Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 23
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||
Figuur 1. Emile, z.pl, z.n. [= Amsterdam, Jean Néaulme], 1762, titelblad. Particuliere collectie Krommenie
| |||||||||
[pagina 89]
| |||||||||
Frans A. Janssen
| |||||||||
[pagina 90]
| |||||||||
Jo-Ann McEachern in een voortreffelijke bibliografie, die alleen al aan de twee vroegste drukken zeventig pagina's wijdt, voor het grootste deel gebaseerd op de bewaard gebleven correspondentie tussen Rousseau en zijn uitgevers. In mijn samenvatting van wat wij weten van deze beide drukken kan ik alleen enkele hoofdlijnen aangeven. | |||||||||
Stand van zakenVóór 1762 had Rousseau enkele boeken bij de Amsterdamse uitgever Marc-Michel Rey laten verschijnen, maar toen hij Emile geschreven had, raadden enkele mensen uit zijn omgeving hem aan ditmaal een andere weg te kiezen om een hoger honorarium te verkrijgen. Een van hen was Malesherbes, ‘Directeur de la Librairie’, en als zodanig onder meer verantwoordelijk voor de Franse preventieve censuur op boeken, die door middel van verplichte privileges (officiële toestemming die tevens bescherming bood tegen nadruk in eigen land) en approbaties (goedkeuring van de preventieve censuur) geëffectueerd werd. Er werd onder auspiciën van Malesherbes een contract gesloten tussen Rousseau en de Parijse uitgever Nicolas-Bonaventure Duchesne. Om een Nederlandse nadruk vóór te zijn, werd (met instemming van de auteur) besloten een samenwerking met diens Amsterdamse collega Jean Néaulme aan te gaan, die een deel van het honorarium van de auteur voor zijn rekening nam. Dit hield in dat er twee edities gelijktijdig zouden verschijnen: Duchesne zou de Franse markt bedienen en Néaulme kon zijn editie buiten Frankrijk verkopen. De Parijse uitgever was vanaf oktober 1761 bezig met de productie van het boek; werkte híj naar het handschrift van de auteur, zijn Amsterdamse collega zou zijn boek baseren op hem toegestuurde exemplaren van de afgedrukte vellen (de zogenaamde uitschietvellen) van de Parijse druk. Aanvankelijk wisten Néaulme noch Rousseau dat Duchesne - om de censuur te ontlopen - zijn boek niet onder eigen naam zou uitbrengen; het boek zou dus zonder de officiële toestemmingen van privilege en approbatie verschijnen. Om nu tevens een binnenlandse nadruk vóór te zijn (en misschien ook om de aandacht af te leiden) stuurde hij - aanvankelijk buiten medeweten van Néaulme - ook uitschietvellen naar de Lyonese uitgever Jean-Marie Bruyset, zodat tegelijkertijd drie drukken in productie waren; van die van Duchesne las de auteur drukproeven, van die van Néaulme - die immers naar de gecorrigeerde vellen van Duchesne werkte - alleen uitschietvellen. Omdat uitschietvellen exemplaren van al geheel afgedrukte vellen zijn, kon niets meer in de tekst veranderd worden; alsnog gewenste correcties konden alleen nog in een toegevoegde errata-lijst worden afgedrukt of worden gecorrigeerd in de bewerkelijke vorm van cancels (verbeterbladen, bladen die opnieuw gezet en gedrukt werden en die de binder in de oorspronkelijke gedrukte vellen moest vervangen).Ga naar voetnoot2 Stond de Parijse druk onder impliciete bescherming van Malesherbes, de uitgever van de Amsterdamse druk had in de vrijheid die de Republiek hem bood zo'n bescher- | |||||||||
[pagina 91]
| |||||||||
ming niet nodig. Wel vroeg en verkreeg hij een (niet verplicht) privilege van de Staten van Holland en West-Friesland om een nadruk door Nederlandse collega's tegen te gaan. Overigens werkte Duchesne aan twee uitgaven: bij elk vel werden na het zetten en drukken van de uitgave in duodecimo in het zetsel de signaturen en custoden aangepast aan het octavo-formaat; alleen de cancels werden opnieuw gezet.Ga naar voetnoot3 De beide uitgaven van Duchesne verschenen (eind mei 1762 de octavo-versie als eerste) niet alleen vóór die van zijn Amsterdamse collega, maar bovendien vermeldde het impressum de naam van Néaulme (zie figuur 2). Daar kwam nog bij dat Duchesne - om zijn vermomming volledig te maken - het privilege van Néaulme afdrukte (in het Nederlands). Ook de druk van Bruyset kwam eerder op de markt dan die van Néaulme, en ook die stond op naam van de Amsterdamse uitgever en ook die bevatte het Nederlandse privilege. In datzelfde jaar 1762 verschenen nog elf nadrukken, bijna alle met het valse impressum met de naam van Néaulme. De zaak werd nog gecompliceerder toen Malesherbes op een zijspoor werd gezet: enkele Parijse censuur-instanties verboden het boek. Aanleiding was een lang fragment waarin een kapelaan zijn natuurlijke godsdienst uiteenzet (de beroemd geworden ‘profession de foi’). Het Parlement van Parijs noemde in zijn veroordeling de ‘Religion Naturelle’ een ‘sistème criminel’. Ook Néaulme had grote moeite met deze geloofsbelijdenis, en niet zonder reden: nog vóór Néaulme zijn druk op de markt kon brengen trok de Nederlandse overheid het privilege in en werd het boek verboden, zijnde ‘Godloos, schandaleus, ergerlijk en profaan’.Ga naar voetnoot4 Het Nederlandse verbod was in feite gebaseerd op de Parijse druk, die niet van de hand van Néaulme was. Overigens slaagden beide uitgevers er toch in exemplaren van hun respectievelijke edities op de markt te brengen. Wat was de reactie van Néaulme hierop? Voor wat de tweede druk genoemd moet worden - een octavo-editie - had hij al een titelblad laten zetten, uiteraard met zijn eigen impressum (figuur 3), maar dit kon niet meer gebruikt worden nu Duchesne het impressum van Néaulme had gebruikt; er moest een ander adres verzonnen worden. Hij overwoog even ‘Paris, Duchesne’ te zetten maar zag af van deze wijze van wraakneming. Aan Rousseau had hij al op 2 juni 1762 gemeld dat hij kenmerken op de titelpagina die naar een Nederlandse bron zouden wijzen (onder meer het vignet van het wapen van Oranje-Nassau, zie figuur 3), zou weglaten en dat hij als impressum zou afdrukken: ‘Suivant la Copie de Paris, avec permission tacite pour le Libraire’ (naar de Parijse kopij, met stilzwijgende toestemming voor de uitgever). En zo gebeurde het ook (zie figuur 1). Néaulme voegde er een zeven regels tellend voorwoordje aan toe, waarin hij de koper verzekert dat de tekst in overeenstemming met het manuscript van de auteur is en dat deze zijn goedkeuring aan de ‘libraire’ (= uitgever) heeft gegeven. Deze beweringen waren niet onjuist, of men nu ‘libraire’ identificeert als Néaulme of als Duchesne; beide uitgevers hadden immers op het laatst nog correcties van de auteur verwerkt in de | |||||||||
[pagina 92]
| |||||||||
vorm van errata of van cancels. Typografische kenmerken verraden aan boekhistorici dat de eerste druk in Frankrijk gedrukt is en de tweede in de Nederlandse Republiek. De belangrijkste van die kenmerken betreffen de custode en de signatuur: in Frankrijk gedrukte boeken kennen alleen een custode op de laatste bladzijde van een katern, terwijl Nederlandse die op elke bladzijde hebben; in Franse drukken dragen de eerste helft van de bladen van een katern op de recto-zijde een signatuur, in Nederlandse de helft plus één.Ga naar voetnoot5 Overigens beschikten beide uitgevers niet over een eigen drukkerij; zij lieten hun boeken bij drukkers-uitgevers of bij ‘loondrukkers’ zetten en drukken. Figuur 2. Emile, Jean Néaulme [= Paris, Nicolas Duchesne], 1762, duodecimo-uitgave, titelblad. Koninklijke Bibliotheek Den Haag
| |||||||||
Permission taciteTot zover mijn samenvatting van de gebeurtenissen, die grotendeels gebaseerd is op de bibliografische studie van McEachern. Opvallend nu is dat zowel deze bibliograaf van Rousseau als andere Rousseau-specialisten het laten bij de vermelding dat op het titelblad van Néaulme de woorden ‘permission tacite’ zijn afgedrukt, terwijl het hier toch | |||||||||
[pagina 93]
| |||||||||
om een absurditeit gaat. Immers, de in Frankrijk niet ongebruikelijke stilzwijgende toestemming tot publicatie van een werk is niet meer ‘tacite’ als deze in het impressum expliciet wordt gemaakt. De vraag is dan: wat heeft de Amsterdamse uitgever ertoe gebracht deze uitzonderlijke formulering af te laten drukken? Er is ongetwijfeld samenhang met de regels van overheden en met de gewoontes onder uitgevers. Allereerst dan: wat houdt een permission tacite in?Ga naar voetnoot6 Figuur 3. Emile, Amsterdam, Jean Néaulme, 1762, verworpen titelblad. Uit: Gagnebin, zie n. 1, 122
In Frankrijk moest de ‘Directeur de la Librairie’ erop toezien dat in elk in het land uitgegeven en gedrukt boek een dubbele toestemming moest worden afgedrukt: een | |||||||||
[pagina 94]
| |||||||||
privilege en een approbatie. Deze functionaris was evenwel een ontwikkeld man, die als individu geen bezwaar had tegen vele boeken die om godsdienstige, politieke of zedelijke redenen afgewezen of tenminste gecensureerd zouden kunnen worden (dit gold in het bijzonder voor Malesherbes). Het ging vooral om Verlichtingsauteurs. Maar belangrijker was de overweging dat een verbod als gevolg had dat het werk in het buitenland gepubliceerd zou worden, hetgeen de Franse boekenwereld in financieel opzicht zou schaden. De permission tacite nu bood een semi-legale vluchtweg om de verplichte privilege en approbatie heen. Er was wel een censor bij betrokken maar die bleef anoniem. Deze impliciete toestemming werd genoteerd in een register met de schijnbaar bedrieglijke titel ‘Liste des ouvrages imprimés en pays étranger et dont le débit est permis en France’ (Lijst van in het buitenland gedrukte werken, waarvan de verkoop in Frankrijk is toegestaan). Voorwaarde was dat het titelblad de schijn moest wekken dat het boek in het buitenland was gedrukt. Daartoe werd in de meeste gevallen eenvoudigweg een buitenlands titelblad gefingeerd (zoals Duchesne deed), of er werd een formule gebruikt als: ‘A Amsterdam, et se vend à Paris chez...’ (volgt de naam van de Franse uitgever). Het boek is dan in Parijs gedrukt, hoewel het titelblad anders suggereert. Vaak werden Nederlandse steden (in het bijzonder Amsterdam) als dekmantel gekozen. Het doel van dergelijke vermommingen was dus niet de overheid om de tuin te leiden, maar om zowel de uitgever (en de drukker) als de auteur als de censor te beschermen. De stilzwijgende toestemming mocht niet geëxpliciteerd worden en zeker niet afgedrukt worden in het boek. Deze constructie komt dan ook niet voor in de samenvatting van de Franse regelgeving met betrekking tot het boekenbedrijf, de Code de la librairie (1744). Het systeem bestond al vóór 1762 maar werd rond 1760 frequent toegepast, in het bijzonder door Malesherbes, die van 1750 tot 1763 de ‘Directeur de la Librairie’ was. Verwees Néaulme met zijn formulering ‘Permission tacite pour le Libraire’ naar zichzelf? Nu was het niet onmogelijk dat een buitenlandse uitgever een Franse permission tacite toegekend werd. Zo kreeg Marc-Michel Rey - met medewerking van Malesherbes - er een voor de eerste druk van Rousseau's Discours sur l'inégalité (1755).Ga naar voetnoot7 Het heeft er echter alle schijn van dat Néaulme verwijst naar de Emile van Duchesne. Nu is juist voor de jaren 1761-1762 het register van die permissions verloren gegaan, maar wij beschikken over voldoende aanwijzingen om aan te mogen nemen dat de bescherming van Malesherbes voor de druk van Duchesne zich in een permission tacite heeft vertaald. Doordat in Frankrijk ook de drukker verplicht was te melden welke werken hij onder handen had, is er een inschrijving uit november 1761 bewaard van de drukker van Duchesne, François-Ambroise Didot: hij verklaarde dat hij werkte aan de druk van Emile waarvoor aan Duchesne een permission tacite was gegeven. Daar komt nog een tweede bewijs bij: een medewerker van Malesherbes heeft deze permission tacite bevestigd. Tenslotte blijkt deze permission ook uit een brief van Néaulme aan Rousseau. Dat Malesherbes, toen hij in moeilijkheden kwam door het verbod op Emile, tegenover zijn vader ontkende dat hij een permission tacite had afgegeven, is dan ook begrijpelijk.Ga naar voetnoot8 | |||||||||
[pagina 95]
| |||||||||
NéaulmeHet bedrijf van Néaulme produceerde tussen 1719 en 1779 meer dan 500 boeken, soms verschenen in samenwerking met andere Nederlandse uitgevers.Ga naar voetnoot9 Het betreft veelal Franstalige boeken en daar zitten enkele malen ook Verlichtingsauteurs bij zoals Voltaire. Zo'n fonds bracht mee dat uitgevers teksten waarvan in Frankrijk geen toestemming voor productie of verspreiding te verwachten was, onder de naam van Néaulme lieten verschijnen. De tweede druk van Emile is het enige werk van Rousseau in zijn fonds; alle andere impressa op boeken van Rousseau met de naam van Néaulme zijn vals. Hoe kunnen we de handelwijze van de Amsterdamse uitgever verklaren? Daartoe moeten we kijken naar het hierboven samengevat weergegeven verhaal van de productie van de beide vroege drukken van Emile. Dan zien we dat de gang van zaken een zeer grote woede bij hem teweeg gebracht moet hebben. Die woede had verschillende oorzaken:Ga naar voetnoot10
| |||||||||
[pagina 96]
| |||||||||
| |||||||||
ConclusieAls ik nu terugkeer naar Néaulmes impressum kan allereerst vastgesteld worden dat het eerste gedeelte, ‘Suivant la Copie de Paris’ (de Parijse kopij volgend) een juiste formulering is: dit boek afficheert zich terecht als een herdruk, gezet naar de eerste, Parijse druk; bovendien had de auteur er nog correcties in kunnen aanbrengen. Het tweede deel van het impressum (‘avec permission tacite pour le Libraire’) kan, denk ik, verklaard worden uit de woede van de meervoudig bedrogen uitgever. Duchesne had zich de aan Néaulme toegewezen niet-Franse markt toegeëigend, en de Nederlander wilde wraak nemen: hij deed zíjn editie - door de constructie van de permisssion tacite te volgen - lijken op een voor de Franse markt bedoelde druk. Hierbij moeten we bedenken dat hij wist dat een dergelijke toestemming inderdaad aan Duchesne afgegeven was. Néaulme zal gedacht hebben: ‘Als Duchesne mijn privilege steelt, dan steel ik zijn “privilege” [namelijk zijn permission tacite].’ Maar zijn woede was in feite machteloze woede: hij was voorbijgegaan aan de eis dat een permission tacite niet expliciet mocht worden vermeld en kon verder niets doen.Ga naar voetnoot11 Hij moet dit beseft hebben, en zijn handelwijze moet dan gezien worden als een uit zijn woede voortgekomen farce, een farce echter die een doel diende: kopers zouden nu kunnen denken dat dit boek een in Frankrijk gedrukte illegale uitgave was, gezet naar die van Duchesne (‘la Copie de Paris’). Dit betekent dat het boek voor Franse lezers aantrekkelijk was. Aldus kon de Amsterdamse uitgever zijn Parijse collega alsnog treffen. Dit expliciete gebruik van de notie permission tacite is misschien wel uniek: ik ken geen ander voorbeeld van een dergelijk impressum. | |||||||||
[pagina 97]
| |||||||||
Een benadering vanuit het gezichtspunt van Rousseau - die correspondeerde met Malesherbes, Duchesne, Néaulme, Rey en verscheidene andere betrokkenen - zou het beeld opgeleverd hebben van een auteur die als producent van teksten zelfbewust in het veld van de boekenwereld staat en daarbij voortdurend zijn eigen belangen nastreefde.Ga naar voetnoot12 Hierboven heb ik de vroege drukgeschiedenis van Emile voornamelijk bekeken vanuit het standpunt van uitgever Néaulme, en dat biedt weer een heel ander perspectief. |
|