Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 21
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Mart van Duijn
| |
[pagina 32]
| |
De Delftse Bijbel (1477) is als eerste gedrukte bijbel in de Nederlandse taal een veel bewonderd en bestudeerd object.Ga naar voetnoot5 Dat wekt de indruk dat al veel bekend is over deze bijbel. Toch zijn bepaalde vragen nooit gesteld of onvoldoende beantwoord, zoals de vraag naar het bezit en het gebruik van deze bijbel kort na verschijning. Zo wordt over het algemeen aangenomen dat de Delftse Bijbel vooral in handen kwam van gegoede burgers of in kloosters belandde.Ga naar voetnoot6 Maar het gebruik van deze bijbel is nog niet eerder onderzocht. In deze bijdrage zal een korte receptiegeschiedenis van de Delftse Bijbel gegeven worden aan de hand van marginalia en andere aantekeningen in overgeleverde exemplaren, om hiermee aan te geven wat een dergelijke benadering kan opleveren voor onze kennis over dit cultuurhistorische fenomeen. Er zal ingegaan worden op marginale aantekeningen als onderzoekssubject, op verschillende voorbeelden voor de benadering en interpretatie van deze aantekeningen en de inscripties en aantekeningen in overgeleverde Delftse Bijbels, om uiteindelijk te vervolgen met een schets van het bezit en het gebruik van de Delftse Bijbel in de late middeleeuwen. Deze casus laat niet alleen zien hoe marginalia onderdeel kunnen worden van hedendaags boekhistorisch onderzoek in het algemeen, maar ook van onderzoek naar laatmiddeleeuwse volkstalige Bijbels in het bijzonder. | |
Marginalia en aantekeningen als onderzoekssubjectHet idee van de lezer of gebruiker als een van de belangrijkste figuren in de levenscyclus van een boek is onder andere terug te vinden in het werk van Roger Chartier. In zijn theorieën over de toe-eigening van boeken geeft hij aan dat de uiteindelijke betekenis van een boek afhankelijk is van de lezer of gebruiker en de manier waarop het gelezen of gebruikt wordt.Ga naar voetnoot7 Dat impliceert dat de lezer een essentiële rol heeft in de toewijzing van een waardeoordeel aan een bepaald werk, en dat een werk pas tot leven komt, of een uitwerking heeft, zodra het in handen van lezers en gebruikers komt.Ga naar voetnoot8 Uiteindelijk zou | |
[pagina 33]
| |
dat, in de visie van Chartier, de kern van de boekgeschiedenis genoemd kunnen worden. Een kern die, zoals Chartier ook stelt, benaderd kan worden via aantekeningen in marges en op dek- en schutbladen.Ga naar voetnoot9 Het artikel ‘“Studied for Action”: How Gabriel Harvey read his Livy’ van Anthony Grafton en Lisa Jardine uit 1990 kan als beginpunt gezien worden van de studie naar marginalia en andere aantekeningen voor het ontdekken van historische lezers en hun leesgedrag.Ga naar voetnoot10 Het boek dat voor dit artikel tot in detail is bestudeerd is Livius' Romanae historiae principis, decades tres, cum dimidia (Basle, 1555), met daarin aantekeningen van de Engelse dichter en schrijver Gabriel Harvey (1550-1630).Ga naar voetnoot11 Grafton en Jardine laten niet alleen zien hoe Harvey Livius' visie op de Romeinse Republiek tot zich nam, maar ook hoe hij deze relateerde aan zijn eigen tijd. De studie naar historische lezers en leesgedrag aan de hand van marginalia en andere aantekeningen heeft sinds 1990 een vlucht genomen. Dat komt onder andere tot uiting in een toename in het aantal publicaties dat zich richt op marginalia als fenomeen, op de leesgeschiedenis van bepaalde werken en het leesgedrag van specifieke lezers.Ga naar voetnoot12 Als de belangrijkste voortrekkers kunnen William Sherman, Heidi Brayman Hackel en vooral Heather Jackson gezien worden, die met hun publicaties een groot publiek hebben weten te bereiken. Een andere aanwijzing dat marginale aantekeningen inmiddels breed als onderzoekssubject erkend worden, is de organisatie van congressen over het onderwerp. Zo organiseerde de nbv voor haar leden in 2007 een congres over marginalia en gebruikssporen onder de titel Licht beduimeld, met Heather Jackson als belangrijkste spreker. Een recente verrijking van het onderzoekslandschap zijn verschillende databases die een ingang bieden tot onderzoeksmateriaal, waarvan de meest interessante Annotated Books Online is.Ga naar voetnoot13 Deze database biedt volledige toegang tot geannoteerde exemplaren van gedrukte boeken uit de eerste drie eeuwen van de boekdrukkunst. Ook het eerder genoemde werk van Livius met daarin aantekeningen van Harvey is hierin opgenomen. Op dit moment bevat de database tegen de veertig exemplaren. Onderzoekers kunnen er aan bijdragen door zich te registreren. Aangezien in catalogi van vroege gedrukte werken informatie omtrent marginalia en gebruikssporen vaak ontbreekt, kunnen onder- | |
[pagina 34]
| |
zoekers elkaar op deze wijze op de hoogte brengen van geschikt bronnenmateriaal. Maar niet altijd bestaat de gelegenheid om dit materiaal in gescande vorm aan te bieden. Het bieden van overzichten van bekende exemplaren met aantekeningen, of van catalogi waarin gegevens met betrekking tot marginalia wel gegeven worden, zou een goede tussenstap zijn. Hoewel het bestuderen van marginalia de laatste decennia flink aan terrein gewonnen heeft, worden marginalia soms nog met argwaan bekeken. Zo zouden ze niet altijd even betrouwbaar zijn, wat vooral samenhangt met de moeilijkheid van dateren en interpreteren. Uiteraard dienen dergelijke sporen als bron voor onderzoek met de nodige voorzichtigheid benaderd te worden, maar dat mag niet leiden tot het uitsluiten ervan. Daarvoor zijn ze van te grote waarde voor de boekgeschiedenis.Ga naar voetnoot14 Onderzoekers van marginalia zijn zich terdege bewust van de valkuilen die bestaan bij het bestuderen van deze aantekeningen. Zo schrijft Sherman dat we geen hoop moeten hebben op het eenvoudig beantwoorden van vragen. Volgens hem kunnen marginalia en andere aantekeningen moeilijk te lokaliseren en te dateren zijn, moeilijk te ontcijferen en te inter-preteren.Ga naar voetnoot15 Desondanks laten studies als die van hem en van Brayman Hackel zien dat er een wereld te winnen is. | |
Voorbeelden voor benadering en interpretatieMet het toenemende aantal onderzoeken naar marginalia en bijbehorende publicaties bestaan er inmiddels voor het bestuderen van marginalia in vroege gedrukte boeken, en meer in het bijzonder bijbels en incunabelen,Ga naar voetnoot16 verschillende zeer uiteenlopende benaderingswijzen. Dit biedt ook mogelijkheden voor het onderzoek naar de Delftse Bijbel. Sherman beschrijft twee algemene onderzoekslijnen binnen de bestudering van marginalia en andere aantekeningen.Ga naar voetnoot17 De eerste lijn is het bestuderen van een enkel exemplaar van een editie, met daarin de aantekeningen van een bekende lezer. Een goed voorbeeld hiervan is het eerder genoemde onderzoek van Grafton en Jardine naar het leesgedrag van Gabriel Harvey. De tweede lijn is het bestuderen van meerdere exemplaren van eenzelfde tekst of editie. Hiervan is het onderzoek van Heidi Brayman Hackel het beste voorbeeld. Zij bestudeerde zo'n 150 exemplaren van sir Philip Sidney's Arcadia.Ga naar voetnoot18 Zij plaatst zich met haar onderzoek bewust tegenover het onderzoeken van één | |
[pagina 35]
| |
specifieke lezer.Ga naar voetnoot19 In dergelijk onderzoek draait het om hoe een bepaalde tekst is gelezen, vaak toegespitst op een specifieke periode. Welke onderzoekslijn men ook volgt, men wordt altijd geconfronteerd met aantekeningen, in meer of mindere mate, van verschillende handen en uit verschillende periodes. Een van de meest uitdagende taken van de onderzoeker van marginalia is het classificeren en waar mogelijk interpreteren van deze sporen. Hiervoor zijn verschillende methoden ontwikkeld en toegepast, uiteenlopend van eenvoudige driedelingen tot complexe systemen en theorieën met lagen, sublagen en codes. Een voorbeeld van de eerste is de aanpak van Elaine Whitaker, die een onderverdeling maakt in aantekeningen bedoeld voor redactie (censuur, bevestiging, etc.), interactie (bijv. bij devotioneel gebruik) en ontwijking (tekenen, dagdromen, etc.).Ga naar voetnoot20 Een ander voorbeeld is dat van Brayman Hackel die marginalia verdeelt in drie klassen: eigendomsaantekeningen, leesaantekeningen en aantekeningen voor het vastleggen van informatie, waarbij gedacht kan worden aan het neerschrijven van stambomen.Ga naar voetnoot21 David Pearson bracht hier enige aanpassingen in aan voor zijn onderzoek naar de zeventiende-eeuwse edities van de Engelse vertaling van Julius Caesars Commentarii. Hij achtte de laatste categorie te beperkt en verbreedde deze naar aantekeningen die niet tekstgebonden zijn in de zin dat ze los van de gedrukte tekst functioneren, om zo meer aantekeningen onder te kunnen brengen.Ga naar voetnoot22 Deze methoden geven met hun brede categorieën de onderzoeker een zekere vrijheid in het classificeren en interpreteren van marginalia. Dit vereist wel dat men gedurende de verwerking van de aantekeningen steeds terug moet kunnen gaan naar de specifieke voorbeelden om deze te kunnen herevalueren. Als gevolg kan de uitkomst van een dergelijke aanpak wellicht minder duidelijk of eenduidig zijn dan men hoopt. Sommige aantekeningen zijn nu eenmaal op verschillende manieren te interpreteren en kunnen wijzen op verschillende vormen van gebruik. Aan het andere eind van het spectrum vinden we de systemen en methoden van Carl James Grindley en Tatiana Nikolova-Houston.Ga naar voetnoot23 Grindley stelde voor het bestuderen van marginalia in Engelse handschriften van Piers Plowman (1300-1641) een systeem op dat annotaties en marginalia indeelt in drie typen, namelijk die zonder identificeerbare context, die in een context van het manuscript zelf, en die te maken hebben met de teksten in het handschrift. Deze drie typen kunnen weer worden ingedeeld in verschillende categorieën. Zo bestaat het eerste type annotaties en marginalia uit eigendomsinscripties, pentekeningen, pennenprobeersels en kladversies. Het tweede type uit gekopieerde lettervormen, illuminatie en passages, toegevoegde teksten, inhoudsopgaven, voorwoorden en constructieaantekeningen. En het derde type uit leesaanwijzingen en | |
[pagina 36]
| |
verschillende reacties op de tekst. Vervolgens deelt hij de categorieën van het derde type nog eens in subcategorieën die ik hier niet zal opnoemen. Alle gevonden aantekeningen en marginalia in de door Grindley bestudeerde handschriften zijn door hem geclassificeerd en van een code voorzien. Samen met aanwijzingen voor de positie van de annotaties levert deze aanpak voor elk handschrift een lijst van annotaties met codes op.Ga naar voetnoot24 Grindley stelt dat deze benadering, waarbij de annotaties zo objectief mogelijk beschreven worden, latere onderzoekers in de gelegenheid stelt hun eigen conclusies te trekken.Ga naar voetnoot25 Het punt is echter dat voor het systeem van Grindley bij het classificeren al enige mate van interpretatie toegepast moet worden om alle aantekeningen ingedeeld te krijgen. De intentie van een bepaalde aantekening is niet altijd duidelijk of eenduidig. Grindley ziet hier zelf geen probleem in. In de korte toelichting op de toepassing van zijn systeem geeft hij aan dat de interpretatie van aantekeningen uiteindelijk vanzelf volgt, als ze maar consistent geclassificeerd worden.Ga naar voetnoot26 Uiteindelijk is het dus afhankelijk van de onderzoeker hoe bepaalde annotaties en marginalia geïnterpreteerd worden. Nog een stap verder gaat de methode van Nikolova-Houston voor het onderzoeken van marginalia in Bulgaarse handschriften en vroege gedrukte werken. Zij maakt hiervoor een indeling in zes verschillende clusters, of ‘werelden’ zoals zij ze noemt. Ze richt zich in deze zes clusters op verschillende aspecten van de geschiedenis van een boek, beginnende bij het boek als object en eindigend bij het verband tussen het boek en het bovennatuurlijke. Bij deze zes verschillende clusters horen bepaalde marginalia die wijzen op een bepaald type gebruik. Zo geeft Nikolova-Houston voor het laatste cluster gebeden en gezangen als voorbeeld. Deze marginalia verbinden het boek met het boven-natuurlijke.Ga naar voetnoot27 Ook voor het interpreteren van marginalia en gebruikssporen gebruikt Nikolova-Houston complexe modellen en theorieën. De zes verschillende clusters zijn door haar in een systeem geplaatst dat bestaat uit zeven lagen: de zes clusters, voorafgegaan door de tekst zelf als basis. Deze zeven lagen vormen het universum van de auteur van de marginalia. Elke laag stelt een hoger segment voor, hier beginnend bij de tekst zelf en uiteindelijk weer eindigend bij het bovennatuurlijke.Ga naar voetnoot28 Dit systeem moet het wereldbeeld van de auteur van de marginalia en de functie van het boek weergeven.Ga naar voetnoot29 Om dit systeem te kunnen doorgronden hanteert Nikolova-Houston verschillende theorieën, waaronder Ludwig von Bertalanffys algemene systeemtheorie en Mikhail Bakhtins | |
[pagina 37]
| |
theorie over heteroglossia en polyglossia.Ga naar voetnoot30 Het voert wat ver om deze hier te bespreken, maar het is duidelijk dat Nikolova-Houston haar benadering van marginalia en gebruikssporen heeft vormgegeven als een uitgebreid en ver uitgewerkt model, dat bovendien doorgrond moet worden aan de hand van complexe en vaak filosofische theorieën. Het moge duidelijk zijn dat er in de periode dat marginalia en andere aantekeningen als serieuze bron voor historische lezers en leesgedrag zijn bestudeerd, verschillende zeer uiteenlopende benaderingswijzen zijn ontwikkeld. Dit betekent dat toekomstige onderzoekers en onderzoeken terug kunnen vallen op een veelheid aan praktijkvoorbeelden en hieruit kunnen lichten wat van toepassing is, afhankelijk van het te onderzoeken object. Vroege gedrukte bijbels, zeker die uit de incunabelperiode, dus gedrukt vóór 1501, hebben op dit vlak echter nog maar weinig aandacht gekregen. Enerzijds heeft dat wellicht te maken met het feit dat ze voor veel onderzoekers enigszins tussen de categorieën ‘handschrift’ en ‘druk’ vallen. Anderzijds kan dat te maken hebben met het feit dat ze vanwege de tekst vaak buiten beschouwing gelaten worden;Ga naar voetnoot31 het bezitten en lezen van de Bijbel in de late middeleeuwen wordt immers over het algemeen gezien als een reeds bekend terrein.Ga naar voetnoot32 Dat er in de marginalia in vroege gedrukte bijbels voldoende aanwijzingen zijn om dit algemene beeld te doorbreken, blijkt uit de onderstaande casestudie naar de Delftse Bijbel. | |
Inscripties en aantekeningen in Delftse BijbelsHet onderzoeken van marginalia en andere aantekeningen in de Delftse Bijbel begint bij het samenstellen van een overzicht van overgeleverde exemplaren. In de Incunabula Short Title Catalogue (istc) stonden aanvankelijk 57 exemplaren geregistreerd.Ga naar voetnoot33 Daaraan konden vier exemplaren toegevoegd worden,Ga naar voetnoot34 waardoor het aantal komt op 61 exemplaren, of delen en fragmenten van exemplaren.Ga naar voetnoot35 De istc biedt geen informatie met betrekking tot marginalia en aantekeningen en ook in de meeste catalogi ontbreekt deze informatie. Vrijwel alle geregistreerde exemplaren zijn daarom onderzocht op hand- | |
[pagina 38]
| |
schriftelijke aantekeningen.Ga naar voetnoot36 Uiteindelijk bleek dat een groot deel van deze exemplaren laatmiddeleeuwse en latere annotaties bevat. Hier wordt geconcentreerd op de vijftiende- en vroegzestiende-eeuwse inscripties en aantekeningen om zo vooral de vroege receptie in kaart te brengen. Een aantal is gedateerd, zoals de eigendomsinscripties in de exemplaren Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum, 1 B 13 en Gent, Universiteitsbibliotheek, R. 51(2), die respectievelijk in 1483 en 1477 zijn aangebracht. Het overgrote deel van de inscripties en aantekeningen is echter gedateerd aan de hand van het gebruikte schrift.Ga naar voetnoot37 Voor het bestuderen en analyseren van deze annotaties is een methode toegepast die is gebaseerd op die van Brayman Hackel en Pearson.Ga naar voetnoot38 Hun aanpak laat ruimte voor allerlei sporen die niet op voorhand te classificeren zijn, maar wel van belang zijn voor het onderzoek. Het betreft dan niet alleen annotaties binnen de eerste twee categorieën, eigendoms- en leesaantekeningen, maar tevens de gehele derde categorie van aantekeningen voor het vastleggen van informatie. Juist die derde categorie biedt zicht op het gebruik van Delftse Bijbels buiten de geijkte opvattingen en ideeën. Door naast lezen ook andere vormen van gebruik te bestuderen wordt de Delftse Bijbel geplaatst in de brede laatmiddeleeuwse cultuur. De aantekeningen in Delftse Bijbels laten zich grofweg onderverdelen in twee soorten: eigendomsinscripties en gebruikssporen. Eigendomsinscripties bevatten vrijwel altijd een naam, met vaste formules zoals ‘dit boec hoort toe’, maar vaak ook extra informatie, bijvoorbeeld over het beroep van de bezitter of diens woonplaats. De gebruikssporen zijn weer onder te verdelen in aantekeningen die betrekking hebben op de tekst, die daar een zekere interactie mee aangaan of hier een inhoudelijke toevoeging aan zijn (zoals onderstrepingen, symbolen, gekopieerde woorden en zinnen, onderwerps- of persoonsaanduiding, samenvattingen, vertalingen, verwijzingen, correcties en aanpassingen, commentaar, nummeringen), en aantekeningen die niets met de tekst te maken hebben en onafhankelijk functioneren (tekeningetjes en willekeurige illustraties, pennenprobeersels, dateringen en documentatie). | |
[pagina 39]
| |
EigendomsinscriptiesVan de 61 geregistreerde overgeleverde exemplaren van de Delftse Bijbel hebben er 21 laatmiddeleeuwse eigendomsinscripties, grofweg van vóór 1550. Dat is zo'n 34 procent. Deze 21 exemplaren bevatten in totaal 33 eigendomsinscripties.Ga naar voetnoot39 Sommige exemplaren bevatten meerdere eigendomsinscripties en in enkele gevallen is dezelfde inscriptie te vinden in meerdere exemplaren.Ga naar voetnoot40 In enkele gevallen wordt een eigendomsinscriptie gevonden, maar geen naam. Exemplaar San Marino, Huntington Library, rb 84943 bevat een inscriptie op fol. 121 recto van het eerste deel (bij Deuteronomium 9) die enkel bestaat uit ‘Dese bouc behoert toe’, zonder dat daar ooit een naam aan is toegevoegd. In Deventer, sab, 113e 11kl is op fol. 603 verso de eigendomsinscriptie grotendeels weggekrast, waardoor de naam die erbij hoort niet meer leesbaar is. Uit de 33 eigendomsinscripties komen 29 bezitters naar voren.Ga naar voetnoot41 Analyse van de inscripties levert niet alleen bezittersnamen op, maar ook andere informatie. In drie gevallen wordt verzocht het exemplaar te retourneren mocht het vermist raken.Ga naar voetnoot42 In twee van die exemplaren wordt zelfs een beloning uitgeloofd voor wie het exemplaar terug zou brengen.Ga naar voetnoot43 Zo kreeg degene die Cambridge, University Library, bss.223.a77.3 aan zijn rechtmatige eigenaar retourneerde als beloning een drinkpenning die opgehaald kon worden in een bepaalde steeg. Helaas is de naam van de steeg onleesbaar. Eigendomsinscripties kunnen ook informatie bieden over geslacht, beroep, woonplaats, manieren van verwerving en zelfs gebruik, dit laatste komt in de volgende paragraaf naar voren. De informatie die in eigendomsinscripties gegeven wordt kan op verschillende manieren geanalyseerd worden. Hieronder wordt inzicht gegeven in de verhouding particuliere bezitters en instellingen, mannelijke en vrouwelijke bezitters, en religieuzen en leken. Andere gegevens die naar voren komen laten zich lastiger analyseren en vergelijken, omdat ze bijvoorbeeld maar sporadisch voorkomen, zoals de manieren van verwerving en woonplaatsen. Dergelijke informatie zal afzonderlijk besproken worden. Het eerste overzicht is dat van particuliere en institutionele bezitters. Bezitters die met hun eigen naam bekend zijn, maar in een instelling zoals een klooster, of een gemeenschap als een begijnhof wonen, zijn hier als particulier gezien.Ga naar voetnoot44 Onder de 29 bezitters zijn er vijf instellingen te vinden: vier kloosters en een begijnhof.Ga naar voetnoot45 Van deze | |
[pagina 40]
| |
institutionele bezitters worden er drie bij naam genoemd: het Sint Ceciliaklooster in Leiden, het klooster Sint Clara in Amsterdam en het klooster Mariënpoel buiten Leiden. De overige 24 kunnen als particuliere bezitters aangemerkt worden. Van deze 24 zijn er vier overduidelijk verbonden aan een klooster of begijnhof.Ga naar voetnoot46 Op basis van de verhouding tussen institutionele en particuliere bezitters zou geconcludeerd kunnen worden dat het bezitten van een Delftse Bijbel vooral een particuliere aangelegenheid was. Figuur 1. Eigendomsinscriptie van het Ceciliaklooster in Leiden op fol. 318v van het eerste deel van San Marino, Huntington Library, rb 84943
Een andere indeling die op basis van de eigendomsinscripties is te maken, is die in mannelijke en vrouwelijke bezitters. Uit de namen van bezitters is over het algemeen goed op te maken of het gaat om een man of vrouw. In vrijwel de meeste gevallen kan dit gebaseerd worden op de uitgang ‘zoon’ of ‘dochter’ in het patroniem. Wanneer een dergelijke uitgang niet gegeven is, dan geeft in veel gevallen het pronomen alsnog de doorslag. In een enkel geval is het bepalen van het geslacht afhankelijk van verdere informatie in de inscriptie en het gebruik van mannelijke of vrouwelijke voornaamwoorden. Zo kan vastgesteld worden dat van de 29 bij naam bekende bezitters er zeventien vrouw zijn en negen man. Van drie bezitters is het geslacht onbekend. Dat het aandeel vrouwelijke bezitters zo groot is heeft mogelijk te maken met bezitters in vrouwenkloosters. Toch mag ook het aandeel mannelijke bezitters niet onderschat worden, veel van hen kunnen juist als niet-religieus aangemerkt worden. Een indeling in religieuze en lekenbezitters is moeilijker te maken dan in particulieren en instellingen en mannelijke en vrouwelijke bezitters. De reden hiervoor is vooral een kwestie van terminologie. Over het algemeen kan er onderscheid gemaakt worden tussen religieuzen, semi-religieuzen en leken.Ga naar voetnoot47 De grenzen tussen deze verschillende categorieën zijn echter vaag,Ga naar voetnoot48 waarbij vooral de categorie semi-religieuzen problematisch is.Ga naar voetnoot49 Hieronder worden bijvoorbeeld begijnen, lekenbroeders, leden van de derde orde van Sint-Franciscus en broeders en zusters van het gemene leven verstaan. Zij hadden geen kloostergelofte afgelegd, maar leefden ook geen seculier leven. Hier worden semi-religieuzen tot de categorie ‘religieuzen’ gerekend, omdat zij toch in een min of meer institutionele omgeving hun geestelijk leven vormgaven. | |
[pagina 41]
| |
Een andere moeilijkheid bij de indeling in religieuzen en leken is het identificeren van deze bezitters in eigendomsinscripties. Niet altijd is duidelijk of een bezitter als religieus of leek aangeduid kan worden. Waar religieuze bezitters zich over het algemeen laten identificeren aan de hand van informatie die gegeven wordt in eigendomsinscripties, ontbreekt dergelijke informatie vaak voor andere bezitters. Voor een aantal bezitters kan op basis van beroep, woonplaats of relatie expliciet vastgesteld worden dat zij leken waren, zoals in het geval van Claes Symenszoon en Jan Ryck die beiden getrouwd waren, Claes Heyn van wie bekend is dat hij aan de Plaetse, de huidige Dam, in Amsterdam woonde, Maria van Cats, die getrouwd was met Claes van Ruyven, en Jacob Cornelisz. van Oostsanen, een schilder die woonde in de Kalverstraat in Amsterdam.Ga naar voetnoot50 Figuur 2. Eigendomsinscriptie van Jacob Cornelisz. van Oostsanen op fol. 318r van het eerste deel van New York, Pierpont Morgan Library, ChL 1630
Volgens de bovenstaande benadering kunnen er tien van de 29 bekende bezitters als religieus aangemerkt worden en achttien als leek. Van één bezitter is onduidelijk of ze zelf op een begijnhof woonde of enkel haar exemplaar daaraan naliet.Ga naar voetnoot51 Onder de religieuze bezitters zijn, zoals eerder is besproken, vier kloosters en een begijnhof. Voorbeelden van | |
[pagina 42]
| |
particuliere religieuze bezitters zijn Marigen Aellewijns die hoogstwaarschijnlijk in het Sint Ceciliaklooster in Leiden woonde, Cornelius Aernoldszoon die als lekenbroeder in het klooster Eemsteyn woonde en Loebricht en Bartkut Dobben die woonden op het ronde begijnhof in Amsterdam.Ga naar voetnoot52 Figuur 3. Eigendomsinscriptie van Cornelius Aernoldszoon op fol. [340r.] van het tweede deel van Gent, Universiteitsbibliotheek, R. 51(2)
In de eigendomsinscripties in overgeleverde Delftse Bijbels komen drie manieren van verwerving naar voren: aankoop, overerving door particulieren en nalatenschap voor instellingen. Een goed voorbeeld van het eerste is de vijftiende-eeuwse inscriptie in exemplaar Den Haag, mmw, 1 B 13. Hierin vertellen de kopers, Claes Symenszoon en Jan Ryck, dat zij het exemplaar samen met hun vrouwen, Nell en Kristyn, zullen bewaren en lezen: Desen bibell in twee stucken hebben claes symons zoon ende jan ryck recht-susterlingen tsamen gecoft ende betaelt inden jaer lxxxiij. Ende sullen se myt nell ende kristyn hare wyven tsamen houden, ende de langste levende van hem, salse na hem duen dat alleen hebben ende nemen.Ga naar voetnoot53 Hetzelfde exemplaar geeft ook informatie over hoe men in het bezit kon komen van een Delftse Bijbel. De inscriptie meldt niet alleen dat het exemplaar in 1483 is gekocht, maar ook dat het uiteindelijk in bezit zou komen van de langstlevende. Dat is Claes Symens-zoon geweest aangezien op fol. 340 recto de naam van Jan Claeszoon te lezen is. Het exemplaar werd van vader op zoon overgeleverd.Ga naar voetnoot54 Een ander voorbeeld van overerving is het exemplaar van Cornelia Claes, dat zij in ‘serfgenomen’ heeft van haar zuster Dieuwer Claes.Ga naar voetnoot55 | |
[pagina 43]
| |
Voor instellingen kan gesproken worden over nalatenschap. Zo liet Marigen Aellewijns haar exemplaar na aan het Sint Ceciliaklooster in Leiden. De inscriptie van dit klooster is nu te vinden in twee verschillende exemplaren, namelijk Cambridge, University Library, Oates 3335 en San Marino, Huntington Library, rb 84943. Alleen in het exemplaar in de Huntington Library wordt specifiek vermeld dat ze de bijbel per testament heeft nagelaten aan het klooster: ‘is ons besproken in testament’.Ga naar voetnoot56 Van het andere exemplaar is gesuggereerd dat Aellewijns het bij leven aan het klooster heeft geschonken.Ga naar voetnoot57 Maar aangezien beide inscripties, weliswaar in twee verschillende delen, op hetzelfde exemplaar betrekking hebben is het waarschijnlijker dat dit na haar dood is gebeurd. Een ander voorbeeld is het exemplaar van Geert Symens, dat zij naliet aan een begijnhof.Ga naar voetnoot58 Van tien van de 29 bekende bezitters is de woonplaats of locatie te achterhalen.Ga naar voetnoot59 Daaruit lijkt naar voren te komen dat de Delftse Bijbel vooral een verspreiding in Holland gekend heeft (Amsterdam, 5; Leiden, 2; Dordrecht, 1; Haarlem, 1). Het enige exemplaar waarvoor aanleiding is het buiten Holland te plaatsen is dat van Brown University in Providence, dat toebehoord heeft aan een klooster in Leuven. Voor een aantal bezitters kan het beroep vastgesteld worden, uiteraard afgezien van kloosterbewoners en begijnen. Zo was Cornelis Aernoldszoon een schoenmaker in het klooster Eemsteyn en Jacob Cornelisz. schilder in Amsterdam.Ga naar voetnoot60 De bovenstaande analyses van eigendomsinscripties in Delftse Bijbels leveren een gevarieerd beeld op. Een eenvoudige aanduiding van bezitters als religieuzen, leken of welgestelden gaat niet op; de werkelijkheid was vele malen complexer en dynamischer. Het kan niet gezegd worden dat enkel een specifieke groep of sociale klasse toegang had tot de Delftse Bijbel.Ga naar voetnoot61 Bezitters van Delftse Bijbels waren particulieren, instellingen, religieuzen, leken, mannen, vrouwen en meer en minder vermogenden. Rondom deze bezitters bevond zich een groep van gebruikers die indirect of helemaal niet genoemd worden in de inscripties.Ga naar voetnoot62 Hierbij kan gedacht worden aan de exemplaren die in bezit waren van een religieuze instelling waar meerdere bewoners of bewoonsters een exemplaar konden gebruiken, of aan exemplaren die binnen het gezin gelezen werden. | |
[pagina 44]
| |
GebruikssporenVan de 61 geregistreerde overgeleverde exemplaren bevatten er 32 laatmiddeleeuwse gebruikssporen, in de vorm van aantekeningen op schutbladen en in de marges. Deze zijn hoofdzakelijk in het Nederlands en variëren in schrift van een cursiva, een minder net schrift dat gewoonlijk gebruikt werd voor het snel vastleggen van informatie, tot een strakke textualis, die vaker gebruikt werd voor aanzienlijke teksten zoals de Bijbel.Ga naar voetnoot63 In een enkel geval is een extra katern toegevoegd.Ga naar voetnoot64 Deze gebruikssporen kunnen, zoals eerder aangegeven, ingedeeld worden in aantekeningen die betrekking hebben op de tekst en aantekeningen die daar los van staan. Aantekeningen van de eerste categorie worden onder andere gevormd door onderstrepingen, symbolen in de marge, gekopieerde woorden en zinnen, samenvattingen, vertaling van woorden of zinnen, verwijzingen, correcties en aanpassingen, commentaar op de tekst, liturgische instructies en toegevoegde teksten. De tweede categorie gebruikssporen bestaat uit tekeningetjes en willekeurige illustraties, pennenprobeersels, dateringen en verschillende vormen van documentatie. De laatste hiervan is de meest interessante soort aantekening die niet in verband staat met de tekst, omdat de inhoud hiervan op zichzelf staat. Waar de eerder beschreven toegevoegde teksten en elementen nog een bepaald verband met de tekst hebben, is dat voor deze categorie niet het geval. Een goed voorbeeld is een schuldverklaring van Wouter Harmans uit 1569, geschreven op de versozijde van het laatste blad van Baruch in exemplaar Gent, ub, R. 51(2). Hij verklaart hierin 24 Karolusguldens schuldig te zijn aan Antonis Pieters, of de bezitter van de desbetreffende Delftse Bijbel: ‘[...] schuldich te weessen Antonis pieters of den houder van desen [...]’. Een ander goed voorbeeld, en vijftiende-eeuws, is een lijstje van bouwmaterialen, of beter gezegd van logistieke activiteiten betreffende bouwmaterialen, in exemplaar Deventer, sab, 113E 11KL dat hieronder nog ter sprake komt. Voor slechts een klein aantal exemplaren is bekend van wie de aantekeningen afkomstig zijn. In die gevallen kunnen de gebruikssporen gekoppeld worden aan de eigendomsinscriptie in het exemplaar. De beste voorbeelden zijn de exemplaren van Cornelius Aernoldszoon en Jacob Cornelisz. van Oostsanen waarin zij uitgebreide aantekeningen hebben aangebracht.Ga naar voetnoot65 Veruit de meeste exemplaren bevatten gebruikssporen die niet aan een specifiek persoon, of aan eventuele eigendomsinscripties, verbonden kunnen worden. Hoewel gebruikssporen soms een indicatie kunnen geven in welke kringen een exemplaar gebruikt kan zijn, blijft de auteur of producent van deze sporen vaak anoniem. | |
[pagina 45]
| |
Figuur 4. Schuldverklaring van Wouter Harmans uit 1569, geschreven op fol. [256v] van het tweede deel van Gent, Universiteitsbibliotheek, R. 51(2)
| |
[pagina 46]
| |
De hiervoor genoemde gebruikssporen lopen zeer uiteen en komen in verschillende combinaties in meer of mindere mate voor. Op basis van de gebruikssporen kan met zekerheid worden aangenomen dat de eerder genoemde 32 exemplaren in de late middeleeuwen zijn gebruikt en dat dit gebruik gepaard ging met het maken van aantekeningen in de marges en op dek- en schutbladen.Ga naar voetnoot66 Gelet op de hoeveelheid gebruikssporen in de verschillende exemplaren is te concluderen dat het ene exemplaar intensiever is gebruikt, of in ieder geval geannoteerd, dan het andere. Zo bevat het exemplaar van Cornelius Aernoldszoon zowel uitgebreide teksten als marginale aantekeningen door het hele exemplaar heen, terwijl exemplaar Utrecht, ub, D. fol. 420 rariora slechts een paar aantekeningen bevat. Net zoals de hoeveelheid en dichtheid van gebruikssporen per exemplaar kan verschillen, zijn er ook verschillende combinaties van sporen te vinden. Het ene exemplaar heeft bijvoorbeeld een uitgebreider systeem van markeren dat het andere. Exemplaar Amsterdam, ub vu, XC.05037.- bevat alleen liturgische instructies, terwijl in Deventer, sab, 113E 11KL aantekeningen met betrekking tot de katernopbouw, documentatie en pennenoefeningen gecombineerd zijn. Op basis van de grote hoeveelheid soorten gebruikssporen en de verschillen in dichtheid en combinaties kan aangenomen worden dat Delftse Bijbels zeer uiteenlopende functies gehad hebben. Het voert wat ver om hier van alle overgeleverde de gebruikssporen weer te geven,Ga naar voetnoot67 maar er kan een beeld geschetst worden van het diverse gebruik van de Delftse Bijbel door drie verschillende functies verder toe te lichten. Een aantal exemplaren laat gebruikssporen zien die wijzen op het gebruik van Delftse Bijbels als leidraad voor het dagelijks leven, als bron voor studie en als notitieboek voor het opslaan van informatie. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat een exemplaar op hetzelfde moment verschillende functies gehad kan hebben en dat er naast deze drie ook nog andere functies bestaan hebben. Het gebruik van de Delftse Bijbel als voorbeeld en leidraad voor het dagelijks leven ligt zeer voor de hand. Op verschillende plaatsen wordt hieraan gerefereerd, zoals het begin van Spreuken, waarin uiteen gezet wordt dat dit boek wijsheid biedt, een leidraad zijn in het leven en het inzicht verdiept.Ga naar voetnoot68 In haar onderzoek naar de Geneefse Bijbel (gedrukt vanaf 1575 en veel gebruikt in Engeland) heeft Femke Molekamp aanwijzingen gevonden dat lezers van deze bijbel op zoek gingen naar bevestiging van hun ideeën over dagelijkse kwesties, zoals de positie van de vrouw ten opzichte van de man.Ga naar voetnoot69 Dat ook lezers van de Delftse Bijbel in de late middeleeuwen op zoek gingen naar raad en advies voor het dagelijks leven blijkt uit de specifieke aandacht die er in een aantal exemplaren is voor de passages en bijbelboeken die hierover handelen. Het exemplaar van de Delftse Bijbel in de Sint-Bernardusabdij in Bornem is één van de beste voorbeelden van het gebruik van de bijbel als leidraad voor het dagelijks leven. | |
[pagina 47]
| |
Hierin zijn marginale aantekeningen aangebracht die laten zien dat de auteur raad heeft gezocht of lessen heeft getrokken die hem of haar in het dagelijks leven van dienst konden zijn. Zo heeft de gebruiker met een klavertje op fol. 27 recto van het tweede deel bijvoorbeeld de volgende zin gemarkeerd: ‘Want ghi en doet gheen oerdeel des menschen mer des heren’ [Want u zult niet oordelen over de mensen maar de heer]. En op fol. 106 verso: ‘Een schoen wijf ende sot: is als een gulden rinc in eenre soghen nose’ [Een mooie maar zotte vrouw is als een gouden ring in de neus van een zeug]. De aandacht voor vrouwen gaat verder, want op fol. 109 verso is een klavertje te vinden bij: ‘Een sot wijf ende calachtich: ende vol ondierheden ende niet mit allen wetende’ [Een zotte en praatzuchtige vrouw: en vol onzedigheid en zonder verstand]. En op fol. 112 verso: ‘Want een licht wijf is een diepe graft: ende een vreemt wijf een nauwe putte [...]’ [Want een lichtzinnige vrouw is een diep graf: en een vreemde vrouw een nauwe put]. De aandacht van de gebruiker van het exemplaar in Bornem ging echter ook uit naar andere zaken, zoals blijkt uit het klavertje op fol. 109 verso bij de onderstreepte zin: ‘Een verblidende moet maect een groeyende outheit: mer die drouige gheest verdroget die beenren’ [Een blij gemoed maakt een groeiende ouderdom: maar een droevige geest verdroogt de botten]. Hier en daar is met het woordje ‘omnes’ aangegeven dat een hele passage van belang is. Deze aantekeningen zijn hoofdzakelijk te vinden in de bijbelboeken Spreuken, Prediker, Hooglied, Wijsheid en Wijsheid van Jezus Sirach. Dat is op zich niet vreemd aangezien deze boeken zogenaamde wijsheidsboeken zijn, moralistisch-didactische boeken die handelen over universele zaken als rechtvaardigheid en rechtschapenheid, goede en slechte daden en voor- en tegenspoed. In Hooglied worden tevens zaken behandeld met betrekking tot de liefde en het huwelijk. Gezien de aandacht die de gebruiker had voor de vrouw, zal hij of zij hierin vele lessen gevonden hebben. De duidelijkste vorm van gebruik is die als bron voor studie, waarbij het maken van marginale aantekeningen ook het meest voor de hand ligt.Ga naar voetnoot70 Te denken valt aan correcties en aanpassingen, vertalingen, verwijzingen en inhoudelijk commentaar op de tekst.Ga naar voetnoot71 De tekst is daarbij nauwkeurig bestudeerd, niet alleen om de inhoud te doorgronden maar ook om deze op correctheid te controleren. Deze gebruiksvorm laat zien dat de tekst van de Delftse Bijbel aan kritisch onderzoek onderhevig was. Niet alleen werden druk- of zetfouten verbeterd, soms werd ook de vertaling van bepaalde woorden of zinnen in twijfel getrokken en aangepast. Zoals in Brussel, kb, Inc. B 1.415 waar op fol. 50 recto ‘even kersten’ is veranderd in ‘naesten’. In datzelfde exemplaar staat onder de kolom van i Koningen 31 op fol. 198 verso een verwijzing naar i Paralipomenon 10, in de huidige benaming Kronieken. Dit exemplaar bestaat echter alleen uit het eerste deel; de boeken Paralipomenon ontbreken helaas.Ga naar voetnoot72 | |
[pagina 48]
| |
Verwijzingen laten in een enkel geval ook zien dat een gebruiker niet alleen de tekst van de Delftse Bijbel tot zijn beschikking had, maar ook andere teksten. Dit komt duidelijk naar voren in het exemplaar Manchester, John Rylands University Library, S7940, waarin bij bepaalde passages aangegeven staat dat de Leuvense Bijbel, een in 1548 uitgegeven en door de Kerk goedgekeurde Bijbelvertaling, een andere lezing biedt. Het gaat hier om kleine verschillen, zoals ‘Here oftu aldus leefst [...]’ in de Delftse Bijbel en ‘Heere ist datmen alsoo leeft [...]’ in de Leuvense Bijbel.Ga naar voetnoot73 De gebruiker van dit exemplaar heeft niet alleen beide vertalingen tot zijn beschikking gehad, hij heeft ze ook vergeleken en de kleine verschillen als ‘oftu’ en ‘datmen’ in de voornoemde zinnen opgemerkt. Dat de tekst van de Delftse Bijbel alleen soms niet voldoende was, blijkt onder andere uit de aantekeningen in exemplaar Stellenbosch, ub, teol b 221.53931 bib. De lezer of gebruiker van dit exemplaar voelde de noodzaak zijn of haar exemplaar te voorzien van extra teksten. In de marges van het Bijbelboek Nehemia is in handschrift de verkorte vertaling van dit boek van Petrus Naghel geschreven. Blijkbaar had deze lezer behoefte aan de verkorte tekst, of was men dusdanig gewend aan de eerder vertaling dat men deze ook in de Delftse Bijbel bij de hand wilde hebben. De derde functie van de Delftse Bijbel, die losstaat van de gedrukte tekst, is als notitieboek voor het opslaan van informatie.Ga naar voetnoot74 Eerder genoemde voorbeelden hiervan zijn de schuldverklaring van Wouter Harmans uit 1569, geschreven op de versozijde van het laatste blad van Baruch in exemplaar Gent, ub, R. 51(2), en het vijftiende-eeuwse lijstje van bouwmaterialen aan het einde van iv Koningen en vóór Daniël in Deventer, sab, 113E 11KL. Dit laatste voorbeeld wordt hier verder uitgewerkt. Het lijstje is geschreven in één hand maar, aan de inkt te zien, wel in meerdere schrijfgangen. Helaas is de aantekening vervaagd waardoor delen niet meer leesbaar zijn en de laatste regels ontbreken vanwege het bijsnijden van het exemplaar. Er wordt melding gemaakt van verschillende activiteiten rondom de bouw van een huis of ander bouwwerk: drie reijsen om | |
[pagina 49]
| |
om steen geweest noch Figuur 5. Petrus Naghels vertaling van Nehemia geschreven naast de gedrukte tekst op fol. [55v.] van het tweede deel van Stellenbosch, Universiteitsbibliotheek, teol b 221.53931 bib
Meerdere keren worden er reizen genoemd voor het halen van steen, kalk en plavuizen (‘estreken’). Er wordt zelfs melding gemaakt van schuiten waarmee deze ladingen vervoerd werden: ‘noch een achter middach die schuiten’ [nog een namiddag de schuiten]. Deze aantekening lijkt te wijzen op de activiteiten van een schipper. Andere zinnen kunnen weer meer algemeen in verband gebracht worden met bouwactiviteiten, zoals ‘een hoet kalck gehaelt’, ‘noch een schoft gewrocht’ en ‘gerekent in alf sestalfe gulden’. Er zijn woorden en uitspraken gebruikt die passen bij het beroep van aannemer of schipper. Elke reis die gemaakt is, werd door de gebruiker van dit exemplaar bijgehouden. Mogelijk was het de bedoeling dat deze het lijstje op een later tijdstip over zou schrijven in een netversie. Het hierboven genoemde voorbeeld van gebruik verschilt van wat de drukkers waarschijnlijk voor ogen hadden toen zij in het colofon ‘ter stichticheit ende lerijnghe’ lieten opnemen. Het daadwerkelijke gebruik wijkt hier sterk af van het beoogde gebruik, hoewel de aannemer of schipper het exemplaar daarnaast natuurlijk ook nog binnen | |
[pagina 50]
| |
zijn gezin gelezen kan hebben. Deze Delftse Bijbels zijn alledaagse gebruiksobjecten geworden.Ga naar voetnoot76 De Delftse Bijbel kan om verschillende redenen als een geschikte plaats gezien worden voor het opslaan van informatie. Zo kon men bij de Delftse Bijbel het idee hebben dat deze niet snel verloren zou gaan en zo dus een veilige plaats bood voor belangrijke informatie. In zekere zin was het een constante factor in het dagelijks leven van mensen, stabiel genoeg om belangrijke informatie in op te slaan. Van een aantal exemplaren kan bijvoorbeeld vastgesteld worden dat deze binnen een familie doorgegeven werden.Ga naar voetnoot77 Ook de hoge prijs van papier kan een reden geweest zijn dat men bestaand papier heeft gebruikt, en dus Delftse Bijbels voorzien heeft van belangrijke informatie.Ga naar voetnoot78 Deze vorm van gebruik geeft in ieder geval de plaats van de Delftse Bijbel binnen het huishouden of onderkomen van de gebruiker weer. Zo is het voor het geval van het lijstje bouwactiviteiten voor te stellen dat de gebruiker ervan, elke keer als hij een reis had gemaakt, even zijn Delftse Bijbel erbij pakte om er een notitie van te maken. De Delftse Bijbel had dus niet alleen een plek in de religieuze en devote levens van bezitters en gebruikers, maar ook in hun dagelijks werkzame levens. Uit de drie hiervoor beschreven functies van Delftse Bijbels komt naar voren dat deze bijbel op verschillende wijzen een plaats had in het leven van zijn lezers en gebruikers. Niet alleen als leidraad, devotioneel object of bron voor studie, maar ook als notitieboek als onderdeel van de huisraad en het huishouden. Het gebruik van Delftse Bijbels was sterk afhankelijk van bezitters, lezers en gebruikers, waarvan duidelijk is geworden dat dit een zeer heterogene groep was. Vandaar dat ook het gebruik van Delftse Bijbels sterk uiteen loopt. De drie functies die hier zijn beschreven sluiten andere vormen van gebruik niet uit, meer nog, zij versterken juist het idee dat meerdere vormen van gebruik voorkwamen en naast elkaar konden bestaan. De gebruikssporen die te vinden zijn in overgeleverde Delftse Bijbels, zijn om diverse redenen aangebracht en op verschillende manieren te gebruiken en te interpreteren. De drie hierboven beschreven functies komen duidelijk naar voren uit de onderzochte gebruikssporen en kunnen onderbouwd worden met diverse voorbeelden, maar zijn in feite het topje van de ijsberg. De conclusie is dat Delftse Bijbels door verschillende personen, in verschillende omstandigheden, op verschillende manieren en op verschillende niveaus gebruikt zijn. | |
[pagina 51]
| |
ConclusieWat betreft het lezen en gebruik van boeken in de late middeleeuwen zijn we niet uitsluitend aangewezen op aannames gebaseerd op voorwoorden en colofons, maar kunnen we ons ook concentreren op de handgeschreven bronnen op schutbladen en marges.Ga naar voetnoot79 Inmiddels zijn uiteenlopende methoden toegepast en komen er meer en meer onderzoeksinstrumenten beschikbaar. Verschillende pleitbezorgers en hun publicaties maken duidelijk dat het bestuderen van marginalia en andere aantekeningen in meerdere exemplaren van een boek waardevolle onderzoeksgegevens kan opleveren. In het geval van de Delftse Bijbel blijkt bijvoorbeeld dat het bezit en gebruik van deze bijbel in de late middeleeuwen vele malen dynamischer en complexer is dan in veel van de literatuur wordt aangegeven. Aangenomen kan worden dat dit ook geldt voor andere vroege bijbeldrukken. Waar de bezitters van de Delftse Bijbel aanvankelijk als kloosters en gegoede burgers aangeduid werden, kan nu aangetoond worden dat bezitters gevonden kunnen worden verspreid over de gehele laatmiddeleeuwse samenleving, binnen en buiten de kloostermuren. Met betrekking tot het gebruik van de Delftse Bijbel was in feite nog zo goed als niets bekend. Op basis van marginalia en andere aantekeningen kan hetzelfde geconcludeerd worden als voor bezitters. Het gebruik van Delftse Bijbels was zeer veelzijdig, variërend van bron voor lessen voor alledag en theologische studie tot notitieboek. Hier is het onderzoek beperkt tot een specifieke uitgave, maar men kan zich voorstellen dat als meerdere (typen) uitgaven, uit verschillende periodes of juist uit een specifieke periode, bestudeerd worden dit zal bijdragen tot een beter begrip van, of wellicht een meer genuanceerde visie op, historische lezers en leesgedrag. |
|