Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 22
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Jos van Heel
| |
[pagina 142]
| |
aan geleerden, verzamelaars, antiquiteitenjagers en dieven (niet altijd verschillende personen) en zo het slachtoffer worden van beschadiging, verminking, verdeling en gehele of gedeeltelijke vernietiging. Ongeveer 260 jaar geleden werd een geheel nieuwe bron van antieke teksten blootgelegd. In 1752 vonden onderaardse opgravingen plaats in een Romeinse villa aan de voet van de Vesuvius, dichtbij het antieke Herculaneum. Toen daarin een verkoolde bibliotheek werd aangetroffen, kwamen voor het eerst antieke boeken in de vorm van papyrusrollen aan het licht.Ga naar voetnoot6 Deze unieke vondst werd later aangevuld met een inmiddels tot een massale stroom uitgegroeide hoeveelheid antieke papyri die sinds de rijd van de Franse expeditie van 1798 tot heden uit de droge bodem van Egypte te voorschijn komt. Dankzij die papyrusvondsten kon men voor het eerst kennis maken met de in de Oudheid meest gangbare vorm van het boek. Daarnaast droegen de in Herculaneum en Pompeii ontdekte muurschilderingen bij tot de kennis van de iconografie van het antieke boek. De papyri leverden niet alleen nieuwe literaire teksten en zeer oude varianten van reeds bekende teksten, maar ook een schat aan administratieve en particuliere documenten, die onze kennis van de Oudheid bijzonder hebben verrijkt. Een derde belangrijke bron van antieke teksten vormen de inscripties, dikwijls aangebracht op monumenten. Zij maken besluiten bekend of herdenken belangrijke gebeurtenissen in het staatkundige leven of het leven van personen (funeraire monumenten). Een klein aantal bevat historische of filosofische teksten. De beroemdste (en tevens omvangrijkste) inscriptie is die van een zekere Diogenes uit de tweede eeuw na Christus. Hij woonde in Oinonanda, nu bekend als het dorp Incealiler in Zuidwest-Turkije, en was een welgesteld man en tevens overtuigd aanhanger van de epicureïsche heilsleer. Om zijn medeburgers ook op het goede, epicureïsche spoor te brengen, liet hij in de achterwand van een zuilengalerij een inscriptie aanbrengen met de grondbeginselen van het epicurisme. Zijn menslievendheid blijkt ook uit de vorm die hij daarvoor koos. De hoger geplaatste delen van de inscriptie zijn in een grotere letter uitgevoerd dan de lager gelegen delen, zodat ook die vanaf de begane grond goed te lezen waren. Sinds het derde kwart van de negentiende eeuw is men bezig om met veel moeite de inscriptie uit de inmiddels verspreide stenen van de stoa bijeen te sprokkelen. De tot nu bekende tekst is verre van volledig, maar vormt wel één van de belangrijkste bronnen voor de kennis van het antieke epicurisme.Ga naar voetnoot7 | |
Facsimile'sIn dit artikel staan facsimile's van teksten uit de klassieke Oudheid centraal. Zoals al uiteengezet, stammen de teksten uit de klassieke Oudheid, maar de dragers ervan lang niet altijd. Voorts komen alleen facsimile's aan de orde die in druk zijn verschenen - er bestaan ook talloze facsimile's of kopieën in handschrift. Verder versta ik onder een facsimile | |
[pagina 143]
| |
een gedrukte reproductie van een tekst waarin ook de materiële aspecten van schrift, layout en drager in enigerlei vorm zijn verdisconteerd. Ten slotte de beperking in de tijd: hier komen alleen facsimile's aan de orde uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw, met een enkele kleine uitstap voorbij die grenzen. Vóór 1500 werden geen gedrukte facsimile's gemaakt, terwijl de negentiende eeuw tot de introductie van de fotografie niets nieuws te bieden heeft in vergelijking met de achttiende eeuw. De belangstelling voor de drager en andere materiële aspecten van de overgeleverde teksten ontwikkelde zich heel geleidelijk. Dat gebeurde het eerst bij de inscripties, die ook als artefact contemporaine overblijfselen uit de Oudheid waren, en later ook bij de laatantieke handschriften. Door middel van houtsneden en gravures voorzag men tekstedities van voorbeelden van de monumentale context van inscripties of specimina van boekverluchting en schrift.Ga naar voetnoot8 Mag men deze voorbeelden facsimile's noemen of niet? Vanuit een modern gezichtspunt, waarbij men onder facsimile in de regel een zeer nauwkeurige reproductie van een origineel verstaat, zeker niet. Maar de betekenis van facsimile is minder eenduidig dan op het eerste gezicht lijkt en ook onderhevig aan veranderingen in de tijd.Ga naar voetnoot9 De mogelijkheden van de beschikbare reproductietechnieken, de opvattingen over welke aspecten essentieel zijn en welke niet en het doel dat de facsimile moet dienen, zijn van doorslaggevende betekenis bij de beoordeling van het resultaat.Ga naar voetnoot10 Ook na de uitvinding van de fotografie, die de mogelijkheden sterk heeft vergroot, is het probleem van de meerduidigheid nog steeds relevant.Ga naar voetnoot11 Bovendien zijn niet alle aspecten van een handschrift in een facsimile te reproduceren en te onderzoeken.Ga naar voetnoot12 Zo zijn de aard van het papier of het perkament, de watermerken in het papier, het karakter van de inkt in een reproductie van een bladzijde moeilijk weer te geven, en bij andere aspecten moeten er keuzen worden gemaakt. Bij een palimpsest bijvoorbeeld staat men voor de keuze wat men goed zichtbaar wil maken: de uitgewiste, overschreven eerste tekst, de later aangebrachte tekst, of beide? In het vervolg zal voor de gedrukte afbeeldingen van handschriften in plaats van ‘facsimile’ in de regel de neutralere term ‘reproductie’ worden gebruikt. | |
[pagina 144]
| |
Figuur 1. Grafschrift voor Chrysanthes en Lopidia in [Fr. Colonna], Hypnerotomachia Poliphili. Venetië, A. Manutius, 1499, fol. 132r. Den Haag, Museum Meermanno, 004 e 025
Figuur 2. [Fr. Colonna], Hypnerotomachia Poliphili, fol. 132v
Tot in het begin van de negentiende eeuw kwamen dergelijke gedrukte reproducties tot stand door een origineel na te tekenen of over te trekken en de tekening vervolgens op een houtblok, een metalen plaat of later een steen over te brengen. Kleurverschillen werden daarbij doorgaans gereduceerd tot nuances tussen wit en zwart of tussen wit en bruin, en er werd een duidelijke keuze gemaakt van de aspecten die moesten worden weergegeven.Ga naar voetnoot13 De kostbaarheid en omslachtigheid van het procedé brachten met zich mee dat meestal slechts enkele bladen werden gereproduceerd.Ga naar voetnoot14 | |
Typografische reproductiesDe oudste reproducties van teksten uit de Oudheid, waarbij ook materiële aspecten van | |
[pagina 145]
| |
schrift en drager in enigerlei vorm werden verdisconteerd, zijn die van inscripties. Merkwaardigerwijs zijn de oudste mij bekende voorbeelden geen facsimile's van antieke voorbeelden, maar de prachtige afbeeldingen van fake inscripties in de Hypnerotomachia Poli-phili van 1499.Ga naar voetnoot15 De hoofdpersoon van de roman, Poliphilus, is in zijn droom op zoek naar zijn geliefde. Tijdens die zoektocht betreedt hij samen met haar een ruïneveld aan de kust. Hier ziet hij verscheidene grafmonumenten van geliefden met wie het niet goed afliep. De onwaarschijnlijk lange grafinscriptie voor Chrysanthes en Lopidia was zelfs de doorgewinterde zetter van dit boek teveel. Omdat de tekst zo lang was dat hij, in kapitaal gezet, niet helemaal binnen de in hout gesneden lijst van het monument paste, moest de zetter de laatste acht regels in onderkast uitvoeren (figuur 1). De daarop volgende inscriptie leverde weer andere problemen op. Het zetsel van haakse letterstaafjes, geklemd in de ronde opening van de houtsnede, begon tijdens het drukken te bewegen en langzaam naar beneden te zakken. Enkele jaren geleden had ik de gelegenheid om met enkele collega's zes exemplaren van dit boek te vergelijken en daarbij kwam dat verschijnsel duidelijk aan het licht (figuur 2).Ga naar voetnoot16 Met de Hypnerotomachia was de toon gezet. In de Epigrammata antiquae urbis van Mazzochi uit 2521 (figuur 3) werd een grote hoeveelheid antieke inscripties uit Rome gereproduceerd volgens hetzelfde procedé: de kaders in houtsnede, de tekst gezet in kapitaal, de letter die bij inscripties gebruikelijk was.Ga naar voetnoot17 De Epigrammata geven onder meer inscripties op gebouwen (het Pantheon, aquaducten), op koperen platen en op grafmonumenten weer. Ook in de eerste grote inscriptieverzameling, die in 1607 door Janus Gruterus te Heidelberg werd gepubliceerd, vinden we ditzelfde procedé toegepast, bijvoorbeeld bij enkele van de monumenten op bladzijde 1 (figuur 4).Ga naar voetnoot18 Met deze werkwijze kon men een indruk geven van de vorm van het monument en de regelindeling en woordverdeling van de tekst, maar niet van de vorm van de letters en de spatiëring. De afbeelding van het altaar midden op deze bladzijde, met reliëfs op de voor- en zijkanten, is echter geheel in houtsnede uitgevoerd. Anders dan de titel doet vermoeden, komen in deze verzameling inscripties ook afbeeldingen van fragmenten van een antiek handschrift voor. Deze beroemde Codex argenteus, die nu te Uppsala wordt bewaard, werd omstreeks 520 in Ravenna vervaardigd en bevat een gotische vertaling van de evangeliën die in de vierde eeuw tot stand kwam.Ga naar voetnoot19 Omstreeks 1573 maakte Arnoldus Mercator (1537-1587), zoon van de bekende cartograaf, getekende kopieën van enkele fragmenten van het handschrift, dat | |
[pagina 146]
| |
zich toen in de abdij van Werden, niet ver van het Duitse Essen bevond, onder andere van het Onze Vader. Bij gebrek aan geschikt lettermateriaal moest de gotische tekst in hout worden gesneden. In een kolom parallel aan die van de reproductie van de fragmenten werd een transcriptie en een vertaling afgedrukt. Figuur 3. Epigrammata antiquae urbis. Rome, J. Mazzochi, 1521, fol. 11v. Den Haag, Museum Meermanno, 006 c 017
Figuur 4. Inscriptiones antiquae totius orbis Romani. Ed. J. Gruterus. [Heidelberg], erven H. Commelinus, [1602], 1. Leiden, Universiteitsbibliotheek, 759 b 62
In 1600 publiceerde het Leidse filiaal van de drukkerij van Plantijn een opmerkelijk boek van de zeventienjarige Hugo de Groot. Het bevatte naast de Griekse tekst van een leerdicht over de hemelverschijnselen door Aratus (315-245 v. Chr.) ook de nog niet eerder gepubliceerde Latijnse vertaling van die Phaenomena door Germanicus (16/15 v. Chr. - 19 n. Chr.), een lid van de keizerlijke familie (figuur 5).Ga naar voetnoot20 Grotius baseerde zijn editie van die vertaling op een negende-eeuws verlucht Karolingisch handschrift uit eigen bezit, dat later na allerlei omzwervingen met de bibliotheek van Isaac Vossius in de universiteitsbibliotheek van Leiden terecht is gekomen.Ga naar voetnoot21 Grotius volgde het voorbeeld van het handschrift door tekst en beeld op tegenover elkaar liggende pagina's weer te geven, maar bij de verdeling van de tekst over de pagina's ging hij zijn eigen weg. De miniaturen liet hij door Jacob de Gheyn graveren. Deze editie is dus voor zover het de gegraveerde afbeeldingen betreft een facsimile, al volgde De | |
[pagina 147]
| |
Gheyn zijn voorbeeld vooral in contouren en veroorloofde hij zich in de details grote vrijheden. Dit facsimileren was niet geheel onschuldig, want de bladen van het manuscript werden op verscheidene plaatsen doorgeprikt om de contouren van de voorstellingen op papier te kunnen overbrengen. Deze uitgave van Grotius kan men met recht als de eerste facsimile-uitgave van een geheel handschrift beschouwen. Figuur 5. Syntagma Arateorum. Ed. H. Grotius. ([Leiden], Chr. Raphelengius, 1600, 20-21. Den Haag, Museum Meermanno, 005 e 038
In 1660 verscheen bij de Amsterdamse drukker Joost Pluymer een editie van De castrametatione, een werk dat traditioneel werd toegeschreven aan Hyginus Gromaticus, een landmeter die rond het jaar 100 van onze jaartelling werkzaam was, maar dat vermoedelijk uit de derde eeuw stamt.Ga naar voetnoot22 Het was in 1603 voor het eerst uitgegeven door de Leidse geleerde Petrus Scriverius (1576-1660) naar een codex uit de zesde eeuw uit de bibliotheek van Erasmus, die hij van de Franeker hoogleraar Johannes Arcerius (1538-1604) had geleend.Ga naar voetnoot23 Ondanks | |
[pagina 148]
| |
dringende verzoeken van Arcerius' zoon Sixtus (1578-1623) om het handschrift terug te sturen, deed Scriverius dat niet. Hij verzag het ongegeneerd van zijn eigendomsmerk en leende het later aan de erudiete edelman Rabo Herman Schele (1620-1662) uit voor de uitgave van 1660. Toen na het overlijden van Scriverius in 1663 diens bibliotheek werd geveild, werd het handschrift door hertog August aangekocht voor zijn bibliotheek in Wolfenbüttel.Ga naar voetnoot24 Figuur 6. Hyginus Gromaticus en Polybius Megalopolitanus, De castris Romanis. Ed. R.H. S[chele]. Amsterdam, J. Pluymer, 1660, 1. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, xl.05883
Scriverius nam niet alleen de door hem geredigeerde editie op, maar gaf ook een typografisch facsimile van het handschrift (figuur 6), waarin de precieze tekst (in scriptura continua), de woordafbreking en de afkortingen van het origineel gereproduceerd | |
[pagina 149]
| |
worden, maar niet het schrifttype en niet de natuurlijke lichte onregelmatigheid van een geschreven regel.Ga naar voetnoot25 Figuur 7. P. Vergili Maronis codex antiquissimus a Rufio Turcio Aproniano V.C. distinctus et emendatus. Ed. P.F. Foggini. Florence, D.M. Manni, 1741, p. 146-147. Den Haag, Museum Meermanno, 005 e 040
| |
Typografische facsimile'sVóór de komst van de lithografie en vooral de fotografie was het bij handschriften van enige omvang praktisch onuitvoerbaar om alle bladzijden als afbeelding te reproduceren. Toch groeide het besef dat het van belang was ook de lezing van één handschrift, zeker als het oud was, integraal te reproduceren en ook aandacht te schenken aan het schrift en de correcties. In de loop van de achttiende eeuw zijn er daarom pogingen gedaan om met typografische middelen facsimile's te produceren die ook deze aspecten recht zouden doen. Een eerste voorbeeld daarvan is een editie van Vergilius die in 1741 te Florence onder redactie van Pietro Francesco Foggini (1713-1783) verscheen.Ga naar voetnoot26 Het is een reproductie van een handschrift uit de Biblioteca Laurenziana te Florence dat van het eind van de vijfde eeuw dateert en bekend staat als de Vergilius Mediceus. De tekst is gezet in de kapitalen van een bestaand lettertype dat voor deze gelegenheid werd aangepast; de correcties in het handschrift zijn herkenbaar doordat ze in rood zijn gedrukt (figuur 7). De aanpassing van het lettertype aan de rustica betrof echter | |
[pagina 150]
| |
slechts een paar letters: de a, de u/v, en de y. Vergelijking met een willekeurige bladzijde van het origineel (zoals gereproduceerd in de fotografische facsimile van 1931), maakt duidelijk dat deze poging weinig geslaagd is. De lichte helling en de vloeiende beweging van de rustica, en het subtiele hoogteverschil tussen de verschillende letters (denk aan de f en de l) zijn in het facsimile niet terug te vinden, laat staan de wat beweeglijke lijn van de letters in een regel. Het werk was in de eerste plaats een aantrekkelijke bibliofiele uitgave zonder veel wetenschappelijke betekenis.Ga naar voetnoot27 Al eerder in de achttiende eeuw, omstreeks 1714, was er een poging gedaan om een typografisch facsimile te vervaardigen van de Codex Alexandrinus, een vijfde-eeuws bijbelhandschrift in het Grieks, dat op dat moment als onderdeel van de Koninklijke Bibliotheek in de Cotton Library te Londen werd bewaard en zich nu in de British Library bevindt.Ga naar voetnoot28 Het bleef echter bij een proefvel met een fragment van het boek Openbaring.Ga naar voetnoot29 Pas in 1786 kwam van het Nieuwe Testament uit deze codex een typografisch facsimile tot stand, gedrukt door John Nichols met een unciaal in drie korpsen die Joseph Jackson speciaal voor deze uitgave had gesneden.Ga naar voetnoot30 Een ander voorbeeld van een typografisch facsimile is de editie die Thomas Kipling in 1793 publiceerde van de Codex Bezae, een Grieks-Latijns bijbelhandschrift met de tekst van de Evangeliën en Handelingen.Ga naar voetnoot31 Het handschrift stamt uit de vijfde eeuw en kwam in 1581 als een geschenk van Théodore de Bèze naar Cambridge, waar het nu in de universiteitsbibliotheek berust.Ga naar voetnoot32 Joseph Jackson sneed voor deze editie een Griekse en een Latijnse unciaal in twee korpsen (één voor de broodletter en één voor de afkortingen, interlineaire correcties en regeleinden die in kleiner schrift zijn uitgevoerd), zodat Kipling het tekstbeeld van elke pagina van het handschrift kon reproduceren (figuur 8). Hoewel het resultaat heel wat beter is dan bij Foggini's Vergiliuseditie, blijft het onbevredigend. De letters zijn weliswaar gesneden naar het voorbeeld van die in het handschrift, maar elke letter van het alfabet is op alle plaatsen waar hij voorkomt precies hetzelfde. De regels zijn kaarsrecht en alles wat zich buiten de tekstspiegel bevindt - zoals foliëring en paginanummering - is weggelaten. Toen de bijbelgeleerde Scrivener ongeveer zestig jaar later het werk van Kipling besprak, uitte hij waardering voor de nauwkeurigheid van de transcriptie van de tekst en de technische prestaties van de lettersnijder, de zetter en de drukker, maar bestempelde deze editie als onbruikbaar voor de beoefening van en het onderwijs in de tekstkritiek, het doel waarvoor zij was vervaardigd.Ga naar voetnoot33 Een van de zwakheden van deze typografische facsimile's is dat zij niet zozeer een fac- | |
[pagina 151]
| |
simile, als wel een imitatie van het origineel zijn en dus voor wetenschappelijk onderzoek onbruikbaar. Figuur 8. Codex Theodori Bezae Cantabrigiensis, Evangelia et Apostolorum Acta complectens. Ed. Th. Kipling. Cambridge, Cambridge University Pres, 1753, p. 186. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, xp.05200
Toch zijn er tot in de twintigste eeuw typografische facsimile's gemaakt (vooral van vroege gedrukte werken, waaronder de Gutenbergbijbel) die deze pretentie wel hadden. In de Fonderies de caractères van Charles Enschedé bijvoorbeeld worden voorbeelden van pagina's van incunabelen en andere oude drukken gegeven die met op oude matrijzen | |
[pagina 152]
| |
gegoten letters nieuw waren gezet.Ga naar voetnoot34 De boekhistoricus Bonaventura Kruitwagen O.F.M. maakte korte metten met de wetenschappelijke pretenties van de deftige drukkerij directeur door in een artikel een foto van een bladzijde uit een Nederlandse incunabel af te drukken met daarbij een doorzichtig strookje papier waarop zes regels van Enschedé's facsimile van dezelfde bladzijde te zien waren. Zo kon elke leek zien wat er mis was.Ga naar voetnoot35 Net als Foggini's Vergiliusuitgave weerspiegelt Kiplings facsimile van de Codex Bezae de technische beperkingen van zijn tijd, maar nog meer de benadering van handschriften als louter tekstdragers. Op de uitgave van Kipling is volstrekt van toepassing wat in een recent kritisch commentaar werd gezegd over het typografisch facsimile van de Codex Vaticanus (Vat. gr. 1209) uit 1857:Ga naar voetnoot36 ‘No attention was paid to distinguish readings of the first hand versus correctors. There was no detailed examination of the manuscript's characteristics. As a consequence, this edition was deemed inadequate for critical purposes’.Ga naar voetnoot37 In 1675 publiceerde de geleerde jezuïet Daniel van Papenbroeck (ook Papebroch genoemd), een Bollandist uit Antwerpen, een geruchtmakende verhandeling waarin hij beweerde dat alle oorkonden die ouder waren dan de zevende eeuw en bijna alle oorkonden uit de Merovingische periode vervalsingen waren.Ga naar voetnoot38 De degelijkheid van het werk van de Parijse benedictijnen, die bezig waren de bronnen van de geschiedenis van hun orde te verzamelen en uit te geven, kwam daarmee in het geding. In 1681 publiceerde Jean Mabillon met zijn De re diplomatica een antwoord op de stelling van Van Papenbroeck.Ga naar voetnoot39 Mabillons monumentale werk - in feite het begin van de oorkondenleer, de codicologie en de paleografie - is ook in dit verband van belang. Als eerste deed hij een poging de ontwikkeling van het Latijnse schrift te documenteren en te dateren en hij voegde aan zijn tekst afbeeldingen toe van de schriftsoorten die hij behandelde. Zo nam hij schriftspecimina op van verschillende laatantieke Vergiliuscodices. Eén van die codices was de Vergilius Mediceus, waarvan het typografisch facsimile in het voorafgaande al aan de orde is geweest. Het handschrift kwam in de late vijfde eeuw tot stand. Uit een aantekening aan het eind van de Bucolica blijkt dat het handschrift gecorrigeerd werd door een zekere Turcius Rufius Apronianus Asterius in het jaar dat hij consul was. Dankzij een inscriptie weten we dat dit het jaar 494 moet zijn. Mabillon reproduceerde de eerste vier versregels van de Aeneis (nr. 4: ‘Ex Virgilio Florentino’) naar een getekende kopie van Antonio Magliabecchi en drukte | |
[pagina 153]
| |
aan de voet van de pagina een transcriptie van de aantekening van Asterius af(figuur 9).Ga naar voetnoot40 De bladzijde met deze aantekening werd gereproduceerd in de Vergiliuseditie van Petrus Burmannus Secundus uit 1746 (figuur 10), vergezeld van een nog niet eerder gepubliceerde uiteenzetting van Nicolaas Heinsius (1620-1681) over de codex en de aantekening.Ga naar voetnoot41 De gravure was in opdracht van de Florentijnse medicus Antonio Cocchi (1695-1758) vervaardigd en via Jacques Philippe d'Orville (1696-1751) in handen van Burman gekomen, die hem vermoedelijk liet nasnijden.Ga naar voetnoot42 In ieder geval lezen we aan de voet van de afbeelding ‘N.V. Frankendaal fecit’. Nicolaas van Frankendaal (1720-1791) was een in Amsterdam werkzaam grafisch kunstenaar. Figuur 9. J. Mabillon, De re diplomatica. Parijs, L. Bilaine, 1681, p. 354. Den Haag, Museum Meermanno, 125 b 005:01
Het volgende Vergiliushandschrift dat we bespreken is de Vergilius Romanus uit de Vaticaanse bibliotheek (Vat. lat. 3867), een verluchte codex die uit de late vijfde eeuw stamt en vrijwel de volledige tekst van Vergilius bevat. In 1633 liet de antiquarius Cassiano dal Pozzo (1588-1657) acht van de vierentwintig miniaturen natekenen en in 1677 publiceerde Pietro Santi Bartoli (1635-1700) gravures naar die tekeningen.Ga naar voetnoot43 Wanneer men de eerste miniatuur (die bij het eerste Bucolicon) in de | |
[pagina 154]
| |
versie van Bartoli (figuur 11) goed bekijkt, ziet men hoe de tekenaar en/of Bartoli de wat onhandig getekende miniatuur bijschaafde(n), een landschap als achtergrond toevoegde(n) en de gehele voorstelling in een kader plaatstee(n). Figuur 10. Reproductie van een pagina uit de Vergilius Mediceus, in Vergilius, Opera. Ed. P. Burmannus Secundus, dl. 1. Amsterdam, J. Wetstein, 1746, tussen p. xxxvi en xxxvii. Leiden, Universiteitsbibliotheek, 122 b 2
Bartoli zag er kennelijk, ondanks zijn openlijk beleden antiquarische oriëntatie, geen been in om zijn voorbeelden bij te werken en te verbeteren.Ga naar voetnoot44 Na zijn overlijden in 1700 werden de reproducties gebundeld en samen met een schriftspecimen gepubliceerd in 1725, 1741 en 1782.Ga naar voetnoot45 Een schriftspecimen | |
[pagina 155]
| |
van deze codex was al in 1681 door Mabillon gepubliceerd in zijn De re diplomatica.Ga naar voetnoot46 Bartoli geeft een wat uitvoeriger voorbeeld van de fraaie capitalis rustica (figuur 12).Ga naar voetnoot47 Figuur 11. Antiquissimi Virgiliani codicis fragmenta et picturae ex Bibiotheca Vaticana: ad priscas imaginum formas a Petro Sancte Bartholi incisae. Rome, 1741, fol. 1r. Den Haag, Museum Meermanno, 005 a 018
Figuur 12. Antiquissimi Virgiliani codicis fragmenta, fol. 4r
Een derde Vergiliushandschrift, geschreven in de monumentale capitalis quadrata, dateert vermoedelijk uit de vierde eeuw. Ooit be-waard in de bibliotheek van het klooster van Saint-Denis bij Parijs, raakte het tijdens de godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw in andere handen en werd het uiteengerukt. Nu zijn er nog maar zeven bladen over: vier in de Vaticaanse bibliotheek en drie in de Staatsbibliothek te Berlijn.Ga naar voetnoot48 De Berlijnse bladen werden in 1862 op een veiling in Den Haag gekocht, samen met enkele andere handschriftfragmenten.Ga naar voetnoot49 Ten tijde van Mabillon bestond er nog een achtste blad, dat in het bezit was van de bibliofiel Pierre Pithou († 1687). Van dit blad zijn de eerste vier regels gereproduceerd in de appendix bij de tweede uitgave van De re diplomatica, die in 1709 postuum verscheen onder redactie van Théodore Ruinart (figuur 13).Ga naar voetnoot50 Aangezien het blad, dat | |
[pagina 156]
| |
zich later in de collecties Le Pelletier en De Rosambo bevond, nu verloren lijkt te zijn, is het facsimile het enige dat ons ervan rest. Figuur 13. J. Mabillon, Librorum de re diplomatica supplementum. Parijs, C. Robustel, 1704, 637. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit, xr.05105
Bij de tot nu toe genoemde handschriften ging het steeds om handschriften met teksten die al lang bekend waren. Een volkomen andere situatie deed zich voor bij een handschrift uit de Vaticaanse bibliotheek, dat in de achtste eeuw was vervaardigd en het commentaar van Augustinus op de psalmen bevatte (Vat. Lat. 5757). Niet lang na zijn benoeming in 1819 ontdekte de nieuwe bibliothecaris van de Vaticaanse bibliotheek, Angelo Mai (1782-1854), dat onder de tekst van Augustinus een verloren gewaand geschrift van Cicero schuilging. De tekst van Augustinus was aangebracht op schoon gepoetste perkamenten bladen waarop in de vierde eeuw Cicero's werk Over de staat (De republica) was geschreven. Op de spectaculaire vondst volgden niet minder spectaculaire ingrepen: het handschrift werd uit elkaar gehaald en met chemicaliënGa naar voetnoot51 behandeld om de uitgewiste tekst beter leesbaar te maken - met op termijn desastreuze gevolgen. In 1822 publiceerde Mai zijn reconstructie van de tekst van Cicero's werk. Zijn publicatie sloeg in als een bom, vooral door de betekenis van de vondst en niet zozeer vanwege de kwaliteit van de editie. Aan de uitgave was een uitslaande plaat toegevoegd | |
[pagina 157]
| |
waarop stukken tekst van Cicero onder de Augustinustekst in gravure was vastgelegd (figuur 14).Ga naar voetnoot52 Figuur 14. Cicero, De re publica. Ed. A. Mai. Rome, 1822, plaat na p. lvi. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 940 f 68
De plaat toont fragmenten die inhoudelijk interessant zijn, maar laat nergens zien dat Cicero's tekst in twee kolommen verborgen gaat onder een tekst van Augustinus die in één kolom was geschreven. In 1934 verscheen een wetenschappelijke facsimile-editie die de relatie tussen boven- en ondertekst duidelijk laat zien, maar ook Cicero's definitie van staat, door Mai als voorbeeld gekozen, in zijn codicologische context toont.Ga naar voetnoot53 De ontdekking in 1732 van de verkoolde bibliotheek van Herculaneum in wat nu de Villa dei papiri heet, riep grote verwachtingen op.Ga naar voetnoot54 Zouden nu eerder verloren gewaande delen van het werk van Livius en Tacitus te voorschijn komen? De slechte conditie van de papyrusrollen die in de ondergrondse omgeving langs organische weg waren verkoold en buitengewoon bros waren geworden, maakte het moeilijk ze te openen en de aard van de teksten vast te stellen. Aanvankelijk koos men voor een destructieve aanpak: laag voor laag werd de rol afgepeld, waarbij steeds de tekst die aan het licht kwam, werd nagetekend. Het eindresultaat was een hoop as en een serie getekende kopieën die niet meer gecontroleerd konden worden, en dat nog wel bij teksten die uiterst moeilijk leesbaar waren. Helaas is een aantal papyrusteksten alleen in deze vorm bewaard gebleven. Met de komst in 1756 van bibliothecaris Antonio Piaggio (1713-1797), afkomstig van de Vaticaanse bibliotheek, werd het roer omgegooid. Piaggio ontwikkelde een apparaat om de papyrusrollen af te wikkelen, dat tot in de twintigste eeuw dienst heeft gedaan. De bereikbare ach- | |
[pagina 158]
| |
terzijde van de papyrus werd met een dun membraan versterkt en daaraan werden draden bevestigd. Door nu de bovenste laag voorzichtig los te maken en de draden met een soort vioolsleutels te spannen kon de rol stukje bij beetje afgewikkeld worden, waarbij het proces van versterken van de achterzijde zich steeds herhaalde. De vorderingen waren in de regel slechts enkele centimeters per dag. De afgerolde papyrus werd doorgaans op regelmatige afstanden doorgesneden en de zo ontstane stukken werden gemonteerd (cornici) om hanteerbare eenheden te krijgen. Piaggio's meesterschap is te zien aan de enige papyrus die in zijn volle lengte bewaard is gebleven, een exemplaar van Philodemus' De musica van vier meter lang. Figuur 15. Herculanensium voluminum quae supersunt. Vol. i. Ed. C.M. Rosini. Napels, Regia typographia, 1793, p. 1. Leiden, Universiteitsbibliotheek, 489 a 1
Na het afwikkelen werd de tekst van de papyrus door tekenaars gekopieerd. Vervolgens werd de kopie gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. De bedoeling was de tekening te laten graveren en de gravures met een transcriptie van de Griekse tekst en een Latijnse vertaling te publiceren (figuur 15). De publicatie volgens dit stramien werd een lijdensweg: tussen 1793 en 1855 verschenen er slechts tien delen.Ga naar voetnoot55 De ontvangst ervan in de wetenschappelijke wereld was koel. Men vond de wetenschappelijke kwaliteit van de uitgave, die geheel in Napolitaanse handen | |
[pagina 159]
| |
was gehouden, niet hoog. Daar kwam nog bij dat de teksten, voor het grootste deel van epicureïsche signatuur, niet aan de verwachtingen (grote schrijvers van de oudheid) en de smaak (het epicurisme had geen goede pers) beantwoordden. De elf delen die tussen 1862 en 1876 volgden, bevatten alleen gravures.Ga naar voetnoot56 De tekeningen zijn doorgaans nauwkeuriger dan de gravures. Bovendien zijn van een aantal papyri twee series getekende kopieën bewaard gebleven (in Napels en in Oxford). Maar aangezien de tekenaars naar het aantal woorden werden betaald, kwamen sommigen in de verleiding lege of onleesbare stukken naar eigen goeddunken op te vullen en zo hun inkomen te vergroten. Hoewel dat in sommige gevallen aantoonbaar is, kan het in andere niet meer aan het origineel getoetst worden. Een groot probleem bij deze papyri zijn de sovraposti en sottoposti: fragmenten van de bovenliggende of onderliggende lagen in de rol die aan het papyrusoppervlak blijven kleven en als zodanig niet gemakkelijk herkenbaar zijn. In de tekeningen en gravures is hiervan geen spoor te vinden. De facsimile's van de papyri van Herculaneum zijn weinig geschikt voor wetenschappelijk gebruik, al zijn ze soms de enige bron. De facsimile's die in dit artikel aan de orde zijn gekomen, stonden in dienst van de filologie. Men werkte aan het vervaardigen van betrouwbare edities van antieke teksten en richtte zich daarbij op de oudste handschriften die men kon vinden. Een specimen van een dergelijk handschrift onderstreepte het belang ervan. Met de opkomst van de wetenschappelijk tekstkritiek in de achttiende eeuw, kwam ook het handschrift als artefact in het vizier. Geleidelijk ontwikkelde zich het inzicht dat de materiële aspecten van een handschrift van groot belang kunnen zijn om de geschiedenis en de overlevering van de tekst te begrijpen. De typografische facsimile's van de evangelieteksten waren als concept al achterhaald toen ze net klaar waren. Pas met de uitvinding van de fotografie werd het mogelijk reproducties te vervaardigen die bij de filologische arbeid behulpzaam konden zijn. Bij een facsimile gaat het altijd over een betrekkelijke overeenstemming tussen kopie en origineel. De normen die daarbij gehanteerd werden en worden zijn mede bepaald door de beschikbare reproductietechnieken, maar ook door de opvattingen over welke aspecten essentieel zijn en welke niet, en door het doel dat een facsimile moet dienen. Daardoor kunnen facsimile's van handschriften dikwijls grote verschillen ten opzichte van het origineel vertonen. Bij mechanisch vervaardigde reproducties, zoals tekeningen, houtsneden, gravures, etsen en lithografieën, worden ‘niet-essentiële’ aspecten weggelaten en bij fotografische reproducties kunnen beelden geretoucheerd of gemanipuleerd worden.Ga naar voetnoot57 Bovendien lenen sommige aspecten van handschriften zich niet of slecht voor fotografische weergave. Daarom blijft het ook in het tijdperk van grootschalige verfilming en digitalisering van handschriften nodig om terug te (kunnen) gaan tot de bronnen. | |
[pagina 160]
| |
Figuur 1. Titelblad van Cryn van Zuyderhoudt, Een A,B,C Boek (...). Leiden, Universiteitsbibliotheek, ltk 1889
|
|