijk en normatieve literatuur voor hovelingen presenteerde ontveinzen als onontbeerlijk om te overleven aan het hof. De beoogde doelgroep van die teksten was duidelijk elitairder dan de burgers waar de pamfletten zich op richtten. Hetzelfde geldt in de meeste gevallen voor de desbetreffende auteurs. Hoewel het zowel voor traktaten die ontveinzen aanbevelen als voor pamfletten die eerlijkheid propageren de vraag blijft of deze denkbeelden ook consequent in de praktijk werden gebracht, is het verschil in verkondigde ideeën en idealen opvallend. Hoeveel invloed had de vorm van de boodschap, het type bron, op het gepresenteerde beeld? Het lijkt logisch dat pamfletten, die een sterk publiek karakter hebben, de nadruk leggen op openbaren en dus negatief zijn over geheimhouding. Of andersom, dat een negatieve beoordeling van geheimhouding juist in pamfletten werd uiteengezet. Dit is echter pas te concluderen na daadwerkelijke analyse van de pamfletten zoals hierboven en vergt bovendien een verdergaande vergelijking met andere primaire bronnen. Dit ideeënhistorisch perspectief op zeventiende-eeuwse pamfletten levert een mooie aanvulling op recent onderzoek naar pamfletten en publieke opinie, in het bijzonder uit het Rampjaar. Het is natuurlijk de vraag of het uitzonderlijke jaar 1672 representatief is voor een langere periode. Geven de vele vermeende samenzweringen niet een vertekend beeld? Verder (pamfletten)onderzoek zou zich niet alleen op crisisjaren moeten richten, maar juist ook op bronnen uit andere perioden. Toch blijkt alleen al uit de bestudeerde pamfletten uit 1672 een genuanceerder beeld van de ‘culture of secrecy’ in de vroegmoderne tijd dan vooralsnog in de literatuur is geschetst. Enerzijds bevestigen de vele verwijzingen naar ‘secreten’ en complotten in pamfletten deze cultuur, anderzijds toont dit onderzoek dat geheimhouding niet in alle tijden, plaatsen, sociale klassen en situaties dezelfde connotaties heeft en dat het dus de moeite waard is om deze thematiek historisch te onderzoeken. Een zeventiende-eeuwer kon staatsgeheimen presenteren als suikerzoet gebak, de eenentwintigste-eeuwse onderzoeker mag op zoek naar het recept én de receptie van deze lekkernijen. |
|