Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 21
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Sandra van Voorst
| |
[pagina 182]
| |
auteurs en teksten.Ga naar voetnoot5 Zo gaat ze in op de ‘gatekeepers’-rol van uitgeverijen; uitgeverijen maken een keuze uit het omvangrijke aanbod van manuscripten en bepalen welke teksten en auteurs toegang krijgen tot de literaire markt. Ook beschrijft ze de fondsvorming bij Nederlandse uitgeverijen, de netwerken rondom uitgeverijen en externe bemiddelaars en de rol van de uitgeverij bij de beeldvorming en belicht telkens het daarbij behorende recente Nederlandse uitgeverijonderzoek. Ze concludeert dat er inmiddels een reeks informatieve studies is verschenen, maar dat het vooral individuele case studies zijn die ‘nauwelijks een bijdrage leveren aan de theorievorming over het functioneren van literaire uitgeverijen’,Ga naar voetnoot6 op het onderzoek van Frank de Glas naar De Wereldbibliotheek en Ontwikkeling/De Arbeiderspers na: Dit onderzoek [van De Glas] concentreert zich weliswaar op een tweetal uitgeverijen, maar de auteur baseert zijn vraagstelling op theoretische inzichten omtrent het uitgeversbedrijf en het functioneren van culturele (literaire) instituties en hij staat bovendien stil bij de implicaties van zijn onderzoeksbevindingen voor toekomstig uitgeverijonderzoek.Ga naar voetnoot7 En ze vervolgt haar kritiek op het huidige uitgeverijonderzoek met de opmerking dat in veel andere studies wordt [...] volstaan met een korte inleidende paragraaf over het bestaande uitgeverijonderzoek en de groeiende onderzoeksmatige interesse voor literaire instituties, om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag, dat wil zeggen tot een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkeling van een bepaald uitgeverijfonds of van het beleid inzake een bepaald soort uitgaven.Ga naar voetnoot8 Janssen vraagt aan het toekomstige uitgeverijonderzoek dan ook om in plaats van individuele case studies meer comparatieve studies te ondernemen, waarbij telkens een bepaald aspect of een activiteit van literaire uitgeverijen systematisch met elkaar wordt vergeleken. Een aspect dat dan prioriteit zou verdienen is de rol van de uitgeverij in het proces van de symbolische productie. Dit is volgens Janssen nog nauwelijks empirisch onderzocht terwijl ‘vanuit een theoretisch perspectief juist dit aspect de literatuurwetenschap tot een belangwekkend studieobject maakt voor onder anderen literatuurwetenschappers en cultuursociologen’.Ga naar voetnoot9 Deze empirisch-literatuursociologische opvatting van uitgeverijonderzoek staat ver van de traditie van het boekhistorisch onderzoek naar uitgeverijen, waarin veeleer wordt aangesloten bij historische disciplines. In een artikel in 2009, eveneens over het wetenschappelijk onderzoek naar uitgeverijen, noemt Kevin Absillis enkele kenmer- | |
[pagina 183]
| |
kende eigenschappen van de boekgeschiedenis als onderzoeksdiscipline: ‘De nadruk ligt zoals in andere historische disciplines op de inventarisatie, ontsluiting en analyse van bronnen. [...] Het onderzoek is veelal beschrijvend van aard en besteedt uitvoerig aandacht aan culturele, politieke en economische omstandigheden waarin aan boekproductie, -verspreiding en -consumptie werd gedaan’.Ga naar voetnoot10 Hij signaleert daarbij dat de ‘boekgeschiedenis nieuwe stijl’, dus de huidige boekwetenschap, een veel ruimer cultuurbegrip heeft omarmd en het verbaast hem dan ook niet dat ‘de geschriften van Bourdieu snel onder de nieuwe generatie boekhistorici verspreid raakten’.Ga naar voetnoot11 Dit was al goed te merken in de verschillende artikelen over (aspecten van) ‘het literaire veld’ die in de loop van de jaren in het Jaarboek gepubliceerd werdenGa naar voetnoot12 en bijvoorbeeld in een bundel als New Perspectives of Book History, die verscheen ter gelegenheid van de sharp-conferentie in Den Haag en Leiden in 2006.Ga naar voetnoot13 Dit boek wil een overzicht geven van het boekhistorisch onderzoek in Nederland in al haar aspecten.
Ook in 2006 kwam het door Gillis Dorleijn en Kees van Rees samengestelde boek De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000 uit,Ga naar voetnoot14 de opbrengst van het door nwo gefinancierde project Aandachtsgebied literatuuropvattingen. Hoewel er maar één, weinig theoretisch, artikel over de uitgeverij in staat - Laurens van Krevelen bespreekt de geschiedenis van Meulenhoff in de context van het boekenvak in de twintigste eeuw - is de bundel van belang omdat gepoogd wordt om tot een synthese van recent literatuursociologisch onderzoek te komen, waarbij de uitgeverij een van de actoren in het literaire veld is. Dorleijn en Van Rees pleitten al eerder voor een geïntegreerde aanpak: ‘vragen naar de inhoud van literatuuropvattingen blijken alleen zinnig te zijn als ze de institutionele setting verdisconteren: doorgaans komen inhoudelijke vragen voort uit inzichten met betrekking tot het institutionele functioneren van het ver- | |
[pagina 184]
| |
bale gedrag van critici, auteurs, redacteuren en andere participanten van het circuit.’Ga naar voetnoot15 In De productie van literatuur zien we dat in veel van de artikelen gepoogd wordt het empirisch literatuursociologisch cijfer- en feitenmateriaal meer in historische, sociale en culturele context te plaatsen. Figuur 1a. M. van Delft [et al.] (red.), New Perspectives in Book History. Contributions from the Low Countries. Zutphen 2006
Figuur 1b. E. Bruinsma, Kwaliteit als credo. Een geschiedenis van uitgeverij Manteau (1938-1953). Antwerpen/Amsterdam 2005
Sinds het artikel van Janssen in 2000 is een aantal dissertaties en monografieën verschenen over uitgeverijonderzoek, dat in meer of mindere mate aansluit bij de hier beschreven verschillende onderzoeksdisciplines. Het zijn, ondanks de aansporing van Janssen, nog steeds voornamelijk individuele case studies, zowel als het monografieën of bundels betreft als de bijdragen in boeken over een bepaald thema. Ernst Bruinsma beschreef een deel van de geschiedenis van uitgeverij Manteau van 1938-1953.Ga naar voetnoot16 Meer nog dan een bedrijfsgeschiedenis schrijven en de fondsopbouw van Manteau reconstrueren heeft hij de combinatie gezocht met andere vormen van onder- | |
[pagina 185]
| |
zoek, meer in het bijzonder poëticaal onderzoek naar auteurs, critici en (literaire) tijdschriften. Hiermee sluit hij bewust aan bij de ‘geïntegreerde aanpak’ van Van Rees en Dorleijn en de reconstructiebenadering. De reconstructiebenadering is gericht ‘op het reconstrueren en systematiseren van de denkbeelden over literatuur die een (groep) schrijver(s) of een samenleving op een bepaald moment huldigt’.Ga naar voetnoot17 Toch heeft ook Bruinsma zich in zijn onderzoek moeten beperken tot het oeuvre van één auteur, Louis Paul Boon, waardoor zijn proefschrift het karakter van een case study houdt. Aan de bewogen geschiedenis van het unieke uitgevershuis van Angèle Manteau heeft ook Kevin Absillis in 2008 een proefschrift gewijd dat hij daarna ingrijpend omwerkte tot een publiekseditie.Ga naar voetnoot18 Deze publiekseditie uit 2009 is een zeer omvangrijk en rijk relaas, waarin niet alleen een bedrijfsgeschiedenis beschreven wordt, maar ook de emancipatiestrijd van de Vlaamse literatuur, ‘de vloek van arm Vlaanderen’, een prominente plaats krijgt toebedeeld. Absillis onderbouwt de ingewikkelde maar zeer boeiende bedrijfsgeschiedenis van Manteau met heel veel bronnenonderzoek. Toch bepleit hij in het eerder aangehaald artikel in 2009 ook dat als ‘we meer inzicht willen verwerven in de wijze waarop moderne uitgeverijen functioneren [...] moet worden gestreefd naar een optimale integratie van synchrone en diachrone onderzoeksperspectieven’.Ga naar voetnoot19 Volgens hem zou een concept als autonomisering of verzelfstandiging geschikt kunnen zijn om een diachrone dimensie toe te voegen aan het vooralsnog te weinig historiserende institutionele onderzoek.[...] Vanzelfsprekend zijn teksten vol sociologisch jargon niet per definitie belangrijker dan een op bronnenonderzoek drijvende studie. Maar de abstraherende kracht van gespecialiseerde terminologie mag niet worden onderschat.Ga naar voetnoot20 Dat maakt benieuwd naar hoe hij uitgeverij Manteau en uitgeefster Manteau nog in deze voorgestelde onderzoeksrichting zal gaan laten optreden. In ieder geval verscheen in 2012 onder redactie van Absillis en Kris Humbeeck een themanummer van het Cahier voor Literatuurwetenschap over ‘Literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoek’ met als centrale vragen welke lessen de literatuurwetenschap kan trekken uit het uitgeverijonderzoek zoals dat zich de laatste decennia heeft ontwikkeld en met welke literatuurwetenschappelijke inzichten het uitgeverijonderzoek op haar beurt rekening moet houden.Ga naar voetnoot21 Volgens Absillis en Humbeeck geven de bijdragen geen | |
[pagina 186]
| |
definitieve antwoorden op de onderzoeksvragen, maar demonstreren deze zes artikelen samen wel ‘de rijke verscheidenheid die het in Nederland en Vlaanderen uitgevoerde uitgeverijonderzoek vandaag typeert zowel wat aanpak, onderwerpkeuze als theoretische inbedding betreft’. Figuur 2a. K. Absillis, Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970). Antwerpen 2009
Figuur 2b. K. Absillis, K. Humbeeck (red.), Literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoek. Cahier voor Literatuurwetenschap 4. Gent 2012
Het Cahier biedt inderdaad vooral een impressie van wat er zoals aan onderzoek naar uitgeverijen gebeurt. De case studies hebben met elkaar gemeen dat ze (de rol) van de uitgeverij als object nemen en ze geven daar ieder een geheel eigen (of geen) invulling van onderzoeksmethode of benadering aan. De vermeende tegenstelling met of afbakening naar ‘de’ literatuurwetenschap komt niet ter sprake. Een uitzondering hierop is de bijdrage van Frank de Glas.Ga naar voetnoot22 Hij onderzoekt welke perspectieven en disciplines het uitgeverijonderzoek nog mogelijkheden bieden en gaat in op de wisselwerking tussen literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoek. De Glas spreekt dan over ‘disciplines’ die naar elkaar toegroeien en ‘benaderingen’ die van elkaar kunnen profiteren, maar staan ze nu wel zo los van elkaar? Daarvan is alleen sprake als onder ‘literatuurwetenschap’ zuiver en alleen onderzoek naar literaire teksten wordt verstaan én ‘uitgeverijonderzoek’ uitsluitend beperkt wordt tot empirisch-kwantitatief onderzoek | |
[pagina 187]
| |
naar de fondsvorming van uitgeverijen. Dat is zoals hierboven al is gebleken echter al lang niet meer het geval. Wellicht is de vraag hoe een (aanzienlijk deel van) het uitgeverijonderzoek gepositioneerd kan worden binnen de literatuurwetenschap inmiddels een beter uitgangspunt.Ga naar voetnoot23
Zoals Absillis de geschiedenis van Manteau in een betekenisvolle context plaatste, het kader van de Vlaamse literatuurgeschiedenis, zo zijn er ook onderzoeken gedaan naar de (aparte) plaats van uitgeverijen met een religieuze signatuur in de veranderende maatschappelijke context. Om in Vlaanderen te blijven: het omvangrijke boek over de geschiedenis van uitgeverij Averbode onder redactie van Rita Ghesquière uit 2002 laat zien wat de norbertijner abdij aanzette om zich op het terrein van het uitgeven te begeven en hoe uitgeverij Averbode zich trachtte te handhaven in een pluriforme en seculariserende wereld.Ga naar voetnoot24 Het boek bestaat uit vier delen, die verschillende perspectieven bieden: op de eeuwenlange geschiedenis van de abdij en de bedrijfshistorie van Averbode, op de religieuze bewegingen die de motor vormden voor de (literair-educatieve) uitgeversactiviteiten en de ontwikkeling van het volwassenenfonds, op het jeugdboekenfonds en op de (niet-religieuze) volwassenentijdschriften. Een belangrijke meerwaarde kreeg het project, toen met steun van fwo-onderzoeker Liesbeth Vercammen aangetrokken kon worden om Averbode in een ruimer, comparatief kader te plaatsen. In het project ‘Een comparatief-historisch onderzoek naar educatief-literaire uitgeverijen in Nederland en Vlaanderen eind negentiende eeuw-heden’ is gepoogd de uitgeverijen Averbode, Zwijsen-Malmberg, Callenbach en het Davidsfonds te situeren op de ideologische en pedagogische kaart van het negentiende- en twintigste-eeuwse kinderboekenlandschap. Karen Ghonem-Woets deed binnen dit fwo-project onderzoek naar de jeugdboekenfondsen van Zwijsen en Malmberg. Zij promoveerde in 2005 op het proefschrift De drie-eenheid van literair-educatieve uitgeverijen: geschiedenis van de jeugdboekenfondsen van Zwijsen en Malmberg, 1846/1885-2000.Ga naar voetnoot25 Haar studie kan gekarakteriseerd worden als een combinatie van boekhistorisch onderzoek, onderwijskunde en empirische literatuur-sociologie. Ghonem-Woets heeft de hele geschiedenis van de jeugdboekenfondsen in kaart gebracht, in de bredere cultuurhistorische context van de visies op het leesonderwijs en de protestantse en rooms-katholieke visies op het verleden. Daarnaast heeft ze de jeugdboekenfondsen zowel kwantitatief als kwalitatief geanalyseerd waarbij de ontwikkelingen in de fondssegmenten literaire en beschouwelijke teksten in samenhang worden beschreven, een mooi voorbeeld van uitgeverijonderzoek dat binnen de literatuurwetenschap gepositioneerd wordt. Een ander soort uitgaven vormen drie themanummers van Zacht Lawijd, het literair-historisch tijdschrift van het Letterkundig Museum en het Letterenhuis. Deze afleveringen bevatten een keur aan case studies over één uitgever. In de afgelopen jaren zijn Reinold Kuipers (2010), Bert Bakker (2008) en Geert van Oorschot (2005) onderwerp | |
[pagina 188]
| |
geweest.Ga naar voetnoot26 De bijdragen in deze verschillende ZL-themanummers zijn, naar gelang de persoon van de uitgever natuurlijk, divers van aard, maar over het algemeen boek- en literatuurhistorisch georiënteerd. Van Bert Bakker wordt bijvoorbeeld zijn plaats binnen het uitgeverijklimaat van de jaren veertig en vijftig belicht, zijn positie binnen het Haagse kunstleven, het tijdschrift Maatstaf, zijn verhouding tot auteurs, zijn relatie tot ‘vrouwenpoëzie’, de Ooievaar-pockets en zijn eigen literaire werk. Figuur 3a. K. Ghonem-Woets, Boeken voor de katholieke jeugd. Verzuiling en ontzuiling in de geschiedenis van Zwijsen en Malmberg. Zutphen 2011
Figuur 3b. Uitgever Bert Bakker (1912-1969). Themanummer Zacht Lawijd 7 (2008) 2
In 2006 verscheen een thematisch overzichtswerk over het boekbedrijf in de Tweede Wereldoorlog onder redactie van Hans Renders.Ga naar voetnoot27 Dit boek, Inktpatronen, presenteert profielen van diverse uitgeverijen, variërend van anti-fascistisch en illegaal, neutraal of collaborerend tot nationaal-socialistisch. Toch kan dit boek niet als een comparatieve studie opgevat worden in de theoretisch zin ervan, zoals wat Janssen voor ogen stond. Daarvoor staan de verschillende bijdragen teveel op zichzelf. De hoofdstukken over de | |
[pagina 189]
| |
afzonderlijke uitgeverijen worden afgewisseld met hoofdstukken over het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen. Als lezer moet je zelf de lijnen zien en overkoepelende conclusies trekken. Het beschrijven van een bewogen episode en de gevolgen ervan voor het boekenvak, zoals in Inktpatronen gebeurt, komt dicht in de buurt van de benadering die Ludo Simons hanteert in zijn geschiedenis van het boek in Vlaanderen uit 2013. Figuur 4a. H. Renders [et al.] (red.), Inktpatronen. De Tweede Wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam 2006
Figuur 4b. L. Simons, Het boek in Vlaanderen sinds 1800. Een cultuurgeschiedenis. Tielt 2013
Het eerste overzichtswerk van Ludo Simons verscheen in 1984; Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen I. De negentiende eeuw. In 1987 verscheen het vervolg over de uitgeverij in Vlaanderen in de twintigste eeuw.Ga naar voetnoot28 Alhoewel hij zijn boeken zelf in zijn voorwoord een slechts ‘een aperitief’ noemt waren de beide studies een mijlpaal in het wetenschappelijk uitgeverijonderzoek: nog niet eerder waren zo methodisch de ontwikkelingen in het boekenvak in Vlaanderen in kaart gebracht. Een vergelijkbare Nederlandse geschiedenis is er tot dusver nog niet. En nu ligt er dan Het boek in Vlaanderen sinds 1800. Een cultuurgeschiedenis,Ga naar voetnoot29 dat de eerdere geschiedenis in ruime mate aanvult. Simons laat bijna iedereen die ook maar iets | |
[pagina 190]
| |
in het boekenvak betekende de revue passeren. Hij wisselt zeer gedetailleerde geschiedenissen af met meer beschouwelijk stukken waarin hij de unieke positie van het boek en de invloed die schrijvers, uitgevers en boekhandels hadden in de Vlaamse cultuurgeschiedenis zichtbaar maakt. De rode draad van de Vlaamse Beweging is door het hele boek gevlochten en brengt meer synthese dan in de eerdere studies het geval was. Simons laat ook zien hoezeer het uitgeven en het uitgeversvak in Vlaanderen tot ver in de twintigste eeuw verbonden waren met de verschillende maatschappelijke stromingen. Hoe anders is het Nijgh & Van Ditmar jubileumboek ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de uitgeverij.Ga naar voetnoot30 Boordevol afbeeldingen, verhalen en anekdotes biedt dit boek een rijke schat uit de geschiedenis van de oudste algemene uitgeverij van Nederland. De ontwikkelingen in het literaire fonds worden in chronologische hoofdstukken kort beschreven, waarna telkens een groot aantal uitgaven of auteurs, soms ook series, reeksen, vormgevers en illustratoren besproken en afgebeeld worden. De geschiedenis van Nijgh & Van Ditmar is rijk geïllustreerd met (roman)fragmenten, aanbiedingsfolders, krantenberichten en al wat de samenstellers in de achter in het boek vermelde archieven, bibliotheken en collecties blijkbaar aangetroffen hadden. En daar wreekt zich het ‘feestelijke’ karakter van dit 500 pagina's tellende boek: er is verder geen enkele bronvermelding, geen verantwoording voor alle illustraties en alle informatie die gegeven wordt. De studie van Frank de Glas naar het algemene fonds van uitgeverij Meulenhoff in de periode 1895-2000 dient een tegenovergesteld doel.Ga naar voetnoot31 De Glas bouwt hierin voort op drie onderzoekstradities; de empirische cultuursociologie, de bedrijfsgeschiedenis en de door hem zelf ontwikkelde methode om op basis van een groot aantal uitgevers(auto)-biografieën, te komen tot een analyse van uitgeverijfondsen over lange tijd. In die zin tracht hij een diachrone dimensie toe te voegen aan zijn uitgeverijonderzoek, al is dat niet met behulp van een concept als ‘autonomisering’, waarvoor Absillis pleitte. Middels een gedetailleerde fondsanalyse brengt hij de geschiedenis van het algemene fonds en in het bijzonder het literaire fictiefonds in kaart in termen van opeenvolgende ‘uitgeverijregimes’. Hij ging na hoe de verschillende redactieteams zowel bewuste en onbewuste keuzes maakten in de fondsselectie en -exploitatie als naar buiten toe aan de symbolische productie, het beeld van het fonds, bouwden. Een interessante vraag die aan het einde van het boek rijst is of het klassieke uitgangspunt dat de echte uitgever geen titels maar auteurs uitgeeft heden ten dage nog geldt. Bij Meulenhoff bleek uit de fondsanalyse dat de invloed van auteursoeuvres op de lange duur toch heel beperkt was.Ga naar voetnoot32 De rol van de uitgever bij de vorming van het fonds is dus groter dan algemeen verondersteld wordt, vandaar dat De Glas het begrip ‘regiekamer’ in deze context munt. De verschuiving in de jaren '80 en '90, van fondsmarketing naar titelmarketing, leidde ertoe dat er minder ruimte kwam voor interne subsidiëring, immers, elke titel wordt nu ‘op zijn eigen (commerciële) merites bekeken’.Ga naar voetnoot33 Volgens De Glas zou hierdoor de traditionele | |
[pagina 191]
| |
binding tussen uitgever en auteur uit de tijd kunnen raken. Zijn slotveronderstelling dat het erop lijkt ‘dat sinds de eeuwwisseling ook het Nederlandse boekenvak definitief van karakter is veranderd’Ga naar voetnoot34 toont de urgentie van meer diachronisch én comparatief onderzoek naar twintigste én eenentwintigste literaire uitgeverijen. Figuur 5a. C.J. Aarts, M.C. van Etten, 175 jaar Nijgh & Van Ditmar: nimmer dralend 1837-2012. Amsterdam 2012
Figuur 5b. F. de Glas, De regiekamer van de literatuur. Een eeuw Meulenhoff 1895-2000. Zutphen 2012
Simons noemde zijn omvattende geschiedenis van het boek in 1984 ‘een aperitief’. Janssen zag in 2000, met haar voorspraak voor meer comparatieve studies en aandacht voor de rol van de uitgeverij in de symbolische productie, kansen voor de literaire uitgeverij om uit te groeien tot ‘een eigenstandig, legitiem studieobject’.Ga naar voetnoot35 Absillis constateerde in 2009 dat het wetenschappelijk onderzoek naar uitgeverijen ‘voorbij het aperitief’ was. Anno 2014 kan dan misschien nog wel niet gesproken worden van een gastronomisch zesgangendiner, maar wel van een interessant, afwisselend ‘menu à la carte’, waarvan gehoopt kan worden dat het regelmatig uitgebreid en vernieuwd gaat worden. |
|