Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 15
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Chris Coppens
| |
[pagina 212]
| |
Het tweede ‘hoofdstuk’ gaat over ‘The Western Book in History’, gaande van Homerus en Vergilius (Christopher Carey), over Karolingische handschriften (David Ganz), Petrarca (Nicholas Mann) en Bembo (Brian Richardson), wel, tot daar in orde, maar om te eindigen met ‘Russian Literature, 1820s-1840s’ (Abram Reitblat & Christina Thomas) lijkt wat te kras in de globalisering. Een volgend hoofdstuk heet ‘Language Empires’ en eigenlijk had men zich daarop moeten richten, in plaats van zogezegd ruimere uitwegen menen te moeten zoeken, daar gaat het in deze bundel tenslotte om, ook al wil men ‘globalistisch’ doen. Dat is tricky aan deze bundel: die wil ‘globalistisch’ ogen, maar is dat, zoals ze in boekhistorische zin moet worden begrepen, niet. ‘Language Empires’ gaat inderdaad om Empires eens te meer, maar de volgorde van de artikelen en de zwarte gaten zijn op z'n zachtst gezegd aan kritiek onderhevig. Onder andere is er niets over de Duitse druk in de Verenigde Staten, vooral in Pennsylvania, maar ook elders, terwijl er toch Duitse sprekers aan het woord komen. Ook lijkt ‘mass culture’ ‘seventeenth to twentieth century’ erg betwijfelbaar in se, maar zeker wanneer de auteur het hoofdzakelijk over de negentiende eeuw heeft. Dit deel wordt gevuld door artikelen over de ‘perifere natuur’ van de Spaanse boekdrukkunst en -handel in de zestiende eeuw (Clive Griffin), over druk en literaire cultuur in Spanje tijdens de achttiende eeuw (Maria Luisa López-Vidriero), het literaire naturalisme à la Zola in Spanje, Portugal en Latijns Amerika (Jean-François Botrel), Friedrich Nicolai (1733-1811), de achttiende-eeuwse Duitse uitgever met Europese relaties (Bernhard Fabian), de Duitstalige boekhandel in Europa tijdens de negentiende en de twintigste eeuw (Frédéric Barbier), ‘France between literary and mass culture: seventeenth to twentieth centuries’ (Jean-Yves Mollier), literatuur in de Franssprekende wereld (negentiende-twintigste eeuw) (François Vallotton), de uitgever Jacques Hébert in Québec in de jaren 1950-1980 (Jacques Michon). ‘The Anglophone Tradition’ komt als laatste hoofdstuk eindelijk tot the final conclusion, begrijpt de lezer van een toch wel inspannende bundel. Nee hoor, het gaat van de achttiende eeuw, over inter-war, naar het negentiende-eeuwse British Museum, en dan naar de eerbiedwaardige A.W. Pollard. Dit hoofdstuk bevat bijdragen over Jacob Tonson, Dryden & Congreve, 1679-1720, en hun literaire canon (John Barnard), Chatto & Windus tijdens het interbellum (Andrew Nash), Richard Garnett (1835-1906) en de British Museum Library (Richard Landon), ‘A.W. Pollard and the world of literary scholarship’ (Stephen Bury), de verspreiding van Uncle Tom's Cabin (Michael Winship), het methodistische ‘United Church Publishing House/the Ryerson Press, 1829-1970’ (Janet B. Friskney), ‘J.C. Beaglehole, nationalism and the 1940 New Zealand centennial publications’ (Sydney J. Shep), en ten slotte literair nationalisme in een federaal Australia (John Barnes). Globalisering gaat snel, heel snel, ze kan soms niet snel genoeg gaan. Een minimum aan systematiek en een maximum aan intelligentie zijn de essentiële ingrediënten voor een programma dat een wereldwijde comparatieve geschiedenis van het boek wil maken. Het idee van dergelijke projecten geeft al te makkelijk een navenante hogeborstzetterij, die niet waar kan worden gemaakt wanneer het tot een werkelijke confrontatie komt. Het staat goed uit te pakken, maar de koffers staan al te snel leeg. | |
[pagina 213]
| |
Het is uiteraard een lovenswaardig initiatief in een globaliserende wereld de geschiedenis van het boek en zijn content en content, vanuit dit perspectief te bekijken en horizonten te openen. Toch roept de benadering van voorliggend boek enkele fundamentele vragen op. Misschien is er ‘slechts’ wat te voorbarig te werk gegaan, heeft men te veel ineens gewild, en tegelijk te veel ineens over het hoofd gezien. Daarbij is bovendien een structuur gehanteerd die historisch mank loopt, op verschillende niveaus, chronologisch heel zeker, maar ook in verhouding tot de relatie, de inbreng, de invloed, sociaal en commercieel. McKitterick stelt terecht nog: ‘It is the business of the historian of the book not to concentrate on just one aspect of publishing, but on interactions, interdependence, cross-support and the issues affecting choice.’ En een zin verder: ‘To what extent is it realistic to isolate literary cultures?’Ga naar voetnoot1 Figuur 1: Voorzijde omslag van Literary cultures and the material book
Het is onduidelijk wat de bundel precies wil. Darnton heeft het in zijn voorwoord alvast over globalisering, maar het is onduidelijk of het over ‘long distance’ gaat binnen bepaalde grenzen, zoals de bijdragen over China en de traditie van Homerus, of over (wereld-) wijd grensoverschrijdende verspreiding van literatuur, in de ruime betekenis, in het algemeen, en boeken (in handschrift of gedrukt), in het bijzonder. | |
[pagina 214]
| |
Darnton vindt het provocerend dat het boek niet met Gutenberg begint, maar met duizend jaar drukkunst in China. Hij vindt een van de revelaties dat er vóór het gedrukte boek ook boeken bestonden, ook en zeker, in het verre Oosten, met de hand geschreven of mondeling overgedragen. Duidelijk een overdosis Eisenstein geslikt! Dit is voor hem in elk geval meer ‘than could be imagined from the standard wisdom among book historians’ (!!!). Een doorsnee Europees boekhistoricus kan het boek hierbij wel sluiten op p. xviii. Een ‘Introduction’, gesigneerd door de editeurs, geeft een samenvatting van de artikelen die volgen. Een misser is alvast het gelijkschakelen van een commonplace book en een album (amicorum?), waarbij de locus, topos, eventueel de enige band is, maar die in se compleet verschillend zijn (zie hiervoor ook de bespreking van de tweede bundel). Deze inleiding begint met het zoeken naar ‘globaliserende’ analogieën en vergelijkingen tussen regio's en/of periodes waartussen in se geen relatie is (zoals ‘imperial China, Alexandria and Bourbon Spain’ of ‘(...) sixteenth-century Italy, (...) eighteenth-century England, and (...) nineteenth-century Russia’). Deze strategie wordt herhaald in het overbodige, inleidende artikel van Simon Eliot dat eigenlijk nog eens inspeelt op de verschillende bijdragen en nog een paar ‘vergelijkingen’ toevoegt (tussen de productie van het Egyptische Dodenboek en die van vijftiende-eeuwse getijdenboeken, of tussen het Dodenboek en Gilgamesh, chronologisch een stuk dichterbij, maar zonder enige relatie) en veel te snel door heel wat bochten gaat. Het lijkt wel of de editeurs vijftig pagina's nodig vinden om de lezer ervan te overtuigen dat er toch echt samenhang is in en een brede visie zit achter de ruim 350 pagina's die volgen. Deze verzameling is het resultaat van een symposium dat werd gehouden in Londen in 2004, na twee voorgaande, Sherbrooke, Québec, 2000, en Prato 2001. Er moet van andere premissen worden uitgegaan en er moeten andere vragen/eisen (aan de deelnemers) worden gesteld om tot een ruimere visie te komen en de facto een begin te maken met een wereldwijde geschiedenis van het boek. Wat heel wat van de bijdragen in deze bundel, die al te vaak toch detailstudies onder de microscoop zijn, daartoe bijdragen is niet meteen duidelijk, om een understatement te gebruiken. En kennelijk zijn er bewust of onbewust ook religieuze grenzen gesteld, wellicht om de globalisering kracht bij te zetten. Er is te weinig aandacht voor de lijnen door de tijd heen, gaande van Sumerië, Babylonië, over Egypte (handel van papyrus, bibliotheek van Alexandrië), Griekenland en Rome, met de val van het West-Romeinse Rijk en de overgang naar Byzantium, waar weer boeken werden gekopieerd. Bovendien wordt de Arabische cultuur, zo belangrijk op zich en voor het Westen, wel nagenoeg helemaal onder de mat geveegd. Culturen komen en verdwijnen maar structuren worden op een of andere wijze doorgegeven, met enkele flessenhalzen waarbij precies in de combinaties van drager en tekst literatuur als het ware een ‘natuurlijke selectie’ ondergaat. Het ontbreken van een chronologische lijn is toch wel een grote zwakte van het geheel. Het is weinig zinvol zomaar middeleeuwse toestanden met negentiende- of twintigste-eeuwse te vergelijken. Daarentegen is het wél belangrijk erop te wijzen wanneer en hoe heel verschillende culturen met elkaar in contact kwamen, bijvoorbeeld al dan niet door het westerse kolonialisme en/of de missionering. Dit is een fundamentele, structurele zwakte van het boek. Zo ontbreken bijvoorbeeld helemaal de relaties van de (oude) Nederlanden met Azië. | |
[pagina 215]
| |
Dat begint met de jezuïeten vanaf het einde van de zestiende eeuw, van wie de brieven vanuit en over het Verre Oosten in het Westen worden gepubliceerd, met als hoogtepunt Ferdinand Verbiest als astronoom aan het Chinese hof, met een merkwaardige boekproductie, en de voc, waarvan de invloed en de uitwisseling niet kan worden overschat. Tijdens de achttiende eeuw bijvoorbeeld vertaalden jezuïeten de ‘Krijgskunst’ van Sun Tzu (544-496 voor Christus), een tijdgenoot van Confucius, in het Frans, een werk op het niveau van Carl von Clausewitz. Sommige bronnen zeggen dat het zodoende Napoleon heeft beïnvloed. Dat is globalisering. Of het kan gaan over de rol van de Noord-Nederlandse en Duitse immigranten in de vs. Of de invloed van het Europese boek op Mexico en Zuid-Amerika (de persen van de Guarani bijvoorbeeld). En de relaties met Ethiopië. Er stelt zich onder andere ook, zeker van de negentiende-twintigste eeuw de invloed van theaterbewerkingen van sommige boeken, en de repercussie op de wijdere verspreiding ervan (bijvoorbeeld Schillers Kabale und Liebe (1784) ‘verborgen’ in Verdi's opera Luisa Miller (1849)) over de grenzen heen en de eventuele repercussie op herdrukken van het oorspronkelijke werk. Later komen er de verfilmingen, eventueel gevolgd door bewerkingen en/of fotoromans, en nog later komen de tv-series, van Dickens, Austen en andere Engelse romans bijvoorbeeld, die een wereldwijde uitstraling kennen, ongetwijfeld de verkoop van deze boeken een duw geven, maar hoe dan ook een eigen bijdrage zijn tot de verspreiding van literary culture, of niet?! Helemaal los daarvan stelt zich het punt van fictieve drukkersplaatsen en/of uitgevers, over de grenzen heen, om aan welke censuur ook te ontsnappen of gewoon om zichzelf te verbergen. Er is een fundamenteel verschil tussen een eeuwenlang historisch contact en een uitwisseling door missionering/kolonialisme vanaf de negentiende/twintigste eeuw. Dit is essentieel om inzicht te krijgen in de geschiedenis van het boek, zijn materie, zijn tekst en zijn context op een wereldwijd niveau. Het boek van vandaag kan niet begrepen worden zonder zijn geschiedenis van duizenden jaren, maar men moet net wel voldoende inzicht hebben in de afgelegde weg, de betreden paden, de zich kruisende en uit elkaar gaande wegen. Dat biedt een perspectief op inzicht, op doorzicht, dat biedt een ruimer perspectief, een wijde horizon. Daarvoor moet vergelijkbaar materiaal binnen een vergelijkbaar tijdskader worden bijeengebracht. Tijdslijnen van waar/wanneer handgeschreven en gedrukte boeken begonnen, zouden hierbij een hulpmiddel in bijlage kunnen zijn. Deze bundel is (nog) te veel een patchwork, met patches die niet in de composities passen, of hoe dan ook een ander en beter design hadden moeten krijgen. Het boek valt tussen enkele stoelen. Het uitgangspunt moet worden veranderd, niet vanuit een eng Angelsaksisch perspectief, niet vanuit een vermenging van verschillende culturen die heel verschillende wortels hebben, niet vanuit een door elkaar halen van een chronologische lijn, die willens onwillens de loop van de geschiedenis is, en het naast elkaar zetten van feiten en toestanden die niet te vergelijken zijn, maar met een onbevooroordeelde, klare, door geen religieuze of nationalistische staar vertroebelde blik de geschiedenis van het boek (en dus de mens) in te kijken, gedragen door een ‘onbegrensde’ en multidimensionale kennis. | |
[pagina 216]
| |
Figuur 2. Voorzijde omslag van A companion to the history of the book
Het tweede boek is op een of andere wijze een goed alternatief voor het eerste. Het is een handboek dat de elementaire chronologische en geografische grenzen, die onontbeerlijk zijn voor een beter begrip, respecteert. Toch ruikt de inleiding nog wat te veel naar de verwrongen visie van de editeurs. Los van de verwijzing aan Eisenstein, is het voor de editeurs blijkbaar toch nog een verrassing dat er boeken bestonden c.q. teksten werden verspreid vóór het boek de codexvorm aannam, en dat er ook allang boeken waren in ‘exotische’, in ‘verre’ landen. Dat is toch wel verrassend en sluit aan bij wat over het vorige boek werd gezegd. Er zou een probleem kunnen zitten bij het feit dat beide editeurs met zeer recente literatuur bezig zijn en geen kijk hebben op ‘wat vroeger gebeurde’, wat niet meteen een positief punt is voor een dergelijke Companion. Er is in de inleiding duidelijk nog een worsteling met het boek vóór en na de uitvinding van de boekdrukkunst. Er rijzen toch wel ernstige problemen bij uitspraken als ‘Untill the arrival of profitable mass literacy and mass production in the nineteenth and twentieth centuries, the number of people who could afford to buy books within a modest ride of the place of production was often too small to represent a profitable market, so books had to travel great distances to sell sufficient copies.’ Dit is voor de ‘doorsnee-boekhistoricus’ toch wel een onbegrijpelijke uitlating. Zo'n uitspraak toont slechts de beperktheid aan van de editeurs omdat dit ‘on the continent’ meer dan dubbelop is. Het is toch onbegrijpelijk dat dit in een internationale productie kán. | |
[pagina 217]
| |
Overigens is het hele betoog van de inleiding ongeloofwaardig omdat het gestoeld is op onwetendheid over de geschiedenis van het boek voor de uitvinding van de boekdrukkunst en op ‘modieuze gemeenplaatsen’. Voor het gedrukte boek ‘begon’ waren er al netwerken, wegen en markten waardoor, -mee en -in werd verspreid. Voor handschriften was er plaatselijk een cliëntèle rond de hofhoudingen, in rijke steden, maar er was uiteraard een markt ‘oversea’, zoals is bewezen door de productie van handschriften, hoofdzakelijk getijdenboeken, in het graafschap Vlaanderen voor de Engelse markt. Hierbij werd gebruikgemaakt van handelsrelaties die al eeuwen in gebruik waren, zij het vooral voor textiel. In deze inleiding wordt ook duidelijk wat bedoeld is met albums in het vorige boek en hun relatie tot commonplace books. De zogenaamde albums zijn geschreven bloemlezingen van poëzie vooral uit de negentiende eeuw. Aha! En wat is de relatie met commonplace books? Het is een zware editoriale fout de verschillende betekenissen van een term over de eeuwen niet te herkennen. De editeurs denken enkel in hun smalle wereldje. In ‘Readers: books and biography’ gaat Stephen Colclough jr terecht in tegen de betekenis en vooral de chronologie die Engelsing geeft aan intensieve en extensieve lectuur, en dat had hij zelfs wat geprononceerder mogen doen. Natuurlijk is er voor een religieuze tekst, gebeden, de Bijbel (in protestantse context), kerkboeken, breviaria, enzovoort reden om te spreken van intensief lezen en herlezen, maar dit is slechts een heel beperkt facet, van (obligaat) lezen. Deze ‘visie’ (die precies gebrek aan visie is), doet erg tekort aan de eeuwen tevoren, alsof er ‘vroeger’ slechts zo weinig teksten beschikbaar waren, dat men wel voortdurend dezelfde teksten ‘moest’ lezen. Denk bijvoorbeeld maar aan Richard de Bury met zijn fantastische verzameling middeleeuwse codices, al dan niet in zijn hoofd of fysiek in zijn boekenkist. Er is ook het punt van de ‘reading revolution’. De zogeheten revolutie zit hoofdzakelijk in de ‘revolutie’ van alfabetisering, meer dan in de lectuur zelf. Het is niet atypisch en er is natuurlijk een verschil tussen de boeken die de ‘working class had or was able to have’ en het potentieel van de gegoede ambachtslui bijvoorbeeld. De Companion is opgedeeld in vier delen: i. Methods and approaches; ii. The history of the material text (van kleitablet over het Verre en Midden-Oosten en Latijns-Amerika tot The Codex in the West 400-2000); iii. Beyond the book (over periodieken, efemera en de nieuwe technologie); iv. Issues (over New histories of literacy, Non-textual uses of books, Book as art, Obscenity & censorship, Copyright, Libraries & information; met een ‘Coda: Does the book have a future?’). Het zal de geduldige lezer al zijn opgevallen dat ‘Part ii. The history of the material text’ nogal (om een understatement te gebruiken) een brede spagaat uitvoert, te breed om vol te houden. Er is geen probleem met de eerste ‘afdeling’ ‘The world before the codex’. De bijdrage van Eleanor Robson over de kleitablet bijvoorbeeld is zeer verhelderend en goed onderbouwd voor iemand die niet dagelijks met dit soort dingen in z'n boekentas rondloopt. De volgende tussentitel, ‘The Book beyond the West’, heeft een bedenkelijker samenstelling. De bijdrage over China door J.S. Edgren is schitterend, hoewel er niets wordt gezegd over relaties met het Westen, maar de editeurs hadden zich moeten realiseren dat dit type bijdrage in een Companion van deze aard wat meer omkadering nodig | |
[pagina 218]
| |
heeft, een kaartje bijvoorbeeld, een chronologietje van de Chinese dynastieën, een woordenlijstje en wat meer illustratie. Latijns-Amerika, het Hebreeuwse en het islamitische boek onder dezelfde noemer classificeren, dat kan natuurlijk niet. Dit is nogmaals een ‘conglomeraat’ dat aantoont dat de editeurs niet (echt?) begrijpen waarover het gaat. Er is een onbegrijpelijke vermenging van geheel verschillende tradities. Om daar, los van de rest, Latijns-Amerika bij te betrekken lijkt over al het begrijpelijke heen. Bovendien wordt daarbij bijvoorbeeld niets gezegd over de invoer vanuit de Nederlanden, eerst door Plantijn en zijn opvolgers tot in de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw vooral Hanicq-Dessain (Mechelen). Bovendien wordt eens te meer over de Guarani-productie in La Plata niet gerept, en staat Guillermo Furlong (4 delen, 1953-1975) niet eens in de bibliografie. Het is als geheel een weinig evenwichtig artikel dat het meer over historiografie heeft dan over de geschiedenis zelf, en bovendien Furlong niet kent. Michelle P. Brown geeft een zeer goed onderbouwd historisch overzicht over het boek in het eerste millennium in haar ‘The triumph of the codex: The manuscript book before 1100’, echt een goed vertrekpunt voor een beginneling of voor een gevorderde die zijdelings met de periode te maken heeft of er gewoon uit interesse meer over wil weten. M.T. Clanchy doet hetzelfde voor de periode daarna, ‘Parchment and paper: manuscript culture 1100-1500’. Hij kruidt zijn tekst met citaten, waarbij Trithemius' aanval op het gedrukte boek uit 1492 natuurlijk niet kan ontbreken, maar hij vergeet erbij te vermelden dat de abt van Sponheim zich op het einde van zijn leven (†1516) ‘bekeerde’ tot het gedrukte boek. Interessant in dit hoofdstuk zijn bijvoorbeeld ook ‘Making Personal Books’ en de geschiedenis van de reading primer. Het is evenmin te verwonderen dat Lotte Hellinga een goede introductie geeft voor ‘The Gutenberg revolutions’, en meteen ook het zo vaak misbruikte woord ‘revolutie’ in de geschiedenis van het boek scherper stelt. Over de techniek, (1) ‘Manufacturing movable type’ & (2) ‘The Printing press’ had er ook een (3) mogen staan, kort maar helder, over de inkt en de werking ervan op papier, geplaatst in tegenstelling met de inkt die voor veel blokboeken werd gebruikt. Het is zeer te waarderen dat met de boekhandel en de nood aan marketing wordt besloten, maar het is jammer dat er eigenlijk niets wordt gezegd over de boekhandelscatalogi die vanaf 1469/70 ontstonden en soms bedoeld waren voor reizende boekhandelaren die in handschrift konden noteren in welke herberg ze hun boeken te koop aanboden, van stad tot stad. David J. Shaw behandelt de zestiende eeuw en hij is vanzelfsprekend zeer goed geplaatst om dat te doen, onder andere door zijn vertrouwdheid met het boek op het ‘continent’ (vooral Frankrijk). Het artikel had wel beter ondertimmerd kunnen zijn en naast Douai en Rouen als leveranciers van boeken van en voor recusants had hij zeker ook, en misschien op de eerste plaats Antwerpen moeten noemen. John Feather heeft het daarna over ‘The British book market 1600-1800’. Rietje van Vliet verzorgt het hoofdstuk over ‘Print and public in Europe 1600-1800’. Ze begint met een citaat van de achttiende-eeuwse Duitse boekhandelaar Friedrich Nicolai, aan wie in het vorige boek een lezing werd gewijd, maar gaat op de volgende bladzijde wel erg kort door de bocht wanneer ze stelt dat na Christoffel Plantijn de Zuidelijke Nederlanden (Belgium [sic], wel, plus-minus, maar zo simpel lag het toen | |
[pagina 219]
| |
niet) niets meer te betekenen hadden, ‘the book trade did not amount to [so? too?] much in the centuries thereafter’. Het is niet duidelijk wat ze bedoelt en er zit een kern van waarheid in, maar bij het begin van de zeventiende eeuw produceerden de Moretussen boeken van topkwaliteit, al dan niet met titelpagina's ontworpen door Rubens; Van Dycks portrettenboek mag ook wel worden gezien, alsmede een aantal majestueuze boeken geproduceerd in Antwerpen of Brussel die hier onvermeld moeten blijven, en ondertussen zetten de Moretussen hun lucratieve handel van dure liturgische boeken via Spanje naar Latijns-Amerika voort tot een stuk in de achttiende eeuw. Precies tijdens de achttiende eeuw kwam de topkwaliteit er weer helemaal in met onder anderen de Boubers in Brussel en Grangé in Antwerpen, beiden met een productie van hoge kwaliteit en een goed functionerende boekhandel. Wanneer alleen al maar de veilingen bij Van Overbeke te Leuven tijdens de achttiende eeuw worden bekeken, kan bezwaarlijk worden gezegd dat de boekhandel in de Zuidelijke Nederlanden (en dan gaat het nog niet om het prinsbisdom Luik) did not amount so much. Een eind verder wordt ze dan weer gevangen in de mazen van Engelsing en zijn leesrevolutie. Verder heeft ze het nog aardig over het belang van geleerde en andere periodieken, zoals de Journal des savants, en van de opkomende historische woordenboeken tot dé Encyclopédie. Daarna schrijft ze interessant over de ontvoogding van de auteur en zijn relatie met de uitgever, en over de censuur. Daarop volgen enkele artikelen over Noord-Amerika en de transatlantische boekcultuur tot 1800 (Russel L. Martin iii), de industrialisering van het boek 1800-1970 (Rob Banham) en de Britse boekenmarkt 1800-1890 (Simon Eliot). In ‘A continent of texts: Europe 1800-1890’ nemen Jean-Yves Mollier & Marie-Françoise Cachin meteen het goede vertrekpunt door te stellen dat de explosieve groei van alle soorten gedrukte productie pas echt begon rond 1850, na de industriële revolutie, en dat er een direct verband was met de groei van de geletterdheid, waarin precies een verschil was tussen Noord-Europa aan de ene kant en Zuid- en Oost-Europa aan de andere. Het is boeiend te lezen hoe een echte leeswoede ontstond en W.H. Smith al in 1848 en Hachette in 1853 meteen daarop inspeelden met stationsboekhandeltjes (vandaar de ‘stationsromannetjes’). De overheid, van welke religieuze strekking ook, baarde dat grote zorgen, een bevolking die haar tijd verpatste aan ‘stationsromannetjes’, fictie, terwijl die toch wel wat beter had te doen dan gevaar te lopen op een verwildering van de zeden. Daarom stemde de Franse overheid al in 1850 in met een soort belasting op fictie, terwijl Oostenrijk en sommige mediterrane gebieden de censuur verhoogden. Het doet goed aan het boekhistorische hart de kritiek te lezen op het al te makkelijke gebruik van ‘revoluties van het boek’, en zelfs op de titel van Febvre en Martin, L'apparition du livre (1958) alsof het ‘toen’ pas verscheen. De auteurs zijn overigens zeer voorzichtig om niemand (of zo weinig mogelijk mensen) op de tenen te trappen door te zeggen dat er eventueel over drie revoluties van het lezen kan worden gesproken, maar dit is, neem ik aan, uit voorzichtigheid; het zou hoe dan ook te ver voeren hier op in te gaan en zou hoe dan ook een ander onderzoek vragen. Daarop volgt een hoofdstuk over het ontstaan van een nationale literatuur in Amerika (Robert A. Gross) en een over de globalisering van het boek 1800-1970 (David Finkelstein). Daarna komt een drieluik ‘Modernity and print, i. Britain 1890-1970’ (Jonathan | |
[pagina 220]
| |
Rose), ii. ‘Europe 1890-1970’ (Adriaan van der Weel); iii. ‘The United States 1890-1970’ (Beth Luey). Deel twee raakt ‘ons’ het meest. Hoewel het artikel misschien wat beter gestructureerd had kunnen zijn en tussentiteltjes daarbij bijvoorbeeld een hulp zouden zijn geweest, is het een model in z'n genre en voor een aanzet van a global history of the book. De evolutie van de boekenmarkt wordt gekaderd in z'n economische en ideologische/religieuze context. (Hoewel men zich vragen kan stellen bij wat echt goedkoop was en voor welk publiek bereikbaar was, en wat niet, maar dit gaat te ver voor een bijdrage van dit soort Companion.) Zoals in de bespreking van het vorige boek werd aangegeven, wordt hier de facto verwezen naar het belang van verfilmingen en tv-series. Ook het inzicht in de verhouding tussen zogenaamd hoge cultuur en massaconsumptie is verhelderend: ‘Apart from begrudging the masses a share in a reading culture that had previously been reserved for them, many people feared the underbelly of literature with its mass-culture characteristics.’ De auteur heeft het onder andere ook over boekenclubs, inderdaad een interessant fenomeen. Bij het verschijnen van de eerste boekenclub in Frankrijk in 1924, kan de vraag worden gesteld of het tanende belang van de cabinets de lecture daarbij een rol heeft gespeeld, maar eens te meer, dit gaat de reikwijdte van dergelijke opzet te boven. Het is jammer dat bij het Russische boek niet heel even wordt stilgestaan bij het modernisme (in pre- en post-revolutionair Rusland, maar ook in de Baltische staten en op de Balkan). Zoals geen verwijzing wordt gegeven bij de eerste druk van Dr. Zhivago in Nederland op last van de cia en bij de alinea over de Parijse uitgaven van vooral Anglosaksische expats niet wordt verwezen naar Hugh Ford's Published in Paris (1975). Globaal is het een model om een globaliserende boekgeschiedenis aan te pakken. Dit deel (ii) wordt precies afgesloten met een tweeluik, ‘The global market 1970-2000, Producers’ (Eva Hemmungs Wirtén) en ‘Consumers’ (Claire Squires). Deel drie heeft als titel ‘Beyond the book’. Het eerste artikel ‘Periodicals and perodicity’ (James Wald) doet de lectuur al heel snel ophouden als blijkt dat de auteur Abraham Verhoeven niet eens lijkt te kennen. De volgende bijdrage heeft al evenzeer een beloftevolle titel, ‘The Importance of ephemera’ (Martin Andrews), maar het is niet duidelijk of de auteur echt begrijpt wat dat ‘toegevoegde adres’ van de boekhandelaar op een vijftiende-eeuwse eenbladdruk met een boekhandelscatalogus betekent, bovendien is dit geen alleenstaand geval. De auteur, die blijkbaar ooit het Museum Plantijn-Moretus heeft bezocht, geeft andermaal blijk van geen optimaal begrip van de eerste anderhalve eeuw van de boekdrukkunst, wanneer hij blijkbaar verwonderd is over het feit dat ‘displayed there are examples of galley proofs dating from the seventeenth and eighteenth centuries, marked up with corrections and alterations’ (men vraagt zich af hoe iemand die Copy & print nooit gezien heeft in zo'n Companion over dergelijk onderwerp mag schrijven) en, ‘In the same building [kijk!], the type foundry and composing rooms have type specimens on show’. En het lijkt niet duidelijk wat hij bedoelt met ‘it is the only surviving example of its kind’ wanneer hij het heeft over de ingelijste Index librorum prohibitorum - een eenbladdruk vervaardigd door Plantijn in 1569. Het overgrote deel van de bijdrage gaat over negentiende-eeuwse Britse boekhandelsefemera. Zo te zien zijn de meeste steengravu- | |
[pagina 221]
| |
res, maar de techniek wordt in het bijschrift niet geïdentificeerd, wat toch wel een onbegrijpelijk tekort is in deze context. Daarop volgt ‘The new textual technologies’ door Charles Chadwyck-Healey. Afgezien van deze persoon, lijkt het moeilijk te begrijpen dat de editeurs een direct betrokken financieel belanghebbende in het veld, als auteur opvoeren. Het is lovenswaardig dat er een artikel is over ‘Some non-textual uses of books’ (Rowan Watson), maar er zit weinig visie en onderscheidingsvermogen achter de tekst. Daarom hierbij een paar vraagjes toegevoegd: wat bedoelt de auteur met ‘Students of Tibet learn that books were paraded unopened [!] and used to line the tomb of a grand lama’? Over welke periode spreekt hij? Heeft hij het over blokboeken met opgestapelde langwerpige losse bladen tussen houten ‘platten’ beschilderd met religieuze voorstellingen en met zijde bekleed? Losbladige blokboeken ‘unopened’? Het is jammer dat hij vanaf de eerste alinea al ‘spaarzaam’ is met referenties. Hij heeft het terloops over Groliers ‘et amicorum’ alsof hij de enige was om dat te gebruiken en alsof het iets met vriendschap had te maken zoals die vandaag wordt begrepen. Het was natuurlijk een topos in functie van de humanistische moraliteit die alles doordrong, in casu de utilitas. Wat in de literatuur fundamenteel ontbreekt, is de referentie naar de Wolfenbütteler Arbeitstagung Das Buch als magisches und Repräsentationsobjekt (ed. Peter Ganz, Wiesbaden 1992). Daarop volgt ‘The Book as art’ door Megan L. Benton, die het op een vijftiental bladzijden heeft van de Hypnerotomachia tot de livre d'artiste, over een paar varianten, toch wel erg globaliserend. De literatuur is zeer ontoereikend en (alweer) (uitsluitend) Engelstalig. Daarna wordt een hoofdstuk gewijd aan ‘Obscenity, censorship and modernity’ (Deana Heath). Het is vanzelfsprekend heel goed dat hieraan een hoofdstuk wordt gewijd, maar alweer lijkt het dat deze problematiek slechts in de negentiende eeuw aanvangt. Waar plaatst de auteur bijvoorbeeld 1 modi of, een stuk later, ‘Thérèse’ en Sade, en wat bedoelt ze dan wel met ‘modernism’? De literatuur is voor dit soort handboek vrij uitvoerig, maar er worden heel wat detaillistische artikelen vermeld, terwijl sommige elementaire referentiewerken (ook in het Engels) niet worden opgenomen, wat wel nodig is voor een Companion dat voor een bepaald thema net de basisliteratuur moet geven. In het volgende hoofdstuk heeft John Feather het over ‘Copyright and the creation of literary property’. Afgezien van het feit dat het artikel eens te meer erg anglocentrisch is, nuanceert hij misschien niet voldoende het fundamentele verschil tussen privilege en copyright, misschien vooral gevoed door het Engelse systeem dat toch verschilde van het ‘continent’, en eens te meer de anglocentristische benadering aantoont. Bovendien is de literatuur louter Engelstalig, dus belangrijke Duitse bijdragen worden niet vermeld. Als een Coda (sic) is er bijdrage 40: ‘Does the book have a future?’ (Angus Phillips), en dit moet, gelukkig, de finale zijn, denkt de geduldige lezer. Wel, het is onmogelijk in de toekomst te kijken. Het gedrukte boek is het laatste decennium al herhaaldelijk voorbarig tot spoedig verdwijnen veroordeeld, zodat voorspellers voorzichtiger zijn geworden. Sommige producenten van e-books en dergelijk materiaal dachten snel op de kar te moeten springen, maar de kar is een eeuwenoude uitvinding en die vervangt men niet | |
[pagina 222]
| |
zomaar op een dag. Het heeft enkele eeuwen geduurd om van rol naar codex over te gaan, maar beide waren ‘iets tastbaars in de hand’. Dat tastbare, in zeer ruime zin, zou wel eens het punt kunnen zijn waardoor het gedrukte boek, in ‘perfect binding’ of niet, nog wel wat overleeft, en, ondanks de snelle vaart van de technologische ontwikkelingen, langer dan de vroegere voorspellers hadden gezegd. Het gedrukte boek is op veel niveaus zowel een persoonlijk als een sociaal ‘ding’, waarbij bijvoorbeeld bij het ‘verdwijnen’ van het (gedrukte) boek verzamelaars van dat gedrukte ding niet zullen verdwijnen (en de prijzen niet zullen verminderen). Na duizenden jaren blijft de mens jager en verzamelaar, of het nu om boeken gaat of om iets anders. Phillips artikel is zeer genuanceerd, geeft alvast een goede aanzet tot een ‘globale’ geschiedenis van het boek, maar blijft in de kern toch nog te anglocentrisch.
De ‘tijd’ (van verschijnen, distributie, enzovoort, zo gaat dat met boeken) leidde ertoe dat beide boeken los van elkaar zijn gelezen en besproken, voorzover natuurlijk het tweede na het eerste komt. Ze hebben formeel gemeen dat het beide bundels zijn van losse artikelen, het ene als resultaat van een geprogrammeerd congres, het andere als het resultaat van een geprogrammeerde Companion. Het eerste wil volgens de inleiding uitdrukkelijk een bijdrage zijn tot een globaliserende geschiedenis van het boek, het tweede doet dat niet uitdrukkelijk, maar is dat natuurlijk op een of andere wijze wel. Het is in elk geval uit beide duidelijk dat er nog veel werk aan de winkel is. McKitterick stelt de vraag of er naar een globaliserende geschiedenis van het boek moet worden gestreefd. Wellicht moet/kan dat wel. Daarvoor moet op de eerste plaats lokaal/regionaal/nationaal het al beschikbare materiaal worden verzameld. Vervolgens moet daarvan een nieuwe synthese worden gemaakt, gebaseerd op recente(re) inzichten en moet wellicht nog meer onderzoek worden gedaan naar grens- en continentoverschrijdende boekproductie en -handel. Dat vraagt rijd. Dat onderzoek moet onder leiding staan van mensen met een open visie, naar alle kanten, en fundamenteel met een ‘globale’ historische kennis. Van daaruit kan worden opgeklommen naar grotere geografische entiteiten, op zich en in het bijzonder in relatie tot de verhouding met het dichtbije en verre buitenland. De relatie tussen culturen en hun hoedanigheid, en de chronologie moet daarbij angstvallig in het oog worden gehouden. De verantwoordelijken/coördinatoren/redacteuren moeten uit een internationaal forum komen, zodat de visie niet eenzijdig is en de literatuur uit alle taalgebieden komt. Wanneer er een streng oordeel moet worden gegeven, kan worden gesteld dat het eerste boek (bijna) compleet de mist ingaat, terwijl de Companion soms een hoog niveau haalt, maar globaal niet goed genoeg is om van alle bijdragen te mogen verwachten dat ze de nodige basis geven voor iemand die een gids nodig heeft om een weinig bekend of onbekend gebied te verkennen en zeker de basisliteratuur aangereikt te krijgen. McKitterick heeft volop gelijk wanneer hij stelt dat om een globale geschiedenis van het boek te schrijven ‘there must always be several perspectives’. |
|