Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Figuur 1. Nieuwjaarsprent voor het jaar 1781. Collectie Noord Hollands Archief
| |
[pagina 71]
| |
Marja Smolenaars
| |
[pagina 72]
| |
door het Spaarne langzamer ging stromen en de Haarlemse grachten, die door allerlei oorzaken ook steeds meer afval moesten zien te verwerken, niet meer voldoende schoonspoelden.Ga naar voetnoot4 Op de nieuwjaarsprent zijn de huidige huisnummers 1 tot en met 7 op het Verwulft te zien, waarbij de boekwinkel nummer 7 is. Het uitstekende huis dat dwars op het Verwulft staat is het laatste huis in de Koningstraat, op de hoek van de Oude Gracht. De voormalige boekwinkel op nummer 7 is heden ten dage een Italiaans restaurant en alhoewel de huizen nu andere gevels hebben, zijn de individuele panden nog even breed als hun voorgangers en goed te herkennen. Dit in tegenstelling tot de huizen aan de zuidkant van het Verwulft die in de jaren dertig van de twintigste eeuw plaats moesten maken voor de grootscheepse bouwactiviteiten van Vroom & Dreesmann.Ga naar voetnoot5 Figuur 2. Illustratie op de nieuwjaarsprent. Collectie Noord Hollands Archief, nl-HlmNHA-53001316
De zeventiende- en achttiende-eeuwse Haarlemse boekverkopers hadden hun winkels niet geconcentreerd in een bepaalde straat, maar zaten verspreid door de stad; de Grote Markt en de Grote Houtstraat waren populair, maar ook op het Verwulft waren boekverkopers te vinden. In de jaren zeventig en tachtig van de zeventiende eeuw werd een huis aan de noordzijde van het Verwulft genoemd als adres voor Aris Akersloot, boekdrukker. Het zou huis nummer 7 kunnen zijn geweest, maar dat is niet zeker.Ga naar voetnoot6 En | |
[pagina 73]
| |
aan het eind van de achttiende eeuw kocht François Bohn het pand op de hoek van de Grote Houtstraat en het pand ernaast, Verwulft 11.Ga naar voetnoot7 Het pand op de nieuwjaarsprent van de lantaarnvullers is in het verleden al geïdentificeerd als de winkel en drukkerij van Jan Nieuwenhuyzen en wordt ook als zodanig benoemd in de beschrijving van de beeldbank van het Noord-Hollands Archief.Ga naar voetnoot8 Nieuwenhuyzen zelf is niet zozeer bekend om zijn werk als drukker: hij is veel beter bekend als doopsgezind predikant en medeoprichter van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.Ga naar voetnoot9 Voor dit artikel beperk ik me tot zijn tijd als boekverkoper in Haarlem. Figuur 3. Detail kaart Romeyn de Hooghe, 1689 waarbij nummer 38 het Verwulft is. De pijl wijst naar de boekhandel op nummer 7
| |
[pagina 74]
| |
Figuur 4. Gildebrief 1743
| |
Een ordonnantie als begin van Nieuwenhuyzens carrièreJan werd op 1 september 1724 geboren als zoon van Maarten Jansz. Nieuwenhuyzen en Grietje van Dalen.Ga naar voetnoot10 Maarten had een kruidenierswinkel aan de zuidzijde van het Verwulft waar hij ook olie en kaarsen verkocht. In verband daarmee vroeg hij bijvoorbeeld in 1736 vergunning om smeer te mogen smelten in een van zijn andere huizen aan de Zuiderstraat, een zijstraat van de Oude Gracht.Ga naar voetnoot11 Zoon Jan koos echter voor een ander beroep en in januari 1735 werd hij ingeschreven in het register van het boekverkopersgilde als leerjongen van Jan Bosch.Ga naar voetnoot12 Bosch was toen nog maar net begonnen aan zijn carrière als boekverkoper en drukker; hij werd op 15 mei 1734 gildebroeder en de eerste publicaties met zijn naam in het impressum dateren van 1735. Ook Bosch had zijn winkel eerst op het Verwulft, maar hij verhuisde in 1741 naar een pand net om de hoek in de Grote Houtstraat.Ga naar voetnoot13 Het hoekhuis aan de oostzijde van de Grote Houtstraat stak uit | |
[pagina 75]
| |
ten opzichte van het Verwulft, net zoals het hoekpand in de Koningstraat dat op de prent is te zien, en aangezien Bosch het pand ernaast in bezit had, beschreef hij zijn adres in sommige impressa als ‘in de Grote Houtstraat bij het Verwulft’ of in andere als ‘over het Verwulft’. Nieuwenhuyzen maakte deze verhuizing als leerjongen nog mee, want hij werd pas in mei 1743 ingeschreven als gildebroeder met de vermelding ‘heeft zijn proef gedaan met het zetten van onze gildekeur, zijnde 1½ blad in quarto, met mediaan en dessendiaan letter; welke proef door deken en vinders goedgekeurt is, en het gildegeld voor hem voldaan, als mede met eene avondmaaltijd met onze vrouwtjes bij hem onthaalt zijnde, hebben wij dezelve alle voorspoed toegewenst’.Ga naar voetnoot14 Nieuwenhuyzens meesterproef had de titel Keure ende ordinantie van het boeck-druckers ende boeckbinders gilde binnen Haerlem en is teruggevonden in de collectie van het Noord-Hollands Archief en nu ook opgenomen in de Short-Title Catalogue, Netherlands (stcn).Ga naar voetnoot15 Helaas is alleen het eerste katern aanwezig en is het halve blad van katern B niet gevonden. De tekst is identiek aan die van de uitgave van 1707 met uitzondering van de custode op blad A4v ‘re-’ die vermoedelijk verwijst naar de Renovatie en ampliatie van de Keur die in 1709 werd vastgesteld en in 1711 werd gedrukt.Ga naar voetnoot16 Nieuwenhuyzens proef voldeed keurig aan artikel 2 van de keur, want daarin staat het volgende: ‘Een boek-drucker zal een vorme moeten ende konnen setten, eerst descendiaan, item mediaan ofte augustyn dagelycx formaet; 't zy na geschreeven ofte gedruckte copyen, soo in Duyts als Latyn...’Ga naar voetnoot17 Met de uitgave van de gildebrief begon de carrière van Jan als zelfstandig boekverkoper en drukker. Hij betrok het pand aan het Verwulft, waarschijnlijk eerst in huur, maar in november 1747 kocht zijn vader het pand dat nu nummer 7 op het Verwulft is van Arend van Dalen voor f1150,-.Ga naar voetnoot18 In 1743, richtte vader Maarten zich tot de beroepsgroep van zijn zoon door een advertentie gericht aan ‘alle boekdrukkers’ te adverteren met ‘dikke en dunne druk-oly, de dikke voor 28 stuyvers het Amsterdams mingel... de dunne half zo veel’.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 76]
| |
Een beperkt fonds, maar er moet meer zijn geweestHet fonds van Jan Nieuwenhuyzen is bescheiden. Inclusief de gildebrief bevat de stcn 32 titels van hem waarvan slechts 19 op zijn eigen conto zijn te schrijven.Ga naar voetnoot20 Bij de rest van de boeken in zijn fonds figureert zijn naam slechts als een van de vele adressen in een lange lijst van boekverkopers waar de betreffende publicatie gekocht kon worden. Het merendeel van de boeken die Nieuwenhuyzen uitgaf had een duidelijk godsdienstig karakter. Zelfs een titel die begint met Waardy der munten, maaten, ellen en gewigten blijkt geen boekje te zijn met contemporaine maten en gewichten, want de titel vervolgt met waar van melding word gemaakt, zo in het Oude als Nieuwe Testament.Ga naar voetnoot21 Een flink aantal titels valt onder het doopsgezinde gedachtengoed en daarbinnen wordt het educatieve element niet vergeten, iets dat later bij het Nut een grote rol zou spelen.Ga naar voetnoot22 Nieuwenhuyzen gaf bijvoorbeeld in 1745 een werkje uit met de titel: De gebeden van Jezus Christus dat op de titelpagina uitdrukkelijk vermeldt dat het ‘ter onderregtinge van de jeugd’ was opgesteld door Sjoerd van Dokkumburg, doopsgezind predikant uit Westzaan. Ook de dichtwerken in het fonds, zoals bijvoorbeeld die van zijn vrouw Gezina Wynalda en die van Jan van Belle, zijn geschreven vanuit een overwegend godsdienstig perspectief. De boeken waarbij zijn naam voorkomt in een lijst van boekverkopers waar het betreffende werk te koop was zijn veelal instructieve boeken over mathematica of geschiedenis. Nieuwenhuyzen gaf in 1750 een boek uit samen met een andere Haarlemse boekverkoper, Jan Huytink, die zijn carrière nog maar net was begonnen: Henrik Hoeks Het heilzaam oogmerk van Godt in zyne oordeel-gerichten door vuur, voorgedragen in eene leerreden over Amos IV: 11,12.Ga naar voetnoot23 Huytink, vanaf 1738 leerjongen en daarna vermoedelijk knecht van Jan Bosch, werd ingeschreven als gildebroeder op 11 april 1750.Ga naar voetnoot24 De titelpagina van een ongedateerde overkoepelende uitgave, De vernoegde en stervende christen, beneevens het zielsdenkbeeld na de dood, vermeldt dat het werk voor de auteur, Lucas Nieuwenhuysen, was uitgegeven en te bekomen was bij Jan Nieuwenhuyzen. In het dubbelblad met slechts de koepeltitelpagina en een dedicatie zitten drie afzonderlijke werkjes die niet allemaal de naam van boekverkoper Nieuwenhuyzen in het impressum dragen. Het eerste werkje in de bundel, De vernoegde christen, ook ongedateerd, was gedrukt bij de erven van Izaac van Hulkenroy. Het tweede werkje, De stervende christen, vermeldt dat het gedrukt is bij Nieuwenhuyzen, en het laatste werkje, Ziels-denkbeeld, is, net zoals de overkoepelende titel, weer voor de auteur gedrukt en te bekomen bij Nieuwenhuyzen.Ga naar voetnoot25 Voor zover bekend was Lucas Nieuwenhuysen ondanks de gelijkluidende achternaam overigens | |
[pagina 77]
| |
geen familie van de boekverkoper.Ga naar voetnoot26 De drie werken werden door Nieuwenhuyzen vermeld in een advertentie in de Oprechte Haerlemse Courant van 2 november 1747 als zijnde ‘by hem voor rekening van den autheur gedrukt en te bekomen’. Hij maakte daarbij geen onderscheid tussen de uitgave van Van Hulkenroy en die van hemzelf. Nieuwenhuyzen noemt wel het adres van de auteur in de advertentie aangezien ‘dezelve [...] ook by den autheur [zijn] te bekomen, woonende te Haerlem in de Doelstraat de derde deur van de Gierstraat’. In dezelfde advertentie wordt ook genoemd het werk van Jan Willemsz. Ris, Verzaameling van boet- en bedestoffen, of bedestonds redenvoeringen, uitgesproken in de jaaren 1702 tot 1712 met een voorwoord van Age Wynalda (1712-1792), predikant van de doopsgezinden te Haarlem van 1736 tot 1757 en broer van Nieuwenhuyzens vrouw Gezina (1722-1787).Ga naar voetnoot27 Tevens wordt door Nieuwenhuyzen in dezelfde advertentie ook nog te koop aangeboden Nicolaus Ludwig von Zinzendorfs Inhoud van acht-entwintig redenen, over het gebed des Heeren en de verklaring van het tweede artikel des christelyken geloofs dat in 1743 bij hem was uitgekomen. In 1750 adverteert Nieuwenhuyzen met de Lyst der texten, gepredikt in de gereformeerde Nederduytsche, Walsche, Lutersche, Remonstrantse en Doopsgezinde kerken op den Dank- en Beden-dag, den 25 maart 1750, te koop voor 2 stuivers. Alhoewel hij het niet expliciet zegt, zal het hier om de Haarlemse lijst gaan, want hij kondigt aan dat de Amsterdamse Lyst ook bij hem te bekomen is voor hetzelfde bedrag.Ga naar voetnoot28 Ook in 1752 kondigt hij dergelijke lijsten aan.Ga naar voetnoot29 Aangezien geen exemplaren van deze lijsten zijn gevonden, is het niet duidelijk of het hier om een klein boekwerkje gaat of om een planovel; er zijn wel dergelijke lijsten bekend van andere steden uit de laatste twintig jaar van de achttiende eeuw en dat zijn altijd dunne kwarto boekjes van één vel.Ga naar voetnoot30 Maar er moet meer geweest zijn en zeker niet alle boeken die Nieuwenhuyzen uitgaf zijn nu nog te vinden. In 1756 gebruikte Nieuwenhuyzen de laatste blanco bladzijde van sommige exemplaren van Verzameling van zeede- en stichtelyke Haarlemmer-hout en tuin gezangen, geschreven door zijn vrouw Gezina Wijnalda, om een lijstje af te drukken van de boeken die bij hem ‘gedrukt en te bekomen zyn’.Ga naar voetnoot31 Behalve werken die we al eerder zijn tegengekomen, zoals die van Ris, Zinzendorf en Hoek - blijkbaar geen echte bestsellers - worden hierin diverse werkjes genoemd waarvan geen enkel exemplaar is teruggevonden, zoals drie anonieme werkjes: Korte aanleiding tot de ware godvrugtigheid, vervat in tien bizondere hoofdstukken, in duodecimo; Schriftuurlyke oeffening. Bevattende 144 | |
[pagina 78]
| |
uitgezogte Schriftuurplaatzen met toepasselyke verzen; en Veertig korte gebeden en dankzeggingen, met toepasselyke vaerzen voor jonge kinderen ‘in een klein formaat gedrukt, en gebonden in een bruin papiere bandje’. Verder ontbreekt tot nu toe ook elk spoor van J. Norels Bybelsche geschiedenisse des Ouden en Nieuwen Testaments volgende de getallen een tot twaalf, in dichtmaat gebragt, in octavo.Ga naar voetnoot32 Nieuwenhuyzen had voor dit werk op 8 november 1755 een annonce geplaatst in de Oprechte Haerlemsche Courant wat wellicht suggereert dat het ook in dat jaar was uitgekomen. Ook van het werk waarvan aangekondigd wordt dat het daadwerkelijk op de pers lag: C. Weidlings Kern der welspreekendheid, vertaald uit het Duits, in kwarto, ontbreekt tot dusver een exemplaar. Van deze laatste titel weten we zeker dat het ooit in 1756 gedrukt is, want Reinier Arrenberg noemt het met dat jaartal in zijn vermeerderde uitgave van Johannes van Abkoudes Naamregister van de bekendste en meest in gebruik zynde Nederduitsche boeken (1773) met een prijs van één gulden. Bovendien staat het in 1828 genoteerd in de veilingcatalogus van het boekenbezit van Everwijn Wassenbergh.Ga naar voetnoot33 Met andere woorden, van de vijftien genoemde titels in het fondslijstje van 1756 ontbreken er vijf in de stcn. Maar dat zijn helaas niet de enige boeken die Nieuwenhuyzen uitgaf, waarvan nu geen enkel exemplaar meer bekend is. Zo staat te lezen in het Resolutieboek van de doopsgezinde gemeente De Blok, ‘Jan van Nieuwenhuizen zal belast worden, om 300 vraagboekjes te drukken’.Ga naar voetnoot34 Deze vraag- of catechisatieboekjes voor de doopsgezinden in Haarlem zijn nog niet getraceerd, wel vergelijkbare boekjes voor andere doopsgezinde gemeenschappen, zoals bijvoorbeeld Vraagen over den godsdienst, tot onderwijs der jeugd geschikt door de leeraaren der christelijke doopsgezinde gemeente te Harlingen dat in 1751 in die plaats bij Folkert van der Plaats verkrijgbaar was.Ga naar voetnoot35 Mogelijk zijn er nog meer werkjes door Nieuwenhuyzen voor de Haarlemse doopsgezinde gemeente gedrukt die nu niet langer meer aanwezig zijn. In 1749 besluiten de doopsgezinden namelijk ‘om ten koste van de Kamer te laaten drukken 25 Vraagen & antwoorden van het O.T. betreffende voornamelijk den Joodschen godsdienst, als mede 25 vragen & antwoorden over den Christelyken godsdienst. Ten nutte van de Jeugd die Zondags de lessen in de Kerk opzeggen, opgesteld door Dirk Voorhelm’. Een paar maanden later wordt Voorhelm bedankt voor het opstellen van de boekjes, maar helaas wordt niet vermeld wie de opdracht gekregen had om de boekjes te drukken, maar het zou zeker Nieuwenhuyzen geweest kunnen zijn.Ga naar voetnoot36 De familie Nieuwenhuyzen was nauw betrokken bij het wel en wee van de doopsgezinde gemeente en vader Maarten wordt door De Koning al ‘Christenleraar bij eene Doopsgezinde Gemeente binnen deze Stad’ genoemd.Ga naar voetnoot37 Er | |
[pagina 79]
| |
waren in achttiende-eeuws Haarlem meerdere doopsgezinde gemeenten te vinden, waaronder de Vlaamsch-Friesche gemeente aan de Kruisstraat waar Maarten Nieuwenhuyzen vanaf 1729 leraar was.Ga naar voetnoot38 Later werd deze gemeente onderdeel van de Vlaamsch-Friesch-Hoogduitsche gemeente De Blok aan het Klein Heiligland waar zoon Jan de vraagboekjes voor heeft gedrukt. Er was ook een Vlaamsch-Waterlandsche gemeente waar Age Wynalda voorganger was. In 1784 kwam een einde aan de versplintering toen men gezamenlijk verder ging als de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente.Ga naar voetnoot39 In 1757 verscheen bij Nieuwenhuyzen een kortlopend tijdschrift, De maandelykse Berlynsche schatkamer der wysheid.Ga naar voetnoot40 Aan het eind van enkele afleveringen plaatste Nieuwenhuyzen korte advertenties met aankondigingen van zijn nieuwste publicaties. Onderaan de laatste pagina van het augustusnummer vinden we een advertentie voor een aantal uitgaven: Verheevene bespiegelingen van den heere A.B. op eenen zomerschen dag, 2e druk; en Godvrugtige bespiegelingen van den heere A.B. over den sterren-heemel en het openen van zyns moeders grafsteede. Beide werkjes zijn plano's en werden aangeboden voor twee stuivers het stuk. Nieuwenhuyzen verkocht ze in zijn eigen winkel, maar verspreidde ze ook via diverse boekhandelaren in Amsterdam, Rotterdam en Leiden. Verder heeft Nieuwenhuyzen nog in de aanbieding Korte gebeeden en dankzeggingen, met toepasselyke vaerzen voor jonge kinderen. Dit was een klein formaat boekje dat in bruin papier vier stuivers moest kosten, in een Franse band twaalf stuivers, en in marokijn gebonden achttien stuivers. Dit laatste werkje wordt nog eens extra aangeprezen als zijnde ‘zeer dienstig om in alle huisgezinnen van de kinderen gebruikt te kunnen worden’. Waarschijnlijk was dit boekje identiek aan de ‘Veertig korte gebeden’, een werkje dat hij in 1756 noemde in de fondslijst achter de uitgave van het werk van zijn vrouw Gezina Wijnalda. Ook van deze drie werkjes ontbreekt nog elk spoor. | |
Losse prenten van slechte kwaliteitBoeken en tekstbladen waren niet de enige artikelen die in de winkel op het Verwulft te koop waren. In veel impressa noemt Nieuwenhuyzen zichzelf boek- en papierverkoper, dus hij zal ook onbedrukt papier en waarschijnlijk schrijfwaren verkocht hebben. Zoals we hierboven al zagen hadden de boeken die Nieuwenhuyzen uitgaf geen hoge omloopsnelheid en waren uitgaven van 1743 nog beschikbaar in 1756. In theorie zouden het latere uitgaven kunnen zijn waarmee in 1756 werd geadverteerd, maar tot op heden is nog geen enkele ongewijzigde herdruk gevonden. Sneller zullen plano's en centsprenten de winkel verlaten hebben. Er is een aantal kinder-/volksprenten van Nieuwenhuyzen bekend, de meeste genummerd en een aantal identiek aan de prenten die door zijn Haarlemse collega Jan van Lee, die zijn winkel op de Grote Markt had, werden verkocht. Jan van Lee was overigens ook degene die de nieuwjaarsprent van de lantaarnvullers had | |
[pagina 80]
| |
gedrukt. Het is niet ondenkbaar dat alle prenten met beider impressum werden geproduceerd, maar tot nog toe zijn slechts van de nummers 8 (‘Bijbelsche figuren’) en 43 (‘Esofus’) exemplaren van beiden opgedoken.Ga naar voetnoot41 Figuur 5. ‘Esofus’, gedrukt door Jan Nieuwenhuyzen. Rijksmuseum Amsterdam, rp-p-ob-102.051
| |
[pagina 81]
| |
Frederik Muller beschrijft ook nog een nummer 63 (militaire figuren) voor Van Lee dat overeen zou kunnen komen met nummer 63 van Nieuwenhuyzen, en een nummer 13 (Cupido) dat overeen zou kunnen komen met nummer 17 van Nieuwenhuyzen. Die prenten voor Van Lee heb ik echter niet kunnen traceren, dus of het echt om dezelfde prenten gaat is niet zeker.Ga naar voetnoot42 De Meyer gaat er van uit dat het de uitgever Jan van Lee junior op de Grote Markt was die vanaf 1768, en dus na Nieuwenhuyzen, de houtblokken voor de prenten bezat, maar dat blijkt niet uit de impressa van de prenten.Ga naar voetnoot43 Daar wordt slechts gesproken van Jan van Lee en er waren Jan van Lees, senior en junior, werkzaam in Haarlem op de Grote Markt van de jaren dertig tot de jaren tachtig van de achttiende eeuw, dus ook ruim voor en na de periode dat Nieuwenhuyzen zijn prenten uitgaf.Ga naar voetnoot44 Een andere mogelijkheid is een samenwerking waarbij een gedeelte van de oplage met het impressum van Van Lee uitkwam en een gedeelte met dat van Nieuwenhuyzen. Overigens classificeert Muller de houtsneden als ‘van de allertreurigste teekening en uitvoering’ en daar heeft hij wel gelijk in, maar veel slechter dan de prenten die bij andere boekverkopers uitkwamen zijn ze niet. De prenten zijn ingekleurd, in onze ogen op een nogal vlekkerige en slordige manier, maar dat was een heel gebruikelijke, goedkope, manier om de prenten aantrekkelijker te maken.Ga naar voetnoot45 Zestien houtsneden van prenten die voorkomen op centsprenten 9 en 29 (van Lee) werden ook gebruikt door Nieuwenhuyzen in een ongedateerd kwarto boekje van 52 pagina's, De historie van den koning en propheet David.Ga naar voetnoot46 | |
Een doopsgezind doolhofPlano's zoals genoemde prenten zijn slecht bewaard gebleven en we kunnen dus zeker vermoeden dat Nieuwenhuyzen er veel meer heeft gedrukt dan er zijn overgebleven. Een advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant van 23 maart 1754, met een herhaling op 2 april, zet ons op het spoor van nog een prent. Nieuwenhuyzen schrijft dat hij ‘door inkoop magtig [is] geworden de vorm en alle de gedrukte exemplaaren van het vermaarde doolhof, zyne een meesterstuk van de letterzettery’. In de bibliotheek van de Society of Friends te Londen bevindt zich een exemplaar van het Dool-hoff van H.A. Hoejewilt, gebruikt als schutblad in een convoluut met diverse handschriftelijke verslagen van bijeenkomsten van Quakers in Nederland.Ga naar voetnoot47 Het doolhof dat de lezer naar de | |
[pagina 82]
| |
afbeelding van het Nieuwe Jeruzalem in het centrum van de prent moet leiden is inderdaad een staaltje van knap letterzetwerk. Figuur 6. H.A. Hoejewilt, Dool-hoff, 1705. Rijksmuseum Amsterdam, rp-p-ob-76.978
Achter de naam Hoejewilt gaat de doopsgezinde Hendrick Albertsz. Schoenmaker (1605-1667) uit De Rijp schuil.Ga naar voetnoot48 Tot op heden is er echter nog geen exemplaar van het Dool-hoff opgedoken met het impressum van Nieuwenhuyzen. Het Rijksmuseum en de Openbare Bibliotheek Zuid-Kennemerland | |
[pagina 83]
| |
hebben exemplaren met het impressum van Claes Braau, een drukker uit Haarlem die van 1671 tot 1705 werkte, het exemplaar van het Rijksmuseum met de datering 1705 en die van de obzk zonder jaaraanduiding. Helaas is het exemplaar van de Society of Friends dusdanig kort afgesneden dat van het impressum alleen de bovenste regel ‘Te Haerlem’ nog te zien is.Ga naar voetnoot49 Buijnsters beschrijft een ongedateerd exemplaar uit het Openluchtmuseum te Arnhem, ook van Braau, en volgens Burger zou er nog een exemplaar moeten zijn in het archief van Haarlem, maar dat is nog niet getraceerd.Ga naar voetnoot50 Alhoewel Braau bekend staat als katholiek drukker, produceerde hij als brooddrukker ook werk van seculaire of andersdenkende aard, zoals het doopsgezinde liedboekje Geur van geestelijcke specerijen.Ga naar voetnoot51 Aangezien Nieuwenhuyzen specifiek zegt de vorm van het Dool-hoff te hebben aangekocht en niet slechts een aantal afgedrukte exemplaren, is het mogelijk dat hij het impressum van Braau ontdaan heeft van het oorspronkelijke jaartal 1705 om de prent er niet al te gedateerd uit te laten zien. Maar waarom hij dan ook niet gelijkertijd de naam in het impressum veranderd heeft, blijft in dat scenario onverklaard. We weten niet van wie Nieuwenhuyzen het Dool-hoff in 1754, 47 jaar na het overlijden van Braau, kocht, dus wellicht was er in die tussentijd ook al het een en ander gewijzigd waar we nu geen bewijzen meer voor hebben. De prent - en dat moet de ongedateerde versie zijn geweest - is eerder gedateerd op 1667 met de veronderstelling dat het misschien de meesterproef was die Braau leverde bij zijn aantreden als gildebroeder.Ga naar voetnoot52 Deze mogelijkheid wordt echter verworpen door Dorren en Verhoeven omdat Braau, hoewel hij ook drukte, alleen boekbindersleerjongens in dienst had en dus als binder in het gilde was opgenomen, zodat een meesterproef met zetwerk in hun ogen onwaarschijnlijk is.Ga naar voetnoot53 De gildearchieven geven geen uitsluitsel, want het beschrijven van de meesterproef bij de registratie als gildebroeder gebeurde pas in de achttiende eeuw; in de zeventiende eeuw volstond men met een eenregelige notitie met niet veel meer dan jaartal en de namen van leerjongen en meester. De overlevingskansen van dit soort drukwerk zijn zoals bekend minimaal: het mag al een wonder heten dat er vier (mogelijk vijf) exemplaren van het Dool-hoff bewaard zijn gebleven van eerdere edities.Ga naar voetnoot54 | |
[pagina 84]
| |
Van gildebroeder tot predikantNiet alleen over de uitgaven die Nieuwenhuyzen produceerde is iets bekend, ook over de organisatorische zaken rondom de boekwinkel is het een en ander te zeggen. Tijdens zijn periode als boekverkoper en drukker had Jan Nieuwenhuyzen verscheidene malen een leerjongen in dienst. Het gildearchief maakt melding van elf jongens waarbij één naam tweemaal voorkomt, maar of het om dezelfde persoon gaat is niet duidelijk.Ga naar voetnoot55 Jan vervulde diverse malen de rol van vinder (bestuurslid) in het Haarlemse boekverkopersgilde. Voor het laatst werd hij gekozen voor de jaren 1757 en 1758, maar dit laatste jaar heeft hij niet volgemaakt.Ga naar voetnoot56 De gildebroeders hebben niet direct een vervanger aangezocht: als aantekening bij de benoemingen voor 1759 en 1760 is een opmerking geplaatst dat er een wisseling van vinders moest plaatsvinden ‘vermits het vertrek uyt dese stad van Jan Nieuwenhuyzen, naar Middelharnis [...] alwaar hy in 1758 tot mennoniet leeraar en vermaander was beroepen’.Ga naar voetnoot57 Ook bij de registratie van zijn promotie tot gildebroeder in 1743 wordt een opmerking in de kantlijn geplaatst dat hij is vertrokken en dat hij ‘dus van eenen boekverkoper een dienaar des Woords [is] geworden’.Ga naar voetnoot58 Nieuwenhuyzen had zich in 1746 laten dopenGa naar voetnoot59 en kreeg gaandeweg meer en meer belangstelling voor het predikambt. Hij had al tijdens zijn boekverkoperstijd de rol van voorlezer op zich genomen bij de doopsgezinde gemeente in zijn woonplaats, maar besloot uiteindelijk om zich fulltime in te gaan zetten voor de kerkgemeente.Ga naar voetnoot60 Uiteindelijk bleek het boekenvak dus toch niet Jans blijvende passie te zijn en volgde hij een opleiding aan de doopsgezinde kweekschool te Amsterdam tot predikant.Ga naar voetnoot61 Na zijn opleiding aan het seminarium werd hij in 1758 beroepen naar Middelharnis, later naar Aardenburg en als laatste naar Monnickendam. Toen hij daar woonde, richtte hij samen met zijn zoon Martinus (1759-1793) en met predikant Johannes Hoekstra te Edam de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen op.Ga naar voetnoot62 | |
[pagina 85]
| |
Figuur 7. De huidige situatie op het Verwulft met het Italiaanse restaurant waar voorheen de boekwinkel van Nieuwenhuyzen stond. Foto auteur
In het jaar van zijn verhuizing, 1758, werd de inhoud van de boekwinkel aan het Verwulft door Nieuwenhuyzen te koop gezet middels een advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant van 25 maart waarin hij zegt zijn ‘(zederd korte jaaren nieuwaangelegde compleete) boek-drukkerye, met alle daartoe behoorende gereedschappen, en eene keurlyke verzameling van nieuwe letteren’ van de hand te zullen doen. De precieze datum van de verkoping zou later bekend gemaakt worden in de krant, maar mocht iemand bereid zijn de drukkerij ‘uyt de hand te koopen’, dan kon hij zich melden, zo benadrukte Nieuwenhuyzen in zijn advertentie. Blijkbaar waren er geen directe gegadigden, want een aantal maanden later volgde een advertentie waarin de verkoop wordt aangekondigd voor 11 juli.Ga naar voetnoot63 De inhoud van de drukkerij zou ‘in eene proeve en catalogus vermeld’ worden. Helaas is er geen exemplaar gevonden van deze catalogus, die onder andere bij collega Jan Bosch te verkrijgen was, maar we weten wel wat de opbrengst was. In het register voor de ontvangst van de veertigste penning is genoteerd dat de ‘verkoping van boekbinders gereedschappen van Jan Nieuwenhuysen’ f426-7-5 had opgeleverd waarvoor f10-13-4 aan belasting betaald moest worden.Ga naar voetnoot64 De eerste advertentie in maart sprak van ‘alle zyne gebondene en ongebondene boeken’ die met de drukkerij verkocht zouden worden, maar in juni is dit verworden tot ‘eenige ongebondene boeken’. Wat er | |
[pagina 86]
| |
in die tussentijd is gebeurd weten we niet zeker, maar het is mogelijk dat collega's al voordat de veiling plaatsvond onderhandse aankopen hadden gedaan uit het assortiment gebonden en ongebonden boeken. Figuur 8. Gevel in 1895. Collectie Noord Hollands Archief, nl-HlmNHA-53000289-M
Een mogelijke kandidaat voor aankoop is Nieuwenhuyzens vroegere leermeester Jan Bosch die eind december 1758 een boekverkoping ‘volgens catalogus’ hield waarbij hij een gedeelte van Nieuwenhuyzens voorraad weer doorverkocht zou kunnen hebben, maar helaas hebben we ook van deze verkoping de catalogus niet meer zodat het slechts bij speculatie blijft.Ga naar voetnoot65 Van een aantal titels is het echter wel zeker dat Bosch de restanten heeft overgenomen, te weten van twee uitgaven van Jan van Belles poezie: Zinryke zinspeelingen, oorspronkelijk uitgegeven in 1749 en Eenige gedichten uit 1756.Ga naar voetnoot66 Bosch gaf een ongedateerde, gecombineerde heruitgave uit | |
[pagina 87]
| |
van beide werkjes, die hij voorzag van een nieuwe titelpagina.Ga naar voetnoot67 De overgebleven exemplaren van de dichtwerken van Nieuwenhuyzens vrouw Gezina Wijnalda werden overgenomen door de Amsterdamse uitgever Steven van Esveldt die het werk in 1759 liet verschijnen met een nieuwe titelpagina en zelfs een geheel nieuwe titel: Het Haarlemmer nachttegaaltje, fluitende uitmuntende... liederen.Ga naar voetnoot68 De oorspronkelijke fondslijst van Nieuwenhuyzen aan het eind van het werk is blijven zitten. Het winkelpand werd niet meteen verkocht, maar bleef in bezit van vader Maarten totdat deze in 1767 zijn Haarlemse huizen verkocht. Hij woonde op dat moment bij zijn dochter Sanneke in West-Zaandam, waar hij twee jaar later zou overlijden. Het pand Verwulft 7 werd verkocht aan ene Pieter Limbeek voor f2100, een transactie waarvoor f53-10 belasting betaald moest worden.Ga naar voetnoot69 Het Noord-Hollands Archief bezit een prent uit 1905 van de voorgevel van het pand getekend door Arie Jan Cornelis van Gemund met de aantekening dat het pand in 1895 is afgebroken.Ga naar voetnoot70 De ruitjes van de ramen zijn in de tussenliggende periode iets groter geworden, maar de gevel is verder identiek aan de door Cornelis van Noorde getekende van 1751. Zelfs de onderste krul van de rolornamenten of voluten aan de gevel, die Van Noorde nog net in zijn tekening laat zien, is te herkennen. Het tegenwoordige pand van Verwulft 7 heeft drie ramen op de bovenverdieping in plaats van de twee die de boekwinkel had en de versierde gevel is vervangen door een erker, maar de deur zit nog altijd in het midden tussen de twee ramen en het algemene straatbeeld aan de noordzijde van het Verwulft is niet gewijzigd. Met enige fantasie kunnen we Nieuwenhuyzen of een van zijn klanten zo weer uit de winkel zien komen. |
|