Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 15
(2008)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Figuur 1 De winkel van Andrew Block, Londen, ca. 1971
| |
[pagina 195]
| |
Paul van Capelleveen
| |
[pagina 196]
| |
te vermijden. Toch is dat natuurlijk een doorslaggevend element in de transacties van antiquaren: ze zijn intermediair tussen twee eigenaren en meestal tussen de ‘tigste’ en de ‘tigste-plus-één’. Maar Buijnsters wil nóg een beperking in acht nemen en de twintigste-eeuwse ramsjhandel buiten beeld houden; hij wijdt bijvoorbeeld geen hoofdstuk aan de bekendste hedendaagse firma, De Slegte, die behalve ramsj ook antiquarische boeken verhandelt.Ga naar voetnoot5 Hij ziet die handel als een verlengstuk van de gewone boekhandel met ‘nieuwe’ boeken. Eigenlijk bedoelt Buijnsters dan ook niet ‘oude’, maar ‘waardevolle’ boeken, hoewel zijn hart duidelijk niet bij het ‘moderne’ bibliofiele boek ligt. De handel in kranten, tijdschriften, affiches en ex libris heeft hij bewust niet aangesneden (p. 8). Wel schrijft Buijnsters over verzamelaars: ‘De antiquarische boekhandel is altijd een samenspel geweest tussen twee partijen: de verkoper (antiquaar of veilinghouder) en de individuele of institutionele koper dan wel verzamelaar’, reden om ook de verzamelaars ‘ruim baan’ te geven (p. 9). De bekende verzamelaars komen inderdaad in beeld, de institutionele verzamelaars overigens niet. Mandelbrote hanteert een ruimere definitie van het onderwerp: ‘the trade in secondhand and antiquarian books’ (p. xv), of ‘the British rare and secondhand book trade in the twentieth century’ (p. xvi), zij het dat ook hier de ramsjhandel niet meetelt. Deze uitgave beperkt zich niet tot de leden van de aba, The Antiquarian Booksellers’ Association, hoewel die als opdrachtgever voor deze geschiedenis optrad bij het honderdjarig bestaan van de vereniging. Maar de aandacht wordt wel voornamelijk gericht op de Britse eilanden, de handel met het continent blijft onderbelicht.Ga naar voetnoot6 Buijnsters hanteert zo'n beperking wel: hij heeft vooral gekozen voor leden van de nvva, de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren.Ga naar voetnoot7 Ook in zijn boek treedt de handel met het buitenland maar sporadisch aan de dag, de Zuid-Nederlandse handel in het tegenwoordige België valt eveneens buiten zijn bestek.Ga naar voetnoot8 De Nederlandse literatuur over het antiquariaat is dun gezaaid, over de Engelse situatie zijn meerdere studies verschenen, maar internationaal bungelt Nederland dankzij Buijnsters niet langer onder aan de ranglijst. Autobiografieën, memoires, levensberichten en kortere artikelen van en over antiquaren werden op alle continenten gepubliceerd, maar overzichtswerken zijn een zeldzaamheid. Over het Amerikaanse | |
[pagina 197]
| |
antiquariaat zijn boeken verschenen als Book row. An anecdotal and pictorial history of the antiquarian book trade door Marvin Mondlin en Roy Meador (2004), stilistisch nogal een spring-in-'t-veld, over antiquariaten in New York. Van Madeleine Stern verscheen al in 1985 een algemenere studie, Antiquarian bookselling in the United States. A history from the origins to the 1940s, die de ontwikkelingen in steden als Boston, Philadelphia en Los Angeles optekende. In de Verenigde Staten zijn, behalve catalogi van antiquaten, enkele bedrijfsarchieven bewaard. Daarnaast zijn specialistische tijdschriften en herinneringen van boekenverzamelaars overgeleverd en verschenen er studies over de lokale boekhandel. Zulke bronnen bestaan ook in andere landen, maar er zijn al met al weinig nationale geschiedenissen van de tweedehandsboekhandel. Nabije landen als Duitsland, België en Frankrijk, bijvoorbeeld, wachten nog op hun eigen Buijnsters en Mandelbrote, waarschijnlijk op een combinatie van beiden. Engeland heeft, als het om memoires van betrokkenen gaat, op meerdere terreinen van het maatschappelijke leven vooruit gelopen: politici, schrijvers, acteurs, avonturiers en zelfs rijke nietsnutten hebben hun wederwaardigheden in druk zien verschijnen, en antiquaren zijn daarbij niet achtergebleven.Ga naar voetnoot9 Over uiteenlopende boekhistorische onderwerpen verschenen standaardwerken, verzamelbundels en deelstudies, zo ook over het antiquariaat. Te denken valt aan Under the hammer. Book auctions since the seventeenth century, onder redactie van Robin Myers en anderen (2001) en bijvoorbeeld Book catalogues. Their varieties and uses onder redactie van Archer Taylor (1986Ga naar voetnoot2). Bronnen voor een nationale geschiedenis van het antiquariaat lijken in Engeland voor het grijpen te liggen: een overzicht van ‘book trade archives’ in Out of print & into profit vermeldt 78 bedrijfs- en verenigingsarchieven. In Nederland heeft Buijnsters ze met een lampje moeten zoeken, en hoewel de literatuurlijst een korte opsomming van archiefmaterialen bevat (p. 445), ontbeert het boek een lijst met namen en vindplaatsen,Ga naar voetnoot10 de meeste bronnen zijn verborgen in de noten. Buijnsters noemt slechts negen archieven, inderdaad een groot verschil met Engeland. De lijst van ‘book trade memoirs’ achterin Out of print & into profit telt vijftien pagina's en noemt 44 door antiquaren geschreven (autobiografische) bronnen. Dat is 7 procent van de ruim zeshonderd genoemde handelaren in de ‘Index of booksellers’ en het is 4 procent ten opzichte van het aantal in 2008 werkzame antiquarische winkels (1085).Ga naar voetnoot11 Buijnsters heeft maar vijf pagina's nodig voor ál zijn literatuurverwijzingen en hij noemt zestien publicaties van antiquaren.Ga naar voetnoot12 Hij maakt geen schatting van het aantal | |
[pagina 198]
| |
antiquarische handelaren door de eeuwen heen, maar ten opzichte van het aantal nu werkzame Nederlandse antiquaren (525) is dat 3 procent.Ga naar voetnoot13 Dat verschil met Engeland is dus minder significant. Overigens, directe bronnen, zoals herinneringen, moeten niet heilig verklaard worden. Marc Vaulbert de Chantilly schrijft in Out of print & into profit smeuïg en enigszins raillerend over zulke herinneringen: ‘If the scholar wants facts, the journalist wants copy, the fellow bookseller and customer want gossip and the casual reader wants to be entertained’ (p. 281). Zulke bronnen zijn notoir onbetrouwbaar, selectief en partijdig. Daarbij, waarom zou een antiquaar beter kunnen schrijven dan een galeriehouder kan schilderen? Antiquaren zijn geen bestsellerauteurs en veel van die Engelse memoires hebben het grote publiek nooit bereikt, omdat ze in eigen beheer of in vaktijdschriften verschenen.Ga naar voetnoot14 Voor het publiek is Out of print & into profit net zo nieuw als Buijnsters' geschiedenis in Nederland dat is, waarvoor bij gebrek aan biografische bronnen bovendien pionierswerk moest worden verricht. We kunnen niet zeggen dat de laatste twintig jaar - buiten het werk van Buijnsters om - een inhaalslag is gemaakt: publicaties over het antiquariaat zijn niet te vinden in het Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielens.Ga naar voetnoot15 De andere zijde van de toonbank komt weliswaar aan de orde in artikelen over verzamelaars, maar een systematisch beeld van het antiquariaat blijft daarin achterwege. Het iets jongere Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis refereert met enige regelmaat aan boekverkopers en boekenprijzen, maar bevat slechts twee artikelen over het antiquariaat, door Hannie van Goinga (boekenveilingen) en door André Swertz.Ga naar voetnoot16 Als derde zouden we hier het review artikel van Marieke van Delft kunnen noemen, dat grotendeels verzamelaars en verzamelingen behandelt, maar ook een recensie geeft van het herdenkingsboek van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren,Ga naar voetnoot17 Offeren aan Mercurius en Minerva (1995). Dat boek speelt een belangrijke rol op de achtergrond van Buijnsters' overzicht, waarin een verwijzing naar het artikel van Swertz (over de economie en de mode in het moderne antiquariaat) | |
[pagina 199]
| |
opmerkelijk genoeg ontbreekt. Die omissie is tekenend voor de keuzes die Buijnsters maakte voor zijn boek. Ondanks de gegeven beperking in bronnen heeft hij zichzelf nog extra beperkingen opgelegd. | |
Vier invalshoeken voor een antiquariaatsgeschiedenisDe verschijningsvorm van de twee boeken maakt in één oogopslag duidelijk dat deze studies niet zomaar omver te blazen zijn; ze wegen respectievelijk 1150 (Buijnsters) en 1315 gram (Mandelbrote), komen dicht in de buurt van vijhonderd pagina's en worden de lezer aangeboden in een gebonden uitvoering, met stofomslag. Het boek van Buijnsters heeft tientallen illustraties, waarvan 32 pagina's met kleurenfoto's; de tekst is gezet uit de Trinité (een in rap tempo klassiek geworden letter), de vormgeving is van Martien Frijns, uitgever is Vantilt.Ga naar voetnoot18 Er zijn 28 pagina's eindnoten, zes pagina's literatuuropgaven en een naamregister van 32 pagina's.Ga naar voetnoot19 Out of print & into profit, een uitgave van The British Library in samenwerking met Oak Knoll Press, heeft geen kleurenfoto's, maar wel 32 pagina's met afbeeldingen en maakt door de vele tekstpagina's een studieuzer en ook wat saaiere indruk. De aanpak is totaal verschillend: redacteur Mandelbrote kon rekenen op de medewerking van 21 mede-auteurs, zowel handelaren, verzamelaars, bibliothecarissen als wetenschappers. Daarbij zijn bijvoorbeeld David Chambers, Michael Harris, Anthony Hobson, David Pearson en Anthony Rota. Het boek is verdeeld in vier hoofdstukken: inkoop, verkoop, trends en persoonlijkheden (p. 3-329). Omdat hierin alleen de twintigste eeuw wordt behandeld en kan worden voortgeborduurd op een grote hoeveelheid studies, lag een thematische opzet voor Out of print & into profit voor de hand. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de rol van veilinghuizen, het inkopen bij particulieren en de branchetijdschriften. Hoofdstuk ii brengt niet alleen de ontwikkelingen van het vak in kaart, maar ook de geschiedenis van de boekhandel in Londen, Schotland, Noord-Ierland en het westen van Engeland. Aparte artikelen zijn gewijd aan antiquariaatscatalogi en de Phillipps-veilingen. De bijdragen over institutionele en particuliere verzamelaars zijn geschreven door handelaren én verzamelaars. Hoofdstuk iii beschrijft de fluctuerende markt en de veranderlijkheid van modes, smaak en wijze van verzamelen. Hoofdstuk iv, ten slotte, is een bundeling van artikelen over drie buitenlandse handelaren die voet hebben durven zetten op Engelse bodem,Ga naar voetnoot20 de verhouding tussen handel en wetenschap, de betrouwbaarheid van antiquarische memoires en een kroniek van pogingen om de handel te reguleren. Daarna | |
[pagina 200]
| |
volgen vijf appendices (prijzen en wisselkoersen; notitie over het dateren van catalogi; aba-ledenlijst van 1906; twee overzichten van archieven en van publicaties), noten, een algemeen register (zaken en namen), een titelregister en een register van handelaren. Figuur 2 Vooromslag van P.J Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat
Van de vier invalshoeken (inkoop, verkoop, trends en persoonlijkheden) zien we op geheel andere wijze de sporen terug in het boek van Buijnsters. Zijn geschiedenis beperkt zich niet tot de twintigste eeuw en is daarom voornamelijk chronologisch van opzet. Er worden zestien pagina's besteed aan de periode tot de negentiende eeuw. Vervolgens handelen pagina 35 tot 123 over de negentiende eeuw (een vijfde van het boek) en besteedt de auteur het leeuwendeel (p. 129-411) aan de twintigste eeuw. Het derde deel van het boek is in wezen een reeks portretten van handelaren en verzamelaars, aan elkaar geregen in de vorm van een kroniek, met veel aandacht voor het anekdotische en minder voor analyse van het antiquariaat als bedrijf.Ga naar voetnoot21 Bij hem treffen we dan ook geen economische achtergronden of een prijsindexering aan. Soms behandelt Buijnsters binnen | |
[pagina 201]
| |
deze opzet thematische onderwerpen, zoals de Tweede Wereldoorlog. Aan het begin en slot van enkele hoofdstukken worden algemene ontwikkelingen kort uiteengezet. Van zulke paragrafen (p. 209, 227, 242) had ik er graag meer gelezen. Wat wisten we tot nu toe over het antiquariaat in Nederland, dat wil zeggen: op schrift? De kortste samenvatting is ongetwijfeld te vinden in BibliopolisGa naar voetnoot22 (2003). Omstreeks 1760 ontstaat de antiquarische boekhandel als een zelfstandige tak van handel. Boekhandelsveilingen zijn rond die tijd nog een teken van verramsjen of fondsovername (om faillissementen te voorkomen). De opkomst van de commissiehandel heeft bijgedragen aan het scheiden van de handel in nieuwe en tweedehandse boeken. Vanaf ongeveer 1750 verschijnen aparte catalogi voor antiquarische boeken (met prijzen). De eerste uitsluitend antiquarische handelaar is Pieter van Damme, die zich sinds 1756 in Amsterdam specialiseert in handschriften en incunabelen. Verkoop vindt ook plaats via publieke veilingen, soms betreft dat collecties uit buitenlandse bibliotheken. Contante betaling wordt de regel voor zowel handelaren als particulieren. Ook bij verzamelaars thuis ontstaat een onderscheid tussen kostbare handschriften en bibliofiele edities (de preciosa) en de rest van de collectie. Ruim een eeuw later, rond 1860, is het de tweedehandshandel die opvallend groeit en grote restpartijen verhandelt, zoals de firma Cohen. Daarnaast ziet de negentiende eeuw de opkomst van het wetenschappelijk antiquariaat, met als grondlegger Frederik Muller. In de twintigste eeuw bundelen de antiquaren van bijzondere boeken zich in de al genoemde nvva en groeit de markt voor tweedehands boeken; aan het eind van de eeuw ontstaan internetboekwinkels. Tot zover Bibliopolis: de betreffende paragrafen zijn geschreven door Hannie van Goinga, J. Brouwer, Jos van Heel, Berry Dongelmans en Otto Lankhorst. Over deze ontwikkeling in de praktijk en de mores van handelaren en verzamelaars is ook geschreven door I.H. van Eeghen, E.F. Kossmann, H. de la Fontaine Verwey, L. Kuitert, R. van der Meulen en anderen.Ga naar voetnoot23 Daarbij komen nog de inside stories van antiquaren, waarvan alleen die van Armand Coppens (pseudoniem van W.N. Schors), Anton Gerits en het duo Hans Engberts en René Hesselink een bredere lezerskring hebben bereikt.Ga naar voetnoot24 Over de periode tot en met de achttiende eeuw biedt Buijnsters een gedegen overzicht, waaraan overigens geen nieuw eigen onderzoek ten grondslag ligt. Zijn vraag naar meer onderzoek (p. 22) wordt dus door Buijnsters zelf niet beantwoord. Het perspectief van dit eerste hoofdstuk (p. 19-34), is internationaler dan in de rest van het boek: liefhebbers van oudheden, bibliofiele verzamelaars en ‘onderzoekers van de vaderlandse taal- en letterkunde’ - de drie typen verzamelaars die Buijnsters onderscheidt voor | |
[pagina 202]
| |
deze periode - opereren binnen Europese netwerken, net als de eerste handelaren. Eén verzamelaar en twee handelaren worden enigszins uitgebreid behandeld (Lelong; De Hondt en Van Damme). In het portret van Pieter van Damme (1727-1806) zet Buijnsters een vraagteken bij zijn beroep van ‘antiquaar’, omdat Van Damme meer interesse ontwikkelde voor munten en penningen dan voor handschriften en boeken, en hij nimmer een winkel bezat, maar eerder optrad als gentleman-handelaar (p. 30). Aan de negentiende eeuw besteedt Buijnsters, zoals gezegd, negentig pagina's (p. 35-123) en ook op dit terrein rapporteert hij op heldere wijze uit eerder onderzoek, hier aangevuld met gegevens uit obscure publicaties. Voor dit hoofdstuk baseert hij zich bovendien op eigen onderzoek en verstrekt hij gegevens die zijn opgespoord in bevolkingsregisters en bedrijfsarchieven: biografische gegevens, adressen met huisnummers, vennootschapsakten, bijnamen, beroepen van voorouders en dergelijke. Een ander deel van de gegevens is ontleend aan antiquariaats- en veilingcatalogi. Voordat Frederik Muller in de negentiende eeuw het antiquariaat in Nederland opstuwde, vertegenwoordigden handelaars als Groebe, Radink, Jacob en de familie Bom het opportunisme en de tragiek van het lot. De meesten handelden in alles wat geld opbracht, Groebe en Jacob speelden een meer betrokken rol door hun liefde voor de bibliografie of door hun bibliomanie, die bij Frederik Muller culmineerde in de vorming van het wetenschappelijk antiquariaat (geneeskunde, topografie, enzovoort). Daartegenover stelt Buijnsters het zogeheten bibliofiele antiquariaat, waarbij de esthetische kenmerken van het boek (druk, illustratie, papier, band) worden beoordeeld en niet in de eerste plaats de informatie die het boek in tekst en beeld kan bieden. De definitie van Herman de la Fontaine Verwey (‘le livre vu et le livre lu’, het bekeken en het gelezen boek) lijkt Buijnsters met instemming te citeren (p. 53) in een paragraaf die over de huidige tijd gaat in plaats van over de negentiende eeuw. In werkelijkheid is het onderscheid er eerder een tussen verzamelaars van het oude en die van het moderne boek, bijvoorbeeld het oude kinderboek tegenover moderne handschriften. Beide typen verzamelaars hebben soms de neiging het gekochte ongelezen te laten, beide schaffen ook aan om sentimentele of emotionele redenen, als het niet om gerationaliseerde overwegingen gaat (het ‘completeren’ van een collectie, het jagen op varianten en unica, het nut van de aanschaf voor een publicatie erover). Het is jammer dat de kant van de verzamelaar niet uitvoeriger in beeld komt bij Buijnsters, omdat de handel nu eenmaal vaak de mode van de verzamelaar direct volgt, zoals dat trouwens andersom ook gebeurt. Het wetenschappelijk antiquariaat van Muller is bepalend geweest voor de tijd: hij legde de kennis van zijn antiquariaat vast op bibliografische kaarten, koos voor een systematische ordening van zijn catalogi, bij veilingen stelde hij een vraagprijs in voor de antiquarische boeken, zijn oriëntatie was internationaal en hij voegde losse stukken bijeen volgens goed verkoopbare thema's. In het portret van Mullers firma maakt Buijnsters gebruik van de veiling- en antiquariaatscatalogi in openbare collecties.Ga naar voetnoot25 | |
[pagina 203]
| |
In deze hoofdstukken (2-11) komen de negentiende-eeuwse persoonlijkheden en ontwikkelingen op levendige wijze uit de verf. Buijnsters heeft een goed oog voor pakkende en ‘zinloze’ details (Groebe bijvoorbeeld was ‘korte tijd erwtenverkoper op de weekmarkt’, p. 37) en somt vaak belangrijke boekveilingen of catalogi op om snel een concrete indruk van de activiteiten te verstrekken. Met hoofdstukken over de bedrijven van Frederik Muller, diens opvolger Scheltema en de firma van R.W.P. de Vries geeft hij een beeld van de Amsterdamse antiquarenwereld. Parallelle ontwikkelingen in andere steden bewaart hij voor latere hoofdstukken, zoals 6, over Den Haag (Nijhoff en Van Stockum), 7 over Utrecht en 8 over Arnhem. Ook de hoofdstukken 9 en 10 lijken meer thematisch van opzet, met hun aandacht voor de boekenmarkten en ‘boekenjoden’ (hoofdstuk 9) en de ‘prijsbrekers’ Koster, Cohen en Bolle (hoofdstuk 10), maar bieden binnen deze context chronologische bedrijfskronieken. Curieus is dat Buijnsters daarbij soms het chronologische verband loslaat en gegevens verstrekt over de twintigste eeuw: bij de markthandel besteedt hij bijna een pagina aan de situatie anno 2003 en noemt hij Molenaar, Van Maanen en Gaemers (p. 114), zoals hij bij de ramsjhandel evenmin zomaar vooruit wijst, maar een miniportret van firma Steven Sterk geeft (p. 123). Deze handelaren blijven verder in het boek ongenoemd. Wie ze als fenomeen bij de twintigste eeuw denkt te vinden, komt bedrogen uit. Al met al krijgt de lezer 31 profielen van negentiende-eeuwse firma's en antiquaren voorgeschoteld, naast drie van negentiende-eeuwse verzamelaars (Leendertz, Meulman, Waller). Verzamelen wordt zelden een familietraditie, maar net als drukkers en uitgevers vormen antiquaren juist vaak familiebedrijven (De Bom, Blok, Lobo), hoewel die eerder aan de onderkant van de markt opereren. Waar de financiële belangen groot zijn, gaat het bedrijf vaak in andere, professionele handen over (Nijhoff, Van Stockum). Buijnsters laat, zoals gezegd, deze bedrijfseconomische factoren grotendeels buiten beschouwing. De praktijk van het negentiende-eeuwse veilingwezen komt wel eens ter sprake in memoires, maar die van het antiquariaat blijft in de regel een duistere zaak. Conclusies worden onder andere getrokken uit gepubliceerde catalogi, maar er zijn weinig getuigenissen van de dagelijkse praktijk in een winkel of veilinghuis. Soms kan Buijnsters de situatie samenvatten, zoals die van de Arnhemse familie Gouda Quint: ‘Alles ging heel gezapig. Wie een veilingnota niet betaalde, kreeg éénmaal een aanmaning, daarna werd de vordering in het kasboek laconiek doorgestreept. En van een etalage in zijn deftige zaak wilde Steven Gouda Quint ook niet weten’ (p. 99). Een andere keer zou je meer details of commentaar wensen. Bij de veilingen van Van Stockum, in een zaal bij de Gevangenpoort (‘de oude bibliotheek der Prinsen van Oranje’) was het een gezellig onderonsje: ‘Verwoert, de assistent der Koninklijke Bibliotheek, hielp achter de tafel’ (p. 83). Deze nevenactiviteit van een kb-functionaris maakt nieuwsgierig naar de praktijken elders en ook naar voor kb'ers destijds geldende opvattingen: waarom deed L.J. Verwoert dat eigenlijk?Ga naar voetnoot26 Ongetwijfeld voor een paar centen... | |
[pagina 204]
| |
De verzameldrift van de kb en van andere institutionele bibliotheken in de negentiende eeuw komt bij Buijnsters niet ter sprake. | |
De twintigste eeuw: ‘Ik roddel niet want hij zei het zelf’Het merendeel van Buijnsters' boek is gewijd aan de twintigste eeuw: een portrettengalerij van elf verzamelaars, acht veilinghuizen en zestig personen of firma's.Ga naar voetnoot27 De artikelen over firma's zijn soms opgedeeld in meerdere stukken voor de vooroorlogse en naoorlogse situaties.Ga naar voetnoot28 Dat gebeurt ook met de beschouwing over bibliofiele genootschappen (p. 125-128 en p. 395-396). Is aan het einde van de twintigste eeuw wel een bloei op dit terrein waar te nemen, begin twintigste eeuw kan Buijnsters alleen speculeren over het gebrek aan manifestaties door verzamelaars: Duitsland, Frankrijk en België kenden wel verenigingen. Buijnsters laat hier een belangrijk aspect van de bibliofiele wereld buiten beschouwing: vanaf circa 1890 vonden verschillende boekententoonstellingen plaats waaraan verzamelaars hun werken leenden.Ga naar voetnoot29 In de twintigste eeuw ontwikkelt het antiquariaat zich in de breedte: antiquaren gaan samenwerken in verenigingen, op gezamenlijke adressen, beurzen en markten, uiteindelijk ook op internet. Het aantal veilinghuizen neemt toe en de particuliere verzamelaar weet zijn weg daarheen vanaf de jaren tachtig te vinden. Het aantal antiquaren wisselt met de economische ontwikkelingen.Ga naar voetnoot30 Hoewel begin twintigste eeuw de deftigheid van het vak verdwijnt, het Latijn in de winkels minder frequent klinkt en de voertaal in catalogi van Frans en Duits overschakelt op Engels, eindigt de negentiende eeuw van het antiquariaat in wezen pas met de komst van uit Duitsland gevluchte (joodse) antiquaren, de crisis en de Tweede Wereldoorlog. Oude firma's, zoals Muller en Nijhoff, sterven een langzame dood. Buijnsters beschrijft bedrijven in Amsterdam, Den Haag, Leiden, Utrecht en Nijmegen/Arnhem. De geldontwaarding in Duitsland heeft gedurende de jaren twintig voor Nederlandse handelaren eigenlijk alleen voordelen (p. 169-170), de beursval van 1929 echter treft hen in het hart: er ontstaan betalingsproblemen en juist in die tijd neemt Hertzberger het initiatief voor de nvva. De thematische stukken, zoals dat over de oorlog, zijn overtuigender dan de portretten, die gebaseerd zijn op interviews en op jarenlang bijeen gesprokkelde informatie. De portretten zijn levendig en voorzien van pakkende details, zoals over Burgersdijk & Niermans: ‘het enige Nederlandse veilinghuis dat zijn verkopingen nog altijd houdt op dezelfde plek, in dezelfde zaal met dezelfde aankleding’ (p. 154). Ook zijn er Reviaanszinloze details, bijvoorbeeld, wat Nijhoff en Muller gemeen hadden (‘een stijf been’, | |
[pagina 205]
| |
p. 154). Deze hoofdstukken zijn geschreven in een lossere stijl en vormen een persoonlijke impressie van het antiquariaat.Ga naar voetnoot31 Buijnsters verdedigt zichzelf bij voorbaat (‘Ik roddel niet want hij zei het zelf’)Ga naar voetnoot32, maar gebabbel ligt zoals in een persoonlijke brief op de loer.Ga naar voetnoot33 Niettemin zijn deze verrassende en welingelichte portretten met vaart geschreven en voornamelijk gebaseerd op eigen onderzoek, al is sommige informatie al opgetekend in Offeren aan Mercurius en Minerva (dat geldt sterker nog voor de oudere generatie handelaren en de oprichting van de nvva). Het genuanceerde verhaal over de Tweede Wereldoorlog is opgezet als kroniek en niet als portrettengalerij en strekt zich met de nasleep met pogingen tot rechtsherstel van joodse antiquaren uit over twee hoofdstukken (p. 189-222). Voor deze periode heeft Buijnsters veel bronnen gevonden in de archieven. Het is het sterkste hoofdstuk in dit boek, mede doordat Buijnsters zich er nadrukkelijker als wetenschapper dan als verzamelaar manifesteert.Ga naar voetnoot34 In de jaren zestig is de buitenlandse invloed opnieuw doorslaggevend: het Duitse Wirtschaftswunder en de Amerikaanse overvloed aan universiteitsbibliotheken stimuleren niet alleen getalsmatig de verkoop, maar veranderen definitief de oriëntatie van de handel in een internationale (p. 227, 275). Er ontstaan nieuwe gespecialiseerde antiquariaten als Knuf (boekwetenschap), Schuhmacher (Nederlandse literatuur) en Gerits (geschiedenis, economie, enzovoort) in Amsterdam, maar ook ver daarbuiten, zoals Junk in Lochem (natuurwetenschappen) en Rosenthal in Hilversum, later Leidschendam (incunabelen).Ga naar voetnoot35 In 1963 werken 26 van de 51 leden van de nvva in Amsterdam: Buijnsters besteedt er vijftig pagina's aan, maar vergeet niet antiquariaten in Noord-Brabant en | |
[pagina 206]
| |
Figuur 3. Vijftien antiquaren poseren als boekensteun (1963), v l n r.- Max Elte, Max Israel, Anton Gerits, Magdalene Sothmann, Jan de Slegte Jr, Hans Marcus [boven], Kees van der Peet, Simon Engering (geknield], Henk Pfann Jr., Egbert Bonset, Bob de Graaf, Nico Israel, Delo van Gendt, Frits Knuf en Frits van der Wal
Friesland te beschrijven. Aan veilinghuizen is een apart hoofdstuk gewijd (p. 307-340), een paragraaf behandelt nieuwe fenomenen als boekenmarkten en boekensteden (p. 341-344). De jaren zeventig, met de opkomst van Swertz en Hesselink, worden in kaart gebracht met (soms intieme) portretten van succesvolle én minder succesvolle handelaren. De jaren tachtig tonen een enorme opbloei, gevolgd door een neergang in de jaren negentig: er is minder aanbod van oud materiaal en weinig groei in de aandacht voor het moderne boek, winkelhuren stijgen, interne problemen in de nvva tekenen het antiquarische veld waarin vooroorlogs leiderschap van ‘heren’ is vervangen door individualisten die minder cohesie en hiërarchie vertonen. Uiteindelijk veroorzaakt internet een ‘uitholling’ van het vak (p. 369). Deze neergang wordt volgens Buijnsters op ironische wijze begeleid door een opbloei van de bibliofiele genootschappen en de Nederlandse boekwetenschap, maar die zijn eerder opgekomen dankzij buitenlandse inspiratie en houden eigenlijk geen verband met de ontwikkelingen in het antiquariaatswezen.Ga naar voetnoot36 De ontwikkelingen gedurende de twintigste eeuw zijn in Groot-Brittannië misschien niet eens zoveel anders dan in Nederland, zij het dat de handel in een groter gebied afhankelijker is van technische innovaties. Dankzij de spoorwegen en de posterijen groeit de antiquarische handel, niet alleen in Londen waar van oudsher de meeste firma's gevestigd zijn, maar tot diep in de provincie. Na de Eerste Wereldoorlog breekt een tijd van voorspoed aan: ‘money was plentiful, rare books were collected by wealthy | |
[pagina 207]
| |
people, wages and rents were still comparatively low and country house libraries were being sold off’.Ga naar voetnoot37 De depressie brengt die groei tot staan, de oorlog berooft veel firma's van hun jongere personeel en de bombardementen op Londen vernietigen grote voorraden. De jaren vijftig en zestig worden nieuwe gouden tijden, dankzij de vraag naar boeken door bibliotheken (vooral vanuit Amerika), en de provincie voorziet Londen van een constante, goedkope aanvoer van waren. De Sheppard's dealers in books (vanaf 1951) zorgt voor een omgekeerde toevloed van kopers naar de provinciale antiquariaten.Ga naar voetnoot38 De veilinghuizen floreren dankzij recordbrekende prijzen. Het laatste kwart van de eeuw wordt echter gekenmerkt door achteruitgang, vooral door stijgende huren en personeelskosten. Net als in Nederland verdwijnen de winkels uit de middelgrote plaatsen en vindt een concentratie plaats in speciale boekensteden (Hay-on-Wye vanaf de jaren zestig). Beurzen brengen het ‘gesloten antiquariaat’ in contact met nieuwe klanten en ook veilinghuizen bespelen een breder publiek. De handelswaar verandert eveneens: gewone zeventiende- en achttiende-eeuwse boeken en theologie boeten aan interesse in, topografie en plaatwerken (vooral met gekleurde platen) stijgen in aanzien. ‘As the century drew to a close, the two most notable fields in demand were modern first editions and children's books.’Ga naar voetnoot39 In Nederland zijn dat in de eerste plaats kinderboeken en topstukken (incunabelen, plaatwerken). | |
Internet, ethiek, en andere kwestiesDe gevolgen van internet voor de handel zijn onderwerp van Buijnsters' slothoofdstuk. Andere verkoopmethoden doen hun intrede: websites, gemeenschappelijke databases en e-maillijsten, en vooral de laatste twee hebben succes. Het klantenbestand van firma's verandert drastisch: de oude kenners verdwijnen, eenmalige klanten duiken op. Een neveneffect van internet is enerzijds dat prijzen op elkaar worden afgestemd (en dat mindere boeken de prijs krijgen van het beste exemplaar) en anderzijds dat zeer uiteenlopende prijzen voor eenzelfde boek worden gevraagd, afhankelijk van de expertise en overheadkosten. Ook signaleren antiquaren dat goede beschrijvingen van boeken worden overgeschreven door amateurs en dat de onderlinge handel afneemt. De kant van de bibliofiel wordt in dit hoofdstuk genegeerd, vandaar dat het vooral in mineur is gesteld, alsof de kennis, hartstocht en handelsgeest van weleer in rook zijn opgegaan. Het verdwijnen van de kleinere winkels stemt Buijnsters droevig; daarin betoont hij zich een gepassioneerd ‘boekensneuper’, maar hij beseft natuurlijk dat dit hoofdstuk over de recente geschiedenis het minst zekere is (‘het onzekere heden’ is de titel). Een beschrijving van het heden leunt sterk op voorspellingen en die zijn vaak bedrieglijk: in 1989 schreef Gert Jan Hemmink bijvoorbeeld: ‘de wildgroei in het antiquariaat is ook voorbij’, terwijl die toen nog in alle kracht dankzij internet moest losbarsten.Ga naar voetnoot40 Ook in Out | |
[pagina 208]
| |
of print & into profit wordt aandacht besteed aan de opkomst van internet, in een compacte paragraaf waarin dezelfde conclusies worden getrokken als door Buijnsters: ‘The internet's effect on the retail trade has been, on balance, negative so far’.Ga naar voetnoot41 Er zijn ook positieve geluiden: het internet ‘has allowed booksellers to describe more items at greater length (often with digital images of the item in question) but lower cost than in a paper catalogue and to reach an international audience’, waarbij overigens betrouwbaarheid van betalingswijze en van de beschrijvingen zelf de klant kunnen hinderen.Ga naar voetnoot42 Deze waarneming wordt door H.R. Woudhuysen gedaan in een van de interessantste hoofdstukken in Out of print & into profit, over bibliografische beschrijvingen en over de ontwikkelingen in indeling, uiterlijk en distributie van catalogi (p. 123-156). Buijnsters geeft zo'n overzicht helaas niet, hoewel hij er hier en daar wel aan refereert.Ga naar voetnoot43 In een ander hoofdstuk in Out of print & into profit worden de voordelen van internet voor de verzamelaar opgesomd: ‘He can search the trade world-wide, coding his search words to locate what is needed, leaving wants lists on some sites, and enjoying more general searches on Addall.’Ga naar voetnoot44 De behoefte te browsen en boeken te bekijken wordt daarbij op beurzen en markten bevredigd. Figuur 4. Vooromslag van G. Mandelbrote, Out of print & into profit
| |
[pagina 209]
| |
Enkele portretten door Buijnsters besteden aandacht aan de manier waarop boeken aan klanten worden gekoppeld. Nico Israël was er volgens Buijnsters een meester in, hij hield een goed verkoopverhaal. Ook het lot van onverkochte boeken na een veiling wordt kort aangestipt (p. 337). In het gros van de portretten blijven de dagelijkse praktijk van het bedrijf en de financieel-economische ontwikkelingen echter buiten beeld [met uitzondering van de oorlogsperiode, p. 195). Bij affaires worden geen namen genoemd (belastingontduiking, p. 389) en sommige kwesties worden lichtvaardig afgedaan. Zo is er bijvoorbeeld het probleem van de ‘slopers’ of ‘scheurders’, die platenboeken uit elkaar halen om via de losse verkoop van prenten winst te behalen. Een dergelijke handelaar wordt door Buijnsters bijna liefdevol een ‘antiquaar zonder franje’ genoemd (p. 364). Overigens bestaat ook het tegenovergestelde fenomeen: handelaren die boeken ‘completeren’ door in een bibliotheek titelbladen en prenten te laten fotograferen en die in het eigen incomplete exemplaar te plakken. Namaakstofomslagen worden soms in kleurenfotokopie toegevoegd. Ook het verschijnsel van de ‘inkleurden’, die de pecuniaire waarde van een prent verhogen, maar de historische waarde vernietigen, doet Buijnsters vrij laconiek af (p. 368), om de geïnterviewde handelaren niet voor het hoofd te stoten. Het andere grote probleem, de ‘Ring’, wordt door Buijnsters zelfs zo laconiek behandeld, dat het lichtzinnig is in zijn beschuldiging jegens bibliotheken. Bij een ‘ring’ spreken handelaars af niet apart te bieden op een veiling, maar een vertegenwoordiger af te vaardigen die de gewenste boeken koopt. In de regel levert dat een lagere prijs op. Na de veiling worden deze boeken onderling opnieuw geveild en wordt de opbrengst van die tweede veiling onderling verdeeld: ook een handelaar die uiteindelijk geen boek aanschaft kan zo een aanzienlijke winst behalen. Deze handelwijze dupeert de oorspronkelijke inbrengers en veilinghouders. Buijnsters zegt dat het moeilijk is om er iets aan te doen: ‘Te meer omdat ook bibliotheken of instituten soms op die manier samenspannen, al volgt daarop dan geen privaatveiling’ (p. 327). Deze beschuldiging is een ernstige verdraaiing van de feiten. Bibliotheken overleggen met elkaar, maar niet om voor een lagere prijs in te kopen; wel om te voorkomen dat overheidsgeld teloor gaat door tegen elkaar op te bieden, wat in het verleden ongewild gebeurde. De afzonderlijke bibliotheekcollecties worden steeds meer beschouwd als één geheel, de Collectie Nederland. Bibliotheken hebben daarom een ‘meldpunt’ ingeschakeld, dat de belangstelling registreert voor een veiling en overleg tussen bibliotheken over aankopen reguleert.Ga naar voetnoot45 Verder gaat het ‘samenspannen’ niet. Vlak voor een veiling vindt wel eens overleg plaats met handelaren, waarbij de bibliotheek belangstelling voor een boek laat blijken. Dat wordt niet ingegeven door de wens het boek voor een lagere prijs te krijgen, maar door de kennis dat menige handelaar meer kan en wil betalen voor een lot dan een bibliotheek. Er zijn trouwens handelaren die zich niet willen manifesteren als bevorderaars van cultureel erfgoed en bibliotheken tijdens een veiling met plezier overtroeven. In Out of print & into profit besteedt Frank Herrmann negen pagina's aan het fenomeen van de ring, waarmee in Engeland uitzonderlijk hoge bedragen gemoeid waren. Voor sommige veilingen, vooral in de provincie, sloten tachtig handelaren zich aaneen | |
[pagina 210]
| |
tot een ring, die de inbrenger minder dan £ 4000 opbracht voor boeken die bij onderlinge verkoop £ 20.000 opleverden. Dat garandeerde elke deelnemer £ 120, ‘equivalent to an average bookseller assistant's annual salary’.Ga naar voetnoot46 De bronnen voor deze revelaties zijn afkomstig uit de antiquarenkring zelf (onder andere publicaties door het handelarenduo A. & J. Freeman en de eerste vrouwelijke catalograaf bij Sotheby's, Millicent Sowerby). Zulke bronnen zijn er voor Nederland niet. De ethiek staat bij de Antiquarian Booksellers’ Association hoog in het vaandel, vandaar dat Anthony Rota daaraan een hoofdstuk wijdt, in schril contrast dus met de ontspannen manier waarop Buijnsters tegen deze materie aankijkt. De deels op orale geschiedenis gebaseerde rapportage van Buijnsters biedt een prettig leesbare veelheid aan nieuwe details en zal zelf als een bron voor onderzoek gaan fungeren. Zo bedoelt de auteur dit boek: hij heeft gekozen voor een biografische aanpak om het gebrek aan bronnen te overwinnen. Daarbij zullen toekomstige onderzoekers de vele details in zijn verhalen met nieuw archiefonderzoek moeten staven en bijzondere thema's uitwerken: de rol van de vrouw in het antiquariaatswezen en de economische ontwikkelingen (concernvorming, prijsontwikkelingGa naar voetnoot47) bijvoorbeeld. Ook de bundel van Mandelbrote kan als uitgangspunt dienen voor meer gespecialiseerd onderzoekGa naar voetnoot48 en zou een compendium verdragen in de vorm van een biografisch woordenboek van de antiquarische wereld in Engeland. Beide boeken leggen een stevig fundament onder dat toekomstig onderzoek en hebben intussen een grote stap voorwaarts gezet. Het zijn twee in karakter zeer verschillende standaardwerken, die op inventieve wijze de neerslag zijn geworden van pioniersarbeid. Hoewel Mandelbrotes auteurs niet allemaal even elegant schrijven en Buijnsters hier en daar archaïsch uit de hoek komt, maakt de vloeiende stijl van beide werken het lezen ervan tot een groot genoegen, wat van zulke boekwetenschappelijke literatuur maar zelden gezegd kan worden. |
|