Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 22
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Bart Besamusca
| |
[pagina 124]
| |
groot. Als de overlevering ons niet bedriegt, bood slechts één Arturroman in de ogen van de drukkers vertrouwenwekkende verkoopkansen. Tussen 1534 en 1544 publiceerde de Antwerpse drukker Symon Cock de Historie van Merlijn, een vertaling van een Engelse tekst die in 1510 door Wynkyn de Worde in Londen gedrukt werd.Ga naar voetnoot5 Ik meen dat we deze literaire ontwikkeling beter begrijpen als de lotgevallen van een derde, minder dominerende, Middelnederlandse verhaaltraditie in de beschouwing betrokken worden. In afwijking van Artur en Karel de Grote kreeg Alexander de Grote in de handschriftperiode slechts in beperkte mate aandacht. Zijn geschiedenis kwam voor in de Bijbelvertaling van 1360, zoals hieronder zal blijken, en hij was een van de Negen Besten, de negen vorsten die in de late Middeleeuwen als de beste heersers van alle tijden gezien werden.Ga naar voetnoot6 Maar de enige Middelnederlandse auteur die hem een eigen podium verschafte, was Jacob van Maerlant, die rond 1260 de Alexandreis van Gautier de Châtillon bewerkte, hetgeen resulteerde in de omvangrijke verstekst Alexanders geesten.Ga naar voetnoot7 Tegen deze achtergrond is het ronduit verrassend dat uitgerekend een verhaal over Alexander de Grote in de beginjaren van de boekdrukkunst in de Lage Landen op de pers gelegd werd en bovendien een succesnummer bleek. In een periode van nog geen vijftien jaar werd de Historie van Alexander niet minder dan vier maal gedrukt. Deze uitgaven, alle in kwarto, verschenen tussen 1477 en 1491. Ik bespreek deze drukken hierna, met bijzondere aandacht voor de drukgeschiedenis en de strategieën die de opeenvolgende drukkers ontwikkelden om de aantrekkelijkheid van hun producties te vergroten. In de laatste paragraaf van deze bijdrage wend ik mijn analyse van de vier drukken aan om het contrast tussen de productie van Artur- en Karelromans in de overgangsperiode van handschrift naar druk beter te begrijpen. | |
De druk van Gheraert Leeu uit 1477Ga naar voetnoot8Vier jaar na de eerste gedateerde gedrukte boeken in de Lage Landen produceerde Gheraert Leeu in Gouda zijn eerste uitgaven. Op 24 mei 1477 verscheen Epistelen en Evangeliën, gevolgd door Die vier utersten op 6 augustus, Liden ende passie ons Heren Jesu Christi op 10 september en de Historie van Alexander op 7 oktober 1477.Ga naar voetnoot9 De laatste uitgave in het rijtje is een ijkpunt in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur, want het gaat om de eerste Nederlandstalige niet-religieuze tekst die van de pers kwam.Ga naar voetnoot10 Van deze druk is één exem- | |
[pagina 125]
| |
plaar overgeleverd, dat bewaard wordt in de Berlijnse Staatsbibliothek onder signatuur Inc. 4894.Ga naar voetnoot11 De inhoud van het boek wordt als volgt geïntroduceerd: ‘Hier beghint die historie, dat leven ende dat regiment des alre grootsten ende machtichsten coninc Alexanders, die heer was ende prince alle der werelt’ (fol. A1r, r. 1-4).Ga naar voetnoot12 Aan het einde van het boek wordt de geschiedenis van Alexander afgerond met de zin ‘Hier heeft Alexanders regiment eynde’ (fol. H7v, r. 8), gevolgd door de gedrukte initialen g en l (r. 9) en een colofon: ‘Dit boeck is voleyndet ter Goude in Hollant int jaer ons Heren doemen screef dusent vier hondert ende lxxvij, den vij. dach van october’ (r. 10-12). De rood onderstreepte, gedrukte zin ‘Lof heb God inden hoechsten’ (r. 13) sluit de tekst af. Leeu selecteerde een opmerkelijke bron voor zijn Historie van Alexander. Als kopij benutte hij niet een tekst die al in de handschriftelijke periode afzonderlijk circuleerde, zoals hij deed voor Reynaerts historie, die hij twee jaar later, in 1479, in een prozabewerking publiceerde, maar koos hij een tekstgedeelte dat geïsoleerd werd uit een veel groter geheel.Ga naar voetnoot13 Het gaat om de gigantische historiebijbel die door een kartuizermonnik uit het Vlaamse Herne in de jaren 1360-1361 voltooid werd.Ga naar voetnoot14 Deze Middelnederlandse vertaling van de historische boeken van de Bijbel, het Nieuwe Testament en de Handelingen van de Apostelen, die in de secundaire literatuur de Bijbelvertaling van 1360 of de Hernse Bijbel genoemd wordt, bevat ook het verhaal over Alexander de Grote, bewerkt naar Maerlants Spiegel historiael (Eerste Partie, Boek iv, Cap. 1-64) en aangevuld met gegevens uit Petrus Comestors Historia scholastica en Maerlants Alexanders geesten.Ga naar voetnoot15 Of de tekst, die in de handschriftelijke overlevering direct voorafgaat aan Makkabeeën 1 en 2, van de hand van de kartuizermonnik is, dan wel van een andere auteur, is geen uitgemaakte zaak.Ga naar voetnoot16 Leeu heeft deze geschiedenis van Alexander in zijn druk met succes losgemaakt uit de Bijbelse traditie en zo een zelfstandig bestaan gegeven. Alleen de abusievelijk gehandhaafde terugverwijzing ‘also hier voer inder coningen boec gescreven es’ (fol. D7r, r. 11-12; vgl. H, p. 95, cap. 33, r. 23)Ga naar voetnoot17 verraadt dat de tekst eerder in een andere verhaalcontext gefunctioneerd heeft. Van de geschiedenis van Alexander zoals die in de Bijbelvertaling van 1360 voorkomt, zijn ten minste acht tekstgetuigen bewaard gebleven, die in twee groepen uiteen vallen, zo laat het variantenonderzoek van Hoogstra zien.Ga naar voetnoot18 De lezingen van Leeu's tekst sluiten keer op keer aan bij de tweede groep. Bij wijze van voorbeeld kan de passage dienen waarin beschreven wordt hoe Alexander na zijn overwin- | |
[pagina 126]
| |
ning op de Perzische vorst Darius zijn Griekse zeden terzijde schuift: ‘Als Darius doot was ende begraven, so hief op Alexander die seden van Pertsen an sijn cleder ende an sijn ghewaden ende hy droech die crone van Pertsen ende liet varen die castume [lees: costume] van Macedonien’ (fol. D6v, r. 7-11). Blijkens Hoogstra's variantenapparaat komt deze lezing overeen met de tekst van de tweede subgroep, terwijl de eerste groep een verkorte lezing bewaart, die door een ogensprong (via ‘Pertsen’) tot stand gekomen lijkt te zijn: ‘Als Darius doot was ende begraven, so hief Alexander op die zeden van Persen en liet varen die costume van Macedoniën’ (H, p. 94, cap. 33, r. 1-2).Ga naar voetnoot19 S.S. Hoogstra en W.P. Gerritsen hebben er in het verleden reeds op gewezen dat Leeu's tekst zeer grote verwantschap vertoont met een specifieke redactie in de tweede groep: de tekst die in het Utrechtse handschrift 1006 (4 e 3) overgeleverd is.Ga naar voetnoot20 In zijn huidige vorm is deze codex het resultaat van een curieuze samenvoeging van twee codices die in de periode 1470-1480 ontstaan zijn: een handschrift (a) met de zogenoemde Noord-Nederlandse historiebijbel en een handschrift (b) met de Bijbelvertaling van 1360.Ga naar voetnoot21 De samensteller van handschrift 1006, de Antwerpse boekenverzamelaar Peeter Oris (c. 1582-c. 1647), heeft de twee handschriften niet na elkaar ingebonden, maar de katernen losgemaakt en herschikt met de Bijbelse geschiedenis als leidraad.Ga naar voetnoot22 Als gevolg van deze werkwijze bestaan sommige tekstgedeelten uit twee direct op elkaar aansluitende versies van dezelfde verhaalstof. Dat is ook het geval met de geschiedenis van Alexander. Na het boek Esther uit de Bijbelvertaling van 1360 tekent Oris onderaan op folium 350r (ook: b 81r) aan: ‘Hier na volcht die historie van Alexander nader historien int kortte’. Folium 351v is blanco, op folium 352r begint de Noord-Nederlandse versie over Alexander, in de kopregel op de versozijden van de bladen aangeduid als ‘Alexander magnus’.Ga naar voetnoot23 Deze tekst eindigt op folium 364r, op folium 364v noteert de kopiist ‘Hier an volget die hystorie van machabeen’, gevolgd door een kanttekening van Oris: ‘ende eerst noch van allexander na den text’. Vanaf folium 365r (ook: b 82r) lezen we de geschiedenis van Alexander in de versie van de Bijbelvertaling van 1360, eindigend op folium 391v (b 108v). Dat Leeu's tekst de unieke lezingen van de Utrechtse redactie volgt, kan met tientallen bewijsplaatsen gestaafd worden. Ik beperk me tot twee voorbeelden. Als Alexander vijftien | |
[pagina 127]
| |
jaar oud is, wint hij al een toernooi, zo wordt in het zevende hoofdstuk verteld. Even eerder lezen we in de handschriftelijke overlevering dat hij zijn wonderpaard Bucefalus temde toen hij ‘mer een kynt van xiii jaren was’ (H, p. 47, cap. 6, r. 17-18). De corresponderende Utrechtse lezing is onjuist: ‘een kint van achtien jaren’. Deze foutieve lezing vinden we ook in Leeu's tekst (fol. A5r, r. 15-16). Het tweede voorbeeld: in de aanloop naar het tweegevecht met Porrus, de koning van Indië, zoekt Alexander incognito zijn tegenstander op. Porrus informeert naar Alexanders gedrag en leeftijd en krijgt als geruststellend antwoord: ‘Onse coninc hout hem als een out man pleghet, want hy sit in sijn tente byden vuere also hy ghewoen is ende warmt hem’ (H, p. 106-07, cap. 41, r. 16-18). Als enige handschriftelijke redactie bewaart de Utrechtse codex de lezing ‘jonc man’, die ook in Leeu's tekst voorkomt (fol. E4r, r. 16-17). Deze lezing is onzinnig, omdat Porrus er niet door misleid wordt. Heeft Leeu voor zijn Alexanderverhaal het Utrechtse handschrift als kopij gebruikt? Op basis van tekstvergelijking zou men deze vraag bevestigend willen beantwoorden. De tekstuele parallellen zijn buitengewoon talrijk en de varianten die Leeu's tekst ten opzichte van de Utrechtse redactie vertoont, vormen geen tegenargument. Zij wijzen nergens dwingend naar een andere legger dan de Utrechtse tekst, omdat zij ook altijd te begrijpen zijn als ingrepen van iemand die de Historie van Alexander voor Leeu redigeerde.Ga naar voetnoot24 Zo worden in de eerste hoofdstukken tot drie keer toe in Leeu's tekst familierelaties ten overvloede geëxpliciteerd, in afwijking van de Utrechtse redactie (en de andere tekstgetuigen): koning Philips is ‘Olymphias man’ (fol. A2r, r. 14; vgl. H, p. 41, cap. 2, r. 18), Olympias wordt nader aangeduid als ‘die vrouwe, Philips wijf’ (fol. A3r, r. 3; vgl. H, p. 42, cap. 3, r. 11) en zij wordt ‘sijnre vrouwe’ (fol. A3r, r. 14; vgl. H, p. 43, cap. 3, r. 19) genoemd als zij Philips antwoord geeft. Al kunnen deze toevoegingen uit een niet bewaard gebleven handschrift overgenomen zijn, het is veel waarschijnlijker dat zij van Leeu of zijn redacteur afkomstig zijn. Dit geldt ook voor varianten in Leeu's tekst die niet voorkomen in de Utrechtse redactie, maar wel in andere tekstgetuigen. Als Alexander door de inwoners van Jeruzalem begroet wordt, bijvoorbeeld, worden zij in Leeu's tekst ‘poerters’ genoemd (fol. C3v, r. 19-20). Die lezing stemt overeen met de meeste lezingen in de tweede subgroep, terwijl de Utrechtse tekst ‘poerters, den eersamsten poerters’ leest en de eerste subgroep ‘eersamen borgeren’ bewaart (H, p. 76, cap. 22, r. 33). Gezien de tekstgetuigen is het denkbaar dat Leeu's redacteur ‘poerters’ in zijn legger aantrof, maar ten minste evenzeer voorstelbaar is dat hij de lezing van de Utrechtse redactie bekortte. Een zwaarwegend argument tegen de veronderstelling dat het Utrechtse handschrift als kopij voor Leeu gediend heeft, betreft echter de codex zelf. Net als Gerritsen heb ik op de bladen 365-391 (B82-108) vergeefs gezocht naar sporen van het gebruik door zetters, zoals marginale zettekens en inktvlekken.Ga naar voetnoot25 Dat maakt het onwaarschijnlijk dat de bladen in de drukkerij van Leeu gelegen hebben. Zoals Lotte Hellinga onlangs betoogd heeft: The identification of a document (manuscript or printed) as having served as printer's copy can only be based on the presence of compositors' marks in combination with textual features. It cannot be based on textu- | |
[pagina 128]
| |
al features alone. When in the absence of marks textual features indicate a close relationship between a source and a printed edition, the possibility of a no longer extant intermediate copy deserves consideration.Ga naar voetnoot26 Zo'n intermediaire tekst is ook door Gerritsen aangenomen, mede omdat hij het niet goed denkbaar achtte dat de redactionele bewerking van de Utrechtse tekst tijdens het zetten in de drukkerij van Leeu kon hebben plaatsgevonden.Ga naar voetnoot27 Inmiddels weten we echter dat zetters tamelijk vrij met kopij konden omgaan.Ga naar voetnoot28 Niettemin blijkt de veronderstelling van Gerritsen juist te zijn. Hieronder zal ik laten zien dat de latere druk van de Historie van Alexander die in 1475 van de pers kwam het bestaan van zo'n intermediaire tekst bewijst. Leeu's Historie van Alexander kent geen houtsneden en geen titelpagina.Ga naar voetnoot29 Die vormgeving past in het beeld dat wij hebben van de vroegste presentatie van het gedrukte boek, die in vele opzichten overeenkwam met de vormgeving van handschriften. Terwijl de eerste houtsneden voor boeken, vooral in de vorm van drukkersmerken, eind 1475 en 1476 in Leuven geproduceerd werden, volgden vanaf 1477 de eerste houtsneden in Delft. In 1478 gebruikte Leeu voor het eerst een houtsnede in een van zijn boeken (het drukkersmerk in het Passionael) en vanaf 1480 ging hij series houtsneden publiceren.Ga naar voetnoot30 Jacob Bellaert kon eind 1483 wel eens de eerste drukker geweest zijn die een Nederlandstalig boek met een geïllustreerde titelpagina op de markt bracht: Van arent bosman.Ga naar voetnoot31 De eerste titelpagina in de Lage Landen, nog zonder houtsnede, verscheen bij Leeu, op 6 augustus 1477, twee maanden dus voor het verschijnen van de Historie van Alexander.Ga naar voetnoot32 Leeu had derhalve nog niet veel ervaring met het inzetten van een titelpagina om potentiële kopers van zijn Historie van Alexander tot aanschaf van een exemplaar te verleiden. Hij was zijn lezers wel ter wille door de tekst in hoofdstukken in te delen en van titels te voorzien. Die structurering kreeg hij in de schoot geworpen, want zij was al aanwezig in zijn bron, zo laat de editie van Hoogstra zien. De hoofdstuknummering die Leeu erin aantrof, heeft hij eveneens overgenomen, met een vrij grote mate van nauwkeurigheid.Ga naar voetnoot33 Die nummering zou vooral handig geweest zijn om oriëntatie met behulp | |
[pagina 129]
| |
van een genummerde lijst van hoofdstuktitels te faciliteren, maar een dergelijk overzicht ontbreekt. Dat bleef niet onopgemerkt, zo zal hieronder blijken. | |
De druk van Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon uit 1479Ga naar voetnoot34Minder dan twee jaar na de Goudse editio princeps van de Historie van Alexander verscheen in Delft een tweede druk. In het enig overgeleverde exemplaar van deze uitgave, dat bewaard wordt in de Library of Congress te Washington onder signatuur Incun. 1479 A4 van de Rosenwald Collection, begint de tekst op folium A3r met dezelfde introductie als waarmee Leeu's druk uit 1477 opent. Onderaan folium G6r luidt de slotregel ‘Hier ent Alexanders ystorie’ (r. 25), gevolgd door een colofon: ‘Volent te Delf in Hollant anno lxxix, den xx. dach in meie’ (r. 26). Deze druk van 20 mei 1479 wordt toegeschreven aan Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon van Middelborch, die samenwerkten in de periode 1477-1479, waarna Van der Meer alleen doorging tot 1487. Het eerste boek dat in Delft van de pers kwam, was een Nederlandstalige uitgave van het Oude Testament, de zogenaamde ‘Delftse Bijbel’, die door het duo op 10 januari 1477 voltooid werd. Samen verzorgden zij acht drukken, die hoofdzakelijk religieus van inhoud zijn.Ga naar voetnoot35 Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Van der Meer en Yemantszoon de tekst van hun voorganger Leeu als kopij gebruikt hebben. Dat blijkt echter niet het geval te zijn, al moet men diep graven om dit te kunnen vaststellen. De volledige collatie van de twee teksten levert een groot aantal lezingen op die een zeer nauwe verwantschap bevestigen. De druk uit 1479 volgt die van Leeu op de voet, zowel op de plaatsen waar Leeu's tekst overeenkomt met de unieke lezingen die in de Utrechtse codex bewaard gebleven zijn, als daar waar Leeu's tekst afwijkt van de handschriftelijke redacties. Zo vinden we in de uitgave van Van der Meer en Yemantszoon net als bij Leeu de geëxpliciteerde familierelaties van Philips en Olympias.Ga naar voetnoot36 Twee andere voorbeelden volstaan om de grote verwantschap tussen de twee gedrukte teksten nader te illustreren. Als het indrukwekkende leger van Porrus beschreven wordt, verrast Leeu zijn lezers met de mededeling dat Alexanders opponent beschikt over ‘vier oliphanten die wel ten stryde gheleert waren om die betaelgien mede doer te breken’ (fol. E5r, r. 16-18). Dit lachwekkend lage aantal dieren berust op een fout, zo tonen de handschriftelijke redacties van het verhaal, waarin het om vierduizend olifanten gaat (H, p. 108-09, cap. 42, r. 13-14). In de druk van 1479 komt Porrus evenmin verder dan ‘vier olifanten’ (fol. D7v, r. 16). Even verderop in het verhaal lezen we dat Alexander correspondeerde met Candax, de koningin van Ethiopië. Volgens de handschriftelijke redacties had hij haar ‘letteren geseynt van vrientscappen, ende sy hadde hem oic weder gescreven letteren van groeter vrientscap’ (H, p. 113, cap. 45, r. 7-9). In Leeu's tekst is sprake van eenrichtingsverkeer: Alexander heeft Candax ‘brieve gesent van groter vrienscap’ (fol. F1v, r. 3-4), het tekstgedeelte vanaf ‘ende’ ontbreekt. Deze reductie, die berust op een ogensprong van ‘vrientscappen’ naar ‘groeter vrientscap’, vinden we eveneens in de druk van 1479 (fol. E1v, r. 12-13). | |
[pagina 130]
| |
Er zijn ook tal van plaatsen waar de druk van 1479 afwijkt van die van 1477. In vrijwel geen van deze gevallen moet men aannemen dat de tekst van Van der Meer en Yemantszoon teruggaat op een andere tekst dan Leeu's druk, omdat de redacteur of de zetter van de tekst uit 1479 voor de variant verantwoordelijk gesteld kan worden. Zo stuit Alexander in het verre oosten op een volk dat volgens Leeu's tekst niets anders at dan ‘koelen ghemaect van edelen wyroec ende van balsame’ (fol. F5v, r. 15-16; vgl. H, p. 122, cap. 49, r. 37-38). Dat de druk van 1479 ‘koeken’ (fol. E5r, r. 15) vermeldt, zou kunnen wijzen op een andere bron dan Leeu's tekst, maar even waarschijnlijk is de gedachte dat het om een correctie in de uitgave van Van der Meer en Yemantszoon gaat. Er is echter één tekstpassage waar deze twijfel geen rol speelt. Zij heeft al eerder de aandacht van Gerritsen getrokken en is, naar nu blijkt, cruciaal voor ons inzicht in de drukgeschiedenis van de Historie van Alexander.Ga naar voetnoot37 Als de vergiftigde Alexander zijn einde voelt naderen, gebeurt het volgende: ‘Opten sesten dach ontviel hem sijn sprake. Doe nam hi in midden die sale sijn vingerlijn ende gaeft Perdike’ (H, p. 141, cap. 60, r. 19-21). De tweede zin treft men uitsluitend in de tweede subgroep van de handschriftelijke tekstgetuigen aan, maar vier van de vijf redacties, waaronder de Utrechtse tekst, verknoeien de mededeling door ‘ende gaeft’ uit te laten. De lezing van Leeu luidt: ‘Ten sesten daghe ontviel hem sijn sprake. Doe nam hi sijn vingerlinc ende staect een vanden jonghelingen an sijn hant’ (fol. G6r, r. 13-16). Deze variant leidt tot een begrijpelijke lezing, die we echter niet terugvinden in de druk van 1479, die de corrupte tekst bewaart: ‘Ten sesten daghe ontviel hem sijn sprake. Ende doe nam hi int middel der sale sijn vingherlinc predike’ (fol. F6r, r. 20-21). Deze lezing bewijst dat Van der Meer en Yemantszoon de tekst van Leeu niet als kopij gebruikt hebben. Het is immers ondenkbaar dat hun redacteur of zetter de begrijpelijke lezing in de druk van 1477 zou hebben vervangen door een onzinnige mededeling. De conclusie moet luiden dat de drukken van 1477 en 1479 onafhankelijk van elkaar teruggaan op een gemeenschappelijke bron (met de corrupte lezing). Deze tekstgeschiedenis maakt het meer dan waarschijnlijk dat Van der Meer en Yemantszoon op een of andere, voor ons thans niet te achterhalen wijze, de hand hebben weten te leggen op de brontekst die vóór oktober 1477 benut werd om Leeu's drukkerskopij te vervaardigen.Ga naar voetnoot38 Van der Meer en Yemantszoon hebben hun uitgave van de Historie van Alexander voorzien van een inhoudsopgave, die op folium A1v als volgt aangekondigd wordt: ‘Hier beghint die tafel vander historien ende leven des groten ende machtighen Alexanders’ (r. 1-2). Deze lijst van genummerde hoofdstuktitels loopt door tot op tweederde van folium A2v.Ga naar voetnoot39 Vergelijkt men de titels uit de lijst met de opschriften bij de hoofdstukken, dan blijken de teksten in 16 van de 67 gevallen varianten te vertonen. In de meeste gevallen gaat het om kleine verschillen. Zo luidt de titel van hoofdstuk 11 volgens de inhoudsopgave ‘Philips wraecte hem over Pansames’ (fol. A1v, r. 13), waar dit tekstgedeelte in de tekst zelf ingeleid wordt met de aankondiging ‘Philips | |
[pagina 131]
| |
wraecte sijn manier’ (fol. B1r, r. 11; vgl. H, p. 53). Hoofdstuk 15, om nog een voorbeeld te geven, draagt volgens de inhoudsopgave de titel ‘Darius screef Alexander brieven’ (fol. A1v, r. 17) en wordt in de hoofdtekst ingeleid met de bewoordingen ‘Hoe Darius Alexander brieve screef’ (fol. B5r, r. 21; vgl. H, p. 63). Het grootste verschil treedt op bij het eerste hoofdstuk, dat in de hoofdtekst eenvoudigweg ‘Dat eerst capittel’ genoemd wordt (fol. A3r, r. 4; vgl. H, p. 38), terwijl het in de inhoudsopgave de volgende, adequate, omschrijving krijgt: ‘Hoe Neptanabus verdreven was’ (fol. A1v, r. 3). Verder is er één plaats waar het inhoudsoverzicht meer duidelijkheid biedt dan de eigenlijke hoofdstuktitel. Het opschrift van hoofdstuk 46 luidt: ‘Hoe Alexander voer doer die roedsche wildernissen’ (fol. E2v, r. 1; vgl. H, p. 115). Dit is een corrupte plaats, die de druk van 1479 deelt met andere tekstgetuigen.Ga naar voetnoot40 De inhoudsopgave leest: ‘Van dat Alexander reysde doer die gheberchten ende grote wildernissen’ (fol. A2r, r. 26). Deze aankondiging is helder, al belooft zij iets meer dan te lezen valt, want in de dorre streek die Alexander in Indië doortrekt, zijn geen bergen. De Historie van Alexander die Leeu in 1477 in Gouda op de markt bracht, moet een succes geweest zijn. Alleen zo valt te verklaren dat Van der Meer en Yemantszoon korte tijd later de tekst opnieuw produceerden. Zij kunnen gemeend hebben dat er in Delft een nog niet aangesproken koperspubliek voor het boek bestond. Maar in dat geval zouden we moeten aannemen dat de afzetmarkt voor Nederlandstalige teksten in de beginperiode van de boekdrukkunst in de Lage Landen zo lokaal was dat tussen Gouda en Delft nauwelijks contacten waren. Het ligt veel meer voor de hand dat zij meenden dat de markt in Holland nog voldoende afzetmogelijkheden bood na de druk van Leeu, die wellicht in een kleine oplage verscheen. Hoe dan ook, Van der Meer en Yemantszoon herdrukten de Historie van Alexander met een tekstgedeelte dat niet voorkwam in de druk van van 1477: de inhoudsopgave. Deze toevoeging kunnen we het beste begrijpen als een lokkertje voor potentiële lezers. Als zij de aanschaf van een exemplaar overwogen, konden zij zich door middel van de inhoudsopgave op de tekst oriënteren. Hadden zij het boek in hun bezit, dan maakten de eerste bladzijden een selectieve lezing van het verhaal mogelijk. Wie zich, bijvoorbeeld, wilde beperken tot de hoogtepunten uit het Alexanderverhaal of op zoek was naar een specifieke passage kon de genummerde hoofdstuktitels benutten om snel het gezochte hoofdstuk te vinden.Ga naar voetnoot41 | |
De druk van Christiaen Snellaert uit 1488Ga naar voetnoot42Bijna tien jaar na de druk die Van der Meer en Yemantszoon produceerden, verscheen in Delft opnieuw een Historie van Alexander. De tekst van het enig bekende exemplaar, dat bewaard wordt in de Huntington Library te San Marino (vs) onder signatuur heh 100239, begint met de introducerende regels die we ook aantreffen in de drukken van 1477 en 1479 (fol. A2r). Het verhaal wordt op folium I3v afgesloten met de mededeling ‘Hier neemt Alexanders regiment ende leven een eynde’ | |
[pagina 132]
| |
(r. 6-7), gevolgd door een colofon: ‘Voleyndt te Delff in Hollant int jaer ons Heren mcccc ende lxxxviij’ (r. 8-9). Deze druk uit 1488 wordt toegeschreven aan Christiaen Snellaert. Volgend op de tweede periode waarin Van der Meer werkzaam was, van 1480 tot en met 1487, was Snellaert enkele jaren in Delft actief, tot hij in 1497 opgevolgd werd door Henrick Eckert van Homberch.Ga naar voetnoot43 Aangezien Snellaert in dezelfde stad werkte als zijn voorgangers Van der Meer en Yemantszoon en mogelijk zelfs in dezelfde werkplaats, zou men wellicht mogen verwachten dat hij hun uitgave van de Historie van Alexander als drukkerskopij benut heeft. Om redenen die niet te achterhalen vallen, deed hij dat echter niet. Snellaert volgde de Goudse druk van Leeu, die hij persoonlijk kende, zo maakt een archiefstuk uit 1488 aannemelijk.Ga naar voetnoot44 Snellaerts handelwijze blijkt uit een lange reeks tekstplaatsen waar zijn tekst aansluit bij de druk van 1477 ten opzichte van de afwijkende lezing van de uitgave uit 1479. In de hiervoor besproken passage waarin volgens de tekst van Leeu een volk ‘koelen’ tot voedsel had, bijvoorbeeld, neemt de druk van 1488 de zetfout over door te melden dat het ‘colen’ betrof (fol. G1r, r. 3; vgl. H, p. 122, cap. 49, r. 37) in plaats van het correcte ‘koeken’ in de uitgave van Van der Meer en Yemantszoon (fol. E5r, r. 15). Elders volgt Snellaert lezingen die in Leeu's tekst correct zijn en in de druk van 1479 foutief. Zo stuit Alexanders leger in Indië op een vreselijk, tweekoppig monster met kartels als een zaag op zijn rug. ‘Ende dese beest beet hem twee ridders doet. Ende dese beeste sloech men mit hameren doot, want gheen spriet en mach hem deeren’ leest men vervolgens in Leeu's tekst (fol. F4v, r. 4-7; vgl. H, p. 120, cap. 48, r. 19-21). Deze lezing vindt men ook in de uitgave van Snellaert (fol. F6r, r. 2-4), terwijl de druk van 1479 door een ogensprong (via ‘beeste’) de als eerste geciteerde zin niet bewaart, waardoor hier onvermeld blijft dat twee van Alexanders ridders gedood werden (fol. E4r, r. 15-17). Het laatste voorbeeld om te illustreren dat Snellaert de tekst van Leeu als drukkerskopij benutte, is hiervoor al aan de orde geweest. Het betreft de scène waarin de vergiftigde Alexander een ring overhandigt. De unieke lezing die in de druk van 1477 de corruptie herstelt die we in de handschriftelijke tekstgetuigen en de uitgave van 1479 aantreffen (fol. G6r, r. 13-16; vgl. H, p. 141, cap. 60, r. 19-21), is in de tekst van Snellaert overgenomen: ‘Ten sesten dage ontviel hem sine sprake. Doe nam hi sijn vingerlinc ende staect een vanden jongelingen aen sijn hant’ (fol. I1v, r. 9-12). Snellaerts uitgave vertoont ten opzichte van zijn voorgangers uit 1477 en 1479 twee in het oog springende veranderingen: de druk heeft een titelpagina, die geïllustreerd is, en de tekst gaat vergezeld van afbeeldingen. Het gaat om zeven houtsneden, die Snellaert speciaal voor deze uitgave heeft laten vervaardigen.Ga naar voetnoot45 Op de titelpagina (fol. A1r) staat onder de koptitel ‘Historye vanden groten coninc Alexandere’ een illustratie die drie verhaalmomenten combineert. Rechtsonder is koningin Olympias in gesprek met de tovenaar Nectanebus, die aankondigt dat de god Amon haar in de gedaante van een draak zal bezoeken om bij haar een zoon te ver- | |
[pagina 133]
| |
wekken. Linksonder ligt de koningin in bed, terwijl de draak (in feite de tovenaar die zich in het beest veranderd heeft) op haar bed klimt. De bovenzijde van de illustratie toont een strijdscène, waarin Philips het opneemt tegen zijn vijanden (en door zijn afwezigheid de verliefde tovenaar de kans biedt om met de koningin te slapen).Ga naar voetnoot46 Deze houtsnede is inhoudelijk aantrekkelijk, want de bijzondere verwekking van Alexander zal tot de verbeelding hebben gesproken, en wekt visueel de nieuwsgierigheid door zijn compositie in drie scènes. Dat is precies wat Snellaert voor ogen stond, mogen we aannemen. In de woorden van Ursula Rautenberg: ‘Die Illustration auf dem Titel bietet für die visuelle Charakterisierung des Werks ein breites Spektrum an Möglichkeiten und gibt damit dem in ökonomischen Kategorien denkenden herstellenden Buch-händler ein Instrument zur Rezeptionslenkung des Käufers und des Lesers.’Ga naar voetnoot47 Van de overige zes houtsneden verbeelden er vier een gevecht: twee legers strijden tegen de achtergrond van rotsen (fol. A1v, herhaald op fol. C1r en D3r); Alexander neemt deel aan het toernooi te Pysen, tegen de achtergrond van de ommuurde stad (fol. A6r); twee legers strijden tegen de achtergrond van een belegerde stad (fol. A8r, herhaald op fol. B5r); Alexander verslaat Porrus in een tweegevecht (fol. E6r). Deze vier generieke afbeeldingen worden gevolgd door twee houtsneden die evenals de illustratie op de titelpagina zeer specifiek zijn: Alexander zoekt met enkele van zijn mannen raad bij het orakel van de bomen van zon en maan, in aanwezigheid van een priester (fol. G1r, herhaald op G3r) en de vergiftiging van Alexander tijdens een feestmaal in Babylon (fol. H6r). De zeven houtsneden vestigen de aandacht op gevechten en op drie opzienbarende, niet-militaristische momenten in de geschiedenis van Alexander. Door deze houtblokken speciaal te laten snijden voor zijn uitgave van de Historie van Alexander bezorgde Snellaert zichzelf een extra kostenpost. Hij nam een financieel risico, in de kennelijke overtuiging dat een geïllustreerde druk meer potentiële kopers tot de aanschaf van een exemplaar kon verlokken. Dat zijn inschatting correct was, blijkt uit de nieuwe druk die slechts drie jaar later van de pers kwam. De uitgave van Snellaert volgt zijn bron doorgaans op de voet, maar op sommige plaatsen is Leeu's tekst bewerkt. Hoogstra heeft er al op gewezen dat de redactionele ingreep die het meest in het oog springt, verband houdt met de verhaalstructuur.Ga naar voetnoot48 Leeu's druk deelt met de handschriftelijke tekstgetuigen en de uitgave van 1479 een compositie waarin na de dood van Alexander in Babylon en zijn begrafenis in Egypte nog verhaald wordt over zijn briefwisseling met Dydimus, de koning der Brachmanen (H, p. 146-157). In deze slothoofdstukken 62-67 contrasteren de opvattingen van de vorst van een volk dat hecht aan vreedzaamheid, soberheid en vegetarisme scherp met de ideeën en handelingen van de machtsbeluste en materialistische wereldheerser. In de druk van Snellaert is dit tekstgedeelte verplaatst. De hoofdstukken zijn ingevoegd tussen hoofdstuk 55, waarin Alexander op de terugweg uit Indië het land van de Amazonen onderwerpt, en hoofdstuk 56, waarin de heerser in Babylon arriveert | |
[pagina 134]
| |
(H, p. 133). Door deze wijziging wordt het verhaal in chronologische volgorde verteld. Ook andere redactionele ingrepen in de uitgave van 1488 wijzen op aandacht voor de verhaalcompositie. De beschrijving van het graf van Darius wordt in Leeu's druk ingeleid door de zin: ‘Appellas was meyster van desen grave ende het was aldus ghemaect’ (fol. D4v, r. 16-18; vgl. H, p. 90, cap. 31, r. 3-4). In de druk van Snellaert wordt de vooruitwijzing gespecificeerd: ‘Appellus was meester van desen grave ende het was aldus gemaect als hier nae gescreven staet’ (fol. D5v, r. 21-23). Deze toevoeging moge een tamelijk overbodige indruk maken, de bewerking van een andere verwijzing pakt gelukkiger uit. De eerder vermelde, ten onrechte in Leeu's tekst gehandhaafde terugverwijzing ‘also hier voer inder coningen boec gescreven es’ (fol. D7r, r. 11-12; vgl. H, p. 95, cap. 33, r. 23) wordt in de druk van 1488 heel elegant in een Bijbelverwijzing omgezet door eenvoudigweg ‘hier voer’ uit te laten (fol. E1v, r. 22-23). In afwijking van Leeu's tekst wordt in de druk van Snellaert op zes plaatsen aan het slot van een hoofdstuk het erop volgende hoofdstuk samenvattend aangekondigd.Ga naar voetnoot49 De eerste keer gebeurt dat aan het slot van hoofdstuk 7: ‘Hoe Alexander, doe hi wijftien jaar out was, hoerde dat te Pysen een steecspel beroepen was. Ende hoe dat daer Alexander den prijs wan’ (fol. A6r, r. 1-3), waarna de hoofdstuktitel volgt: ‘Hoe Alexander den prijs te Pysen wan’ (fol. A6v, r. 1; vgl. H, p. 47). Enkele bladzijden later luidt de toevoeging in Snellaerts tekst: ‘Hier na volghet hoe dat Macedonyen tegen Philips den coninc op steken woude. Ende hoe Philips Macedonyen wan’ (fol. A7v, r. 23-25), gevolgd door de titel van het negende hoofdstuk: ‘Hoe Philips Macedonien wan’ (fol. A8r, r. 1; vgl. H, p. 50). De overige samenvattende aankondigingen vertonen dezelfde opbouw en aansluiting op het volgende hoofdstuk.Ga naar voetnoot50 Het ligt voor de hand te veronderstellen dat deze aankondigingen zijn toegevoegd om de lezers in staat te stellen het verhaal beter te volgen. Wellicht hadden de tekstpassages dat effect, al verstrekken zij nauwelijks meer informatie dan de erop volgende hoofdstuktitels en in sommige gevallen het begin van die hoofdstukken. De dieperliggende reden voor de toevoegingen houdt echter geen verband met de inhoud van het verhaal, maar met het zetproces. Het is geen toeval dat al deze passages voorafgaan aan of volgen op een houtsnede. In die gevallen kon het gebeuren dat de zetter een gedeelte van een bladzijde blanco moest laten als hij zijn kopij zou volgen. Dat voorkwam hij door een tekstpassage toe te voegen die uitsluitend als opvulsel diende, en derhalve geen nieuwe verhaalstof moest bieden. De hier geboden verklaring voor de toegevoegde samenvattende aankondigingen wordt bevestigd door de opmerkelijke gang van zaken aan het slot van hoofdstuk 63. Daar lezen we over de voorbereiding van Alexanders gifdood door Antipater. In de druk van Leeu luidt dat slot als volgt: ‘Oec hadde hem Antipather wel voersien dat Thessales, Alexanders fysisijn, als men [l. al sinen] raet seide die hem te hulpe was om dese moert te doen’ (fol. G4v, r. 17-20; | |
[pagina 135]
| |
vgl. H, p. 138, cap. 57, r. 41-44). De zetter van Snellaert moet in de problemen gekomen zijn toen hij op folium H6r bovenaan de pagina na zes regels het einde van het hoofdstuk naderde en tevens ruimte diende te houden voor de houtsnede die de vergiftiging van Alexander illustreerde. Hij meende het probleem te kunnen oplossen door de geciteerde zin over Antipaters medestander Thessales te schrappen. Deze ingreep ging echter ten koste van de begrijpelijkheid van het verhaal. Aan het begin van het volgende hoofdstuk lezen we namelijk dat Thessales Alexander te eten uitnodigde (fol. H6v, r. 1-2; vgl. H, p. 138, cap. 58, r. 1-2), hetgeen in de druk van Snellaert de vraag oproept wie deze persoon is, omdat hij niet eerder geïntroduceerd is. Het lijkt derhalve uitgesloten dat de tekstingreep verricht werd om het verhaal begrijpelijker te maken. Het heeft er dus alle schijn van dat redactionele ingrepen in de druk van 1488 soms gemotiveerd werden door het zetproces. Figuur 2. Historie van Alexander. Delft, Christiaen Snellaert, 1491. Titelpagina. Foto: Koninklijke Bibliotheek
| |
[pagina 136]
| |
De druk van Christiaen Snellaert uit 1491Ga naar voetnoot51‘Hier beghint die hystorie vanden grooten coninck Alexander’ (fol. A1r): aldus luidt de titel van de tweede uitgave van de Historie van Alexander die aan Snellaert toegeschreven wordt. Van deze druk is één, lang verloren gewaand, exemplaar bekend, dat sinds 2009 in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder signatuur 172 c 22 bewaard wordt.Ga naar voetnoot52 Dat dit boek op 5 december 1491 in Delft voltooid werd, bewijst het colofon: ‘Gheprendt ende voleyndt te Delf in Hollandt int jaer ons Heren mcccc ende xci op den vijfsten dach van december’ (fol. I5v, r. 12-14). Op de versozijde van het volgende blad staat onder de woorden ‘Delf in Hollandt’ het drukkersmerk van Snellaert afgedrukt: een gevleugelde eenhoorn houdt een blank schild tussen zijn voorpoten, boven zijn kop hangt het wapen van Delft (fol. I6v). Snellaert gebruikte dit drukkersmerk voor het eerst in zijn Epistelen ende evangelien, dat in 1488 verscheen.Ga naar voetnoot53 De vele identieke paginaovergangen maken direct duidelijk dat de druk van 1491 de uitgave van 1488 op de voet volgt.Ga naar voetnoot54 Soms week de zetter lichtelijk van dit patroon af.Ga naar voetnoot55 Zo vulde de zinsnede ‘om dat hi in eenen / draec openbaerde’ in de druk van 1488 (de schuine streep geeft de overgang van fol. A3v naar A4r aan) in zijn geheel de laatste regel van fol. A3v in de druk van 1491 en werd de zinsnede ‘aldusdanighe brieven: Heere, onoverwonnen / coninc’ in de uitgave van 1488 (overgang van fol. G5v naar G6r) in de druk van 1491 anders over de overgang verdeeld: ‘aldus / danige brieven: Heere, onoverwonnen coninc’ (overgang van fol. H1v naar H2r). Alleen bij het slot van de tekst handelde de zetter anders. De drie onderste regels van de laatste volledige bladzijde in de druk van 1488 (fol. I3r) plaatste hij in zijn eigen uitgave bovenaan de laatste tekstbladzijde (fol. I5v), hetgeen probleemloos kon omdat de tekst halverwege deze pagina eindigde. De zetter van Snellaerts uitgave uit 1491 volgde zijn kopij zeker niet woord voor woord. Zoals gebruikelijk bij drukken in de handdrukperiode nam hij zijn kopij niet letterlijk over.Ga naar voetnoot56 Als gevolg hiervan vertonen de Historie van Alexander uit 1488 en 1491 op veel plaatsen kleine tekstuele verschillen. Een representatief voorbeeld van de tekstuele variatie biedt de passage waarin koning Philips zijn zoon een wijze les leert. In de uitgave van 1488 lezen we: Philips, die coninc van Macedonien, badt Alexander, sinen soen, dat hi met sconen woorden soude te vriende houden die gemeente ende dat hise vriendelic toe spreken soude als hise gemoete. Ende voort als hi die ridders ontmote, dat hise helsen ende cussen soude ende ten eten met hem leiden soude. (fol. B2v, r. 2-8) In 1491 luidt die passage als volgt: | |
[pagina 137]
| |
Philippus, die coninck van Macedonien, badt sinen zone Alexander dat hi mit schone woorden die ghemeente te vriende soude houden ende dat hijse vriendelick toe spreken soude als hijse gemoette. Ende oec dat hi die ridders vrientscap soude bewijsen als hijse gemoette ende dat hijse mit hem ten eten soude leyden. Naast spellingvarianten (‘zone’ in plaats van ‘soen’, ‘mit’ in plaats van ‘met’) zien we het gebruik van een synoniem (‘oec’ in plaats van ‘voort’), een licht gewijzigde woordvolgorde (‘te vriende soude houden’ in plaats van ‘soude te vriende houden’) en een parafrase (‘vrientscap soude bewijsen’ in plaats van ‘helsen ende cussen soude’). Deze tekstuele verschillen ten opzichte van de kopij vallen voor vrijwel iedere bladzijde in de druk van 1491 te noteren. Naast deze varianten die de verhaalinhoud niet of nauwelijks beïnvloeden, is er een klein aantal passages waarin de afwijkende lezing in 1491 voor een betekeniswijziging zorgt. Die wijzigingen zijn vaak verbeteringen, zo tonen enkele voorbeelden. In de druk van 1488 wordt, in overeenstemming met de voorafgaande tekstgeschiedenis, vermeld dat Alexander achttien jaar was toen hij het wonderpaard Bucefalus temde (fol. A5v, r. 21; vgl. H, p. 47, cap. 6, r. 17). Deze foutieve lezing, die hiervoor bij de bespreking van Leeu's druk uit 1477 aan de orde kwam, is in de uitgave van 1491 gecorrigeerd: ‘vijftien jaren’ (fol. A5v, r. 23). Later in het verhaal wijten Alexanders ridders een storm die drie dagen aanhoudt en de aarde verduistert aan ‘der goden wrake’ (H, p. 121, cap. 49, r. 18), hetgeen in Snellaerts uitgave van 1488 abusievelijk ‘der joden wrake’ (fol. F6v, r. 7-8) werd. In de druk van 1491 vinden we het correcte ‘der goden wrake’ (fol. G2v, r. 7-8). Als Alexander op weg is naar Babylon komen boden hem geschenken brengen uit ‘al Affriken’, dat gespecificeerd wordt als ‘van der riker stat Kartagien ende Spaengen lant ende van Cecilien ende van Gallen, dat menige mijle verre leyt, ende van Ardennen ende van Ytalien’ (fol. G5v, r. 6, 8-11; vgl. H, p. 132, cap. 55, r. 24, 26-28). Deze opsomming van gebieden in de uitgave van 1488 wordt in de druk van 1491 overgenomen (fol. H1v, r. 8-11), maar het leek de zetter toch beter om als overkoepelende aanduiding ‘al Europen’ (r. 6) te gebruiken. Een correctie die herhaald wordt, heeft betrekking op Alexanders vrouw(en). Als Darius sterft, vraagt hij Alexander om ‘Roaxanes, mijnre dochter, tot eenen wive te nemen’, aldus de tekst in de druk van 1488 (fol. D5r, r. 25-26; vgl. H, p. 89, cap. 30, r. 10-11), die in de uitgave van 1491 overgenomen wordt (fol. E1r, r. 25-26). Omdat de tekst vermeldt dat Alexander de Griekse monogamie enthousiast vaarwel zegt (H, p. 94, cap. 33, r. 1-6), verbaast het niet als hij later in het verhaal ‘Staura, Darius dochter, te wive’ neemt (fol. H4v, r. 11-12; vgl. H, p. 134, cap. 56, r. 19-20). Deze lezing in de druk van 1488 wordt in de uitgave van 1491 gewijzigd. Hier trouwt hij ‘Roaxanes, Darius dochter’ (fol. H6v, r. 12). Deze explicitering van een gegeven dat in de tekstgeschiedenis tot de druk van 1491 impliciet gebleven was, wordt op twee andere plaatsen geaccentueerd. Als Alexander gestorven is, treurt in de druk van 1488 ‘Darius dochter, Alexanders wijf’ (fol. I2v, r. 9-10) zo zeer dat zij weigert te eten en ‘Darius dochter, Alexanders wijf’ (r. 14-15) doodt degenen die haar aanraden om een andere echtgenoot te kiezen (vgl. H, p. 144, cap. 60, r. 30, 33-34). In de druk van 1491 worden beide aanduidingen aangevuld met de eigennaam Roaxanes (fol. I4v, r. 9 en 15). Een opvallende wijziging beïnvloedt de voorstelling van de wereld in de uitgave van 1491. Op de graftombe van Darius, zo vertelt | |
[pagina 138]
| |
het verhaal, wordt de driedeling van de aarde weergegeven en, overeenkomstig een lange wetenschapstraditie, in verband gebracht met drie zonen van Noach. Terwijl de bovenste helft van de cirkel Sem met Azië verbindt, worden in het linker kwart van de onderste helft Japhet en Europa gekoppeld en het rechterkwart van de onderste helft Cham en Afrika.Ga naar voetnoot57 Deze afbeelding is in de drukken gevisualiseerd zonder een cirkel te tekenen. In de druk van 1488 zien we op de bovenste regel van de voorstelling links en rechts Azië en Sem, gevolgd door het koppel Japhet en Europa links op de tweede en derde regel en Cam en Afrika rechts op die regels (fol. D6r, r. 11-13).Ga naar voetnoot58 De druk van 1491 toont twee rijtjes (zie fig. 3): links onder elkaar Azië, Afrika en Europa, rechts onder elkaar Cam, Sem en Japhet (fol. E2r, r. 11-13).Ga naar voetnoot59 Duidelijk is dat de zetter de gegevens in twee categorieën, werelddelen en de zonen van Noach, heeft willen ordenen. Maar daarbij is wel iets fout gegaan. Cam en Sem worden hier aan andere werelddelen gekoppeld dan de traditie voorschrijft. Alle houtblokken die gesneden waren voor de uitgave van 1488 werden in de druk van 1491 opnieuw gebruikt. We zien dezelfde illustraties op dezelfde plaatsen verschijnen, met uitzondering van de afbeelding op folium A1v. Terwijl de achterzijde van de titelpagina in de druk van 1488 twee strijdende legers toont, herhaalt de druk van 1491 op die plaats de titelillustratie. Vermoedelijk moeten we deze wijziging als een correctie opvatten. Men zal gedacht hebben dat de houtsnede van de titelpagina inhoudelijk veel beter bij het begin van het verhaal aansloot dan de afbeelding van de strijdende legers (die wel op de folia C3r en D5r getoond wordt). Met de uitgave van Snellaert in 1491 lijkt de drukgeschiedenis van de Historie van Alexander te eindigen. Was de markt verzadigd? Was de druk geen succes omdat de interesses van het publiek veranderden? Deze vragen zijn vooralsnog onbeantwoordbaar vanwege het toevallige karakter van de boek- en tekstoverlevering. Dat de Historie van Alexander ook na Snellaert nog op de pers gelegd werd, valt niet uit te sluiten.Ga naar voetnoot60 | |
Alexander en Karel versus ArturIn haar recente, fraaie studie over de gedrukte Franse Arturromans in de vijftiende en zestiende eeuw, Rewriting Arthurian Romance in Renaissance France, schrijft Jane Taylor: Print, in the early years, was [...] frequently made a surrogate for manuscript: the printers use a Gothic font (which mimics the formal book hand used for literary manuscripts), set out the texts in columns, use rubrics and decorated initials (often hand-finished in red by professional rubricators) and punctuate the texts with woodcuts.Ga naar voetnoot61 Al is het zeker juist dat de eerste drukkers het uiterlijk van handschriften volgden, de term surrogaat miskent naar mijn smaak het innovatieve element van de vroege drukken. Zoals de voorgaande bespreking van de vier uitga- | |
[pagina 139]
| |
ven van de Historie van Alexander heeft laten zien, zochten de drukkers naar manieren om de aantrekkelijkheid van hun producties te vergroten. De tekst werd voorzien van een inhoudsopgave, een titelpagina en illustraties en werd verhaalinhoudelijk verhelderd en verbeterd. En daarmee waren zij succesvol. Gezien de snelle opeenvolging van nieuwe drukken mogen we aannemen dat Jacob Jacobszoon van der Meer, Mauricius Yemantszoon en Christiaen Snellaert de Historie van Alexander goed hebben kunnen slijten. Zij beschikten over net zo'n hoog ontwikkeld commercieel inzicht als hun voorganger Gheraert Leeu, die in 1477 raak schoot toen hij ervoor koos om het verhaal over Alexander de Grote in de Bijbelvertaling van 1360 te isoleren en te drukken.Ga naar voetnoot62 Tekst en drukgeschiedenis van de Historie van Alexander tonen het proces waarin teksten werden losgemaakt uit de handschriftelijke traditie en geleidelijk, door middel van aanpassingen, voor een breder en groter publiek beschikbaar kwamen en aantrekkelijker werden. Wat was er zo boeiend aan het verhaal over Alexander? Leeu kan hebben gedacht dat de lezers die hij zocht ten eerste aangelokt konden worden door de hoofdpersoon van de tekst, immers een van de grootste helden ooit en ontdekker van oosterse wonderen, en ten tweede door de verankering van zijn verhaal in de (Bijbelse) geschiedenis.Ga naar voetnoot63 De tweede overweging, het verhaal was waar, vindt nadrukkelijk bevestiging in de Historie van Alexander. De tekst, die al aan het begin nauwkeurig in de tijd geplaatst wordt (vgl. H, p. 38, cap. 1, r. 1-4), wordt gepresenteerd als een kroniek, die gebaseerd is op betrouwbare bronnen. Deze bronnen worden frequent genoemd: de lezer stuit vooral op Justinus, daarnaast op Orosius, Valerius, Josephus, Solinus en Seneca.Ga naar voetnoot64 Een enkele keer worden bronnen zelfs tegen elkaar afgewogen. Nadat de ontmoeting van Alexander en de stervende Darius beschreven is, wordt opgemerkt dat ‘ander yeesten’ (H, p. 89, cap. 30, r. 11-12) melden dat Darius al dood was toen Alexander de plaats van de moordaanslag bereikte. Elders wordt bij de beschrijving van het tweegevecht tussen Alexander en Porrus aangetekend dat Justinus een andere versie presenteert dan een bron die ‘Alexanders historie’ genoemd wordt (H, p. 108, cap. 42, r. 1-2). De historiciteit van de Historie van Alexander kon wel eens de sleutel tot het succes van de tekst geweest zijn. Als deze veronderstelling juist is, biedt zij ook een verklaring voor het contrast in de productie van gedrukte Artur- en Karelromans. Veel meer dan de wonderlijke verhalen over Artur en zijn ridders van de Ronde Tafel waren de teksten over Karel en zijn paladijnen geworteld in de geschiedenis. Het is in dit verband veelzeggend dat het volgens Jan van Boendale ongeloofwaardige verhaal over Karel die uit stelen ging al vroeg in de drukgeschiedenis van Karel ende Elegast aan de historische figuur gekoppeld werd.Ga naar voetnoot65 Vanaf de uitgave die tussen 1493 en ca. 1500 bij Govaert Bac in Antwerpen verscheen, wordt de verstekst gevolgd door een prozatekst die de titel ‘Van coninc Karels leven ende doecht’ draagt.Ga naar voetnoot66 Het is een biogra- | |
[pagina 140]
| |
fische schets van de heerser, die zijn nachtelijke avontuur met Elegast inbedt in zijn feitelijke bestaan. Naar alle waarschijnlijkheid werd historiciteit ook hier gezien als een middel om de aantrekkelijkheid van de uitgave te vergroten. De koppeling met de geschiedenis was in de ogen van de drukkers kennelijk afwezig, of niet prominent genoeg aanwezig, in de Arturromans. Om die reden meden zij dit teksttype. Zij zagen meer brood in historisch verankerde werken als de Karelromans en de Historie van Alexander. De overleveringsgeschiedenis van deze teksten maakt duidelijk dat zij het vertrouwen van de drukkers niet beschaamden. Figuur 3. Historie van Alexander. Delft, Christiaen Snellaert, 1491. Fol. E2r: Voorstelling van de wereld
|
|