Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 22
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Annelies Noordhof-Hoorn
| |
[pagina 28]
| |
de loop van de negentiende eeuw haar beslag.Ga naar voetnoot2 Dat gold ook voor het hoger onderwijs. De uitbreiding van het spoorwegennet verkleinde de reisafstand tussen de verschillende universiteitssteden en vergrootte de onderlinge betrokkenheid. De nationale studentenbladen deden op hun beurt hetzelfde; zij verkleinden de (culturele) afstand tussen de verschillende academies en onderstreepten een nieuw saamhorigheidsbesef. Met de oprichting van landelijke studentenbladen kwam ook het bestaan van de plaatselijke studentenalmanak ter discussie te staan. Moest er niet één landelijke studentenalmanak worden opgericht? Volgens (een deel van) de redacties van de landelijke studentenbladen was het jaarboek achterhaald en kon de studentenalmanak beter worden opgeheven. De praktische informatie en het mengelwerk (proza en poëzie van studenten) konden worden ondergebracht in de landelijke studentenbladen. Er werden zelfs nieuwe landelijke studentenbladen voor uitsluitend letterkundig werk opgericht. Kortom, de plaatselijke almanak werd in haar bestaan bedreigd. Toch wisten deze almanakken te overleven. Hoe valt dit te verklaren tegen de achtergrond van de nationalisering van de Nederlandse studentengemeenschap? De studentenalmanak is in de geschiedschrijving van de moderne universiteit al vaker onderwerp van studie geweest. De gegevens van studenten zijn gebruikt om de veranderingen in studentenaantallen te bestuderen, zoals door de historici G. Jensma en H. de Vries in hun werk over de veranderingen in het hoger onderwijs.Ga naar voetnoot3 Ook het mengelwerk en de varia (raadseltjes en andere spitsvondigheden) van de almanak vormen een interessante bron. De historicus Pieter Caljé gebruikte in zijn cultuurhistorische analyse van het Groningse studentenleven in de negentiende eeuw de ontwikkeling van het mengelwerk in de studentenalmanakken.Ga naar voetnoot4 Maar de verhouding tussen de studentenalmanak en het studentenblad is tot nu toe in de geschiedschrijving buiten beeld gebleven. Toch is een onderzoek naar de vraag hoe deze beide studentenperiodieken zich tot elkaar verhielden de moeite waard omdat zij een aanvullend beeld geeft van de nationalisering van de studentengemeenschap in de negentiende eeuw. | |
De uitgave van de eerste studentenalmanakkenDe eerste studentenalmanakken verschenen aan het begin van de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot5 Zeer waarschijnlijk lieten de studenten zich inspireren door de Almanak der Akademie van Groninsen, voor't jaar 1813 van de inspecteur voor het lager onderwijs en secretaris van de | |
[pagina 29]
| |
Academieraad van de Groningse universiteit, Th. van Swinderen.Ga naar voetnoot6 Deze almanak verscheen in 1812 bij de bekende Groninger uitgever en latere academiedrukker J. Oomkens. Een dergelijk jaarboek was nog niet eerder verschenen. De almanak bevatte een letterkundige geschiedenis van de universiteit en daarnaast allerlei informatie over de gang van zaken aan de Groningse academie en de ontwikkelingen in het hoger onderwijs in het algemeen. Behalve de lopende geschiedenis en de in een almanak thuishorende praktische informatie (zoals een kalender, een overzicht van postdiensten, orde van afvaren van trekschuiten en diligences), bevatte de almanak allerlei gegevens over de (keizerlijke) academie.Ga naar voetnoot7 Daarnaast namen de levensberichten van gestorven hoogleraren een prominente plaats in de almanak in. Figuur 1. Almanak der Akademie van Groningen, voor 't jaar 1813 (Groningen 1813). Groningen, Universiteitsbibliotheek, ualg 406L 001. Foto: Dirk Fennema
| |
[pagina 30]
| |
Ook voor studenten bevatte dit jaarboek veel belangrijke informatie. Naast de programma's en de namen van de aan de faculteiten verbonden hoogleraren, bevatte de almanak specifiek op studenten gerichte informatie zoals een berekening van de studiekosten aan de verschillende faculteiten, aanwijzingen voor de (vier)jaarlijkse inschrijving, de examina, de voorwaarden voor het verkrijgen van de verschillende graden, maar ook gegevens met betrekking tot huisvesting en bediening,Ga naar voetnoot8 boekwinkels en leesbibliotheken, academisch nieuws en ‘gelegenheden tot onderrigting of uitspanning voor studenten te Groningen’.Ga naar voetnoot9 De almanak bevatte ten slotte een overzicht van de aan de universiteit ingeschreven studenten. Het initiatief van Van Swinderen werd enthousiast onthaald. De redactie van het belangrijke algemeen culturele tijdschrift Vaderlandsche letteroefeningen prees het jaarboek als zeer nuttig voor de academische jeugd en de ouders ‘als zijnde nu met een opslag van het oog te zien, welke de inrigting, hoedanige de vereischten, hoe groot de kosten voor elke Akademische bevordering zijn’.Ga naar voetnoot10 Het was kortom een prijzenswaardig initiatief dat ongetwijfeld elders navolging zou krijgen: Wij wenschen der studerende jeugd van Groningen, en der gansche Akademie, geluk met dit belangrijk lettergeschenkje, dat, zoo wij ons niet bedriegen, al ligt bij de Leydsche navolging zal vinden.Ga naar voetnoot11 De recensent vermoedde of wist kennelijk, dat ook in Leiden plannen bestonden een dergelijk jaarboek uit te geven. Inderdaad verscheen hier in 1814 ook een almanak: de Studenten almanak voor 't jaar 1815. In de almanak maakten de studenten geen enkele toespeling op de motieven voor de oprichting van een eigen studentenalmanak. Het enige wat misschien verwees naar het prille begin van de almanak was de opmerking van de redactie bij de naamlijsten van de studenten: ‘voor zo verre wij dezelve te weten hebben kunnen komen. Wij hopen bij een volgend jaar in staat te zullen zijn, dien aangaande volledige opgave te kunnen doen.’Ga naar voetnoot12 De almanak leek qua opzet sterk op de Groningse | |
[pagina 31]
| |
academiealmanak. Een belangrijk verschil was echter dat de Leidse studentenalmanak ook mengelwerk zoals proza en poëzie bevatte. Na Leiden volgde in 1822 Utrecht. De Almanak voor de Studenten aan de Akademie te Utrecht voor het jaar 1823 verscheen onder beheer van J. Scheltema, griffier van het Hoog Militair Gerechtshof.Ga naar voetnoot13 Kennelijk was het (nog) niet helemaal vanzelfsprekend dat studenten zelf de uitgave van een almanak ter hand namen. Na twee jaargangen namen in 1824 de Utrechtse studenten alsnog het heft in eigen hand: de almanak voor 1825 redigeerden ze zelf. In het korte voorwoord stelden ze de lezer hiervan op de hoogte: ‘Wij achten ons verpligt den lezer te verwittigen, dat deze almanak niet van dezelfde hand is, als die der twee voorgaande jaren.’Ga naar voetnoot14 De heer Scheltema werd namens de medestudenten hartelijk dank gezegd voor de uitgave van de twee voorgaande jaarboekjes. Misschien heeft bij deze ontwikkelingen het plotselinge sterven van zoon Jan Scheltema op 24 februari 1824 een rol gespeeld. In de almanak van de studenten werd het gedicht ‘Bij het graf van mijn’ vriend Jan Scheltema' opgenomen. In de almanak verscheen tevens een condoleance aan zijn ‘achtingwaardige en ongelukkige’ ouders.Ga naar voetnoot15 Ook de Utrechtse almanak bevatte mengelwerk en veel afbeeldingen, wat later navolging zou krijgen in de Leidse almanak.Ga naar voetnoot16 Pas in 1829 richtten de Groningse studenten een eigen studentenalmanak op. Dat had alles te maken met het aanvankelijke enthousiasme onder de Groningse studenten voor de academiealmanak van Van Swinderen. Van Swinderen was populair, zijn idealen van ‘veredeling en deugdzaamheid’ werden breed gedragen en zijn colleges - in 1815 was Van Swinderen benoemd tot hoogleraar in de natuurkundige wetenschappen - werden druk bezocht. Maar halverwege de jaren twintig veranderde dit. De studenten gingen zich verzetten tegen de paternalistische houding van de academische gezaghebbers.Ga naar voetnoot17 Die onvrede gold ook de academiealmanak. Formeel had Van Swinderen zich na de tiende jaargang teruggetrokken als redacteur, maar kennelijk was zijn invloed achter de | |
[pagina 32]
| |
schermen nog zo groot dat de almanak onlosmakelijk aan zijn naam verbonden bleef.Ga naar voetnoot18 In ieder geval werd de academiealmanak ieder jaar in ongewijzigde vorm uitgegeven. Vooral het feit dat de redactie doof bleef voor suggesties voor veranderingen wekte ergernis bij de studenten. Uiteindelijk veranderde de redactie ‘op aanhoudend verzoek’ in 1828 het formaat en ze verzocht de studenten voor de volgende jaargang mengelwerk in te zenden.Ga naar voetnoot19 Maar toen was het te laat. De studenten te Groningen hadden inmiddels besloten zelf een studentenalmanak te publiceren. Dat de eigen uitgave van een almanak voor de Groningse studenten een spannend initiatief was, bleek wel uit de ‘Gelijkenis in de plaats van eene voorrede’, die voor in de Groninger studenten almanak voor het jaar 1829 was opgenomen. In de gelijkenis werd het verhaal verteld van ‘een schouwburg’, die al 15 of 16 jaar het zijne deed ‘tot stichting van oud en jong’.Ga naar voetnoot20 Aanvankelijk was iedereen erg enthousiast over de schouwburg. Men ontmoette elkaar zo geregeld. Natuurlijk bleef er veel te wensen over en de schouwburg bood ook veel overbodigs. Maar de bezoekers hoopten op verbetering. Ze verwachtten dat, als de directeur verzekerd was van publiek, die verbeteringen wel tot stand zouden worden gebracht. Alles bleef echter hetzelfde, jaar in jaar uit. Dat leidde tot onvrede: ‘het publiek morde, de Directeur lachte in zijn vuist en ontving voor ligt waar zwaar geld’.Ga naar voetnoot21 Uiteindelijk besloten enkele van de ‘trouwste schouwburg-gangers’ zich te verenigen en een nieuwe schouwburg op te richten. De directeur van de oude schouwburg probeerde de boel nog te redden door plotseling wel verbeteringen door te voeren, maar erg overtuigend was dat niet: Maar men heeft den ouden Directeur leeren kennen; wie eens zoo sterke aansporing noodig had, als hij in deze, die heeft ze ligt bij voortduring noodig, om niet weer tot de oude achteloosheid te vervallen. Zoude het daarom niet in allen gevallen wenschelijk zijn, dat de nieuwe schouwburg naast den ouden bleef bestaan?Ga naar voetnoot22 Het was voor iedereen duidelijk dat de schouwburg en de directeur in deze gelijkenis de academiealmanak en Van Swinderen verbeeldden. De nieuwe schouwburg was de door de studenten pas opgerichte studentenalmanak, die de lezer van harte werd aanbevolen om haar voortbestaan te garanderen. De uitgave van een eigen almanak door de Groningse studenten was een duidelijke afwijzing van de bestaande academiealmanak. Het was een niet mis te verstane manoeuvre van de studenten, die bovendien succesvol verliep. De universiteitsalmanak verscheen nog drie maal, daarna niet meer. De studenten kochten liever hun ‘eigen’ almanak. | |
[pagina 33]
| |
Figuur 2. Groninger studenten almanak voor het jaar 1829. Groningen 1828. Groningen, Universiteitsbibliotheek, V.O. T31 (1829). Foto: Dirk Fennema
| |
De studentenalmanak: jaarboek van de studentencorporaEenmaal opgericht, groeide de studentenalmanak uit tot het formele jaarboek van de in de eerste helft van de negentiende eeuw opgerichte corpora.Ga naar voetnoot23 De studentenalmanak was een handzaam boekje waarin de student allerlei bruikbare informatie kon vinden. Het eerste gedeelte van de almanak bevatte, behalve de reeds eerder genoemde praktische informatie, de gegevens over de samenstelling van de senaat van het corps, de besturen van de verschillende subverenigingen en disputen en een overzicht van alle aan de academie ingeschreven studenten. Deze naamlijsten bevatten ook gegevens over de studierichting en het adres van de studenten. Het overzicht van studenten was meestal onderverdeeld in een lijst in alfabetische volgorde van alle leden van het corps en een lijst van alle niet-corpsleden. In de Utrechtse almanak werden alle studenten in | |
[pagina 34]
| |
één alfabetische reeks weergegeven en werden de niet-corpsleden (die in Utrecht ook kopij voor de almanak mochten insturen) gemarkeerd met een asterisk. Dat ook de niet-corpsleden werden opgenomen in de studentenalmanak lijkt nu misschien vreemd, maar was toen volstrekt logisch. Immers, het corps vertegenwoordigde de hele studentengemeenschap tegenover de academische senaat en de buitenwereld. Het was evident dat daarom ook het jaarboek alle aan de academie ingeschreven studenten opnam. Toen in de loop van de negentiende eeuw steeds minder studenten lid werden van het corps, werd dat bij uitstek zichtbaar in de almanakken. Naast de praktische gegevens bevatte het eerste deel van de almanak ook het jaarverslag en de collegeverslagen. Het jaarverslag, ofwel ‘vervolg korte geschiedenis der Hoogeschool’, bevatte een overzicht van alle belangrijke gebeurtenissen van het afgelopen academiejaar: de rectoraatsoverdracht, de benoeming, het vertrek of overlijden van hoogleraren, belangrijke (academische) feesten, het tot stand komen van bijvoorbeeld laboratoria en ten slotte de wederwaardigheden van het studentencorps, de rectoraatsoverdracht, de groentijd en het overlijden van studenten. Aanvankelijk lag het zwaartepunt bij de fata van de hogeschool, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw verschoof dat naar een uitvoerige beschrijving van alle gebeurtenissen in de studentenwereld en het corps.Ga naar voetnoot24 De collegeverslagen omvatten aanvankelijk maar enkele regels in het jaarverslag (pas in de loop van de negentiende eeuw werden beide onderdelen gescheiden). Ze gaven een overzicht van het academisch onderwijs in de vorm van een opsomming van de verschillende hoogleraren en de colleges die zij verzorgden, waarbij bijvoorbeeld kort werd vermeld dat tot grote vreugde van de toehoorders de betreffende hoogleraar een bepaald college had voortgezet of dat de ‘heropening’ van een bepaald dispuut door de studenten werd gewenst. Langzamerhand groeiden de verslagen echter uit tot een uitgebreide, kritische beschrijving van de verschillende colleges van een hoogleraar - gerangschikt per faculteit - waarbij studenten hun oordeel over het academisch onderwijs niet onder stoelen of banken staken. De studentenalmanak werd een belangrijk medium voor studenten om hun gedachten, wensen en wenken kenbaar te maken aan hoogleraren en curatoren. Het tweede deel van de almanak bood plaats aan het letterkundig werk van studenten: proza en poëzie. De literaire ontwikkeling van de student maakte deel uit van de opvoeding en vorming van de student. In de negentiende eeuw stonden de jaren die de student doorbracht aan de academie in het teken van zijn vorming tot wetenschappelijk en zedelijk zelfstandig mens.Ga naar voetnoot25 De Nederlandse studenten waren de elite in wording; hun verblijf aan de academie was het sluitstuk van hun vorming, waarmee zij toegang verkregen tot de geleerde stand. De studentenalmanak was de plek waar studenten hun eerste ‘lettervruchten’ konden publiceren. Dat was ieder jaar weer een spannende aangelegenheid: ‘wij zien daarin voor het eerst “ons zelven gedrukt”. Welk een agitatie op den dag der uitgifte. Hoezeer zou een goede degelijke arbeid ons in de achting van het | |
[pagina 35]
| |
publiek doen rijzen!’, schreef een Gronings student in het in 1864 opgerichte landelijke studentenweekblad Vox Studiosorum.Ga naar voetnoot26 De almanak was volgens hem ‘een rustigen, lustigen hof, waar de dichter zijn bloemen strooit, en de heerlijke lanen en boschpaadjen waar het proza ons rondvoert, onze zielen verkwikken’.Ga naar voetnoot27 In de praktijk vielen de ‘lettervruchten’ van de studenten nogal tegen. Dat gold de kwaliteit van de inzendingen, maar vooral het aantal inzendingen. Een goed gevulde almanak getuigde echter van een bloeiend corpsleven, daarom nam de almanakcommissie ook vaak dit deel van de almanak zelf voor haar rekening. Het was natuurlijk zeer ten onrechte dat de commissie zelf het mengelwerk moest samenstellen, stelde een student in Vox Studiosorum, maar dat nam niet weg dat het toch gebeurde.Ga naar voetnoot28 Figuur 3. ‘Wel nu, ik zal er u brengen [op de kroeg] op het oogenblik dat de Almanak er het eerst verschijnt. Men gunt Emeis naauwelijks den tijd denzelven een bordpapieren morsjurk aan te trekken; men valt er op aan als raven op een kreng, als vliegen op de suiker. “Voorzigtig toch, scheurt de plaat niet”. “Hé, is de Almanak daar? Mij de post”, roept men van alle zijden [...]. En wee den ongelukkige, wiens begeerlijke hand het boekske het eerst aanvattel - hij wordt omcingeld en belegerd van alle kanten’. (Leidse) Studenten-almanak 1841 (Leiden z.j.) 189. De plaat vermeldt (met potlood) de naam van de bekende studentenillustrator Alexander Verhuell. Groningen, Universiteitsbibliotheek, tb 6013.
Foto: Dirk Fennema De studentenalmanak ontwikkelde zich gedurende de negentiende eeuw tot een belangrijke studentenperiodiek waarin de plaatselijke studentengemeenschap zichzelf | |
[pagina 36]
| |
aan de academische gemeenschap, de burgerij van de stad, maar ook aan de bevriende corpora presenteerde. Alle almanakredacties wilden niet alleen de vorige redacties, maar ook de redacties in de andere steden de loef afsteken, of dat nu ging om de omslag, de almanakplaat of het mengelwerk. In de studentenbladen werden de jaarboekjes uitgebreid besproken en werd bepaald welke almanak als beste uit de bus kwam. De studentenalmanak verhoogde de status van het plaatselijke corps. | |
De komst van landelijke studentenbladenDe jaarlijkse uitgave van een eigen studentenalmanak vormde voor studenten een opstap tot de oprichting van eigen studentenbladen: in 1825 verscheen te Utrecht de Gekortwiekte faam. Utrechtsch-akademisch blad. Ook in de andere academiesteden werden vroeger of later studentenbladen opgericht.Ga naar voetnoot29 De eerste studentenbladen waren vaak lokaal en hielden het - net als de meeste andere bladen in deze tijd - niet lang vol.Ga naar voetnoot30 Hierin verschenen academische berichten, (hoofd)artikelen en gegevens over promoties en examina. In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide in de studentenwereld het besef dat men niet alleen Utrechts, Leids of Gronings, maar ook of vooral Nederlands student was. De wet op het Middelbaar Onderwijs in 1863 (en daarmee de opkomst van het beroepsonderwijs), de geneeskundige wetten van 1865 en de verwachte nieuwe wet op het Hoger Onderwijs - die uiteindelijk pas in 1876 tot stand kwam - leidden in de landelijke studentenwereld tot debatten over de inrichting, het doel en de toekomst van het hoger onderwijs. Een landelijk studentenblad leek bij uitstek de plaats waarin de Nederlandse studenten konden opkomen voor hun eigen belangen en waarin zij konden debatteren over de ontwikkelingen in het hoger onderwijs. In 1864 werd het landelijke studentenblad Vox Studiosorum opgericht: om te voldoen aan eene levendige gevoelde behoefte van ongeveer 1000 jongelui, onafhankelijke, beschaafde Nederlanders, om een gemakkelijk middel tot gedachtenwisseling tot stand te brengen en op te treden, waar het de gemeenschappelijke belangen dier spes patriae gold.Ga naar voetnoot31 In 1871 volgde de oprichting van het Studenten-Weekblad. Orgaan voor Noord- en Zuid-Nederland. Beide bladen gingen in 1875 samen verder als Vox Studiosorum/Studenten Weekblad. In 1876 volgde de oprichting van het Algemeen Nederlands Studenten Weekblad Minerva. | |
[pagina 37]
| |
De beide landelijke studentenweekbladen hadden redacties/medewerkers in de verschillende academiesteden. De medewerking van de plaatselijke redacties was (aanvankelijk) niet altijd even groot. Bovendien was het soms onzeker wat wel en niet een plaats moest krijgen in de landelijke studentenbladen. Niettemin gaven deze bladen blijk van een ontstane notie van een landelijke studentengemeenschap. De bladen - door middel van verslagen van de lustrumfeesten (waarbij de corpora elkaar over en weer bezochten), de landelijke sportevenementen, muziekuitvoeringen et cetera - toonden niet alleen het toegenomen saamhorigheidsgevoel in de Nederlandse studentengemeenschap, maar versterkten dat op hun beurt ook weer. | |
De plaatselijke studentenalmanak bedreigd in haar bestaanDe nationalisering had echter ook een keerzijde. Voor de redactie van Vox Studiosorum sprak het vanzelf dat het nieuwe landelijke orgaan ook plaats zou bieden aan mengelwerk van studenten. Hoewel de redactie verklaarde dat ze absoluut niet wilde concurreren met de plaatselijke almanakken - volgens haar bij uitstek de plaats waar studenten hun mengelwerk moesten publiceren - ontstond al vrij snel (in ieder geval in Leiden) het idee dat publicatie van mengelwerk in Vox Studiosorum ‘de ruïne van den almanak zou zijn’.Ga naar voetnoot32 Dat had alles te maken met de zogenaamde almanakcrisis waar in 1864 in Leiden sprake van was. Aan de ene kant stond vast dat de almanak moest verschijnen, aan de andere kant was het ieder jaar weer een ongelooflijke toer om vijf studenten bereid te vinden de almanak te redigeren en de studentengemeenschap mengelwerk in te laten sturen. In mei 1864 (ten tijde van de oprichting van Vox Studiosorum) had het vijftal benodigde studenten voor de almanakredactie zich nog niet aangediend en werd zelfs de vrees geuit dat in 1865 helemaal geen Leidse studentenalmanak zou verschijnen.Ga naar voetnoot33 Toen daarnaast het gerucht werd verspreid: dat er naast den Leidschen almanak wellicht een jaarboekje zou verschijnen, en men daarenboven vermoedde dat onder die plannen een lid der redactie van Vox school, won 't gerucht al gaande weg in omvang, dat de Vox het er op gemunt had den almanak te doen sterven.Ga naar voetnoot34 Volgens één van de Leidse redacteuren van Vox Studiosorum, R.E. Hartink (die enkele jaren later in Vox Studiosorum verslag deed van deze gebeurtenissen), had het nieuwe landelijke studentenblad helemaal niet de ondergang van de plaatselijke studentenalmanak op het oog. Hij begreep die beschuldiging niet - ‘alsof twee zoo geheel verschillende uitingen van studentenpennen niet vreedzaam naast elkander zouden kunnen bestaan!’.Ga naar voetnoot35 Het leidde er niettemin toe dat Vox Studiosorum zich voornamelijk richtte op studenten- | |
[pagina 38]
| |
belangen en geen plaats bood aan mengelwerk. Kennelijk vreesde ze gebrek aan medewerking als het landelijke blad uitsluitend als concurrent voor de plaatselijke almanak gezien zou worden. De almanak leek vooralsnog gered. Enkele jaren later stelde een Groningse student in Vox Studiosorum de vraag aan de orde (gezien de moeite waarmee jaarlijks de studentenalmanakken tot stand kwamen) of het niet logischer was alle letterkundige krachten te bundelen en één Nederlandse studentenalmanak uit te geven: er is ééne stem [Vox Studiosorum] in ons midden opgegaan die waakt voor onze gemeenschappelijke belangen. Waarom zou dezelfde geest die haar doet spreken, ons geen ander orgaan kunnen schenken om wat daar misschien in ons midden schuilt van litterairische talenten, van dichtergave, of stijl, aan het licht te brengen?Ga naar voetnoot36 Hij dichtte de Vox-redactie een belangrijke rol toe. Zij moest jaarlijks aan iedere universiteit en athenaeum een student aanwijzen. Deze vijf studenten zouden gezamenlijk de almanak-redactie vormen. De Nederlandse almanak moest plaats bieden aan het mengelwerk, maar ook aan algemene verslagen en varia. Voor deze Groningse student sprak het vanzelf dat zoals één landelijk studentenorgaan alle Nederlandse studenten vertegenwoordigde, ook één landelijke studentenalmanak zou worden opgericht, in plaats van de verschillende plaatselijke jaarboekjes. In Vox Studiosorum volgde een korte reactie van de redactie. Over het plan zelf sprak ze (opvallend genoeg) geen oordeel uit. De redactie benadrukte vooral de praktische bezwaren die aan dit initiatief kleefden. Ze wenste van een dergelijke moeilijke taak, namelijk om de juiste mensen te kiezen, verschoond te blijven.Ga naar voetnoot37 In tegenstelling tot het plan van de Groningse student kwam in 1866 wel een ander initiatief van de grond. Enkele Utrechtse studenten richtten een nieuw landelijk studentenblad uitsluitend voor mengelwerk op: Noord en Zuid. Tijdschrift voor de beoefening der fraaie Letteren. Zij meenden - net als de Groningse student - dat de plaatselijke studentenalmanak niet (meer) de meest geschikte plaats was voor publicatie van mengelwerk. Vox Studiosorum legde zich tot spijt van de oprichters vooral toe op academische kwesties: De Vox Studiosorum, anders als hiertoe aangewezen, behandelt meer en meer, en misschien terecht, uitsluitend Academische toestanden en voorvallen van momentaneel belang, waarbij niet zoo zeer op den vorm als wel op den inhoud, minder op duurzame, dan op oogenblikkelijke waarde wordt acht geslagen.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 39]
| |
De redactie van Noord en Zuid liet doorschemeren dat zij meende dat Vox Studiosorum als landelijk blad tekort schoot omdat zij geen plaats (meer) bood aan mengelwerk van studenten. Dat betekende dat de plaatselijke studentenalmanak nog steeds de enige plek was waar de Nederlandse student ‘de indrukken zijner ziel en de gevoelens van zijn hart [kon] openbaren’.Ga naar voetnoot39 Volgens de redactie van Noord en Zuid voldeed deze studentenperiodiek niet (meer). Ten eerste verscheen de almanak slechts één keer per jaar, waardoor veel stukjes bij het verschijnen van de almanak al aan actualiteit hadden ingeboet. Ten tweede bleef daardoor ook veel proza en poëzie ongepubliceerd omdat studenten afzagen van publicatie van werk dat ze eerder in het jaar hadden geschreven, maar wat na een dergelijk lange tijd bijvoorbeeld niet meer de moeite waard leek. Ten derde, benadrukte de redactie, was voor de ontwikkeling van de schrijvende student goede, inhoudelijke kritiek van groot belang. Het mengelwerk in de almanakken werd weliswaar gerecenseerd, maar slechts één keer in het jaar en altijd door studenten; nooit door ouderen (niet-studenten). Een landelijk letterkundig studentenblad zou wellicht veel makkelijker een reactie ontlokken aan het grote publiek dan de plaatselijke studentenalmanakken.Ga naar voetnoot40 Een landelijk, letterkundig studentenblad dat (twee)maandelijks zou verschijnen, bood veel meer mogelijkheden: hoe veel uitgebreider zal ons veld zijn: alle Nederduitsche en Vlaamsche studenten zullen zich hier het geheele jaar door een strijdperk geopend zien; letterkunde, schilder- en beeldhouwkunst, het toneel, de muziek geven ons dagelijks indrukken die het ons aangenaam en nuttig is mede te deelen; aan de produkten van smaak, geest en fantasie zal voortdurend een toegang tot publiciteit geopend zijn, en aan het lezend publiek, dat toch wel belang zal stellen in de eerste schreden op de baan der eere gewaagd, zal eene meer regelmatige en overvloedige gelegenheid tot beoordeling, waardeering en terechtwijzing gegeven zijn.Ga naar voetnoot41 De oprichters hadden grote verwachtingen van hun tijdschrift. Ze verwachtten kennelijk dat de Nederlandse studenten erg enthousiast zouden zijn over de mogelijkheden die dit nieuwe landelijke blad bood. De redactie besefte terdege dat voor de publicatie en de beoordeling van het mengelwerk medewerking van derden nodig was, maar zo besloten ze vol goede moed: ‘maar ze zal ons, wij zijn er zeker van, niet lang blijven ontbreken!’.Ga naar voetnoot42 In Vox Studiosorum verscheen een positieve recensie van de hand van de Leidse redacteur H. de Lange. Hij juichte het initiatief van de Utrechtse oprichters toe. Volgens hem | |
[pagina 40]
| |
was een literair studentenorgaan ‘aangenaam, nuttig, noodzakelijk’.Ga naar voetnoot43 Het nieuwe tijdschrift - zo hield hij zijn lezers voor - betwistte het feit dat de almanakken voldoende tegemoet zouden komen aan de literaire ontwikkeling van studenten: ‘het wil naast het mengelwerk onzer almanakken staan, kon het zijn die verdringen’.Ga naar voetnoot44 Enkele recensies van Noord en Zuid in de literaire bladen bewezen ook dat van een dergelijk letterkundig tijdschrift in de buitenwereld wel notie werd genomen, terwijl dat met een studentenalmanak bijna nooit het geval was geweest. De Lange benadrukte dat in zijn ogen de almanak iets opgeschroefds had: hij moest op een bepaalde tijd verschijnen en het mengelwerk kreeg dan een plaats achter alle praktische gegevens en de verslagen. Een tijdschrift, meermalen per jaar verschijnend, leek hem beter. De corpora zouden evengoed nog jaarlijks een almanak kunnen uitgeven met het voorwerk en de verslagen. Eventueel zou dit ook kunnen worden gepubliceerd in Vox Studiosorum (waarmee hij impliciet aangaf geen moeite te hebben met de opheffing van de almanak). In de recensie kwam de redactie ook nog terug op het plan van de Groningse student om één Nederlandse studentenalmanak uit te geven. Ze wees het plan af omdat daar immers het nadeel aan bleef verbonden dat hij slechts eenmaal per jaar zou verschijnen.Ga naar voetnoot45 Uit deze recensie bleek heel duidelijk dat het voor de redactie van Vox Studiosorum - net als voor de oprichters van Noord en Zuid - vanzelf sprak dat een landelijk orgaan (mettertijd) de plaats zou innemen van de plaatselijke almanak. Ongetwijfeld kon een deel van het lezerspubliek zich vinden in deze gedachtegang. De Lange wenste het nieuwe landelijke studentenblad een lang en voorspoedig leven toe. Maar al na twee jaren werd Noord en Zuid weer opgeheven. Opnieuw zetten de corpora (ditmaal vooral het Utrechtse corps) zich schrap. Dit kwam naar voren in een artikel in Vox Studiosorum van één van de (oud-)redacteuren van Noord en Zuid, de Utrechtse student I. Esser. In een zogenaamde grafrede (‘Epitaphius’) schreef Esser: ‘“Noord en Zuid” is dood; morsdood, voor goed dood.’Ga naar voetnoot46 Hij refereerde in het stuk aan de kwade tongen die beweerden dat het blad eigenlijk al dood was bij de geboorte; dat het geen blijk had gegeven van ‘levensvatbaarheid’ en het in de strijd tegen de almanak wel bezwijken moest. Eén van de redenen voor het bezwijken van het blad was het gebrek aan medewerking. Na de oprichting en het verzenden van de presentexemplaren volgde een volkomen stilzwijgen, een oorverdovende stilte: Dat hooghartig(?) zwijgen was tevens, en dit gevoelden wij terstond, een bewijs dat N. en Z. met andere zwarigheden zou te worstelen hebben dan welke wij hadden voorzien; voor eenigen onzer zelfs reeds een reden om te vreezen dat het jonge tijdschrift, niet, als het akademiesch overzicht [in de almanak] met onbehagelijke koelheid zegt[...], door gebrek aan krachten, maar door stelselmatige onthouding van krachten ‘overlijden’ zou.Ga naar voetnoot47 | |
[pagina 41]
| |
Dat was inderdaad wat er gebeurde. Die onthouding had volgens Esser alles te maken met ‘beklagelijke traditieaanbidding’.Ga naar voetnoot48 Esser benadrukte in zijn artikel dat het aantal pagina's mengelwerk in de Utrechtse studentenalmanak voor 1868 (dus na de oprichting van Noord en Zuid) plotseling in omvang was toegenomen (van 124 tot 260 pagina's). Terwijl in de voorgaande jaren de omvang steeds rond de 130 pagina's had geschommeld. En nog gekker was dat die bijdragen afkomstig waren van studenten, die al jaren aan de academie hadden doorgebracht, zonder ooit iets in de almanak te publiceren: wie het tegenspreken wil ga zijn gang; ik voor mij beweer dat al die vellen druks slechts de uiting zijn van dwaze apenliefde en hersenschimmige vrees. Eene beweering die ik vooral staande houd nu, zelfs na zulk een ‘voordeelig jaar’, de redactie genoodzaakt geweest is aan de inteekenaaren de vraag voor te stellen: moet de almanak niet worden afgeschaft? Want eilacie, met den schrik voor de ingebeelde vijandschap van N. en Z. was ook de geestdrift der Almanakkers, naar 't scheen, vervlogen.Ga naar voetnoot49 Niemand bekommerde zich meer om een nieuwe almanakredactie. De ‘heren stemopnemers’ zaten dag in dag uit ‘bij de leelijke bussen zich te vervelen’. Uiteindelijk was op een vergadering van intekenaren (met nog geen tien procent opkomst) besloten dat ‘de Almanak, onze lieve Almanak’ moest blijven bestaan.Ga naar voetnoot50 Met voorbijgaan van het reglement, waren vijf studenten aangewezen tot het redigeren van de almanak. Dit was voor Esser tekenend: ‘deze keuze, die inderdaad het eenig middel was om het jaarboekje te behouden, is tevens het klaarste bewijs van zijne onhoudbaarheid op den duur’.Ga naar voetnoot51 Volgens hem had de huidige almanak geen ‘raison d'être’. Hij wenste de redactie voor 1869 succes en een krachtige ondersteuning van alle auteurs aan de academie toe, maar, zo eindigde hij: 't zij mij vergund den wensch er bij te voegen dat ze, als sommige andere ex-redacteuren, aan 't einde van dat werk den almanak hebben leeren kennen als een even schadelijk als belachelijk hors-d'oeuvre.Ga naar voetnoot52 Ten slotte riep hij ook de Vlaamse studenten ter verantwoording. Waarom hadden zij niets van zich laten horen? Zij hadden een rol van betekenis kunnen spelen en hun ‘broeders’ de teleurstelling kunnen besparen ‘van het Noord en Zuid in onze vlag, overklad te zien door Utrecht’.Ga naar voetnoot53 Wat hadden zij gedaan om ‘kleinsteedsche twistjes van letterkundig provincialismus’ de kop in te drukken?Ga naar voetnoot54 Nu was het te laat. De tegenwerking | |
[pagina 42]
| |
van de almanakredacties - en met name de Utrechtse almanakredacteuren, die het blad niet anders wilden zien als ‘de gezworen vijandin van hun troetelkind’Ga naar voetnoot55 - betekenden het einde van Noord en Zuid. De ‘almanakkers’ hadden gezegevierd. Drie redacteuren van Noord en Zuid - Harting, Chantépie de la Saussaye en Wttewaal - werden in de navolgende jaren redacteur van Vox Studiosorum.Ga naar voetnoot56 In 1869 vormden zij gedrieën de Utrechtse redactie van de Vox. Het was niet verbazend dat zij niet al te enthousiast over de Utrechtse almanak schreven. In het academisch overzicht van april 1869 verklaarde de Utrechtse redactie dat ze ‘ongaarne’ overging tot de bespreking van de almanak: In mijn vorig verslag deed ik niets dan aanstippen, dat de almanak voor het jaar 1868 nog voor de kerstvacantie verscheen en niet veel beter of slechter was dan die van het vorige jaar. De minachting, die naar men zeide, in deze weinige woorden doorstraalde, is mij door menigeen eenigszins kwalijk genomen. Ik zie mij daardoor genoopt over de almanak voor het jaar 1869 iets meer te zeggen.Ga naar voetnoot57 De verslaggever merkte op dat hij de almanak in ieder geval beter vond dan die van Leiden, maar verder vond hij het proza en de poëzie niet bijster mooi of goed. En na nog wat inhoudelijke woorden ging hij snel over tot de bespreking van het corpsgezelschap Panta Noèta, dat zich tot zijn grote vreugde in een ongestoorde bloei mocht verheugen, en - zo voegde hij daar nog even fijntjes aan toe - ‘dan ook inderdaad meer recht van bestaan heeft dan de almanak’.Ga naar voetnoot58 Hoewel sommige studenten overtuigd waren dat de plaatselijke almanak haar langste tijd had gehad, liepen verschillende pogingen om het mengelwerk van de Nederlandse studenten onder te brengen in een landelijk (letterkundig) studentenorgaan op niets uit. Het jaren later van 1881 tot 1884 uitgegeven Vrije Arbeid. Geïllustreerd Studentenmaandblad onderging hetzelfde lot als Noord en Zuid. Nu keerden echter ook de landelijke studentenbladen - Vox Studiosorum/Studenten Weekblad (1875) en Minerva (1876) - zich tegen het bestaan van een landelijk letterkundig tijdschrift naast de almanakken omdat inmiddels een status quo was ontstaan die zowel de redacties van de landelijke bladen als de corpora wilden handhaven. De landelijke studentenbladen hadden zich toegelegd op de bespreking van corpsbelangen. Zij boden geen plaats aan mengelwerk; dat moest bewaard blijven voor de almanakken. Wel boden de bladen plaats aan debatten over de rol van de almanak en wat nog veel belangrijker was: de bladen verzorgden zeer uitgebreide almanakrecensies. Feitelijk verhoogden zij daarmee de status van de plaatselijke | |
[pagina 43]
| |
studentenalmanakken. Daarom riep de redactie van Vox Studiosorum/Studenten Weekblad de Nederlandse studenten op geen bijdrage te leveren aan Vrije Arbeid. Ze hoopte: dat ieder die het goede meent met zijn corps, zijne bijdragen zal blijven onthouden aan dit maandelijksche blad en zijne beste krachten zal blijven wijden aan den almanak, opdat deze werkelijk eens zal worden wat hij zijn wil en zijn moet.Ga naar voetnoot59 In Minerva werd een versnippering van krachten op literair gebied evenmin wenselijk geacht. Vooral niet in een tijd ‘waarin de geest van onzer kleine maatschappij zich zoo weinig in deze richting openbaart’.Ga naar voetnoot60 Ongetwijfeld speelde bij de expliciete afwijzing van Vrije Arbeid ook mee dat dit blad openstond voor bijdragen van niet-corpsleden. De Groningse medewerker van Vrije Arbeid, J.E. Alberts, verdedigde in Vox Studiosorum/Studenten Weekblad het recht van bestaan van een algemeen literair maandblad onder meer met het argument dat ‘ook niet-leden der studentencorps [...] daarin kunnen schrijven’.Ga naar voetnoot61 De niet-corpsleden hadden immers geen recht van publicatie in de plaatselijke almanak. De groeiende groep studenten die geen lid werd van het corps vormde een bedreiging voor de hegemonie van de corpora. Het was daarom belangrijk het voortbestaan van de studentenalmanak - als bewijs van een bloeiend corpsleven - te verzekeren en alle landelijke initiatieven, die concurrentie voor de almanakken betekenden, tegen te werken. De corpora hadden een grote stem in de bladen. Al waren er ook andere geluiden. In Minerva werd de eerste jaargang van Vrije Arbeid geprezen om de uitstekende stukken die daarin waren opgenomen. De oprichters werden bovendien ‘moedig’ genoemd.Ga naar voetnoot62 Gezien de blijvende ijver voor het behoud van de plaatselijke almanakken was het niet verwonderlijk dat een plan van een Groningse student in 1887 om het mengelwerk uit te geven in één, nationale studentenalmanak, opnieuw niet van de grond kwam.Ga naar voetnoot63 | |
BesluitDe initiatieven tot de oprichting van een landelijk studentenorgaan dat plaats bood aan (uitsluitend) mengelwerk van de Nederlandse studenten mislukten voortdurend omdat de corpora zich tegen deze nieuwe bladen verzetten uit vrees dat ze zouden leiden tot opheffing van de plaatselijke studentenalmanak. Dit komt naar voren in de discussies die daarover werden gevoerd in de landelijke (letterkundige) studentenbladen. Deze moeizame verhouding tussen de (literaire) studentenbladen en de plaatselijke studentenalmanak toont hoe de nationalisering van de Nederlandse studentengemeenschap | |
[pagina 44]
| |
in de tweede helft van de negentiende eeuw de regionale trots en de plaatselijke belangen van de corpora juist versterkte. Het ontstaan van landelijke studentenbladen sloot aan bij het ontstane natiebesef in de Nederlandse studentengemeenschap. Het was waarschijnlijk dat een deel van de Nederlandse studenten verwachtte en hoopte dat deze nationalisering zich zou voortzetten betreffende het mengelwerk van studenten. Een (twee)maandelijks verschijnend letterkundig blad bood veel meer mogelijkheden dan de jaarlijks verschijnende almanak. Maar deze studenten onderschatten hoezeer de corpora hechtten aan de studentenalmanak. De almanak was meer dan een handig naslagwerk. De almanak versterkte de identiteit van het plaatselijke corps en juist die identiteit was door de nationalisering aan verandering onderhevig. Weliswaar nam het contact tussen de verschillende corpora toe - de lustrumfeesten, de nationale sportwedstrijden, muziekuitvoeringen et cetera en de verslaggeving daarvan in de landelijke bladen vergrootten het saamhorigheidsgevoel in de Nederlandse studentenmaatschappij - maar tegelijkertijd stimuleerde dat contact de corpora om zichzelf te profileren en met elkaar te concurreren. Feesten werden groots opgezet, de corpora lieten nieuwe sociëteiten bouwen waarbij kosten noch moeite werden gespaard. Ook de almanak vormde een belangrijk statussymbool. De jaarlijkse verschijning van de studentenalmanak maakte bovendien deel uit van de tradities en mores van de corpora waarvan niet gemakkelijk afstand werd (en wordt) gedaan. Op deze bezwaren stuitten de vooruitstrevende studenten die de letterkundige ontwikkeling van de Nederlandse student wilden laten prevaleren boven plaatselijke belangen en die daarom de nationalisering van de studentenpers omarmden. Tot deze groep behoorden ook studenten die minder voeling hadden met het traditionele studentencorps en die - zoals in Vrije Arbeid - in de landelijke letterkundige bladen bewust plaats wilden bieden aan het werk van niet-corpsleden (waarvoor geen plaats was in de studentenalmanak). Ook in dat opzicht vormden de aspiraties voor een landelijk literair studentenblad een bedreiging voor de corpora, die zichzelf beschouwden als de vertegenwoordiging van de plaatselijke studentengemeenschap (en dat formeel tot ver in de negentiende eeuw ook waren). De almanak bevestigde die rechtmatige positie van het corps. De corpora slaagden erin de plaatselijke almanak te handhaven. Daarmee konden zij niet voorkomen dat de betekenis van de corpsalmanak uitgehold raakte: deze vertegenwoordigde aan het einde van de negentiende eeuw allang niet meer de gehele plaatselijke studentengemeenschap, net zoals ook de corpora zelf hun dominante positie kwijtraakten. In de loop van de negentiende eeuw veranderde niet alleen het aantal studenten (dat enorm toenam), maar ook de samenstelling van de Nederlandse studentenmaatschappij. Het aandeel van de traditionele elite aan de universiteit (die van oorsprong het merendeel van de studenten vormde) nam af ten faveure van de gezeten burgerij zonder academische traditie. Door deze sociale wending studeerde aan het einde van de negentiende eeuw aan de universiteit een grote groep studenten die geen klassieke achtergrond had en die evenmin affiniteit had met de bestaande, traditionele studentencultuur. Zij werden meestal geen lid van het corps, maar richtten nieuwe studentenverenigingen op, die eigen studentenalmanakken uitgaven. |
|