| |
| |
| |
Elly Cockx-Indestege & Willem Heijting
De doorbraak van de drukkunst in roerige tijden
Het Nederlandse boek in de zestiende eeuw
Politiek, maatschappij, cultuur en de gedrukte media
Weinig wees er rond 1500 op hoeveel dynamiek er in de loop van de nieuwe eeuw zou zijn in het politiek en maatschappelijk bestel van de Lage Landen. Eerder leek een periode van relatieve rust te zijn aangebroken. De Nederlandse gewesten verkeerden onder de hertogen van Bourgondië in een geleidelijk proces van integratie dat na het overlijden van hertog Filips de Schone door keizer Karel v werd voltooid. Deze kreeg alle ‘zeventien’ Nederlanden onder één bestuur (het prinsbisdom Luik had daarnaast een afzonderlijke status). Maar de stabiliteit van dit Habsburgse bestuur werd algauw aangetast. De voornaamste oorzaak hiervan was de opkomst van het protestantisme, waardoor de kerk en daarmee de gehele samenleving werd opgedeeld in kampen die elkaar heftig bestreden. Tegelijk voltrok zich in de Nederlanden een culturele omwenteling die elders al een nieuw elan had gegeven aan de beoefening van de kunsten en de wetenschappen: de renaissance, waarvan het humanisme de voornaamste uiting was.
In nauwe samenhang met deze bewegingen kwam het tevens tot een grondige herschikking van de media van die tijd, waarvan er één, de toen nog jonge drukkunst, hier centraal staat. We bekijken de politieke, maatschappelijke en culturele veranderingen van deze roerige eeuw wat meer van nabij, speciaal met het oog op de rol die het gedrukte boek daarin speelde.
| |
Politieke constellatie
Het bestuurlijk centrum van de Bourgondische Nederlanden was gevestigd in Brussel, voor een tijd ook in Mechelen. In 1517 vertrok Karel v echter naar Spanje, wat inhield dat de ‘landen van herwaarts over’ in het vervolg van daaruit bestuurd zouden worden.
Op gezag van de keizer namen regentessen (Margareta van Oostenrijk, Maria van Hongarije) de leiding over de Nederlanden waar. Ook andere veraf gelegen delen van het enorme Habsburgse Rijk moesten gehouden worden aan de koers van het centrale gezag. In deze situatie was een perfecte communicatie de eerste vereiste. Hiertoe was het reizen een voor de hand liggend middel. De keizer ondernam dan ook talloze reizen door Euro- | |
| |
pa. Daarnaast onderhielden de bestuurders een omvangrijk briefverkeer; voor de regentessen was dit het voornaamste communicatiemiddel. In deze tijd ontwikkelden leden van de familie Tassis (Taxis) in het Habsburgse Rijk een goed geregeld postnetwerk, waarbinnen Brussel het centrale knooppunt was. Karels zoon en erfopvolger Filips ii, vanaf 1555 heer der Nederlanden, reisde echter nauwelijks. Zijn bestuur werd nog meer dan dat van zijn vader gekenmerkt door een onophoudelijke papierstroom van en naar het hof in Spanje.
Portret van keizer Karel v (1500-1558), vanaf 1509 landsheer van uiteindelijk alle Nederlandse gewesten en Duits keizer 1519-1556. Ets door Hieronymus Hopfer, 1520.
Op deze manier circuleerden merendeels handgeschreven teksten, maar in toenemende mate benutten de bestuurders ook het medium van de drukkunst. Bevorderde de vastlegging van de besluiten in handschrift vooral de continuïteit van het bestuur, de verbreiding daarvan in uniforme gedrukte exemplaren droeg ook bij tot de eenheid van bestuur in het uitgestrekte rijk. Zo kwam er een stoet van gedrukte plakkaten en ordonnanties op gang. Binnen de Nederlanden maakten niet alleen de hogere maar ook de lagere overheden in toenemende mate gebruik van de drukpers.
| |
| |
Deze verschriftelijking van het bestuur - een proces dat al enkele eeuwen gaande was - bracht overigens niet met zich mee dat de mondelinge communicatie in het bestuur geheel had afgedaan. Nog steeds was een groot deel van de bevolking ongeletterd, reden bijvoorbeeld om de afkondiging van besluiten ook mondeling te laten plaatsvinden. De drukkunst won terrein, maar raakte tegelijk steeds dieper verankerd in de plurimediale constellatie van die tijd, een proces dat zich ook in andere sectoren van de samenleving voltrok.
Intussen was het allang gedaan met de rust in de Nederlanden. Kort na zijn aantreden werd Karel v geconfronteerd met kerkelijke twisten in een groot deel van het rijk, die tot de opkomst van het protestantisme zouden leiden en ook op politiek terrein diepe sporen zouden trekken. Hierbij voegde zich sociaaleconomische onrust, terwijl in de Bourgondische Nederlanden het streven naar bestuurlijke autonomie in kracht toenam. Onder Filips ii kwam het in de jaren zestig tot een gewapende opstand onder de leiding van Willem van Oranje (de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648). In 1581 zegden de Staten-Generaal met het ‘Plakkaat van Verlatinghe’ Filips de gehoorzaamheid op. Feitelijk vielen de Nederlanden in deze jaren uiteen in een katholiek zuidelijk deel onder Spaans bewind en een noordelijk deel, dat als de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een periode van welvaart en bloei tegemoet ging. Deze bloei werd mede gestimuleerd door een migratiestroom vanuit de zuidelijke gewesten. De Republiek zou verder worden gedomineerd door de protestanten, hetgeen niet wil zeggen dat de katholieken van het toneel verdwenen waren. Integendeel: velen bleven de kerk van Rome trouw, maar zij mochten hun godsdienst niet vrij uitoefenen.
| |
Reformatie, humanisme
Dat het tot een scheuring in de kerk zou komen, kon men rond 1500 nog moeilijk voorzien. De kerk van Rome was alomtegenwoordig met grote kerkgebouwen en uitgestrekte kloostercomplexen, terwijl in veel steden een aanzienlijk deel van de bevolking tot de geestelijke stand behoorde. Er was wel kritiek op misstanden, maar het centrale kerkelijk gezag en vernieuwingen in de kloosterorden van de strikte observantie leken voldoende tegenkracht te bieden. In de Nederlanden en aangrenzende delen van Duitsland kwam de zogenaamde Moderne Devotie op, een beweging die zowel geestelijken als leken ruimte bood om een breed aangehangen spirituele vernieuwing door te voeren.
In deze sfeer nam de vraag naar religieuze teksten explosief toe. Vooral de vroomheidslectuur in de volkstaal beleefde in de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw een grote bloei, een bloei waarvan al duidelijk sprake was in de tijd van het handschrift en die vervolgens mede werd bevorderd door de opkomst van de drukkunst. De fraterhuizen van de Moderne Devotie ontwikkelden zich tot belangrijke centra waar boeken werden geproduceerd, eerst in handschrift en daarna tevens in gedrukte vorm. In toenemende mate behoorden naast geestelijken ook leken tot het lezerspubliek van deze religieuze teksten. Niet weinig van deze lezers waren vrouwen, die in het algemeen het Latijn niet machtig waren - en misschien ook meer tijd in het lezen staken dan de mannen.
| |
| |
De communicatie over geloofszaken verliep echter geenszins alleen via de media van het schrift. Uiterst belangrijk was en bleef het audiovisuele medium van de kerkelijke liturgie. Daarnaast vormde de aankleding van de kerken met schilderingen, glasramen en gesculpteerd meubilair een visueel medium waarvan de communicatieve betekenis moeilijk overschat kan worden. Ook handhaafden zich vanzelfsprekend de orale media, niet alleen de preek maar ook het toneel, waarin eveneens religieuze waarden werden overgedragen, en vooral de dialoog in allerlei vormen. Vermeldenswaard zijn in dit verband de ‘collaties’ die wekelijks in de zuster- en fraterhuizen van de moderne devoten werden gehouden, groepsgesprekken waaraan ook leken mochten deelnemen en die overeenkomsten vertonen met de gesprekken over het geloof in de conventikels van de eerste aanhangers van de Reformatie. De talrijke teksten in dialoogvorm die tot ver in de zeventiende eeuw in handschrift en in druk in omloop werden gebracht, zijn een weerspiegeling van deze populaire manier om kennis en inzichten over te dragen, niet alleen op het terrein van het geloof maar ook op dat van de politiek.
Na ongeveer 1520 veranderde het godsdienstig klimaat. Vrijwel dadelijk was het optreden van de Duitse hervormer Martin Luther bekend in de Nederlanden. Hier vermengde zijn gedachtegoed zich met ideeën van hervormers van eigen bodem, onder wie de doopsgezinde Menno Simons en de radicale David Joris. Al deze vernieuwers wilden terug naar Bijbelse waarden en een direct godsvertrouwen waar de bestaande kerk zich beriep op de kerkvaders en de goede werken. Ook de beeldencultus was de hervormers te indirect.
Portret van de reformator Martin Luther (1483-1546). Burijngravure door Heinrich Aldegrever, 1540.
| |
| |
Na een dogmatisch onbestemde beginfase, waarin velen vrij experimenteerden met de ‘nieuwe religie’, begon de situatie zich uit te kristalliseren. Vanaf omstreeks 1550 werd het steeds duidelijker dat een groot deel van de evangelisch gezinden in de Lage Landen voorstander was van een reformatie zoals die in Genève was doorgevoerd door Jean Calvin. Vanuit vluchtelingencentra over de grenzen werd een gereformeerde kerk opgebouwd, die zich na 1570 openlijk ging manifesteren. Tijdens de laatste decennia van de eeuw ging de ene na de andere stad in het Noorden over naar het opstandige regime, waarna de plaatselijke kerk in gereformeerde handen kwam en de kloosters en andere katholieke instellingen ontmanteld werden.
In deze ruim driekwart eeuw maakten de bij de veranderingen betrokken groeperingen intensief gebruik van alle denkbare middelen om mogelijke aanhangers te overtuigen en tegenstanders te bestrijden. De drukkunst ontwikkelde zich, in verwevenheid met de bestaande media, in rap tempo tot een massacommunicatiemiddel. Intussen deden de overheden er alles aan om de verspreiding van onorthodoxe publicaties tegen te gaan. De drukkers zochten hun toevlucht in anonieme publicaties en schijnadressen, of ze weken uit naar de omringende landen. Vanaf het begin van de jaren zeventig en in het bijzonder na de val van Antwerpen in 1585 vestigden talrijke drukkers zich in het protestantse Noorden, waar het boekbedrijf volop tot ontplooiing kwam, om in de zeventiende eeuw een tijdlang internationaal toonaangevend te zijn.
De vernieuwing in de geestesgesteldheid vanaf het eind van de vijftiende eeuw was overigens niet alleen een aangelegenheid van kerk en geloof Ook de wetenschap en het onderwijs veranderden van koers. Nieuw was de door het humanisme gestimuleerde belangstelling voor het Hebreeuws, Grieks en Latijn als de grondtalen van onze cultuur. In de stadsscholen in het Noorden hield de bloei van het in de vijftiende eeuw opgekomen Bijbels humanisme aan. Dit alles resulteerde in een fors toenemende productie van schoolboeken en nieuwe tekstedities van klassieke auteurs en kerkvaders. Deze boekproductie concentreerde zich rond de universiteit en de scholen, die ook de auteurs leverden.
| |
Sociaalgeografische en economische factoren
Dat het boekbedrijf als tak van nijverheid in de Lage Landen tot grote bloei zou komen, hing welzeker nauw samen met de geschetste politieke en levensbeschouwelijke constellatie, maar kan natuurlijk niet los gezien worden van sociaalgeografische en economische factoren. Specifiek voor de Nederlanden zijn de goede transportmogelijkheden over zowel de binnenwateren als de zee. Evenzeer typerend voor deze streken is de sterke verstedelijking in vergelijking met de omringende landen. Zo kwam de stad Antwerpen al tegen het eind van de vijftiende eeuw op als een internationaal centrum van het boekbedrijf. Het papier, dat toen in de Nederlanden zelf nauwelijks werd geproduceerd, kon daar gemakkelijk aangevoerd worden, terwijl de te verhandelen boeken vanuit deze stad via het fijnmazige netwerk van de koopvaart naar buitenlandse afnemers verscheept konden worden. Na de val van Antwerpen namen steden in Noord-Nederland zoals Amsterdam en Leiden deze rol over. Antwerpen en naderhand Amsterdam waren tevens
| |
| |
financiële centra waar investeerders bereid gevonden werden om de productie van boeken te bekostigen. Boeken waren en zijn immers in het algemeen artikelen waarbij de producent veel geduld moet oefenen voordat de verwachte inkomsten zijn gerealiseerd.
De afzet van boeken over de grenzen was mede van belang omdat de kring van afnemers in een klein territorium algauw te beperkt was. Het boek was nog al te dikwijls een luxeartikel dat een belangstellende zich niet kon permitteren. Bovendien kon een meerderheid van de bevolking niet lezen, al was het analfabetisme in de Nederlanden minder groot dan elders. In de loop van de zestiende eeuw nam het aantal potentiële boekenkopers wel sterk toe. Het analfabetisme liep terug door het elementaire onderwijs in de dorpsscholen en in diverse stedelijke schooltypen, waarbij de Latijnse school als een kweekplaats voor de culturele elite gold. Ook de Reformatie droeg bij aan de verschriftelijking van de samenleving. Een toenemend particulier boekenbezit is onder meer te zien bij de stedelijke burgerij en verder bij wetenschappers - al vroeg in Leuven, en des te meer toen in 1575 ook in Leiden een universiteit werd opgericht.
De open ligging aan het water van de belangrijkste handelssteden stimuleerde niet alleen de internationale handel in boeken, maar beïnvloedde het boekbedrijf ook anderszins. Vanouds kende het drukkersvak een grote geografische mobiliteit, hetgeen de verbreiding van de drukkunst sterk in de hand heeft gewerkt en het ontstaan van grensoverschrijdende netwerken heeft bevorderd.
Het waren niet alleen economische motieven die drukkers ertoe brachten zich elders te vestigen, maar ook repressie en oorlogsomstandigheden. Toen in de jaren veertig van de zestiende eeuw de vervolging van ‘ketterse’ drukkers sterk werd opgevoerd, namen velen de wijk naar Engeland om vanuit de Nederlandse vluchtelingengemeenten aldaar hun activiteiten voort te zetten. Naderhand was de Oost-Friese havenstad Emden een gewild toevluchtsoord voor drukkers uit de Nederlanden.
In deze woelige tijden wisten sommige drukkers hun bedrijf te ontwikkelen, nuttige en fraaie boeken te maken en daar wel bij te varen. Tegelijk was de politieke en economische instabiliteit dermate groot dat veel bedrijven slechts een kort bestaan beschoren was.
| |
Cultuuruitingen als context
De drukkunst is tegelijk een van de grote media en een opvallende cultuuruiting. Zij kon net als de schilderkunst, de grafische kunsten, de beeldhouwkunst, de muziek, de letterkunde en het toneel zowel een uiting zijn van schoonheid en artistieke verbeelding als een invloedrijke bron van informatie voor een grotendeels ongeletterde bevolking. De gevestigde orde en de protesterende nieuwe groeperingen droegen beide hun denkbeelden mede uit via de schone kunsten.
Ook in andere opzichten nam de drukkunst een plaats in te midden van de overige cultuuruitingen. Waar de kunsten bloeiden, kwam de drukkunst tot volle ontplooiing. Van zo'n bloei was zeker sprake in de Nederlanden, waar schilders opkwamen als Jan van Scorel en Pieter Brueghel, prentkunstenaars als de gebroeders Wierix en Maarten van
| |
| |
Heemskerck, een glasschilder als Dirck Crabeth en een componist als Orlandus Lassus (die, zoals andere Nederlandse componisten in die tijd, in Italië naam maakte).
De drukkers incorporeerden met succes de beeldende kunst in hun boeken in de vorm van houtsneden en gravures. Verder ontwikkelde men geleidelijk betere technieken om het notenschrift in drukwerk op te nemen. De (straks te behandelen) Antwerpse meester-drukker Christophe Plantin en anderen vervaardigden talrijke boeken voor de katholieke liturgie. Toen er in de jaren zestig van de zestiende eeuw plotseling een massale vraag was naar reformatorische psalmboeken, konden de drukkers ook daaraan gemakkelijk voldoen.
Intensief was vanzelfsprekend de wisselwerking tussen de beoefenaren van de Nederlandse letterkunde en het boekbedrijf De herwaardering van literatuur in de volkstaal in de tweede helft van de eeuw ging gepaard met het bredere bereik van gedrukte boeken bij de stedelijke burgerij. In deze sfeer floreerden auteurs zoals Anna Bijns, Jan van der Noot, Marnix van Sint Aldegonde en Coornhert. De tijd bracht met zich mee dat een deel van hun werk beschouwd kan worden als polemiek voor of tegen de ‘nieuwe religie’.
Interessant is in dit kader het rederijkerstoneel, dat veel toespelingen bevat op misstanden in de bestaande kerk - wat niet altijd hoeft te zeggen dat de auteur de kant van de Reformatie had gekozen. In dit toneel komen verschillende lijnen van het mediasysteem van deze eeuw samen: het toneel als audiovisueel medium (hoe zouden de toeschouwers gereageerd hebben?) en de scripturale media met de tekst van het stuk.
Het boek, een ambachtelijk product, moet tevens beschouwd worden als een voorwerp van kunstnijverheid. In de loop van de zestiende eeuw ondergingen de gebruikte lettertypen, de lay-out, de illustratietechniek en de afwerking van de boekband belangrijke wijzigingen, waardoor tegen het eind van de eeuw de functionaliteit en de esthetiek van het gedrukte boek duidelijk de experimentele fase van de incunabelperiode waren ontgroeid.
| |
De rol van het gedrukte boek
De lotgevallen van het boekbedrijf in de zestiende eeuw, hierboven summier samengevat vanuit verschillende externe perspectieven, laten zien hoe de drukpers functioneert als een der media, media die onderling interfereren en die tezamen verweven zijn met de loop van de geschiedenis. In deze wisselwerking groeide de drukpers uit tot een machtig medium, een medium bovendien waarvan de uitingen, in de vorm van massaal overgeleverd drukwerk, in tegenstelling tot de uitingen van veel andere media nu nog direct beschikbaar zijn voor onderzoek.
Deze constellatie - de onmiskenbare macht van de drukpers tijdens de zestiende eeuw en de nu nog opvallende presentie van het drukwerk uit die tijd - heeft veel boekhistorici ertoe verleid om de drukkunst te beschouwen als de unieke kracht achter de grote maatschappelijke en culturele omwentelingen van dat tijdperk. Het meest welsprekend is deze visie verwoord door de Amerikaanse historica Elizabeth Eisenstein in haar
| |
| |
levenswerk The printing press as an agent of change (1979) - een boek waarin andere dan de gedrukte media opvallend afwezig zijn. Inmiddels wint het inzicht veld dat het boek niet als een autonome kracht buiten de geschiedenis geplaatst kan worden. Het boek krijgt gestalte in het kader van de geschiedenis, waarvan het verloop mede maar geenszins alleen door het boek is bepaald.
Ruim een kwarteeuw voor de verschijning van het boek van Eisenstein formuleerde een andere kenner van de zestiende eeuw, de Franse historicus Henri-Jean Martin, zijn visie op de plaats van het boek onder de noemer ‘Le livre, ce ferment’, een visie die duurzamer blijkt te zijn dan die van Eisenstein. Bij Martin is het boek een van de actoren bij cultuurwisselingen, op zijn sterkst een aanjager van wat gaande is. Dit is een goed uitgangspunt om nu wat meer in detail te gaan kijken naar de geschiedenis van het boek in deze buitengewoon boeiende periode.
| |
Ontwikkelingen in het boekbedrijf
Tussen gilden, overheid en kerk
Het boekbedrijf kwam aan het eind van de middeleeuwen op binnen de kaders van het gildewezen, dat de ambachtelijke bedrijvigheid een vaste plaats gaf in het sociaaleconomisch bestel van de steden. Ook diende het gildeverband om de toegang van derden tot het vak te bemoeilijken. In de meeste steden werden de drukkers geacht zich aan te sluiten bij het Sint-Lucasgilde, waarvan ook de kunstenaars lid waren, met inbegrip van kunstambachtslieden zoals de glazeniers en borduurwerkers - geen vreemde combinatie als we bedenken dat hiermee alle ambachtslieden betrokken bij de beeld- en schriftmedia in één gilde verenigd waren. Tijdens de zestiende eeuw veranderde dit bestel hoegenaamd niet. Pas tegen het eind van de eeuw organiseerden de drukkers en boekverkopers zich in enkele steden in afzonderlijke ambachtsgilden.
De betrekkingen met de overheid veranderden in de loop van de zestiende eeuw. De drukkers klopten bij de overheid aan voor een bescherming tegen het vervelende verschijnsel van het nadrukken, terwijl de overheid van haar kant in toenemende mate grip probeerde te krijgen op de boekproductie.
Het eerste privilege dat een drukker tegen nadrukken moest beschermen, werd in 1512 verleend aan Claes de Grave te Antwerpen. Deze kreeg een ‘generaal’ privilege voor boeken die niet eerder in Brabant waren verschenen. In 1516 verwierf de Leidse drukker Jan Seversz het eerste privilege voor een afzonderlijk werk, Die cronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant. Andere drukkers volgden spoedig. Deze octrooien of privileges waren een beperkt aantal jaren geldig, maar konden wel worden verlengd. Ze boden overigens maar weinig juridische bescherming.
De groeiende overheidsbemoeienis met het boekbedrijf kwam vooral tot uiting in een toename van de censuur. Kort nadat Karel v na de Rijksdag van Worms in 1521 Luther in de ban had gedaan en de verspreiding van al zijn geschriften had verboden, verschenen ook in de Nederlanden plakkaten tegen ketterse boeken. Nieuw te verschijnen boeken moes- | |
| |
ten door de kerkelijke autoriteiten worden gevisiteerd en geapprobeerd, waarna bij de overheid een octrooi kon worden aangevraagd. Toen bleek dat de drukkers dit regime ontliepen door boeken te laten verschijnen zonder hun naam te vermelden of met een vals adres, werd ook de verspreiding van dergelijke anonieme publicaties verboden (1529). Ook kwamen er lijsten van verboden boeken. Na de dood van Karel v zette Filips ii dit beleid in aangescherpte vorm voort, wat culmineerde in een uitvoerig plakkaat van 1570.
Plantin drukte in 1570 een Index librorum prohibitorum, met de titels van de in 1564 door het Concilie van Trente verboden boeken.
Hieraan werd op last van Alva een aanhangsel voor de Nederlanden toegevoegd. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek.
De sancties op overtreding van deze plakkaten - boetes, verbanning, verbeurdverklaring van de boeken of de gehele drukkerij-inventaris, onthoofding - waren geen papieren letter. Tot de drukkers die met hun leven moesten boeten, behoren de Antwerpenaren Adriaen van Berghen en Jacob van Liesvelt, die in 1542 respectievelijk 1545 werden geëxecuteerd. Beiden waren zij actief met het drukken van bijbels in de volkstaal en andere ‘suspecte’ boeken.
Formeel bepaalden zo het gildeverband en de regelgeving vanwege de overheid de plaats van het boekbedrijf in de zestiende-eeuwse samenleving. Maar het is al duidelijk dat het wijdvertakte netwerk van de kerk van Rome dwars door dat alles heen een verrei- | |
| |
kende invloed had. Een centraal ontmoetingspunt van de gildebroeders was het altaar dat zij in de parochiekerk onderhielden. Ook namen de gilden traditioneel deel aan processies. Krachtiger nog waren de banden die de kerk met de overheid onderhield. Zonder kerkelijke approbatie kon een drukker bij de overheid immers geen octrooi verkrijgen voor de uitgave van een theologisch of religieus geschrift, terwijl het de door de kerk gecontroleerde theologische faculteit was die de lijsten van verboden boeken samenstelde.
Toen de noordelijke gewesten zich in 1581 hadden losgemaakt van het Habsburgse gezag, was het geenszins gedaan met de kerkelijke bemoeienis met het drukkersbedrijf Ook in de Republiek heerste geen vrijheid van drukpers. De overheid behield het inhoudelijk toezicht op de boekproductie, en leunde voortaan op de gereformeerde kerk waar het ging om de toelating van religieuze geschriften of teksten die de religie zouden kunnen bedreigen. Voor wat betreft de handhaving zou zich echter een typisch ‘Hollandse’ praktijk ontwikkelen, die leidde tot het relatief tolerante klimaat van de zeventiende eeuw. Wie zich in het boekbedrijf te veel vrijheid veroorloofde, belandde niet meer op het schavot.
| |
Bedrijfsvoering in verwarrende omstandigheden
De interne organisatie van het boekbedrijf, gemodelleerd naar het stramien van andere ambachten en takken van handel, stond na de eerste experimentele decennia tijdens de vijftiende eeuw in grote lijnen vast. Hoe precies de procesgang verliep, van de inkoop van materialen en de verwerving van teksten via het werk in de drukkerij tot het eindproduct en de afzet daarvan, valt af te lezen uit de goed bewaard gebleven administratie van de door Christophe Plantin gestichte Officina Plantiniana uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Zo zien we als het ware van nabij hoe het zetten, het werk aan de pers (gewoonlijk door twee man), het proeflezen, enzovoort verliepen - een inzicht dat verdiept kan worden door een bezoek aan het volledig bewaard gebleven complex van het Plantijnse Huis aan de Antwerpse Vrijdagmarkt, nu het Museum Plantin-Moretus.
Vanwege de grote omvang van zijn bedrijf was de organisatie van Plantin niet in alle opzichten representatief voor de gehele bedrijfstak. Gedetailleerde interne ordonnanties voor de handhaving van de discipline zoals die werden uitgevaardigd door Plantin (inclusief een fonds voor de zieken) waren overbodig in de kleine drukkerijen, die de meerderheid uitmaakten.
In het bedrijf van Plantin waren alle specialismen van het boekenvak vertegenwoordigd, maar dat was al geenszins meer de algemene praktijk. Vanaf de jaren dertig zien we zowel in Antwerpen als in Amsterdam uitgevers actief die zelf niet drukken, een verschijnsel dat zich geleidelijk meer zou voordoen. Ook blijken lettergieters zich los te maken van de drukkers om zelfstandig te kunnen opereren. Zo werd het lettermateriaal een afzonderlijk handelsartikel, al bleven vooral de grotere drukkerijen zelf letters produceren.
De opgave waar vrijwel ieder boekbedrijf gedurende deze eeuw voor stond, was ech- | |
| |
ter niet zozeer vernieuwing van de bedrijfsvoering als wel overeind blijven in de ongekende dynamiek van het sociaaleconomisch, kerkelijk en politiek bestel. Als drukkers in ballingschap gingen, moesten zij vaak hun materiaal achterlaten, en ook was het een komen en gaan van onmisbare vakmensen zoals lettersnijders en zetters. Verder brachten onder meer blokkades van handelsroutes de nodige problemen met zich mee. Een voorbeeld is de aanvoer van papier, dat vooral via de Franse stad Troyes de Nederlanden bereikte. Na 1585 stagneerde de aanvoer in de noordelijke gewesten en ontstond er papierschaarste. Een alternatief werd gevonden in papier dat langs de Rijn werd aangevoerd. Ook kwam toen de binnenlandse papierproductie op gang.
Dat het boekbedrijf inderdaad het vermogen had om flexibel in te spelen op de wisselende omstandigheden, blijkt uit het verloop van de boekproductie tijdens het chaotische ‘Wonderjaar’ 1566-1567. Tijdens deze kortstondige periode van vrijheid voor de protestanten explodeerde de vraag naar psalmboeken.
Een van de in 1566 verschenen uitgaven van de psalmberijming van Petrus Dathenus. De drukkers van dit verboden boek, een protestantse bestseller, verscholen zich vaak in de anonimiteit.
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek.
| |
| |
Diverse drukkers, van wie velen elders of in het verborgene werkten, wisten daarvan toen niet minder dan dertien edities in omloop te brengen alsmede een groot aantal andere protestantse publicaties. Een bedrijf zoals dat van Plantin kon oplagen tot 3000 exemplaren produceren. Tegen het eind van de eeuw was dat opgelopen tot 5000. Maar Plantin - een meester in de efficiënte bedrijfsvoering en behendig in de omgang met verschillende machthebbers - verkeerde toen in gunstiger omstandigheden dan veel van zijn collega's.
In de manier waarop drukkers en uitgevers hun teksten verwierven en in de omgang met de auteurs en opdrachtgevers deden zich in de tweede eeuwhelft subtiele veranderingen voor, een vroege aanzet van fundamentele verschuivingen waarmee het boekbedrijf pas veel later geconfronteerd zou worden. Drukkers verwierven hun nieuwe teksten bij voorkeur bij grote instellingen: scholen, universiteiten, de overheid, de kerken en kloosters. Met de schoolboeken, tekstedities, verordeningen, liturgische werken, enzovoort die voor deze opdrachtgevers gedrukt werden, was een goede afzet waarschijnlijk, zo niet gegarandeerd. De drukkers/uitgevers haalden de banden met deze instellingen dan ook steeds nauwer aan. Zo kon het gebeuren dat specialisten uit deze kring in dienst traden bij een boekbedrijf om daar klassieke teksten voor de uitgaaf gereed te maken, vertalingen te vervaardigen of correctiewerk te doen. De Officina Plantiniana liep hiermee voorop en accentueerde aldus de economische waarde van intellectuele arbeid. De auteurs konden echter nog geen betaling voor hun werk verwachten. Van auteursrecht in de moderne zin was immers nog geen sprake, eerder moest de auteur er een bedrag bij leggen om zijn tekst gedrukt te krijgen. Alleen in de gunstigste gevallen kon hij een aantal presentexemplaren bedingen. Wel kon een auteur inkomsten verwerven door een mecenas te vereren met een lovende opdracht.
Een nieuwe aanpak zien we in het laatste kwart van de eeuw bij de dichter en staatsman Marnix van Sint Aldegonde, die verwachtte winst te kunnen maken met zijn alternatief voor de populaire en massaal gedrukte psalmberijming van Petrus Dathenus. Marnix bracht zijn berijming niet rechtstreeks onder bij een boekbedrijf, maar liet deze exploiteren door zijn particulier secretaris Bonaventura Vulcanius. Met deze - overigens mislukte - poging om als auteur te delen in de revenuen van een publicatie was Marnix zijn tijd ver vooruit.
| |
Massaproduct en unicum tegelijk. Productie, vormgeving en band
De drukkunst ontwikkelde zich zo in de zestiende eeuw tot een massacommunicatiemiddel. We zagen dat de interne organisatie van het boekbedrijf daarbij niet wezenlijk veranderde, maar er deden zich ook geen belangrijke technische innovaties voor. De productiewijze van drukwerk bleef in hoofdzaak zoals deze in de vijftiende eeuw was ontwikkeld. De inspanningen waren er nu vooral op gericht om de bestaande mogelijkheden van de drukpers optimaal te benutten.
Wat betreft de formele aspecten van het gedrukte boek markeert het jaar 1500 evenmin een abrupte overgang. Het gebruik van het gotisch lettertype gedurende de eerste decennia van de eeuw droeg daartoe bij. De wijdverspreide textura hield immers stand
| |
| |
tot rond het midden van de eeuw, ongetwijfeld tot grote ergernis van de humanisten en hun drukkers. Pas daarna brak de romein echt door, mede dankzij de uit Frankrijk afkomstige Christophe Plantin, maar ook toen bleef de gotiek naast de romein en de cursief het letterbeeld kenmerken. Het werd als het ware een ongeschreven regel de lettertypen, in hun diverse vormen, te gebruiken in functie van de tekst: volkstaal versus Latijn. De Griekse letter werd uit Frankrijk betrokken (onder meer Haultin, Garamont): lange tijd is de drukletter een kopie geweest van het lopend Griekse schrift, het enige voorbeeld! Gebrek aan vertrouwdheid met het romeinse letterbeeld was aanleiding een schrijfletter (‘geschreven’ drukletter) te ontwerpen, de civilité (Tavernier, Van den Keere) naar het voorbeeld van de Fransman Granjon (1557). Genoemd naar (de Franse vertaling van) Erasmus' De civilitate morum puerilium (1530) werd ze gebruikt voor schoolboeken en godsdienstige (reformatorische) literatuur, romans en kleiner drukwerk - niet direct het leesvoer van humanisten. Ze speelde een belangrijke rol bij het schrijfonderricht (typografische schrijfboeken). Plantin zorgde overigens voor een reeks exotische letters.
Het drukken van muziek stelde de drukkers voor een ander probleem. Grofweg bestond de keuze tussen één of twee drukgangen (oneigenlijk ook enkel- of dubbeldruk geheten). De eerste bestond in het snijden en gieten van notentypen samen met het bijhorende notenbalksegment. Dit gaf het zekerste resultaat, maar niet altijd het fraaiste notenbeeld.
Galei met zetsel, initiaal en muziek-notentypen, gesneden door Hendrik van den Keere. We zien het incipit van de mis Quare tristis est anima mea van Georges de la Hèle, 1578. Antwerpen, Museum Plantin-Moretus.
In 1528 werd deze methode voor het eerst in de Nederlanden toegepast door Christoffel van Ruremund. De uitvinding ervan wordt toegeschreven aan de Fransman Pierre Haultin. Ongeacht de vorm van de noten (hoefnagelschrift of kwadraatnoten) was deze notatie in de Nederlanden de meest voorkomende, met name doordat Hendrik van den Keere hier vrijwel de enige bekende stempelsnijder was. De tweede bestond in het drukken van de notenbalken waarna in een tweede drukgang de notentypen, sleutels en eventueel maatstreepjes op de exacte plaats gedrukt moesten worden. Het systeem is in Italië ontwikkeld en vond in de Nederlanden een toepassing bij Symon Cock in 1540.
| |
| |
De illustratie kreeg minstens zoveel aandacht als in het verleden, in het bijzonder in de drukken in textura, na 1550 voornamelijk in wetenschappelijke werken (botanica, geneeskunde, enzovoort). De houtsnede bestond al voor de boekdrukkunst en werd bijvoorbeeld gebruikt in de vele efemera, prenten met gedrukte toelichting ter illustratie van een recente gebeurtenis en als vlugschrift verspreid. De techniek was ook een perfect illustratiemiddel gebleken voor het met losse letter gedrukte boek. Houtblok en zetsel, beide hoogdruk, konden samen op één en dezelfde pers worden afgedrukt. Naarmate de tijd vorderde, wist men ook steeds meer het zo typische zwart-witcontrast van de houtsnede naar waarde te schatten en bleef de inkleuring achterwege. Pas in de tweede helft van de eeuw heeft de houtsnede schoorvoetend plaats ingeruimd voor de kopergravure, waarmee de illustraties aan fijnheid wonnen maar aan expressiviteit inboetten. Een kopergravure - een afdruk van een gegraveerde koperen plaat - kon anders dan een houtsnede niet in één drukgang samen met de tekst worden afgedrukt. Deze vorm van illustratie, als frontispice en vaak als buitentekstplaat, kreeg daardoor een enigszins ander karakter, met het accent op het artistieke. De decoratie, zowel in hout als in koper gestoken, paste zich aan de nieuwe stijl aan: titelranden, sierlijsten, sierinitialen en vignetten, hoofdzakelijk bestaande uit slingerende ranken met soms vruchten of figuurtjes. Soberder was de typografische decoratie: fleurons of kleine bloemornamenten in verschillende grootte die samengevoegd tot randen en sierlijsten of anderszins gecombineerd als vignetten konden fungeren.
De lay-out onderging op het eerste gezicht geen wezenlijke veranderingen, althans wat de zetspiegel betreft. Wel gingen foliëring en signering, voorheen slechts sporadisch gedrukt, meer en meer tot de vaste omraming behoren, samen met custodering. De talrijke vergissingen in de foliëring of de paginering hoeven niet zo dramatisch te zijn; een oude druk wordt immers gecollationeerd aan de hand van de signering en niet aan de hand van foliëring of paginering.
Verder was de wil duidelijk aanwezig om een titelblad te ontwerpen. Ook al komt hierop steeds vaker de naam van de uitgever of boekverkoper voor, de colofon blijft nog dikwijls supplementaire informatie geven. Ingewikkelde (met commentaar, glossen, citaten, vertalingen) of sterk gestructureerde teksten (‘boeken’, delen op verschillende niveaus) vroegen om een gevisualiseerde tekstgeleding. Al in de vijftiende eeuw waren op dit punt lofwaardige pogingen ondernomen, maar het is alweer Plantin die hierin perfect geslaagd is.
Gedrukte boeken werden (tijdens het hele Ancien Régime) in de regel in losse vellen verkocht. Het kwam de koper of de eerste bezitter toe zijn exemplaar te laten binden, waarbij bestemming en middelen doorslaggevend waren. Het omhulsel van het boekblok, waarvan de opeengestapelde katernen eerst genaaid moesten worden, kon een (meestal voorlopig) papieren omslag zijn of kon van perkament of leer of nog een ander materiaal zijn. Kleinere formaten hebben doorgaans platkernen van karton of lagen wegwerppapier, grote meestal van hout. Voor de bekleding werd soms eenvoudigweg recuperatiemateriaal gebruikt, bijvoorbeeld maculatuur (handschrift of druk), liefst in stevig perkament (liturgica). De bandversiering kende een opmerkelijke evolutie van zowel de iconografische vormentaal als de stempeltechniek. Niet elke zestiende-eeuwse band is de
| |
| |
oorspronkelijke, dat wil zeggen de eerste die voor het boek is gemaakt. Er zijn altijd, net als heden ten dage nog gebeurt, boeken herbonden. Dit vertelt ons dan wel iets over de geschiedenis van het exemplaar, maar niet over de oorspronkelijke bestemming.
Elk manuscript is per definitie een unicum - ook al is de tekst woordelijk afgeschreven -, maar dat geldt niet voor het gedrukte boek. Immers, de van één en hetzelfde zetsel afgedrukte vellen die samen tot katernen gevouwen een boek(blok) vormen, worden verondersteld identiek te zijn. Echter, tijdens het productieproces kon van alles fout zijn gelopen of kon bewust om uiteenlopende redenen dat proces zijn ondrbroken. De zichtbare resultaten hiervan leveren ons de zogenoemde variante staten op. Het unieke karakter van een gedrukt boek - en dit geldt voor de hele handpersperiode - ligt dus niet uitsluitend bij alles wat aan één exemplaar in de loop der eeuwen is toegevoegd als daar zijn rubricering, eigendomsmerken, aantekeningen en band.
| |
Distributie en consumptie in een groeiende markt
Men kon het voltooide product van de drukker gewoonlijk in diens eigen winkel kopen. Daarnaast was een gering aantal zelfstandige handelaars actief. Belangrijk waren de universitaire boekverkopers. In Leuven vormde de winkel van Hieronymus Cloet een brandpunt van intellectuelen - en van ketters, zo blijkt uit een proces dat in 1543 tegen hem is gevoerd. Cloet had geen drukkerij. Leiden kende vanaf 1577 een universiteitsdrukker die tevens boekverkoper was.
In het algemeen kon een boekdrukker maar een beperkt deel van de productie via zijn eigen boekwinkel slijten. Veel belangrijker was de afzet via collega's, met wie hij een intensieve ruilhandel dreef. Ook werden grote hoeveelheden boeken verhandeld via regionale jaarmarkten en via de Frankfurter Messe, lange tijd misschien wel het belangrijkste knooppunt voor de handel in boeken. Grote boekbedrijven zoals dat van Plantin vervulden ook wel de rol van grossier: zij kochten partijen boeken in en verkochten deze in kleinere hoeveelheden door. Daarnaast was het handelsvolume van marskramers en andere ambulante handelaars die boeken in voorraad namen bepaald niet gering. Langs deze weg werden ook veel verboden boeken aan de man gebracht. Van boeken die in opdracht van een instelling waren gedrukt (schoolboeken, liturgische werken) werd vaak de gehele oplage of een groot deel ervan door de betrokken instelling afgenomen.
Het fenomeen van de boekencatalogus, in handgeschreven vorm al bekend uit de middeleeuwen, ontwikkelde zich verder. Wellicht nog voor het midden van de eeuw werden in Leuven al boeken geveild aan de hand van geschreven lijsten. Gedrukte fonds- en magazijncatalogi komen geleidelijk op en in 1599 wordt in Leiden de eerste boekenveiling gehouden aan de hand van een gedrukte catalogus. In deze veiling werden boeken verkocht uit het bezit van Marnix van Sint Aldegonde, die een jaar daarvoor was overleden.
De toenemende alfabetisering zorgde voor een gestage vergroting van het lezerspubliek. Behoorden de kopers van boeken voorheen voor een groot deel tot de geestelijkheid en de hogere adel, nu vindt het boek in toenemende mate ook zijn weg naar de stedelijke
| |
| |
burgerij. We zien met name het intellectuele deel daarvan steeds grotere privébibliotheken aanleggen. Maar ook onder eenvoudige mensen wordt het boek steeds meer gemeengoed. Dit wordt duidelijk gedemonstreerd door de plaats die het boek innam bij de eerste evangelisch gezinden. De vernieuwende godsdienstige lectuur in de volkstaal ging van hand tot hand en werd voorgelezen en bediscussieerd in de conventikels, hun heimelijke bijeenkomsten. Hoewel in het algemeen het stillezen terrein won, werd hier nog veel hardop gelezen en voorgelezen. Het valt overigens op dat in deze kring met dezelfde gretigheid gebruik werd gemaakt van andere media dan het gedrukte boek, zoals het handschrift, de afbeelding, het lied en het toneel. De uitwisseling en verbreiding van ideeën vond steeds plaats in een samenspel van verschillende media.
| |
1500-1550: Het belang van de volkstaal. Humanisme en Reformatie
Toenemend belang van de volkstaal
Kenmerkend voor de vroege zestiende eeuw was het toenemend belang van de volkstaal. Dit was in wezen een uiting van de nieuwe tijdgeest, de renaissance, met haar drang naar kennis en wetenschap. De vorm waarin die gegoten werd, leunde echter nog sterk bij de middeleeuwen aan. De ontwikkeling van ‘niet-geleerden’ - ook van vrouwen - die voornamelijk dankzij de Moderne Devotie al in de late vijftiende eeuw was ingezet, zette zich voort. Zo werden er steeds meer devotieboekjes geproduceerd met geïllustreerde overwegingen van het lijden van Jezus. Houtblokken werden uitgeleend, geërfd, verkocht en gekopieerd. Die trend ging onverminderd voort tot omstreeks 1530, in enkele gevallen tot 1550. Daarbij kunnen we bij voorbeeld denken aan de tientallen drukken van Adriaen van Berghen in Antwerpen met houtsneden van de Meester van de Passie Delbecq-Schreiber en aan onder anderen Henrick Eckert van Homberch in Delft en later in Antwerpen en aan Jan Seversz in Leiden.
Ook Nederlandse romans (volksboeken) en ‘niet-geleerde’ teksten vragen om illustratie. Een auteur die dit goed heeft begrepen is Thomas van der Noot, zelf ook drukker/uitgever, die tussen 1505 en 1523 een veertigtal boeken uitbracht - op luttele uitzonderingen na alle in het Nederlands. Hij trok auteurs aan (onder wie Jan Smeken), bezorgde aanpassingen en vertalingen (van het werk van Olivier de la Marche), was niet ongevoelig voor religieuze en moraliserende teksten (Leven van de heilige Alena, Spieghel der duecht) en hechtte veel belang aan zogenaamde artesteksten (Tbouck van wondre). Van der Noot, Brusselaar van geboorte en trots op zijn ‘prinselijke’ stad, publiceerde ten behoeve van haar bewoners.
De al genoemde artesliteratuur vervulde een analoge functie. Boeken over planten en kruiden, farmacie, alchemie, (volks)geneeskunde, zowaar een kookboekje en een rekenboekje verschijnen in het Nederlands. Wijdverspreid waren (plak)almanakken en prognosticaties die jaarlijks zelfs in verschillende talen verschenen. Drie generaties Laet, afkomstig uit Borchloon, waren er meesters in. Dat de voorspellingen soms woordelijk dezelfde waren door de jaren heen deerde de meeste lezers blijkbaar niet - ook tegen- | |
| |
woordig worden mensen door de lectuur van Snoecks en andere almanakken nog in slaap gewiegd dan wel opgejaagd. De artesliteratuur had in de middeleeuwen al een hoge vlucht genomen en is te zien als een brug naar de wetenschap zoals die in de tweede helft van de zestiende eeuw gestimuleerd door het humanisme tot uiting zou komen.
Tbouck van wondre (Brussel, Thomas van der Noot, 1513), een handboek voor de kunst van het textielverven. Titel in houtsneeletters. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België.
| |
Humanisme. Erasmus en zijn drukkers
Het begrip ‘renaissance’ wordt door veel mensen geassocieerd met artistieke uitingen. Dit is niet onjuist, wel ontbreekt een wezenlijke dimensie, met name het humanisme. Anders gezegd: geen renaissance zonder humanisme, de herontdekking en herwaardering van de oudheid in al haar facetten. Tot volle ontplooiing gekomen in Italië in de vijftiende eeuw kregen renaissance en humanisme pas in de zestiende eeuw vaste voet benoorden de Alpen. Geleerden beschouwden het heersende filosofische systeem als verstard, een erfenis uit de middeleeuwen en verwoord in een wat zij ‘barbaars’ Latijn noemden. Zelf hanteerden zij weliswaar ook Latijn, het klassieke Latijn van Cicero, niet het middeleeuws Latijn van de rondreizende vaganten of van de clerus.
Een duidelijk signaal van de invloed van de renaissance was de gezuiverde editie van het Griekse Nieuwe Testament waarmee Desiderius Erasmus in 1516 de wereld verraste. In dezelfde geest, namelijk met de bedoeling de Bijbelteksten in de oorspronkelijke talen
| |
| |
(Hebreeuws, Grieks en Latijn) te kunnen lezen ten behoeve van de tekstkritiek en -editie, richtte Hieronymus Busleyden in 1517 te Leuven het Collegium Trilingue (Drietalencollege) op. Werkzaamheden en uitstraling maakten vervolgens van Leuven en zijn universiteit (1425) een Europees centrum van wetenschap en boekcultuur. De rol die Erasmus van Rotterdam - zeer terecht de prins der humanisten genoemd en de vertegenwoordiger bij uitstek van de bonae litterae (de geesteswetenschappen) - hierbij van meet af aan heeft gespeeld, kan niet genoeg worden benadrukt. De klassieke auteurs werden in deze periode in verantwoorde edities uitgegeven. Daartoe is Erasmus steeds op zoek geweest naar goede drukkers - hij beschouwde de drukkunst als een goddelijke uitvinding! Met drukker/uitgever Dirk Martens uit Aalst, vanaf 1512 tot 1529 definitief in Leuven gevestigd, ontstond een nauwe samenwerking die uitmondde in een hechte vriendschap. Martens streefde ernaar om feilloze teksten te drukken. Uit Italië had hij een rotunda meegebracht, toentertijd bij geleerde drukkers een geliefde letter, die bij Erasmus in de smaak zal zijn gevallen. Bovendien heeft hij in de Nederlanden als eerste een volledige tekst in het Grieks gedrukt (1516). Martens was het prototype van de drukker-humanist en kon bogen op geleerde relaties en vriendschappen, behalve met Erasmus ook met Thomas More, wiens Utopia hij drukte (1516). De Antwerpse drukker Michiel Hillen van Hoochstraten, die een indrukwekkend fonds opbouwde, wist perfect de vormgeving te kiezen in functie van de tekst. De nochtans veeleisende Erasmus versmaadde hem niet. In Brugge drukte Hubert de Croock werk van de aldaar verblijvende humanist Juan Luis Vives, wiens standbeeld tegenwoordig op een idyllisch plekje in de stad staat. De weinig honkvaste Erasmus onderhield overigens ook elders uitstekende betrekkingen met drukkers als Josse Bade in Parijs en Johann Froben in Bazel.
Niet alleen de universiteit, ook de scholen vervulden een sleutelrol in de boekproductie. Sinds de middeleeuwen verzorgden de kapittelscholen die uit de parochiescholen waren gegroeid en de grote of Latijnse school het primair en het voortgezet onderwijs. Deventer (Sint-Lebuïnus), Brussel (Sint-Goedele), Zwolle (broeders van het gemene leven) zijn hier goede voorbeelden van. De boekproductie nam dikwijls een voorname plaats in het leven van de scholieren in, hoewel lang niet overal drukkerijen zijn opgezet. De drukkers in Deventer en ook Zwolle hebben veel drukken uitgebracht die voor de Latijnse scholen bestemd waren. In eerstgenoemde stad drukten onder anderen Jacob van Breda, Richard en Albert Pafraet heel wat werk van Latijnse dichters, generatiegenoten zoals Johannes Murmellius en de karmeliet Baptista Mantuanus (familienaam: Spagnoli). Verder werden de oude grammatica's van Aelius Donatus (Donaat) en Alexander de Villa Dei (Doctrinale) hier uitgebracht. Nadat de Devotio moderna was uitgewerkt, zijn in het noorden de stadsscholen de plaats van de Latijnse scholen gaan innemen. In de Zuidelijke Nederlanden namen in de tweede helft van de eeuw de jezuïeten de fakkel over met de oprichting van hun colleges.
| |
| |
Desiderius Erasmus, Libellus de conscribendis epistolis (Antwerpen, Michiel Hillen van Hoochstraten, 1522). Vroege uitgave, door Michiel Hillen in renaissancestijl vormgegeven. Behalve Dirk Martens heeft Hillen veel voor Erasmus gedrukt.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België.
| |
Drukkers in de verdrukking: de begintijd van de Reformatie
Vergeleken met Duitsland, waar vanaf het begin van het optreden van Luther een ware stortvloed van Reformatieliteratuur over de bevolking is uitgestort, was de productie van soortgelijk drukwerk in de Nederlanden zeer beperkt van omvang. Tijdens de eerste, experimentele jaren (ca. 1520-1540) zagen slechts een kleine tweehonderd vernieuwingsgezinde Nederlandstalige publicaties het licht (bijbels uitgezonderd). Voor een deel zijn dit (eventueel aangepaste) teksten van Luther en andere expliciet reformatorische geschriften, voor een ander deel gaat het om boekjes en pamfletten waarin de kerk van Rome wordt bekritiseerd en ideeën naar voren worden gebracht die strijdig waren met de vastgestelde leer. Uittreden uit de bestaande kerk was voor de - meestal anonieme - auteurs hiervan nog geen optie, men wilde eerder de kerk van binnenuit hervormen.
De autoriteiten bestempelden al deze boekjes algauw als ketterse lectuur die fel bestreden diende te worden. Zo kwam het al in 1521 te Antwerpen tot een eerste publieke boekverbranding. Vanaf het begin hebben de drukkers die zich aan dit goed waagden dan ook gevaar gelopen om tot de orde geroepen te worden, of erger. Tot de eersten die in de Nederlanden lutherse teksten in omloop brachten behoren drukkers als Michiel Hillen van Hoochstraten, Claes de Grave, Marten de Keyser en Adriaen van Berghen, allen werkzaam te Antwerpen. De laatstgenoemde kwam herhaaldelijk in aanraking met het gerecht, maar bleef verboden boeken drukken. In 1542 werd hij ter dood veroordeeld en onthoofd.
| |
| |
Een opmerkelijke voorloper in de Noordelijke Nederlanden was Simon Corver, die in Leuven had gestudeerd en de priesterwijding had ontvangen. In 1519 richtte hij een drukkerij op in Zwolle - wellicht op instigatie van Gerard Listrius, rector van de Latijnse school aldaar. In korte tijd (tot ca. 1523) liet Corver meer dan veertig werken van de pers komen. Behalve schoolboeken en teksten van Nederlandse humanisten zijn daarbij diverse geschriften van Luther in het Latijn. Zoals de meeste andere drukkers van verboden boeken maakte Corver meermalen gebruik van schijnadressen.
Toen eenmaal duidelijk was hoe groot de risico's waren, voerden de drukkers het spel met de schijnadressen op. Naast doorzichtige adressen, zoals ‘Adam Anonymus’, werden er ook schuilnamen gebruikt die tot in de twintigste eeuw een mysterie bleven. De bekendste daarvan is ‘Niclaes van Oldenborch’, een naam waarachter verschillende drukkers zich verborgen blijken te hebben: Adriaen van Berghen, Mattheus Crom, Steven Mierdmans, Frans Fraet en nog drie of vier anderen. Veel van deze drukken verschenen ook nog eens zonder jaar of zijn geantedateerd, hetgeen het zicht op de juiste chronologie van de Nederlandse Reformatieliteratuur lang heeft verduisterd. Crom was vanaf 1536 actief te Antwerpen en deed in 1543 zijn drukkerij over aan zijn zwager Mierdmans, die zich in 1546 genoodzaakt zag de drukkerij naar Londen over te brengen. In hun fonds vindt men nogal wat eenvoudige evangelische lectuur.
Kinder leere (Antwerpen, Mattheus Crom, 1543), een van de vele evangelisch gezinde boekjes van deze drukker. De tekst is een voor de Nederlandse lezer aangepaste vertaling van een catechismus door de Duitse reformator Andreas Althamer. Antwerpen, Museum Plantin-Moretus.
| |
| |
Frans Fraet, die ook het pseudoniem ‘Magnus van den Merberghe’ gebruikte, startte in 1550 een reeks van meer dan dertig ‘seditieuse’ boeken, en liet daarvoor het leven op het schavot te Antwerpen in 1558.
Deze boeken waren dikwijls in klein formaat, gedrukt in een onopvallend lettertype en zonder afbeeldingen. Veel meer in het oog springend waren de volledige of gedeeltelijke Bijbelvertalingen in het Nederlands, Frans en Engels die vanaf 1522 het licht zagen, zeker honderd tot het midden van de eeuw, waarbij verschillende met fraaie houtsneden. Bijbelvertalingen waren altijd verdacht, want als iets de Reformatie typeerde, was het wel dat de kritische gelovige zonder enige tussenkomst toegang wilde hebben tot de bronnen van het geloof. Mede omdat een Bijbelvertaling een goede afzet beloofde, is de lijst van drukkers die zich hieraan waagden lang. De Antwerpse drukker Jacob van Liesvelt was vanaf 1522 op dit terrein actief en werd hierom als gezegd na herhaalde aanmaningen in 1545 geëxecuteerd. Zijn weduwe Marie Ancxt zette zijn bedrijf voort. Willem Vorsterman, eveneens werkzaam in Antwerpen, bracht forse, goed verzorgde bijbels uit die waren versierd met houtsneden van Jan Swart. In het Noorden behoorden Doen Pietersz. te Amsterdam en Cornelis Henricsz. Lettersnijder te Delft tot de pioniers.
Antwerpen was dus het centrum van de reformatorische boekproductie, maar het vervulde die rol niet alleen voor de Nederlandse evangelisch gezinden. Naast enkele verboden werken in het Deens, Italiaans en Spaans produceerden Antwerpse drukkers ook reformatorische teksten in het Frans en vooral in het Engels. De hevige repressie tijdens de regering (1509-1547) van de Engelse koning Hendrik viii maakte de nabijgelegen handelsmetropool Antwerpen tot een voor de hand liggend alternatief voor het doen drukken van verboden literatuur voor de Engelse markt. Deze Engelstalige productie omvat talrijke titels, waaronder twee vertalingen van het Nieuwe Testament: een herdruk van die van William Tyndale (1534) en de grotendeels daarop gebaseerde vertaling van Miles Coverdale (1538). Ook dat werk was niet zonder risico. De Antwerpse drukker Christoffel van Ruremund, die op dit gebied zeer actief was, werd tijdens een zakenreis in Engeland aangehouden en stierf in 1531 te Westminster in de gevangenis.
Voor het Spaanstalige publiek verscheen te Antwerpen een vertaling van de catechismus van Calvin, waaraan een vertaling van Luthers Tractatus de libertate christiana was toegevoegd. Dit boek, Breve y compendiosa instituçion de la religion christiana, verscheen met het impressum ‘Topeia, impressa por Adam Corvo’, een schijnadres waarachter zich waarschijnlijk Mattheus Crom verschool. Diens opvolger Steven Mierdmans drukte in 1543 een Spaanse vertaling van het Nieuwe Testament. Beide vertalingen zijn het werk van de Spaanse humanist Francisco de Enzinas (1518-1552). Overigens zouden in Antwerpen nog lang Spaanse teksten gedrukt worden: van overheidspublicaties en vertalingen tot de Celestina en Cervantes, maar liefst een kleine 1500 titels tot in de achttiende eeuw.
Tegen het einde van de jaren veertig liet keizer Karel orde op zaken stellen. Onder de auspiciën van de theologische faculteit van de Universiteit Leuven verschenen bij Bartholomaeus Gravius te Leuven de eerste geautoriseerde (katholieke) versies van de Bijbel: een Latijnse in 1547, een Nederlandse in 1548 - in de vertaling van Nicolaes van Winghe - en een Franse in 1550. De tegenzin van de katholieke theologen tegen Bijbelverspreiding onder leken was hiermee in zekere zin doorbroken. Een andere maatregel uit deze tijd
| |
| |
was de publicatie in 1550 op gezag van Karel v van een lijst van schadelijke boeken, die in 1546 was opgesteld door de theologische faculteit van Leuven. Deze lijst was een voorloper van de pauselijke Index librorum prohibitorum, die vanaf 1564 uitgevaardigd werd.
| |
Literatuur en beeldende kunst in de overgang
Terwijl de vernieuwing zich al vroeg in de eeuw grondig liet voelen in de opkomst van het humanisme en de Reformatie, liet de doorbraak van de renaissance in de literatuur op zich wachten tot het derde kwart van de eeuw, toen Jan van der Noot nieuwe dichtvormen introduceerde. De rederijkers, die met hun ‘kamers’ in diverse steden toonaangevend waren, stonden met hun spelen van sinne, esbattementen, tafelspelen en refreinen nog volop in de middeleeuwse traditie. Wel sloten zij met allerlei kritische uitingen dikwijls aan bij het reformatorische gedachtegoed. Deze klinken duidelijk door in de spelen die tijdens het Landjuweel (grote rederijkersbijeenkomst) te Gent in 1539 werden opgevoerd. De Gentse drukker Joos Lambrecht verzorgde al in augustus van dat jaar een uitgave van die Spelen van zinne, hetgeen als een provocerende daad werd opgevat.
Spelen van zinne binnen Ghendt vertooght (Gent, Joos Lambrecht, 1539). Uitgave van rederijkersspelen waarvan de kritische ondertoon aansloot bij het reformatorische gedachtegoed.
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek.
| |
| |
Kort daarop brak in Gent een opstand uit, die overigens vooral een sociaaleconomische achtergrond had. De orde werd met veel machtsvertoon hersteld door de keizer, die niet naliet daarbij ook de rederijkersspelen te verbieden.
Wat betreft de beeldende kunst zien we voorbeelden van renaissanceboekkunst in de architectuurwerken van Pieter Coecke van Aelst, beeldend kunstenaar en uitgever te Antwerpen. Deze bracht in 1539 het eerste traktaat over architectuur in de Nederlanden uit, een samenvatting van Vitruvius, in hetzelfde jaar en in de jaren daarna gevolgd door werken van de Italiaanse architect Sebastiano Serlio. Een opvallend boek van Pieter Coecke is ook het verslag van de intocht in Antwerpen van kroonprins Filips in 1549, in 1550 gedrukt door Gillis Coppens van Diest in drie versies (Nederlands, Latijn en Frans). Maar ook op het terrein van de beeldende kunsten heeft het Nederlandse boek uit de tweede helft van de eeuw veel te bieden.
| |
De kerkmuziek. Geestelijke en wereldlijke liedkunst
De gregoriaanse kerkmuziek bleef uiteraard alomtegenwoordig. In kerken, kapittels, kloosters en abdijen werden de boeken met hun karakteristieke kwadraatnotatie, nodig bij de liturgie, geregeld gebruikt. Daarnaast had zich vanaf de vijftiende eeuw de polyfonie ontwikkeld en een hoge vlucht genomen. Zij bloeide gedurende een goed stuk van de zestiende eeuw verder, mede dankzij de grote belangstelling van het Bourgondische en later het keizerlijke hof Gedrukt werd die meerstemmige muziek hier te lande nog niet. De Antwerpse drukker Symon Cock was de eerste in de Nederlanden die een privilege voor muziekdrukken kreeg. In 1539 drukte hij Een devoot ende profitelijck boecxken, inhoudende veel ghestelijcke liedekens ende leysenen: ruim 70 van de meer dan 250 liederen werden voorzien van eenstemmige muzieknotatie (zwarte kwadraatnoten op rode notenbalken van vier lijnen), de overige liedteksten werden aangegeven ‘op de wijze van’. Het volgende jaar gaf Cock zijn beroemde Souterliedekens uit, de oudste Nederlandse psalmberijmingen, toegeschreven aan Willem van Zuylen van Nyevelt († 1543). Hiervan zijn negen verschillende drukken met het jaartal 1540 bekend. Zetvarianten, correcties en sporen van slijtage van de titelhoutsnede wijzen er evenwel op dat de boekjes over verschillende jaren zijn gedrukt. Scheurleer heeft verondersteld dat de drukker geen nieuwe edities meer op de markt durfde te brengen. Toch heeft Cock nooit een keizerlijke blaam gekregen en lieten hij en anderen de berijmingen vanaf 1559 opnieuw verschijnen. Het oude Nederlandse lied, van roomse en van reformatorische strekking, is eeuwenlang gedrukt en verspreid. Daarbij werd lang niet altijd gebruikgemaakt van muzieknotatie. Dikwijls werd er alleen een simpele wijsaanduiding gegeven, veelal van wereldlijke liederen: het was immers alom bekend patrimonium. In de vroege jaren veertig begonnen Tielman Susato in Antwerpen en Petrus Phalesius in
Leuven zich als muziekdrukkers van geestelijke en wereldlijke muziek te profileren. De renaissance is dan al geruime tijd een feit, ook op muzikaal vlak. Hierbij moet overigens worden bedacht dat veel van onze muziek in het buitenland is verschenen.
| |
| |
| |
Vernieuwingen in de vormgeving, de typografie en de banddecoratie
Het titelblad ging zich in twee ‘stijlen’ ontwikkelen. Zo kregen romans in de volkstaal lange, wervende titels waarvan de eerste woorden vaak in een grote houtsneeletter werden uitgevoerd en in rood afgedrukt. Humanistische teksten kregen eerder een symmetrisch opgebouwde titelpagina met een omlijsting in renaissancestijl.
Pogingen in de vijftiende eeuw om de ‘nieuwe’ letter de romein te gebruiken, bleken weinig succesvol en dit bleef zo gedurende de eerste twee decennia van de zestiende eeuw. De meeste drukkers waren schatplichtig aan Henric Pieterszoon Lettersnijder en zijn textura, die nog middeleeuws aandoet met de in het alfabet voorziene abbreviaturen en spaarzame maar zware interpunctietekens. De humanisten hadden evenwel een afkeer van deze letter en verkozen een romein. Aanvankelijk werd die uit Frankrijk ingevoerd, maar later zorgden eigen lettersnijders ervoor. Het voor een deel van de lezende bevolking zo vertrouwde en geliefde gotische lettertype werd welhaast uitsluitend gebruikt voor werken in de volkstaal en ook wel voor liturgische werken in kerken en kloosters.
Precies ook dit soort boeken werd vaak rijkelijk geïllustreerd. De herinnering aan de kleurige miniaturen werd soms vertaald naar ingekleurde houtsneden. De penwerkinitialen van de handschriften en de vroegste drukken werden vervangen door de voor druk meer geëigende sierinitialen in houtsnee, ook al worden in het begin van de eeuw nog handgeschilderde lombarden aangetroffen. Deze zuiver decoratieve of gehistorieerde initialen zijn een belangrijk onderdeel van de vormgeving: met wisselende grootte beoogde de drukker een esthetisch aspect en wilde hij tegelijk een poging doen de tekstgeleding te visualiseren. Ook rubricering werd tot omstreeks 1530 nog vrij veel toegepast, vaak beperkt tot het met rood aanstrepen of hogen van de kapitalen. Randen en omlijstingen werden hoe langer hoe meer bij het begin van een hoofdgeleding geplaatst. Met de illustratieve houtsneden zijn drukkers soms erg inventief geweest: in verschillende veleenheden kan bijvoorbeeld hetzelfde blok worden herhaald, voor verschillende uitgaven en verschillende teksten aangewend, desnoods middendoor gezaagd en soms van multifunctionele inzetblokjes voorzien. Bij drukken van humanistisch werk lagen de zaken anders: geen gotiek, geen rubricering en nauwelijks illustratie - tenzij bij speciale onderwerpen zoals de emblemata. Wel werd veel gebruikgemaakt van decoratie, die sterk renaissancistisch aandoet met guirlandes, putti, architectonische elementen en mythologische figuren.
In beginsel zal elk boek een beschermend omhulsel hebben gekregen. De alom verspreide versieringstechniek daarvan bestond in het bestempelen van leer of perkament. Lijnen, losse stempels en paneelstempels werden in de Nederlanden al van in de middeleeuwen gebruikt. Nu komen er rolstempels bij. Gedurende de hele eerste helft van de eeuw is de blindstempeltechniek toegepast: het verhitte stempel op lichtjes vochtig gemaakt (meestal kalfs)leer geprent zonder gebruikmaking van bladgoud. Een veelvoorkomend patroon tijdens de eerste paar decennia van de zestiende eeuw is het oude ruitenpatroon waarvan de velden vaak met losse stempels zijn gevuld. Paneelstempels - die onder de pers moeten omdat ze te groot zijn om met de hand te prenten - zijn figuratief en decoratief. Ze werden in de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst gebruikt in de late
| |
| |
middeleeuwen en zijn er tot een ware bloei gekomen, met uitstraling in de Noordelijke Nederlanden, Rijnland, Noord-Frankrijk en Engeland. Terwijl de middeleeuwse blindstempeltechniek tot 1550 is blijven bestaan, veranderden de gebruikte iconografie en stijl mettertijd wel. We zien in de zestiende eeuw hoofdzakelijk godsdienstige taferelen (zoals de Annunciatie, die de pure gotiek ademt), decoratieve patronen (zoals het wijdverspreide dieren-in-rankenpaneel, met een volks element), portretten (keizer Karel) en mythologische en symbolische voorstellingen (Lucretia, Spes, geheel in renaissancestijl). Opmerkelijk is dat er hoegenaamd geen relatie tussen inhoud en band bestond. Grote liturgische boeken zoals antifonaria, gradualen en dies meer lagen doorgaans op een lezenaar in het kerkkoor en moesten door een groep zangers van op enige afstand gezongen kunnen worden. Deze zware boeken kregen van de binder houten platkernen terwijl de leren bandbekleding dikwijls met (messing) beslag en sloten uitgerust werd, soms ook met een ketting om het boek vast te leggen en een zeemleren beschermrug - die dus géén latere restauratie is.
| |
De passie van boeken verzamelen
De bibliofilie of de passie van het boeken verzamelen is al vanaf het begin van de renaissance nauw verweven met het mecenaat. Ook tijdens de middeleeuwen konden de Nederlanden bogen op grote bibliofielen. Dit verandert niet met het gedrukte boek, maar het moet wel gezegd dat dit als bibliofiel object geruime tijd het meestal rijk versierde handschrift naast zich heeft ‘moeten dulden’. Een illuster voorbeeld van een bibliofiel uit deze periode is Margareta van Oostenrijk, regentes der Nederlanden (1506-1530), die de liefde voor en de kennis van het boek van haar vader keizer Maximiliaan zal hebben geërfd. In de inventaris van haar bibliotheek uit 1523-1524 staan achtmaal meer handschriften dan drukken en voor zover nog te achterhalen zijn die alle buiten de Nederlanden vervaardigd. De verzameling kwam na haar dood door bemiddeling van haar neefje keizer Karel goeddeels terecht bij diens zuster Maria van Hongarije, die andere regentes der Nederlanden (1531-1555). Als kind van haar tijd heeft zij opmerkelijk veel belangstelling getoond voor het humanisme, en ze stond in contact met niemand minder dan Erasmus. Maria van Hongarije las Latijn en had interesse voor Grieks. Dat in haar bibliotheek, die in Mechelen stond, onder vele andere boeken ook uitgaven van Erasmus, Antwerpse gedrukte bijbels en boekbanden van Vlaamse binders aanwezig waren, hoeft niet te verwonderen. Evenals haar tante had ook Maria een zwak voor muziek, en zij bezat een verzameling missen van componisten als Pierre de la Rue en Pierre de Manchicourt. Haar bibliotheek is nu verspreid. Een deel ervan was al vanuit Spanje, waar zij de laatste jaren verbleef, verscheept naar de Lage Landen toen zij in Cigales overleed; het andere deel zal toen door Filips ii naar het Escoriaal zijn gebracht.
Opvallende boekenverzamelingen in het Noorden waren verder die van de Amsterdamse bankier Pompejus Occo (1480-1537) - hij bezat onder meer handschriften van de humanist Rudolf Agricola (1443/4-1485) - en die van de Gorinchemse kanunnik Jan Dircsz van der Haer (‘Jan met de boecken’, † 1538).
| |
| |
Portret van de Amsterdamse bankier en boekenliefhebber Pompejus Occo. Schilderij op paneel, toegeschreven aan Dirck Jacobszoon. Amsterdam, Rijksmuseum.
De laatstgenoemde bezat niet alleen veel werken van Erasmus, die hij persoonlijk kende, maar ook van Luther en andere reformatoren én van auteurs die de bestaande kerk verdedigden. In 1531 verkocht hij zijn bibliotheek aan het Hof van Holland.
| |
1550-1580: Strijd en repressie. Renaissance, wetenschappen, identiteit en taal. Plantin
Strijd en repressie. Contrareformatie
Verscherping van de vervolging van degenen die ontrouw waren aan de kerk van Rome noodzaakte velen een veilig heenkomen buiten de grenzen te zoeken. Van de Nederlandse drukkers die zich in Londen vestigden verdient naast Steven Mierdmans vooral Nico- | |
| |
laas van den Berghe vermelding, die daar enkele tientallen drukken uitbracht. Hun drukwerk vond in Engeland aftrek omdat in de jaren 1547-1553, tijdens het bewind van de jeugdige koning Edward vi, gereformeerde vluchtelingen onder wie veel Nederlanders daar eigen gemeenten konden stichten.
Toen in 1553 de katholieke Mary Tudor aan de macht kwam, werd het Oost-Friese Emden het toevluchtsoord van de Nederlandse vluchtelingen. Mierdmans en Van den Berghe zetten daar hun drukkersactiviteiten nog even voort. Een veel belangrijker drukker in Emden was echter de eveneens uit Londen overgekomen Gillis van der Erven (Gellius Ctematius), wiens bedrijf na zijn dood in 1566 overgenomen werd door Willem Gailliart. Gedurende zo'n vijftien jaar werden de Nederlanden vanuit de havenstad Emden voorzien van gereformeerde teksten.
[Johannes a Lasco], De catechismus, oft kinder leere (Z. pl., z. dr., 1563). Oorspronkelijk verschenen te Londen in 1551 voor de Nederlandse vluchtelingengemeente aldaar. Het drukkersmerk op de titel van deze uitgave is van Gillis van der Erven te Emden. Utrecht, Universiteitsbibliotheek.
[Marten Micron e.a.], Een corte ondersoeckinge des gheloofs (Z. pl., z. dr., 1566). Verscheen in 1553 eveneens in Londen. Het merk van deze heruitgave is een imitatie van dat van Van der Erven. Dit baatte de werkelijke drukker Harmen Schinckel te Delft niet. Deze stierf in 1568 op het schavot. Londen, British Library.
| |
| |
Andere steden buiten de grenzen waar reformatorisch drukwerk voor een Nederlandstalig publiek werd geproduceerd waren onder meer Frankfurt am Main, Heidelberg, Wesel en Rouen.
Op vaderlandse bodem was de Reformatie echter geenszins weggevaagd. In Antwerpen stichtten aanhangers van Calvin rond 1550 de eerste gemeenten ‘onder 't kruis’ en ook in andere plaatsen poogden verschillende ‘ketterse’ groeperingen zich ondergronds te organiseren. Tot de drukkers die het waagden dit publiek clandestien te bedienen - zij het in volstrekte anonimiteit - behoorde behalve de reeds vermelde Frans Fraet niemand minder dan Christophe Plantin. Deze drukte werk van de gereformeerde Guy de Brès (1555, 1566) en van de leider van het ‘Huis der Liefde’, Hendrik Niclaes (ca. 1556). Samen met de laatstgenoemde exploiteerde Plantin een drukkerij in Kampen. Op naam van Lenaert der Kinderen (een van Plantins zetters) verschenen daar achtereenvolgens ook een Nieuw Testament en een complete Bijbel (1562, 1563). Plantin was eveneens betrokken bij een drukkerij die enkele jaren later eerst in Vianen en vervolgens in Wesel anti-Spaanse teksten uitbracht. De ‘aartsdrukker’ bleef bij dit alles zorgvuldig buiten beeld, zelfs in zijn goed bewaarde archieven is niets te vinden over deze riskante activiteiten. Zo kon Plantin zich ook op deze sector van de markt bewegen zonder openlijk de banden met het gevestigde gezag te verbreken.
We moeten al deze drukkersactiviteiten elders en in het verborgene bezien tegen de achtergrond van de structurele maatregelen die de autoriteiten troffen om terrein te herwinnen, in de geest van het in 1545 geopende Concilie van Trente. In het ‘bloedplakkaat’ van 1550 verbood de keizer nogmaals het schrijven, drukken, verspreiden en bezitten van ketterse boeken, en bovendien iedere discussie over de Bijbel door leken. Op overtreding stond de doodstraf. Hierop volgden verder uitgewerkte edicten van Filips ii (1558, 1570). Een herindeling van de bisdommen (1559) moest van boven af de grip op de kerk verstevigen. Voelbaar was vooral de aanstelling van inquisiteurs: eerst Franciscus Sonnius en vervolgens, in 1557, Wilhelmus Lindanus. Deze en andere Leuvense theologen ontplooiden intensieve publicitaire activiteiten tegen denkbeelden die hun kerk konden aantasten. Tot de vele drukkers die de geschriften ter verdediging en ondersteuning van de bestaande kerk op de pers legden, behoren behalve Christophe Plantin ook Herman van Borculo te Utrecht, Martinus Nutius en Joannes Withagius te Antwerpen en Maternus Cholinus te Keulen, het drukkerscentrum dat vanouds ook het oostelijk en noordelijk deel van de Nederlanden bediende.
Zoals eerder de Engelse protestanten vanuit Antwerpen van literatuur waren voorzien, zo vielen in dit tijdvak de Engelse katholieken terug op de drukkers in die stad. Vooral na de troonsbestijging van Elizabeth i in 1558 kregen zij het moeilijk en veel van deze ‘recusanten’ trokken het Kanaal over. De Engelse katholieken publiceerden hun geschriften niet alleen in Antwerpen, maar ook in Leuven, Rouen en Douai.
| |
| |
Portret van Christophe Plantin (ca. 1520-1589).
Burijngravure door Filips Galle, 1572.
| |
Plantin: ‘allesbeheerser’
Wie was eigenlijk die Plantin, wiens naam wij hier telkens weer tegenkomen en die na het midden van de zestiende eeuw het Nederlandse boekbedrijf gedomineerd lijkt te hebben? De Fransman Christophe Plantin, geboren omstreeks 1520, vestigde zich in 1549 in. Antwerpen, waar hij aanvankelijk werkzaam was als boekbinder. In 1555 stapte hij over naar het drukkersvak om meteen flink wat boeken te produceren, gewoonlijk voorzien van het merk ‘De Gulden Passer’ en het motto ‘Labore et Constantia’. Deze bedrijvigheid moest hij onderbreken toen hij in 1562 werd beschuldigd van het drukken van een verdacht boekje, Briefve instruction pour prier. Na een jaar in Parijs doorgebracht te hebben, heropende hij zijn Antwerpse drukkerij annex lettergieterij, boekhandel en uitgeverij. Dit goed georganiseerde bedrijf produceerde een stroom van uitstekend verzorgde klassieke en humanistische teksten, wetenschappelijke werken, bijbels en theologische geschriften. Zoals vermeld liet hij naast deze toegestane werken heimelijk ook verboden literatuur drukken. Dit ideologisch pragmatisme bracht Plantin veel voorspoed. Voor Filips ii drukte hij de vermaarde achtdelige polyglotbijbel (Biblia Regia, 1569-1572) en hij verwierf van hem het monopolie voor de druk van de katholieke liturgische werken waarmee hij zijn roem vestigde. Maar in 1578 werd hij ook drukker voor de Staten-Generaal van de opstandige gewesten. In 1583 stichtte hij een vestiging in Leiden, waar hij een aanstelling kreeg als universiteitsdrukker. In 1585 droeg hij daar de leiding over aan Franciscus Raphelengius om weer naar Antwerpen te vertrekken. Daar overleed hij in 1589.
| |
| |
Opvolgers continueerden de Officina Plantiniana tot in de negentiende eeuw. In 1877 werd het indrukwekkende complex aan de Antwerpse Vrijdagmarkt als museum ingericht.
Plantin verbond de beste mensen aan zijn drukkerij. Om te beginnen waren er zijn schoonzoons, de reeds vermelde Franciscus Raphelengius en Jan Moretus, die beiden zeer goed onderlegd waren. Verder werkten er geleerden voor Plantin onder wie de latinist Theodorus Pulmannus, de taalkundige Cornelis Kiliaan en de Spaanse theoloog en kenner van de oosterse Bijbeltalen Benedictus Arias Montanus. Typografisch waren zijn boeken goed verzorgd en voor de illustraties en ornamenten werden kunstenaars van naam ingeschakeld.
| |
Opbloei van de muziektypografie
Het is dankzij Tielman Susato (ca. 1510/15-ca. 1570) dat de muziektypografie tot ware bloei is gekomen in de Scheldestad. Aanvankelijk lid van het gilde der stadsspeellieden heeft hij later zelf ook liederen, veelal op Franse teksten, gecomponeerd. Zijn eerste uitgave droeg hij op aan Maria van Hongarije. Hij gebruikte notentypen die slechts een enkele drukgang behoefden, en publiceerde de meerstemmige Livre de chansons soms maar niet altijd in evenzoveel stemboekjes (Superius, Altus,... Quinta vox, enzovoort), zodat elke stem haar eigen partituur had. Hierdoor zijn de boekjes een afzonderlijk leven gaan leiden, wat eeuwen later de muziekhistoricus en de bibliograaf voor de nodige problemen heeft gesteld. Gedurende een aantal jaren ondervond Susato concurrentie van Hubert Waelrant en Hans de Laet, die een vennootschap waren aangegaan om de hoge investeringskosten die muziekdruk meebracht te reduceren. Drukker/uitgever/boekverkoper Joannes Bellerus, lid van een befaamd drukkersgeslacht, kon de componist Lassus tot zijn auteurs rekenen.
Naast Antwerpen ging de universiteitsstad Leuven een belangrijke plaats innemen dankzij Petrus Phalesius. Hij bracht van 1545 tot 1578 iets minder dan tweehonderd liedbundels uit, waaronder motetten en madrigalen, missen, instrumentale muziek en luittabulaturen. In een aantal gevallen ging ook hij een vennootschap aan met een andere drukker of publiceerde hij samen met een collega - wat duidelijk in het impressum werd aangegeven. In opdracht van de stad Amsterdam drukte Phalesius een bundeling gregoriaanse gezangen. De fraaie typografie en een fonds met namen als Clemens non Papa en Orlandus Lassus bezorgden Leuven als muziekstad een uitstraling tot ver buiten de regio.
In het Noorden werd in dit tijdvak maar weinig muziektypografie toegepast. Diverse van de talrijke uitgaven van de psalmberijming van Dathenus die vanaf 1566 op de markt kwamen waren weliswaar voorzien van noten, maar dit zijn anonieme drukken die vermoedelijk op een enkele na allemaal in het Zuiden of elders in een van de vluchtelingencentra zijn geproduceerd. Pas wanneer de protestantse drukkers openlijk in Holland actief kunnen zijn, verschijnen daar de eerste psalmboeken met de muzieknoten. Deze zijn afkomstig van Jan Canin, die in 1572-1573 zijn drukkerij van Wesel naar Dordrecht overbracht.
| |
| |
| |
Ut pictura poesis
Woord en beeld zijn in de zestiende en de volgende eeuw nauw met elkaar verbonden. Niet in de zin van een tekst die met plaatjes is geïllustreerd, maar als twee vormen van één taal, zoals de humanisten dichtkunst en beeldende kunst beschouwden. Symboliek en allegorie - die overigens uit de middeleeuwen stammen - zijn wezenlijke onderdelen van die taal, een taal die ons nu vreemd en vaak onbegrijpelijk voorkomt. Het concept vond bij uitstek zijn neerslag in de bundels emblemata: een embleem bestaande uit een opschrift, een beeld en een onderschrift. Het genre werd in heel Europa beoefend en kon ook in de Nederlanden op grote bijval rekenen, waar de bundels in het Latijn of in vertaling verschenen. De vroegste publicatie was een bundel van de Fransman Guillaume de la Perrière in een vertaling van de hervormingsgezinde rederijker Frans Fraet, Tpalays der gheleerder ingienen oft der constiger gheesten (Antwerpen, 1554). Later werd vooral Plantin door het genre aangetrokken (met auteurs als Andrea Alciato en Joannes Sambucus). Veelvoorkomend was de al of niet religieuze liefdesemblematiek, doorgaans didactisch en moraliserend van aard en een kolfje naar de hand van de rederijkers. Aanvankelijk werd het ‘beeld’ in hout gestoken (onder anderen Arnold Nicolai en Gerard Jansen van Kampen), maar al spoedig dook de burijngravure op (Hieronymus Wierix) en zelfs de ets (Marcus Gheeraerts).
Behalve de emblemata verschenen talrijke prentenreeksen in wisselende samenstellingen gebundeld op de markt. Hier heeft het beeld duidelijk overwicht op de tekst. De bladen, doorgaans van grotere afmetingen en vaak in dwarsformaat, werden in koper gestoken en onderaan voorzien van een distichon of een kwatrijn. In functie van het behandelde onderwerp (bijvoorbeeld beelden uit het Oude of het Nieuwe Testament, jachttaferelen en uitvindingen) zijn dit Bijbelcitaten of gelegenheidsverzen, ook weer meestal in het Latijn. In de regel hoort bij een reeks een titelblad waarop in het beste geval alle namen van ontwerper (inv.), graveerder (sculp.), uitgever (excud.) en dichter vermeld staan. Leden van de families Collaert, Galle en de gebroeders Wierix, allen befaamde graveerders te Antwerpen, waren hierin gespecialiseerd.
De (typografische én gestoken) decoratie heeft naast de illustratie al langer een plaats in het gedrukte boek gekregen. Karakteristiek voor de nieuwe vormentaal in de renaissance zijn behalve geometrische (bijvoorbeeld meander) en plantaardige (bijvoorbeeld acanthusbladeren) ornamenten ook voluten, cartouches gevat in rolwerk en grotesken (in Romeinse grotten voor het eerst aangetroffen), al of niet ‘bewoond’ door of vergezeld van dier- of mensfiguren. Deze ornamentiek was een vast onderdeel geworden van de prentkunst, die overigens een voorbeeldfunctie heeft gehad voor andere kunsttakken, zoals de bouwkunst, de meubelkunst en de tapijtkunst. De architect, schilder en graveur Hans Vredeman de Vries besteedde, voortbouwend op de architectuur van Vitruvius, extra aandacht aan dit aspect. Van hem gaf onder meer Hieronymus Cock' prentenuitgeverij ‘In de vier winden’ werk uit.
| |
| |
Hans Vredeman de Vries, Pictores, statuarii, architecti, latomi (Antwerpen, Hieronymus Cock, 1563). Serie prenten met ontwerpen voor grafmonumenten.
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek.
| |
De wetenschappen naar een hoger niveau
Nog voor 1550 heeft de Leuvense hoogleraar/kosmograaf Gemma Frisius Vlaanderen en Nederland wetenschappelijke faam bezorgd. Joannes Steelsius te Antwerpen is een van de uitgevers die zorgden voor de verspreiding van zijn geïllustreerde werken. Een baanbrekende publicatie over het dubbel boekhouden van de Antwerpenaar Jan Ympyn verscheen postuum in het Nederlands en het Frans. Het boek werd op kosten van zijn weduwe Anna Swinters gedrukt door Gillis Coppens van Diest. Toch lieten sommige geleerden van formaat hun werk in het buitenland publiceren. Het treffendste voorbeeld is ongetwijfeld de Brusselse anatoom Andreas Vesalius, van wie slechts postuum een klein werkje in vertaling verscheen, te Brugge bij Pieter de Clerck.
De nieuwe toon was gezet met deze drie takken van wetenschap: plantkunde, cartografie en geneeskunde. Zoals op elk gebied in deze periode is de inbreng van Plantin, die veel van zijn auteurs persoonlijk kende, ook hier wezenlijk. Ongeveer twee derde van de Antwerpse productie kwam van zijn pers. In 1554 bracht Jan van der Loe te Antwerpen het Cruijdeboeck van de Mechelaar Rembert Dodoens uit. Tot na de bijgewerkte versie van 1644 is dit monumentale boek, uitgerust met veeltalige registers, een bron van informatie over de inheemse flora gebleven. Plantin drukte zijn werk in het Latijn, zoals hij dat deed met de boeken van de plantkundigen Carolus Clusius uit Atrecht en Mathias Lobe- | |
| |
lius uit Rijsel. Al deze uitgaven vroegen om een overvloedige illustratie. Plantin had inmiddels de nieuwe illustratietechniek, de kopergravure, al in praktijk gebracht. Toch koos hij voor de botanica bewust de houtsnede om de boeken verkoopbaar te houden. Zowel het in koper steken als het drukken van de koperplaten op een diepdrukpers was immers een dure aangelegenheid. De man die Plantin voor de illustratie van zijn botanische werken in dienst nam was de tekenaar Pieter van der Borcht.
Anders lag het voor enkele van Plantins publicaties over geneeskunde. Zo was Vivae imagines van de Spanjaard Joannes Valverde voorzien van bladgrote anatomische platen naar Vesalius. Dergelijke rijk geïllustreerde medische traktaten behoorden evenwel tot de zeldzaamheden. Het belangrijkste aandeel op medisch gebied hadden de vele tekstuitgaven van antieke auteurs, die bescheiden geïllustreerd waren. De vulgariserende wetenschap was nog niet van het toneel verdwenen.
Uitermate belangrijk in de wereld van het boek was de cartografie. Antwerpen werd op dit gebied een internationaal centrum. De Antwerpenaar Abraham Ortelius was als ‘afsetter’ (verluchter) van kaarten, daarna handelaar in antiek, boeken en kaarten, briefschrijver en reiziger door Europa een ware humanist. Uit de gebieden die hij bereisde bracht hij allerlei documentatie en kaarten mee. Deze bewerkte hij tot een overzichtelijk geheel - mét bronvermelding - op één formaat, waaraan hij eigen ontwerpen toevoegde. Hij liet dit alles in koper graveren en in 1570 voor eigen rekening bij Gillis Coppens van Diest drukken onder de titel Theatrum orbis terrarum. Het werd de eerste echte atlas, waarvan verschillende supplementen (Additamentum), samenvattingen (Enchiridion) en vertalingen voornamelijk bij Philips Galle verschenen, nog vóór 1600. Dat Ortelius Plantin en ook Justus Lipsius - die andere grote humanist uit zijn tijd - tot zijn vriendenkring mocht rekenen, zal niemand verbazen.
| |
Identiteit en taal
We zagen dat aan het begin van de eeuw de volkstaal al een belangrijke plaats in het boek innam, getuige de talrijke devotieboeken, volksboeken en artesteksten. De volgende stap was een bewuste cultivering van het Nederlands. Een aanzet hiertoe gaf de Antwerpse boekverkoper Jan Gymnick (Gymnicus) met zijn uitgave in 1541 van een Nederlandse vertaling van Titus Livius, De Roemsche historie. Zijn inleiding tot de uitgave laat niets aan duidelijkheid te wensen over: zorgvuldige beoefening van de taal is een conditio sine qua non om deze tot hoge ontwikkeling te brengen en de interesse voor de volkstaal moet die voor het Latijn evenaren. De volgende stap werd gezet door alweer een drukker, Joos Lambrecht te Gent, met het door hem samengestelde Naembouck en Nederlandsche spellijnghe uit respectievelijk 1546 en 1550. Uit het woord vooraf van de tweede druk in 1562 van eerstgenoemde titel is af te leiden dat Lambrecht daarmee succes geboekt had. Nog andere drukkers hebben hier een gat in de markt gezien. Een van de meest verdienstelijke dichters was zeker rederijker en humanist Cornelis van Ghistele († 1573). Voornamelijk bekend als vertaler naar het Nederlands en auteur van rederijkersgedichten dichtte hij met even groot gemak in het Neolatijn.
| |
| |
Om taal te beoefenen zijn instrumenten onontbeerlijk. Niemand minder dan de Fransman Christophe Plantin oordeelde het dan ook noodzakelijk woordenboeken in de landstaal uit te geven, naar het voorbeeld van Robert Estienne in Parijs. In 1573 verscheen zijn uitvoerige drietalige Thesaurus Theutonicae linguae, voor het grootste gedeelte samengesteld door Andries Madoets, die gedurende twee jaar corrector bij de Officina Plantiniana was. Bij dit woordenboek, evenals bij het daaropvolgende één jaar later, wordt van het Nederlands uitgegaan. Het Dictionarium Teutonico-Latinum uit 1574 was het werk van Cornelis Kiliaan († 1607), sedert 1558 in dienst van Plantin en auteur van taalwoordenboeken die verschillende edities kenden, tot ver in de zeventiende eeuw. Hiermee is Kiliaan (Cornelis Abts alias van Kiele) als de grondlegger van de Nederlandse lexicografie te beschouwen.
Dit alles werd ongetwijfeld gewaardeerd door de taalgevoelige rederijkers (rhetorikers, rhetorisiens), die al sinds einde vijftiende eeuw kamers in Noord en Zuid hadden en regelmatig wedstrijden in dichtkunst organiseerden. De kamers hadden doorgaans een kerkelijke binding en kozen een naam en een devies, een prince en een facteur. Het Landjuweel was een typisch Brabants verschijnsel, van Brussel tot 's-Hertogenbosch, van Zoutleeuw tot Bergen-op-Zoom. De Antwerpse kamer De Violieren organiseerde in 1561 een Landjuweel dat, zoals Coigneau dat in 1994 formuleerde, een ‘volwaardige manifestatie van rederijkerskunst’ werd. De teksten hiervan zijn grotendeels bewaard: in 1562 liet Willem Silvius ze drukken door Plantin, Gillis Coppens van Diest en Ameet Tavernier. Nog een andere neerslag van het Landjuweel bleef bewaard. In de negentiende eeuw ontdekte de Leuvense historicus E. van Even een bundel van 83 losse bladen met teksten in handschrift en in druk, tekeningen, bij wijle ingekleurde hout- en kopersneden en muziek. Zij vormen geen afgerond geheel en men kan slechts vermoeden dat het een soort gedenkboek moet zijn geweest. Op deze bladen zijn van de genoemde drukkers er niet meer dan twee met name genoemd; wie de houtsnijders waren is niet bekend. Van Even gaf de bundel uit in 1861 en verkocht hem het jaar daarop aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.
De Poeticsche werken van de Antwerpse dichter Jan van der Noot († 1600/1601), beïnvloed door Ronsard, zijn een zeldzaam voorbeeld van een vrij ingewikkelde drukgeschiedenis en lenen zich bij uitstek voor analytisch bibliografisch onderzoek. Van der Noots langdurige verblijven en talrijke relaties in Londen, Keulen en Parijs waren daar allicht niet vreemd aan. Het gaat hier om lofdichten ter ere van bekende of beroemde personages. De bladen werden gedrukt door verschillende drukkers: Gillis van den Rade, Daniël Vervliet en Aernout 's Conincx. De losse vellen kon men als eenheden beschouwen en hoefden niet noodzakelijk tot een boek te worden gebundeld. De verschillende exemplaren van de Poeticsche werken hoefden dus ook niet identiek te zijn. Het beoogde publiek was voor Van der Noot immers bepalend bij de totstandkoming van zijn werk.
In het Noorden stimuleerde Dirck Volckertsz. Coornhert met zijn Cicerovertaling (1561) en zijn Zedekunst dat is Wellevenskunste (1586) het gebruik van de landstaal ook in de humanistische sfeer. De door hem ontwikkelde prozastijl werkte tot ver in de zeventiende eeuw door. Hendrik Laurensz. Spiegel gaf dit proza een stevige grammaticale basis met zijn Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584).
| |
| |
Portret van de Antwerpse dichter Jan van der Noot († 1600/1601). Burijngravure door I. Duchemin naar A. de Weerdt.
| |
Organisatorische ontwikkelingen. Vormgeving en band
Terwijl verschillende bedrijfstakken bij de boekproductie en -verspreiding uit de aard der zaak gescheiden zijn - zoals papierfabrikant en stempelsnijder/lettergieter - werd de trits drukker/uitgever/boekhandelaar nog in heel wat gevallen door één persoon/bedrijf uitgeoefend. Opmerkelijk is dat al in de vroege zestiende eeuw vrouwen op dit vlak een niet te verwaarlozen rol speelden: het was als het ware een ongeschreven regel dat weduwen van drukkers, boekverkopers en uitgevers in het vak actief bleven. Later in de eeuw werd het bedrijf een echte familiezaak, waarbij de zoon (of de schoonzoon, zoals in het geval van Plantin) de vader opvolgde. De families Van Liesvelt, Steelsius, Nutius, Bellerus en Van Ghelen zijn slechts enkele voorbeelden. In een aantal kleinere steden in het Zuiden hielden drukkersateliers en boekhandels zich bij één tak van het bedrijf: alleen maar drukken of alleen maar in de winkel verkopen. Naarmate de tijd vorderde, werd dit gebruikelijker en splitsten de verschillende functies zich steeds meer op. Voor een drukker met veel opdrachten (van de uitgever) was het immers vrijwel ondoenlijk ook de distributie (tot in het buitenland toe) te behartigen. Uitgevers/boekhandelaars werden gewiekste handelslui, die tot op de Frankfurter beurs zaken deden of filialen in andere steden en zelfs landen hadden. Plantin nam ook hier het voortouw.
| |
| |
Wat de vormgeving betreft veranderde er gedurende de zestiende eeuw niets wezenlijks. Het titelblad had zijn definitieve vorm gekregen, mag men wel zeggen. Het bibliografisch adres verscheen steeds vollediger op de titelpagina en het colofon vermeldde soms ten overvloede de drukkersnaam, een gebruik dat eeuwenlang is gehandhaafd - al is het colofon inmiddels een kort regeltje in een klein korps geworden. Paginering of nummering van de bladzijde, zoals wij die nu kennen, ging meer en meer de foliëring of bladnummering vervangen. In omvangrijker teksten werd steeds vaker ook een kopregel of sprekende hoofdregel gedrukt, duidelijk een tegemoetkoming aan de lezer.
De gotiek bleef de aangewezen letter voor Nederlandse en Duitse teksten; voor het overige gaf de romein de toon aan, samen met de cursief en - ook wel voor Nederlandstalige geschriften - de civilité. Het lettertype was allang geen eigendom meer van één drukker. Het aantal lettertypen dat in verschillende korpsen in (voornamelijk de tweede helft van) de zestiende eeuw werd gebruikt loopt over de honderd! De gebruikte letter in een druk is doorgaans te identificeren, maar de toeschrijving aan een drukker is vaak een heikele zaak: letter was voor elke drukker op de markt beschikbaar.
Als illustratieprocedé werd de houtsnede langzaam maar zeker verdrongen door de kopergravure, die meer nuancering toelaat. Deze moest met de diepdrukpers worden afgedrukt en viel daardoor veel duurder uit, ook al doordat de koperplaat kostbaarder was dan het houtblok. Sommige uitgevers, onder wie Plantin, lieten hierom een deel van de oplage met houtsneden en een ander deel met kopergravures drukken. Ornamentatie en illustratie beantwoordden geheel aan de nieuwe stijl. Religieuze taferelen die in het begin van de eeuw vaak nog middeleeuws aandeden, ademen nu volkomen de geest van de renaissance. In diezelfde geest bleven de kunstenaars, inventors en graveurs doorgaans niet meer anoniem. Zij signeerden hun koperplaten en/of hun namen stonden op het titelblad vermeld: Marcus Geeraerts, Jan Mollyns, Pieter Balthasar, leden van de familie Galle, Wierix en vele anderen.
Voor de versiering van de boekband werden voor 1550 grote en kleine stempels gebruikt, waarvan de geest al de renaissance ademde. Hierin kwam geen verandering. Een typisch voorbeeld is het (blindgestempelde) hoofden-in-medaillonspaneel, geheel geïnspireerd op de antieke kunst. Wel begonnen zich veranderingen in de techniek voor te doen: de houten platkernen werden bij voorkeur alleen nog voor grote zware liturgische boeken gebruikt en voor kleinere boeken vervangen door karton of op elkaar geplakte lagen papier (maculatuur!). Evenzo ging het messing sluitwerk tot het verleden behoren en werden klampen en muiters vervangen door sluitveters of -linten. Het gebruikelijke kalfsleer werd al eens vervangen door marokijn, leer van geitenhuid. Dé grote verandering kwam echter van Plantin, die zich in 1549 als boekbinder in Antwerpen vestigde. Hij had het vak in Parijs geleerd, toen zoals nu het mekka van de boekbindkunst, en introduceerde in Antwerpen de goudstempeling. Zowel het stempelgerei als de wijze van stempelen en het gebruikte materiaal waren nieuw. Ook de versiering op zich verraadde een fundamenteel nieuwe visie: geen figuratieve kunst meer, maar pure ornamentiek. Erg geliefd waren het lintenpatroon, het ranken- en het strooipatroon, dat uit lijnen, mauresken en andere stempels is opgebouwd en zo kenmerkend is voor de Franse band in deze periode. Toen Plantin met binden ophield, hebben Antwerpse en andere
| |
| |
binders in de Nederlanden pogingen ondernomen om zijn stijl hoog te houden, maar in hun werk ontbrak Plantins verfijning. In navolging van de vermaardste aller bandenverzamelaars, Jean Grolier uit Parijs, lieten sommige humanisten/bibliofielen hun banden in goud bestempelen met hun naam gevolgd door ‘et amicorum’ (waarvan de betekenis niet al te letterlijk moet worden opgevat), zoals Marcus Laurinus, heer van Watervliet († 1581). Naast het beter bekende luxueuze bindwerk waren ook het courante en onversierde bepalend voor het aanzicht van het boek in deze periode.
| |
Distributie en consumptie
Wegens de censuur en de oorlogsomstandigheden ondervond het boekbedrijf in het bijzonder tot in de jaren zeventig van de zestiende eeuw problemen bij het aan de man brengen van drukwerk, des te meer wanneer het ging om verboden boeken. Daarna normaliseerde de situatie zich enigszins en verliep de handel gemakkelijker.
De vele individuele boekenbezitters en lezers zijn ons slechts bekend in zoverre zij hun naam hebben achtergelaten in het boek dat zij kregen, erfden, leenden of kochten op veilingen of bij boekhandelaren. Soms is uit hun aantekeningen in de marge of tussen de regels en ook wel uit de probationes pennae en tekeningetjes af te leiden of zij het boek al dan niet met aandacht hebben gelezen. Zelden gedateerd kunnen enkel de handgeschreven naam en aantekeningen tot op zekere hoogte enig houvast bieden om dit bezit in de tijd te situeren. Toch is het van belang al deze kenmerken van een exemplaar in kaart te brengen. Hier meer dan elders geldt het adagium: veel kleintjes maken één grote. Hoe meer namen, van particulieren of van religieuze instellingen, des te wijder de horizon wordt, en hoe meer ‘herhalingen’, des te groter de kans dat stukjes van legpuzzels kunnen worden samengebracht. Want weinig lezers hebben een catalogus van hun boekenbezit nagelaten en er zijn nog minder catalogi bewaard gebleven. Een andere bron van kennis van boekenbezit zijn testamenten en boedelbeschrijvingen, hoewel daarin doorgaans onvoldoende aandacht aan de inhoud van de bibliotheek wordt geschonken. Ten slotte zijn de boeken uit één collectie zelden of nooit onverdeeld gebleven.
Gericht zoeken is ongetwijfeld de aanbevolen te bewandelen weg. Het toeval kan soms een helpende hand reiken. De bibliotheek van de Kortrijkse kanunnik Jan de Hondt (1486-1571) illustreert dat het geluk soms aan de zijde van de boekhistoricus staat. Uit het vijftigtal boeken (nu in de Universiteitsbibliotheek Campus Kortrijk/Universiteit Leuven) van De Hondt is op te maken dat hij in zijn lange leven heel wat tijd met lezen en studeren is bezig geweest. Er zijn voldoende gegevens uit af te leiden om ons een beeld te kunnen vormen van een zestiende-eeuwse geleerdenbibliotheek. Zo komen we te weten hoe en waar De Hondt zijn boeken aanschafte, dat hij bijzondere belangstelling had voor geschiedenis, geloofsleer, patristiek en ketterijen, dat hij las met de pen in de aanslag en dat hij boeken liet binden door de bekende Gentse binder Jan Ryckaert en de Brugse boekhandelaar/boekbinder Simon Vermeulen. De Hondt was dus behalve een geleerde ook een ‘bibliofiel’ met aandacht voor de vorm en het esthetische aspect.
Een andere dimensie treffen we aan bij de hierboven geciteerde Marcus Laurinus te
| |
| |
Brugge. Voornamelijk bekend om zijn boekbanden was deze grote bibliofiel ook een befaamd verzamelaar van munten, maar vóór alles een mecenas. Dat heeft Hubertus Goltzius († 1583) ondervonden, die hem leerde kennen in de humanistenkringen waar ook Ortelius kwam. Zelf schilder, graveur en drukker kon Goltzius twintig jaar lang dankzij de financiële ondersteuning van Laurinus in binnen- en buitenland het nodige materiaal verzamelen om zijn Griekse en Romeinse geschiedenis aan de hand van munten tot stand te brengen: keizerportretten, ex antiquis numismatibus restitutae. Deze histoire métallique waarin de afbeeldingen van de munten geëtst zijn, verscheen in de Officina Goltziana te Brugge vanaf 1562-1563 en is in verschillende talen vertaald.
Geheel in de traditie van de adellijke boekenliefhebbers bezat Willem van Oranje een verzameling kostbare handschriften en gedrukte werken, die ondergebracht was in het stamslot te Breda. Daaronder was Franse literatuur die in Frankrijk was gedrukt en gebonden met het prinselijk wapen omhangen met het Gulden Vlies. Deze verzameling was gedeeltelijk afkomstig van de Nederlandse tak van het huis Nassau. Bij de vlucht van de prins in 1567 bleven ze in het kasteel achter, waarna in opdracht van koning Filips ii de kostbaarste handschriften naar Spanje werden overgebracht.
| |
1580-1600: Noord en Zuid uiteen. De Republiek
Het boekbedrijf in het Noorden na de scheiding
Zoals we zagen volgden de migratiebewegingen in het boekbedrijf niet alleen het sociaaleconomisch tij, maar ook - vaak in samenhang daarmee - de ontwikkelingen in de politiek. Tijdens de laatste decennia van de zestiende eeuw was dat niet anders. We bezien hier verder alleen de ontwikkelingen in het Noorden. Spoedig na de eerste ‘vrije’ Statenvergadering, die in 1572 in Dordrecht werd gehouden, trokken verschillende drukkers en uitgevers uit het Zuiden naar het Noorden. Jan Canin, een Gentenaar van geboorte, vestigde zich toen vanuit de wijkplaats Wesel in Dordrecht. Anderen volgden: in 1575 kwam de Antwerpenaar Andries Verschout naar Leiden, een jaar na het ontzet van de belegerde stad; de Brabander Cornelis Claesz startte dadelijk na de ‘Alteratie’ van Amsterdam in 1578 aldaar een uitgeversbedrijf; de Vlaming Richard Schilders, in 1567 naar Londen gevlucht, werd in 1579 stadsdrukker te Middelburg; in Franeker, waar in 1585 een universiteit was opgericht, vestigde zich Gillis van den Rade, geboren te Gent en sinds 1570 in Antwerpen actief als drukker. En zo waren er velen meer. Allen zagen zij goede mogelijkheden voor het boekbedrijf in de Noord-Nederlandse steden die zich van het Spaanse bewind hadden weten los te maken.
Veel van deze drukkers hadden protestantse sympathieën en zagen zich gedwongen hun heil elders te zoeken toen Parma in het Zuiden de ene na de andere stad weer onder het Spaanse bewind wist te brengen, met als bekroning de val van Antwerpen in 1585. Maar de oorlog veroorzaakte in het Zuiden ook zoveel economische misère dat ook dit een belangrijk motief was om bedrijvigheid naar elders over te brengen. Dan lokte algauw het Noorden, waar in het geleidelijk stabieler wordende economische klimaat al ver- | |
| |
schillende van de daar wortelende boekbedrijven zich zeer goed bleken te kunnen ontwikkelen. Een goed voorbeeld is het bedrijf van Aelbrecht Hendricksz. Deze zette in Delft de drukkerij voort van de in 1568 geëxecuteerde Harmen Schinckel, met wiens weduwe hij was getrouwd. In 1582 werd hij drukker van de Staten van Holland, waarna het drukken van een toenemend aantal plakkaten en ordonnanties hem een zeker inkomen bezorgde. Daarnaast legde hij zich onder meer toe op het drukken van bijbels. De vraag daarnaar was groot nu de gereformeerden in de ene na de andere plaats een kerkelijke gemeente konden oprichten. In 1590 werd Hendricksz benoemd tot drukker van de Staten-Generaal, waarvoor hij naar Den Haag verhuisde. Daar kwam hij tot grote welstand.
Verschillende factoren bepaalden zo de opbloei die het Noord-Nederlandse boekbedrijf in de zeventiende eeuw een leidende positie zou verschaffen: de toevloed van bekwame ambachtslieden uit de zuidelijke gewesten, het gunstige handelsklimaat en het relatief milde toezicht van de gereformeerde overheid op de drukpers. De opkomst van een leesgrage burgerij stimuleerde bovendien de vestiging van boekbedrijven overal in het land, terwijl de ontwikkeling van de Republiek tot een maritieme mogendheid de export van boeken vergemakkelijkte.
| |
Verschuivingen in de boekproductie
De boekproductie in de jonge Republiek verschilde in menig opzicht van die tijdens de decennia daarvoor in de nog ongedeelde Nederlanden. De populariteit van genres zoals de uit de middeleeuwen stammende devotieliteratuur liep terug, terwijl boeken voor gebruik in het gereformeerde huisgezin en in de kerkdienst zoals psalmboeken en bijbels massaal aftrek vonden. Ook de toenemende vloed van institutionele publicaties - drukwerk voor de overheden, de universiteiten en de scholen - verschafte menig boekbedrijf vaste inkomsten. Een opkomend genre was ook het pamflet, dat diende als spreekbuis voor de burger die commentaar wilde leveren op kerkelijke of politieke aangelegenheden, zijn hart wilde luchten over internationale verwikkelingen of een letterkundige polemiek wilde voeren. De Hollandse expansie over zee bracht met zich mee dat atlassen en kaarten gewilde artikelen werden. Tegen het eind van de eeuw kwam er een stroom van reisverhalen op gang, met titels als Itinerario, voyage ofte schipvaert, van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien (1596) en Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598), waarin Gerrit de Veer verhaalt van de pogingen van Willem Barentsz en anderen om zeilend ‘om de Noord’ Azië te bereiken - om niet verder te komen dan Nova Zembla.
| |
Vormgeving en band
Wat betreft de vormgeving van het boek valt er omstreeks het uiteengaan van Noord en Zuid geen wezenlijke cesuur aan te wijzen. Lettergieters die eerder in het Zuiden werkzaam waren geweest, zoals Gabriel Guyot en Thomas de Vechter, werkten tijdens de laat- | |
| |
ste jaren van de eeuw in Holland en produceerden daar de lettertypen die al enige decennia in zwang waren. Ook het boekbinden ging voort in de bestaande tradities. De instellingen met een groot boekenbezit lieten hun boeken in kalfsleer binden, wat toen gangbaar was, en veelal eerder sober bestempelen. Goede voorbeelden hiervan worden nog bewaard in de universiteitsbibliotheken van Leiden en Amsterdam, de laatste een voortzetting van de in 1578 gestichte Stedelijke Bibliotheek. Daarbij zijn diverse exemplaren met de eerder genoemde zeemleren beschermrug.
Het zwaartepunt van nijverheid, handel en scheepvaart verschuift naar het Noorden. Jan Huygen van Linschoten, Itinerario, voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien. (Amsterdam, Cornelis Claesz., 1596)
Een interessante groep banden uit dit tijdvak is afkomstig van Cornelis Claesz, die diverse fraai gedecoreerde uitgeversbanden in omloop heeft gebracht. Deze Amsterdamse banden worden gekenmerkt door een centraal ovaal of rechthoekig stempel, waarvan zeven verschillende zijn gedocumenteerd. Zoals in de Zuidelijke Nederlanden zien we naar het eind van de eeuw toe vaker banden met een kader, een naamstempel, een jaartal of een ovaal stempel, alles in goud. Soms werd ook goud- en blindstempeling op één band uitgevoerd. Dit bleef zo tot in het eerste kwart van de zeventiende eeuw.
Voor de bekleding van de band werd geleidelijk meer gebruikgemaakt van perkament, waarvan men vooral alledaagse, degelijke en slijtvaste boekbanden vervaardigde. Hieruit kwam de ‘Hollandse’ hoornen boekband voort, die in de zeventiende eeuw op grote schaal toegepast zou worden.
| |
| |
| |
Bibliotheken en boekenverzamelaars
Tijdens het laatste kwart van de eeuw werden nieuw opgerichte stads- en universiteitsbibliotheken de instellingen waar boeken van algemeen nut bijeen werden gebracht en beheerd. Er waren al langer bibliotheken die zo'n rol vervulden, zoals de Stads- of Athenaeumbibliotheek van Deventer (1560) en de openbare Librije van de Walburgiskerk te Zutphen (1561). De naasting van kerkelijke goederen tijdens de eerste jaren van de Republiek gaf echter de stoot tot de oprichting van meer van dergelijke bibliotheken. Zo kwamen er ook stedelijke of openbare kerkelijke boekerijen in onder meer Edam, Amsterdam, Utrecht, Alkmaar, Gouda, Enkhuizen, Haarlem en Rotterdam. In de regel was het boekenbezit aanvankelijk zeer bescheiden, net als in de eerdergenoemde universiteitsbibliotheken van Leiden en Franeker. In Leiden kon zelfs pas in 1587, twaalf jaar na de stichting van de universiteit, een bibliotheekruimte met enig boekenbezit in gebruik worden genomen. De eerste bibliothecaris was de humanist en Neolatijns dichter Janus Dousa (1545-1604).
Een soortgelijke ontwikkeling deed zich voor ten aanzien van het particuliere boekenbezit. Waren het in de Bourgondische Nederlanden de adellijke bibliofielen die de toon aangaven, in de Republiek zouden de bibliotheken van vooraanstaande geleerden en intellectuelen - behorend tot de lagere adel, de welvarende burgerij en de koopmansstand - maatgevend worden voor belangrijk particulier boekenbezit.
Misschien brengen deze twee grote verschuivingen - die van het kloosterlijk boekenbezit naar de seculiere boekerijen en die van de adellijke bibliofiel naar de burgerlijke boekenbezitter - wel het duidelijkst aan het licht hoezeer de boekenwereld van de Nederlanden aan het begin van de zestiende eeuw en die van de Republiek aan het eind van de eeuw van elkaar verschillen. Alleen een grote dynamiek op alle maatschappelijke fronten kan zoiets teweegbrengen.
| |
Winst en verlies
Welk beeld geeft de winst- en verliesrekening als wij de manier waarop Herman de la Fontaine Verwey in 1962 de geschiedenis van het Nederlandse boek in de zestiende eeuw beschreef vergelijken met de wijze waarop wij dat nu menen te moeten doen? Mede bij wijze van verantwoording willen wij hier verslag doen van onze bevindingen.
Wat dadelijk in het oog valt, is de vaart in het betoog van De la Fontaine Verwey. Hier is duidelijk één auteur aan het woord, die bevlogen en met verve een pakkend beeld wil geven van de geschiedenis van het boek in zijn favoriete eeuw. Geschiedschrijving in onze tijd daarentegen berust vaker - zoals ook hier - op samenwerking of een taakverdeling door verschillende auteurs. Een winstpost hiervan kan zijn dat de auteurs elkaar aanvullen en corrigeren, een verliespost dat persoonlijke inzichten algauw niet of minder indringend naar voren gebracht worden.
Een tweede post in de winst- en verliesrekening betreft de hoeveelheid beschikbare informatie. De la Fontaine Verwey richtte zich niet zozeer op het geordend brengen van
| |
| |
veel historische feiten als wel op het presenteren van een ‘cultuurhistorische schets’. De landkaart van het boekhistorisch onderzoek vertoonde toentertijd nog zoveel witte plekken dat zijn geschiedverhaal welhaast globaal moest zijn. In ons opstel zijn het in sterkere mate dan bij De la Fontaine Verwey de namen, feiten en gebeurtenissen die de geschiedenis moeten aankleden. Weliswaar legden wij ons hierbij grote beperkingen op, maar de selectie van concrete gegevens die wij bieden brengt toch een zekere rangorde aan in de stortvloed van informatie die in de nieuwere boekhistorische vakliteratuur is vastgelegd. Deze nieuwe informatie, het resultaat van een ware explosie van activiteiten sinds het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw, is zonder meer de grootste winstpost. Maar nu is er dan wel behoefte aan een nieuwe synthese.
Dezelfde expansie van de beoefening van de boekgeschiedenis leidde tot zelfreflectie: wat is boekgeschiedenis precies en hoe moeten wij deze discipline beoefenen? Van zulke zelfreflectie was niet zozeer sprake binnen het Nederlandse taalgebied als wel daarbuiten. In Frankrijk leefden vanaf het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw de vernieuwende ideeën van Henri-Jean Martin. Deze vonden in het Nederlandse taalgebied wel gehoor, maar wellicht meer in Vlaanderen dan in Nederland, waar de Angelsaksische new bibliography nog een sterke positie innam. Een krachtiger invloed ging echter uit van de Amerikaan Robert Darnton, die hier vanaf het begin van de jaren zeventig bekendheid begon te krijgen. In navolging van zijn werk kreeg de geschiedschrijving van het boek in de Lage Landen een vaste structuur. De geschiedenis van het boek zou in het vervolg bezien worden vanuit de invalshoeken van de productie, de distributie en de consumptie. Daaraan werd veelal - alsof dat niet onder deze trits te vatten zou zijn - de vorm van het boek (esthetica) als afzonderlijke invalshoek toegevoegd. Ook de redactie van dit jaarboek-deel vroeg de auteurs - zij het niet dwingend - om uit te gaan van deze indeling in vier invalshoeken, dit ‘ten behoeve van een enigszins uniforme structuur’. Het mag zeker als een winstpost worden beschouwd dat de boekgeschiedenis wordt beoefend overeenkomstig een functioneel en herkenbaar stramien. Een nadeel van deze aanpak is echter dat het presenteren van een doorlopend betoog hiermee wordt bemoeilijkt. Zeker als het gaat om de geschiedenis van het zestiende-eeuwse boek laat dit nadeel zich sterk voelen. Ingrijpende wendingen in de loop van deze roerige eeuw maken het nodig om een onderverdeling in verschillende tijdvakken aan te brengen. Een behandeling van elk tijdvak telkens weer conform de vier invalshoeken zou het geschiedverhaal ondoorzichtig maken. Daarom wordt de structuur van dit opstel meer
bepaald door het verloop van de geschiedenis dan door de indeling in vieren - al is deze waar dat mogelijk bleek nog wel herkenbaar aanwezig. Een ultieme versnippering zoals deze naar voren komt in het handboek Bibliopolis, geschreven door een stoet van auteurs die zich elk aan een vergaande onderverdeling moesten houden, leek ons hier niet wenselijk. In zekere zin voelen wij ons nog steeds schatplichtig aan De la Fontaine Verwey, die een weidse benadering van de ‘cultuurgeschiedenis van het boek’ wist te combineren met een aantal thematische invalshoeken. In dit opzicht kan de inleiding van zijn schets van 1962 nog steeds inspirerend werken.
De vierde en laatste post in deze inventarisatie van winst en verlies betreft de plaats die De la Fontaine Verwey toekende aan het boek in de zestiende eeuw. Hij zag de geschiedenis van het boek duidelijk als een onderdeel van de cultuurgeschiedenis, maar tegelijk
| |
| |
schreef hij in zijn inleiding: ‘Door de uitvinding van de boekdrukkunst wordt er een andere beschavingsvorm mogelijk, een nieuw type van cultuur.’ De zestiende eeuw werd, zoals hij schreef aan het begin van het hoofdstuk over deze eeuw, ‘de eeuw van het boek’. In deze gedachtegang, waarbij het boek enerzijds deel uitmaakt van de cultuur en anderzijds de cultuur kan bepalen, zit iets paradoxaals. In De la Fontaine Verweys inaugurele oratie De wereld van het boek (1954) speelt eenzelfde tegenstelling: de drukkunst is ‘een uitvinding, die het bestel van de wereld veranderd heeft’, maar net zo goed kan het boek onttroond worden door jongere communicatiemiddelen. In wetenschappelijk opzicht is er in de inzichten van De la Fontaine Verwey, die sterk gericht was op de Franse cultuur, een verwantschap met de Annales-school van Franse historici zoals Lucien Febvre. Tegelijk zien we in de visie van De la Fontaine Verwey zijn uitgesproken zin voor de op Frankrijk georiënteerde bibliofilie, die het belangrijke, fraai vormgegeven en liefst kostbaar gebonden boek centraal plaatst. Onze voorkeur gaat uit naar een puur beschrijvende en analyserende benadering, waarbij niet op voorhand vaststaat welke plaats het gedrukte boek precies innam in het historische krachtenveld van de zestiende eeuw.
| |
Bibliografie
Hieronder volgt een selectie van publicaties ter onderbouwing van feiten en visies en ter nadere oriëntatie, met de nadruk op boekhistorische publicaties verschenen na 1962. Literatuur vermeld bij een van de hoofdstukken kan ook elders relevant zijn.
| |
▸ Algemeen
E. Cockx-Indestege [e.a.] (red.), Belgica typographica 1541-1600. Catalogus librorum impressorum ab anno MDXLI ad annum MDC in regionibus quae nunc Regni Belgarum partes sunt. Nieuwkoop 1968-1994, J. Storm van Leeuwen, ‘De boekband, historisch overzicht’, in: E. Cockx-Indestege en J. Storm van Leeuwen, Blind bestempeld en rijk verguld. Boekbanden uit zes eeuwen in het Museum Plantin-Moretus. Catalogus bij de tentoonstelling. Antwerpen 2005, 17-37, H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek. Dl. 1. Humanisten, dwepers en rebellen in de zestiende eeuw. Amsterdam 1975, W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540. Den Haag 1923-1971, J. Peeters-Fontainas, Bibliographie des impressions espagnoles des Pays-Bas méridionaux. Mise au point avec la collaboration de A.-M. Frédéric. Nieuwkoop 1965, A. Rouzet, Dictionnaire des imprimeurs, libraires et éditeurs des XVe et XVIe siècles dans les limites géographiques de la Belgique actuelle. Nieuwkoop 1975, M. de Schepper en J. Pauwels, Kroniek van het gedrukte boek in de Nederlanden (1971-2003). Een sleutel tot 33 jaar boek- en bibliotheekgeschiedenis. Brussel 2005, P. Valkema Blouw, Typographia Batava 1541-1600. Repertorium van boeken gedrukt in Nederland tussen 1541 en 1600. A repertorium of books printed in the Northern Netherlands between 1541 and 1600. Nieuwkoop 1998 en H.D.L. Vervliet (red.), Post-incunabula en hun uitgevers in de Lage Landen. Een bloemlezing gebaseerd op Wouter Nijhoff's L'Art typographique / Post-incunabula and their publishers in the Low Countries. A selection based on Wouter Nijhoff's L'Art typographique.
Den Haag 1978.
| |
▸ Politiek, maatschappij, cultuur en de gedrukte media
- | De rol van het gedrukte boek
A. Briggs en P. Burke, Sociale geschiedenis van de media. Van boekdrukkunst tot internet. Amsterdam 2003, E. Eisenstein, The printing press as an agent of change. Communications and cultural transformations in early-modern Europe. Cambridge 1985, oorspr. uitgave 1979, L. Febvre en H.-J. Martin, L'apparition du livre. Parijs 1971, oorspr. uitgave 1958, J.D. Fudge, Commerce and print in the early Reformation. Leiden
|
| |
| |
| 2007, W. Heijting, ‘Het boek tussen de media. Over kader en grondslagen van boekhistorisch onderzoek’ in: W. Heijting, Profijtelijke boekskens. Boekcultuur, geloof en gewin. Historische studies. Hilversum 2007, 315-334 en A. Pettegree, Reformation and the culture of persuasion. Cambridge 2005. |
| |
▸ Ontwikkelingen in het boekbedrijf
- | Tussen gilden, overheid en kerk
L. Van den Branden, ‘Drukoctrooien toegekend door de Raad van Brabant tot 1600’, in: De Gulden Passer 68 (1990), 5-88, J.M. de Bujanda, Index d'Anvers 1569, 1570, 1571. Sherbrooke-Québec 1988, J.M. de Bujanda, Index de l'Université de Louvain 1546, 1550, 1558. Sherbrooke-Québec 1986 en J. Machiels, Privilegie, censuur en indexen in de Zuidelijke Nederlanden tot aan het begin van de 18de eeuw. Brussel 1997. |
- | Bedrijfsvoering in verwarrende omstandigheden
J.-F. Gilmont, ‘Printers by the rules’, in: The library vi, 2 (1980), 129-155, W. Heijting, ‘De psalmberijmingen van Marnix en Datheen en het “particulier interest” van de boekverkopers’, in: W. Heijting, Profijtelijke boekskens (zie boven), 124-142, L. en W. Hellinga, ‘Regulations relating to the planning and organization of work by the master printer in the ordinances of Christopher Plantin’, in: The library v, 29 (1974), 52-60 en L. Voet, The Golden Compasses. A history and evaluation of the printing and publishing activities of the Officina Plantiniana at Antwerp. Amsterdam 1969-1972. |
- | Massaproduct en unicum tegelijk. Productie, vormgeving en band
H. Carter en H.D.L. Vervliet, Civilité types. Oxford 1966, L. van den Eede, ‘Letters proeven’, in: Letters proeven, prenten smaken / La saveur des caractères, le goût des estampes. Antwerpen 2004, 11-120, J.-F. Gilmont, A. Vanautgaerden (éd.), La page de titre à la Renaissance. Treize études suivies de cinquante-quatre pages de titre commentées et d'un lexique des termes relatifs à la page de titre. Turnhout 2008, J.M.M. Hermans, Boeken in Groningen voor 1600. Studies rond de librije van de Sint-Maarten. Groningen 1987, B. Huys, Van paus Gregorius tot Stockhausen. Twaalf eeuwen muzieknotatie. Brussel 1966, J. van der Stock, Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city, fifteenth century to 1585. Rotterdam 1998, R. Vos en F. Leeman, Het nieuwe ornament. Gids voor de renaissance-architectuur en -decoratie in Nederland in de 16de eeuw. Den Haag 1986, P.J. Verkruijsse, ‘Wacht u voor de bladwachter! Custodering, signering en paginering in de handpersperiode’, in: C. Coppens en J. Deschamps [e.a.] (red.), E codicibus impressisque. Opstellen over het boek in de Lage Landen. Dl. 2. Leuven 2004, 571-594 en H.D.L. Vervliet, Sixteenth-century printing types of the Low Countries. Amsterdam 1968. |
- | Distributie en consumptie in een groeiende markt
P. Delsaerdt, Suam quisque bibliothecam. Boekhandel en particulier boekenbezit aan de oude Leuvense universiteit 16de-18de eeuw. Leuven 2001, W. Heijting, ‘Het boek en de overdracht van ideeën bij de eerste Nederlandse evangelisch gezinden’, in: W. Heijting, Profijtelijke boekskens (zie boven), 71-84 en J.M.M. Hermans, ‘“Van sekere grote ende kleine buecken”. Fries boekenbezit tot 1600. Een bijdrage aan de kennis van de regionale cultuurgeschiedenis’, in: P.H. Breuker [e.a.] (red.), Philologia Frisica anno 1993. Leeuwarden 1994, 51-80. |
| |
▸ 1500-1550. Het belang van de volkstaal. Humanisme en Reformatie
- | Toenemend belang van de volkstaal
E. Cockx-Indestege, ‘De Passie Delbecq Schreiber houtsneden in drukken, 1500-1550’, in: Ons geestelijk erf 63 (1989), 245-278, P.M.H. Cuijpers, Teksten als koopwaar. Vroege drukkers verkennen de markt. Een kwantitatieve analyse van de productie van Nederlandstalige boeken (tot circa 1550) en de ‘lezershulp’ in de seculiere prozateksten. Nieuwkoop 1998, P.J.A. Franssen, Tussen tekst en publiek. Jan van Doesborch, drukker-uitgever en literator te Antwerpen en Utrecht in de eerste helft van de zestiende eeuw. Amsterdam 1990, R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middelnederlandse Artes-literatuur. Utrecht 1989, H. Pleij, De wereld volgens Thomas van der Noot, boekdrukker en uitgever te Brussel in het eerste kwart van de zestiende eeuw. Muiderberg 1982, C.P.H.M. Tilmans, Aurelius en de Divisiekroniek van 1517. Historiografie en humanisme in Holland in de tijd van Erasmus. Hilversum 1988 en Y.G. Vermeulen, ‘Tot profijt en genoegen’. Motiveringen voor de productie van Nederlandstalige gedrukte werken 1477-1540. Groningen 1986. |
| |
| |
- | Humanisme. Erasmus en zijn drukkers
R. Adam en A. Vanautgaerden, Thierry Martens et la figure de l'imprimeur humaniste. Une nouvelle biographie. Avec une liste de ses éditions et les adresses aux lecteurs signées par l'imprimeur. Turnhout 2009, C. Coppens [e.a.] (red.), Erasmiana Lovaniensia. Catalogus van de Erasmus-tentoonstelling. Leuven 1986 (met inleidingen van J. Roegiers, ‘Erasmiana te Leuven’ en J. IJsewijn, ‘Erasmus tussen humanisme en theologie’), A. Gerlo, Erasmus van Rotterdam. Zeven studies. Nieuwkoop 1988, J.M.M. Hermans, ‘Zwischen Humanismus und Religion. Aspekte des Frühdrucks in der IJsselgegend bis etwa 1525’, in: J.M.M. Hermans en R. Peters (Hrsg.), Humanistische Buchkultur. Deutsch-Niederländische Kontakte im Spätmittelalter (1450-1520). Münster 1997, 99-120, M.-Th. Lenger (red.), Erasmus en België. Brussel 1969, C. Reedijk, Erasmus en onze Dirk. De vriendschap tussen Erasmus en zijn drukker Dirk Martens van Aalst. Haarlem 1974, M. de Schepper en C.L. Heesakkers, Bibliographie de l'humanisme des Anciens Pays-Bas. Supplément 1970-1985. Avec compléments à l’édition de A. Gerlo et H.D.L. Vervliet (Bruxelles 1972). Brussel 1988 (wordt verder onderhouden door het Huygens Instituut van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen op de website www.humbio.nl), G. Tournoy [e.a.] (red.), Vives te Leuven. Leuven 1993 en H. de Vocht, History of the foundation and the rise of the Collegium Trilingue Lovaniense 1517-1550. Leuven 1951-1955. |
- | Drukkers in de verdrukking: de begintijd van de Reformatie
W. François, ‘Het voorwoord bij de “Leuvense bijbel” van Nicholaus van Winghe (1548). Over schrift, traditie en volkstalige bijbellezing’, in: Ons geestelijk erf 79 (2008) 7-50, J.M.M. Hermans, Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen 1477-1523. Met een catalogus van de verschenen edities en gegevens over de bewaard gebleven exemplaren. 't Goy-Houten 2004, W. Heijting, De catechismi en confessies in de Nederlandse Reformatie tot 1585. Nieuwkoop 1989, W. Heijting, ‘Devote en seer schoone boekskens’, in: W. Heijting, Profijtelijke boekskens (zie boven), 53-70, W. Heijting, ‘Vroegreformatorische lectuur uit de drukkerij van Crom en Mierdmans’, in: W. Heijting, Profijtelijke boekskens (zie boven), 85-101, A.A. den Hollander, De Nederlandse bijbelvertalingen 1522-1545. Nieuwkoop 1997, D. Imhof [e.a.] (red.), Antwerpen, dissident drukkerscentrum. De rol van de Antwerpse drukkers in de godsdienststrijd in Engeland (16de eeuw). Antwerpen 1994, J.-F. Gilmont, La Réforme et le livre. L'Europe de l'imprimé (1517-v.1570). Parijs 1990 (hierin met name: A.G. Johnston, ‘L'imprimerie et la Réforme aux Pays-Bas, 1520-c.1555’, 155-186 en A.G. Johnston en J.-F. Gilmont, ‘L'imprimerie et la Réforme à Anvers’, 191-216. De bijdragen van Johnston zijn ten dele gebaseerd op A.G. Johnston, The eclectic reformation. Vernacular evangelical pamphlet literature in the Dutch-speaking Low Countries, 1520-1565. [Z.pl.] 1986), B.A. Rosier, The Bible in print. Netherlandish bible illustration in the sixteenth century. Leiden 1997 en P. Valkema Blouw, artikelen in Quaerendo en elders (worden gebundeld
uitgegeven). |
- | Literatuur en beeldende kunst in de overgang
B.H. Erné en L.M. van Dis, De Gentse Spelen van 1539. Den Haag 1982 en G. Marlier, La Renaissance flamande. Pierre Coeck d'Alost. Brussel 1966. |
- | De kerkmuziek. Geestelijke en wereldlijke liedkunst
M. de Bruin en J. Oosterman, Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600. Gent 2001, G. Huybens, Thesaurus Canticorum Flandrensium. Het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (1508-1800). Dl. 1. Bibliografie. Leuven 2004 en G. Spiessens [e.a.], Antwerpse muziekdrukken. Vocale en instrumentale polyfonie (16de-18de eeuw). Antwerpen 1996. |
- | Vernieuwingen in de vormgeving, de typografie en de banddecoratie
M.-T. Isaac (éd.), Ornementation typographique et bibliographie historique. Mons 1988. |
- | De passie van boeken verzamelen
M. Debae, La bibliothèque de Marguerite d'Autriche. Essai de reconstitution d'après l'inventaire de 1523-1524. Leuven 1995, M. Debae, De librije van Margareta van Oostenrijk. Brussel 1987, B. Huys, ‘An unknown Alamire-choirbook (“Occo-codex”) recently acquired by the Royal Library of Belgium. A new source for the history of music in Amsterdam’, in: Tijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis 24 (1974), 1-19, C. Lemaire, ‘De librije van Maria van Hongarije’, in: B. van den Bogaert [e.a.] (red.), Maria van Hongarije 1505-1558, koningin tussen keizers en kunstenaars. Zwolle 1993, 179-188 en
|
| |
| |
| H.W. Wijsman, Gebonden weelde. Productie van geïllustreerde handschriften en adellijk boekenbezit in de Bourgondische Nederlanden (1400-1550). Leiden 2003. |
| |
▸ 1550-1580: Strijd en repressie. Renaissance, wetenschappen, identiteit en taal. Plantin
- | Strijd en repressie: Contrareformatie
G. Marnef, ‘The role of the printed book’, in: G. Marnef, Antwerp in the age of Reformation. Underground protestantism in a commercial metropolis 1550-1577. Baltimore 1996, 37-47, A. Pettegree, Foreign Protestant communities in sixteenth-century London. Oxford 1986, 84-96 (over uitgeweken protestantse Nederlandse drukkers werkzaam te Londen), A. Pettegree, Emden and the Dutch Revolt. Exile and the development of Reformed protestantism. Oxford 1992 (met name ‘Emden printing’, 87-108 en ‘Appendix: Books printed in Emden, 1554-1585’, 252-317) en A.C. Southern, Elizabethan Recusant prose 1559-1582. A historical and critical account of the books of the catholic refugees printed and published abroad and at secret presses in England together with an annotated bibliography of the same. Folcroft 1975. |
- | Plantin: ‘allesbeheerser’
K.L. Bowen, Christopher Plantin's books of hours. Illustration and production. Nieuwkoop 1997, K.L. Bowen en D. Imhof, Christopher Plantin and engraved book illustrations in sixteenth-century Europe. Cambridge 2008, A. van der Heide, Hebraica Veritas. Christoffel Plantin en de christelijke hebraïsten. Antwerpen 2008, R. Dusoir [e.a.] (red.), Justus Lipsius (1547-1606) en het Plantijnse Huis. Antwerpen 1997, J. De Landtsheer en P. Delsaerdt (red.), Iam illustravit omnia. Justus Lipsius als lievelingsauteur van het Plantijnse Huis. Antwerpen 2006 (speciaal nummer van De gulden passer 84), F. de Nave en D. Imhof (red.), Christoffel Plantijn en de Iberische wereld / Christophe Plantin et le monde ibérique. Antwerpen 1992 en B. Rekers, Benito Arias Montano (1527-1598). Londen 1972. |
- | Opbloei van de muziektypografie
C.A. Höweler en F.H. Matter, Fontes hymnodiae Neerlandicae impressi 1539-1700. De melodieën van het Nederlandstalig geestelijk lied 1539-1700. Een bibliografie van de gedrukte bronnen. Nieuwkoop 1985, H. Vanhulst, Catalogue des éditions de musique publiées à Louvain par Pierre Phalèse et ses fils, 1545-1578. Brussel 1990 en R.L. Weaver, Waelrant and Laet, music publishers in Antwerp's Golden Age. Warren 1995. |
- | Ut pictura poesis
H. Borggrefe [e.a.] (red.), Tussen stadspaleizen en luchtkastelen. Hans Vredeman de Vries en de Renaissance. Gent 2002, In de Vier Winden. De prentenuitgeverij van Hieronymus Cockx 1507/10-1570 te Antwerpen. Rotterdam 1988, M. Mauquoy-Hendrickx, Les estampes des Wierix. Brussel 1978-1983, P.J. Meertens en H. Sayles (red.), Nederlandse emblemata. Bloemlezing uit de Noord- en Zuidnederlandse emblemata-literatuur van de 16de en 17de eeuw. Leiden 1983, L. De Pauw-De Veen, Hieronymus Cock prentenuitgever en graveur 1507?-1570. Brussel 1970, K. Porteman, Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur. Groningen 1977, H.-J. Raupp, Wort und Bild. Buchkunst und Druckgraphik in den Niederlanden im 16. und 17. Jahrhundert. Keulen 1981, M. Sellink, Philips Galle (1537-1612), engraver and print publisher in Haarlem and Antwerp. Amsterdam 1997, H. Vekemann en J. Müller Hofstede (Hrsg.), Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahrhunderts. Erftstadt 1984 en I.M. Veldman, Maarten van Heemskerck and Dutch humanism in the sixteenth century. Amsterdam 1977. |
- | De wetenschappen naar een hoger niveau
Abraham Ortelius (1527-1598) cartograaf en humanist. Antwerpen 1998, E. Cockx-Indestege en F. de Nave (red.), Christoffel Plantijn en de exacte wetenschappen in zijn tijd. Brussel 1989 (met inleidingen van F. de Nave, ‘Antwerpen, centrum van humanisme en wetenschappen in de 16de eeuw’, L. Voet, ‘Christoffel Plantijn (ca. 1520-1589), drukker van het humanisme’ en E. Cockx-Indestege, ‘Plantijn en de exacte wetenschappen’), D. Imhof, De wereld in kaart. Abraham Ortelius (1527-1598) en de eerste atlas. Antwerpen 1998, F. de Nave en D. Imhof (red.), De botanica in de Zuidelijke Nederlanden (einde 15de eeuw-ca. 1650). Antwerpen 1993, F. de Nave en M. de Schepper (red.), De geneeskunde in de Zuidelijke Nederlanden (1475-1660). Antwerpen 1990 en G. Tournoy [e.a.] (red.), Lipsius en Leuven. Leuven 1997 (met inleidingen van J. IJsewijn, ‘Justus Lipsius (1547-1606): verdiensten en betekenis van een groot geleerde’ en J. Roegiers, ‘Justus Lipsius, academicus’). |
| |
| |
- | Identiteit en taal
K. Bostoen, Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot. Deventer 1987, L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw. Gent 1956, L. Van den Branden [e.a.], Bio-bibliografie van Cornelis Kiliaan. Nieuwkoop 1978, E. Cockx-Indestege, ‘The first edition of the Naembouck by Joos Lambrecht (1546)’, in: Quaerendo 1 (1971), 13-15, S. van Rossem (red.), Portret van een woordenaar. Cornelis Kiliaan en het woordenboek in de Nederlanden. Antwerpen 2007, E. Cockx-Indestege [e.a.], Uyt Ionsten Versaemt. Het Landjuweel van 1561 te Antwerpen. Brussel 1994 en W. Waterschoot, De ‘Poeticsche Werken’ van Jonker Jan van der Noot. Analytische bibliografie en tekstuitgave met inleiding en verklarende aantekeningen. Gent 1975. |
- | Organisatorische ontwikkelingen. Vormgeving enband
C. Coppens, ‘Et amicorum: not just for friends’, in: D. Sacré en J. Papy (ed.), Syntagmatia. Essays on Neolatin literature in honour of Monique Mund-Dopchie and Gilbert Tournoy. Leuven 2009, 9-17, H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek. Dl. 4. Boeken, banden en bibliofielen. 't Goy 1997 en S. Harvard, Ornamental initials. The woodcut initials of Christopher Plantin. A complete catalogue. New York 1974. |
- | Distributie en consumptie
Contributions à l'histoire des bibliothèques et de la lecture aux Pays-Bas avant 1600 / Studies over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden vóór 1600. Brussel 1974, C. Coppens, ‘A canon's library: Jan de Hondt, Courtrai (1571)’, in: C. Coppens, Printers and readers in the sixteenth century. Including the proceedings from the colloquium organised by the Centre for European Culture, 9 June 2000. Turnhout 2005, 61-320, C. Coppens [e.a.], Catalogus van de bibliotheek van Jan de Hondt (1486-1571). Kortrijk 1990 (ook verschenen in De Leiegouw 32 (1990), 289-449), C. Coppens, Reading in exile. The libraries of John Ramridge (d. 1568), Thomas Harding (d. 1572) and Henry Joliffe (d. 1573), recusants in Louvain. Cambridge 1993, W. Le Loup (red.), Hubertus Goltzius en Brugge 1583-1983. Brugge 1983 en D. Pearson, Provenance research in book history. Londen 1994. |
| |
▸ 1580-1600: Noord en Zuid uiteen. De Republiek
- | Het boekbedrijf in het Noorden na de scheiding
J.G.C.A. Briels, Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630. Een bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het boek. Met in bijlage bio- en bibliografische aantekeningen betr. Zuid- en Noordnederlandse boekdrukkers, uitgevers, boekverkopers, lettergieters etc., en andere documenten. Nieuwkoop 1974. |
- | Vormgeving en band
H. de la Fontaine Verwey, ‘Amsterdamse uitgeversbanden van Cornelis Claesz en Laurens Jacobsz’, in: H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek. Dl. 2. Drukkers, liefhebbers en piraten in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1976, 33-48. |
- | Bibliotheken en boekenverzamelaars
C. Berkvens-Stevelinck, Magna commoditas. Geschiedenis van de Leidse universiteitsbibliotheek 1575-2000. Leiden 2001, Catalogue of the library of Philips van Marnix van Sint-Aldegonde sold by auction (July 6th) Leiden, Christophorus Guyot, 1599. Nieuwkoop 1964 en A.D. Renting en J.T.C. Renting-Kuijpers, Catalogus van de Librije in de St. Walburgiskerk te Zutphen. Groningen 2008. |
- | Winst en verlies
H. de la Fontaine Verwey, De wereld van het boek. Haarlem 1954. |
|
|