Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 14
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frank Huysmans
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
serveerd tegenover een bibliotheek waar gelovigen met communistische geschriften in aanraking zouden kunnen komen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog toonde de cv zich mede onder invloed van Greve tamelijk meegaand met de wensen van de bezetter, uit angst voor de invloed van de nsb die men als het ergere kwaad beschouwde. Hierover zijn later harde noten gekraakt.Ga naar voetnoot2 Na de oorlog keerde de verzuiling terug, ook in de bibliotheekwereld. Pas in de jaren zestig trad met de ontzuiling van de samenleving de dooi in. Het zou uiteindelijk tot 1972 duren eer de openbare, katholieke en protestantse bibliotheekkoepels zouden fuseren tot het Nederlandse Bibliotheek en Lektuur Centrum (nblc), de voorloper van de huidige Vereniging van Openbare Bibliotheken (vob). Ook in Vlaanderen heeft de verzuiling tot in de jaren zeventig zijn stempel kunnen drukken op het openbaar bibliotheekwerk. Daar zorgde een bibliotheekdecreet in 1978 voor de verankering van het openbare karakter van de bibliotheken.Ga naar voetnoot3 Deze beschouwing van de plaats die de openbare bibliotheek innam en nog steeds inneemt in de Nederlandse leescultuur begint in de jaren zeventig. Ten eerste om voornoemde historische reden: pas begin jaren zeventig was er in bibliotheekland sprake van een eenheidsgedachte. De tweede reden is beleidsmatig. Tijdens de regeerperiode van het kabinet-Den Uyl (1973-1977) werd de openbare bibliotheek onderwerp van centraal overheidsbeleid en wetgeving. De openbare bibliotheek werd onderdeel van het adagium ‘spreiding van kennis, inkomen en macht’ dat onder dit kabinet opgeld deed. Een expansie van het openbaar bibliotheekwerk, met de Wet op het Openbaar Bibliotheekwerk van staatssecretaris Wim Meijer (geb. 1939), was het gevolg. Ten derde is er een pragmatische reden: vanaf midden jaren zeventig zijn er gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van het bibliotheekgebruik, het lezen en mediagebruik in het algemeen. Dit stelt ons in staat de rol van de bibliotheek in de ontwikkeling van de Nederlandse leescultuur met cijfers te onderbouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanaf de jaren 1970: expansie van het openbaar bibliotheekwerkAl met al heeft het in Nederland zeventig jaar geduurd vanaf de oprichting van de eerste ‘openbare leeszalen en bibliotheken’ voor de bibliotheek echt ‘openbaar’ werd. Niet alleen de op hun specifieke achterbannen gerichte levensbeschouwelijke bibliotheken waren hiervoor verantwoordelijk. In veel openbare leeszalen was het tot in de jaren zestig niet mogelijk zelf langs de kasten te lopen en een boek te lenen. De bibliothecaris ‘bemiddelde’ tussen de collectie en de leeswensen van de baliebezoekers en oordeelde bij sommige titels of de geestelijke rijpheid van de aanvrager wel voldoende was. Het snelle openbreken van de verzuilde verhoudingen en de emancipatie van het individu in de jaren zestig doorbraken deze bevoogding. Het samengaan van de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillende bibliotheekkoepelverenigingen in 1972 werd min of meer afgedwongen door deze sociaal-culturele omwentelingen. Vervolgens werd in 1975 de Wet op het Openbaar Bibliotheekwerk aangenomen. Ook deze wet kan achteraf worden gezien als een fraai staaltje ontzuiling: voorbereid in de jaren zestig door kvp-minister Marga Klompé (1912-1986), voortontwikkeld door de liberaal Henk Vonhoff (geb. 1931) en uiteindelijk ingediend en in de Kamer verdedigd door de reeds genoemde PvdA-staatssecretaris Wim Meijer.Ga naar voetnoot4 De bibliotheekwet verplichtte gemeenten ertoe een openbare bibliotheekvoorziening in het leven te roepen, een voorbeeld dat drie jaar later in Vlaanderen werd gevolgd. Gemeenten met minder dan 30.000 inwoners werden gedwongen samen te werken met de sinds 1961 door het Rijk gefinancierde Provinciale Bibliotheekcentrales (PBC's). Een expansie van de bibliotheekvoorzieningen tot begin jaren negentig was het gevolg, zowel in termen van vestigingen, collecties als het aantal ingeschreven gebruikers (tabel 1). Het hoogtepunt in het aantal leden en uitleningen lag in Nederland in de periode 1991-1995. Ter vergelijking: in Vlaanderen stijgen het aantal leners en de aantallen boeken nog altijd. Ook daar laten recente jaren echter een daling zien in de uitlening van gedrukte media. Al bij de invoering van de Nederlandse Bibliotheekwet was duidelijk dat deze geen lang leven beschoren zou zijn. Nog in de jaren zeventig kwam de idee naar voren de bibliotheken onderdeel te maken van het welzijnswerk, dat als geheel gedecentraliseerd zou worden naar de lagere overheidsniveaus van provincies en gemeenten. Daarnaast liet de economische recessie aan het begin van de jaren tachtig de openbare bibliotheken ook niet ongemoeid. Met name vanaf 1984 werden de subsidies drastisch teruggeschroefd.Ga naar voetnoot5 Per 1 januari 1987 werd het openbaar bibliotheekwerk onder de Welzijnswet gebracht. Gemeenten en provincies waren nu verantwoordelijk voor de bibliotheekvoorzieningen op lokaal niveau. De verplichting voor kleine gemeenten om met de provinciale bibliotheekcentrale samen te werken kwam te vervallen, al bleef die samenwerking in de praktijk vaak wel overeind. Tabel 1 laat zien dat dit decentralisatieproces tot midden jaren negentig geen negatieve consequenties had voor de bibliotheekvoorziening en de lidmaatschapsaantallen. Het aantal vestigingen en de collecties bleven op niveau, terwijl het aantal volwassen leden nog steeg. Wel daalde het aantal uitleningen al licht. Vanaf 1995 zette op alle niveaus een daling in. Het meest onder druk stonden ledentallen onder volwassenen en - mogelijk als gevolg daarvan - de boekencollecties voor deze categorie. Een factor die hierin meespeelde was de invoering van het leenrecht in 1996/1997. Bibliotheken droegen voortaan per uitgeleend werk een bedrag af aan een speciaal hiervoor in het leven geroepen stichting. Deze Stichting Leenrecht sluisde de afgedragen gelden door naar de auteurs. Om de begroting sluitend te maken, berekenden veel bibliotheken deze gelden door in de lidmaatschapstarieven of besloten ze tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1: Kerncijfers van het openbaar bibliotheekwerk in Nederland en Vlaanderen, 1979-2003Ga naar voetnoot6 *in 2000 een heffing van een bedrag per geleend boek. Hoewel de kostenstijging ongetwijfeld heeft bijgedragen aan de daling van het ledental onder volwassenen, is het zeker niet de enige factor. Belangrijker is de al veel langer zichtbare trend dat Nederlanders minder lezen dan voorheen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De context: trends in lezen en lenenCijfers over ontlezingDe statistieken van het openbaar bibliotheekwerk weerspiegelen een groei in de jaren zeventig en (begin) tachtig, en daarna een geleidelijke neergang die de laatste jaren lijkt te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versnellen. De daling in het bibliotheekgebruik sinds midden jaren negentig weerspiegelt echter ook een maatschappijbrede trend die sinds de jaren zeventig (en eigenlijk al langer) waarneembaar is: die van de ontlezing.Ga naar voetnoot7 Hoewel die term beter vermeden kan worden omdat hij veel misverstanden oproeptGa naar voetnoot8 - bijvoorbeeld dat er in de toekomst helemaal niet meer gelezen zal worden - geeft hij wel goed aan wat de trend is in het lezen in Nederland, althans wat gedrukte media betreft. Verschillende periodiek herhaalde onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) laten zien dat de frequentie waarmee boeken gelezen worden op zijn laatst sinds de jaren tachtig afneemt (figuur 1). Figuur 1: Trend in het percentage boekenlezers van 12 jaar en ouderGa naar voetnoot9
De bovenste lijn in figuur 1 geeft aan hoeveel procent van de Nederlanders vanaf 12 jaar meldt in de afgelopen maand een boek te hebben gelezen. Deze gegevens komen uit het zogenaamde Aanvullend Voorzieningengebruikonderzoek (avo) van het scp. Dit is een vragenlijstonderzoek dat elke vier jaar bij een steekproef van ruim 13.000 respondenten wordt afgenomen. De onderste lijn geeft overeenkomstige percentages, maar dan voor het lezen van boeken in de afgelopen week. Deze gegevens zijn afkomstig uit het Tijdsbestedingsonderzoek (tbo) van het scp. In dit onderzoek, dat sinds 1975 elke vijf jaar wordt herhaald, houdt een steekproef van ruim 2000 mensen gedurende een week in oktober alle bezigheden bij in een tijdsbestedingsdagboek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee meetmethoden laten samen zien dat de frequentie waarmee mensen boeken lezen afneemt. Dit geldt zowel voor het lezen van boeken in de vrije tijd (zoals gemeten in het tbo) als het lezen van boeken überhaupt (avo). Enerzijds zijn er steeds minder wekelijkse boekenlezers, anderzijds daalt ook het contingent mensen dat eens per maand aan een boek toekomt. Wekelijkse lezers worden maandelijkse lezers en laatstgenoemden worden ‘kwartaallezers’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daalt het lezen wel echt?Op het scp-onderzoek is in het verleden geregeld kritiek geuit. De enquêtecijfers zouden niet in overeenstemming zijn met trends in de boekenverkoop, aangezien het met die verkoop wel degelijk goed gaat. Inderdaad hebben boekverkopers en uitgevers de laatste jaren niet te klagen over hun omzetcijfers. Toch betekent dit niet dat de scp-cijfers niet kloppen. Voorzover de scp-gegevens rechtstreeks te vergelijken zijn met tellingen uit de boek- en bibliotheekbranches, wijzen ze in dezelfde richting. Zo is de boekverkoop in het laatste kwart van de twintigste eeuw wel degelijk gedaald, al zorgde de economische conjunctuur voor de nodige oplevingen en dalingen.Ga naar voetnoot10 De uitleenstatistieken in tabel 1, gebaseerd op tellingen aan de uitgangspoorten van de bibliotheken, geven aan dat ook het lenen op de terugtocht is. Een analyse van het leen- en koopgedrag biedt enige verduidelijking (zie figuur 2). Figuur 2: Boeken lezen en kopen naar lidmaatschap van openbare bibliotheek, bevolking van 6 jaar en ouderGa naar voetnoot11
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enerzijds daalt de leesfrequentie zowel onder bibliotheekleden als onder niet-leden - waarbij de leesfrequentie van de leden uiteraard een stuk hoger ligt. Anderzijds is er de laatste jaren een licht stijgende tendens onder leden én niet-leden om boeken voor eigen gebruik te kopen. Bibliotheekleden zijn, in tegenstelling tot wat men misschien zou verwachten, grotere boekenkopers dan niet-leden. In 2003 gaf zo'n 65 procent van de bibliotheekleden aan wel eens een boek voor eigen gebruik te kopen, tegenover een kleine 50 procent van de niet-leden. Men leest minder boeken, maar koopt ze vaker: vandaar dat uitgevers en boekverkopers onder de daling in het boeken lezen minder te lijden hebben gehad. Die daling in het lezen is daarbij niet voorbehouden aan boeken alleen, noch aan bepaalde bevolkingsgroepen. Over de gehele linie lopen de lees- en uitleenfrequenties terug. De verschillen tussen de groepen blijven daarbij wel stabiel. Zo besteden vrouwen al sinds de eerste scp-metingen meer tijd aan boeken en tijdschriften dan mannen. Mannen lezen daarentegen wat langer de krant. Naar opleidingsniveau zijn de verschillen wel kleiner geworden. Anno 2005 besteden lager opgeleiden (maximaal vmbo-niveau) 4,0 uur per week aan gedrukte media, tegen 3,3 uur voor middelbaar en 4,2 uur voor hoger opgeleiden (minimaal hbo-niveau). Daarbij moet wel bedacht worden dat de groeiende groep ouderen, die over relatief veel vrije tijd beschikken, in de groep lager opgeleiden is oververtegenwoordigd. Een zuiverder beeld van de ontwikkelingen sinds 1975 geeft een analyse waarbij rekening is gehouden met dergelijke ‘doorkruisende effecten’ (zie figuur 3). Figuur 3: Lezen van gedrukte media: waarden gecorrigeerd voor wederzijdse doorkruisende effecten, bevolking van 12 jaar en ouder, 1975-2005 (in uren per week)Ga naar voetnoot12
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De figuur laat zien dat Nederlanders vanaf 12 jaar in de periode 1975-2005 gemiddeld 4,9 uur per week hebben gelezen. De gegevens voor de jaren 1975 tot en met 2005 geven aan dat, na statistische controle voor veranderingen in de bevolkingssamenstelling naar sekse, leeftijd en opleidingsniveau, de leestijd in dertig jaar ongeveer is gehalveerd. Deze statistische controle is zinvol, omdat de gemiddelde Nederlander anno 2005 ouder is en hoger opgeleid dan dertig jaar eerder. Door deze verschillen constant te houden, wordt de ‘netto’ teruggang zichtbaar. Figuur 3 laat ook zien dat mannen qua leestijd nauwelijks voor vrouwen onderdoen. Aanzienlijke verschillen zijn er wel naar leeftijd. Vijfenzestigplussers besteden (opnieuw na statistische controle voor meetjaar, sekse en opleiding) drie keer zo veel tijd aan gedrukte media als tieners. Jongvolwassenen (20-34 jaar) besteden maar weinig méér tijd aan boeken, kranten, tijdschriften en gratis drukwerk dan de jeugd. De cijfers voor de opleidingsniveaus laten zien dat er door hoger opgeleiden wel degelijk meer wordt gelezen dan door middelbaar en lager opgeleiden wanneer eenmaal is gecontroleerd op doorkruisende invloeden, hier met name die van de vergrijzing. Hoger opgeleiden lezen één uur per week meer dan middelbaar opgeleiden, en zij weer één uur meer dan lager opgeleiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generatiegewijze verandering: opgroeien met nieuwe mediaDe sleutel tot een goed begrip van wat er met het lezen in Nederland aan de hand is, ligt in de leeftijdsverschillen. Men zou op basis van de getoonde cijfers kunnen denken dat jongeren vanzelf meer tijd aan lezen zullen gaan besteden als ze ouder worden. Dat is echter niet het geval, integendeel. Het blijkt dat achter de leeftijdsverschillen een generatiemechanisme schuilgaat. Elke nieuwe generatie stapt op een lager deelnameniveau van lezen in en gaat met het ouder worden niet méér lezen. In jongste generaties vindt daarbovenop nog een daling plaats met het ouder worden die in recente jaren samengaat met de grote populariteit van computers (games) en internet. Het genoemde mechanisme kan in beeld worden gebracht door het leesgedrag van generaties - hier geoperationaliseerd als een groep mensen die in eenzelfde periode is geboren - door de jaren te volgen, zoals met lezers geboren tussen 1940 en 1949. Bij de eerste meting van het tijdsbestedingsonderzoek waren zij 26-35 jaar oud. Bij de tweede meting in 1980 waren hun leeftijden opgelopen tot 31-40 jaar. Bij de laatste meting in 2005 waren zij in de laatste jaren van hun arbeidscarrière (56-65 jaar). Hoewel het in de afzonderlijke meetjaren steeds om een andere groep respondenten ging,Ga naar voetnoot13 wordt zo toch zicht verkregen op het veranderende leesgedrag van een ouder wordende generatie. Met wat andere leeftijds- en cohortgrenzen dan in dit voorbeeld ziet het beeld er anders uit (zie tabel 2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NB: door een verandering in meetmethode zijn de resultaten in het meetjaar 2005 (de gecursiveerde, meest rechtse getallen in de rijen voor de cohorten 1934-1943 en later) kunstmatig hoger dan voor eerdere jaren. De tabel laat een duidelijke ‘waterscheiding’ zien tussen degenen die voor of in de beginjaren van de Tweede Wereldoorlog zijn geboren en zij die later op de wereld kwamen. In de eerdere generaties loopt de leestijd met het klimmen der leeftijd wat op. Vooral na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd komt men meer aan lezen toe. Bij de generatie van tijdens of net na de oorlog (1944-1953) blijft de leestijd min of meer stabiel op iets meer dan vijf uur per week. Daarmee neemt ze een tussenpositie in, want in de jongere cohorten loopt de aan gedrukte media bestede tijd met het ouder worden wat terug. Als nu in tabel 2 de getallen van boven naar beneden worden gevolgd, vergelijkt men de leestijd van de geboortecohorten in telkens dezelfde levensfase. Steeds nemen de leestijden af, een enkele tussentijdse opleving daargelaten. Voor de jeugdjaren (12-21 jaar) van degenen die zijn geboren in de jaren 1954-1963 is duidelijk dat er 4,5 uur per week gelezen werd. Het daaropvolgend cohort las 3,0 uur per week op die leeftijd, het daaropvolgende 1,9 uur en het jongste cohort nog een geflatteerde 1,4 uur per week. Tot aan de leeftijdsgroep 47-56 jaar zijn de dalingen bijzonder sterk. In de kern is dit wat er gebeurt: elke nieuwe generatie begint op een lager niveau van lezen en behoudt dit lagere niveau met het ouder worden. Door datgene wat demografen ‘cohortvervanging’ noemen - oudere, veellezende generaties ‘sterven uit’ en maken plaats voor jongere, weinig lezende generaties - daalt langzaam maar zeker de gemiddelde leestijd van de bevolking als geheel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verklaring voor de teruggang in het lezenHoe komt het dat jonge generaties in hun vrije tijd minder tijd aan lezen besteden? Er zijn ten minste drie oorzaken te noemen. Een eerste verklaring haakt aan bij de veranderingen in het medialandschap. Vervolgens kan men wat breder kijken naar de groei in het vrijetijdsaanbod en naar de gegroeide welstand. De mediageschiedenis heeft laten zien dat bij de opkomst van een krachtig nieuw medium de reeds bestaande media niet verdwijnen. Hooguit specialiseren media zich ten opzichte van het nieuwe medium in datgene waarin ze goed zijn: die functie of functies waarmee ze het nieuwe medium kunnen ‘verslaan’.Ga naar voetnoot15 Het boek, dat een informerende en een amuserende functie vervult, heeft sinds het begin van de twintigste eeuw concurrentie gekregen van achtereenvolgens film, radio en audio, televisie en video/dvd en in recente jaren van de pc met internetverbinding. De aanvaarding van een nieuw medium verloopt anders voor oudere dan voor nieuwe generaties. Volwassenen moeten eraan wennen en zetten hun vertrouwde mediagebruikspatronen niet zomaar opzij. Kinderen daarentegen weten niet beter dan dat het nieuwe medium altijd heeft bestaan. Het is een vanzelfsprekend onderdeel van hun dagelijks leven. De jongeren van nu groeien op in een wereld waarin naast boeken, kranten en tijdschriften veel meer media concurreren om hun aandacht. De meeste van die media vervullen voor hen dezelfde amuserende en informerende functies. Voor hun ouders en grootouders doen ze dat uiteraard ook, maar die blijven de ‘mediamix’ uit hun jeugd langer trouw.Ga naar voetnoot16 De hoeveelheid aan media bestede tijd is sinds 1975 constant gebleven op ongeveer 18-19 uur per week.Ga naar voetnoot17 Zo is het niet meer dan logisch dat in termen van vrije tijd besteed aan mediagebruik de spoeling voor gedrukte media steeds dunner wordt. Ook buiten de media heeft de vrijetijdssector in de afgelopen decennia niet stilgestaan. Het aanbod aan activiteiten en attracties is flink gegroeid en de aandacht ervoor in de media is door marketinginspanningen zichtbaarder geworden. Bovendien heeft de vrijetijdssector zich geprofessionaliseerd. De sector heeft zijn brancheverenigingen, doet periodiek onderzoek naar de invulling van de vrije tijd en vakanties, en kent opleidingen op hbo- en wo-niveau. In de strijd om de vrije tijd is de concurrentie daarmee heviger geworden. Terwijl de hoeveelheid vrije tijd sinds midden jaren zeventig niet is gegroeid en sinds 1995 zelfs wat is gedaald, is de welstand in die periode wel flink toegenomen.Ga naar voetnoot18 Per uur vrije tijd hebben Nederlanders meer geld te besteden. Meer geld, zou men kunnen denken, voor de aanschaf van boeken en het nemen van abonnementen op kranten en tijdschriften. De verruimde financiële situatie vertaalt zich echter eerder in vormen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijetijdsbesteding die men zich voorheen niet, maar nu wel kan veroorloven, zoals vaker en verder op vakantie en uit eten gaan. In het verlengde van het eerste punt kan men stellen dat veel van wat achter het computerscherm plaatsvindt ook met het decoderen van tekstuele informatie te maken heeft. In het tbo van 2005 is specifiek gevraagd naar de tijdsbesteding aan verschillende computeractiviteiten.Ga naar voetnoot19 In hun vrije tijd besteden Nederlanders vanaf twaalf jaar gemiddeld 0,3 uur aan tekstverwerken en andere Office-software, 0,4 uur aan e-mailen, 0,7 uur per week aan msn'en (tieners maar liefst 3,8 uur!), 0,1 uur aan nieuws/online kranten lezen, eveneens 0,1 uur aan telebankieren en -shoppen en 0,4 uur aan gericht zoeken van overige informatie. Als al die tijd zuivere leestijd zou zijn, zou het gaan om 2 uur per week ‘digitaal lezen’ in de vrije tijd. Gedrukte media als boeken, kranten en tijdschriften hebben dus zowel binnen als buiten het medialandschap te maken met een toegenomen concurrentie om de vrije tijd. Daarmee is uiteraard niet alles gezegd over de positie van het lezen binnen de Nederlandse cultuur. De cijfers over de leestijd uit het tbo beperken zich om methodologische redenen tot de vrije tijd en laten niet zien wat er binnen het onderwijs of in de werksituatie gebeurt. Buiten kijf staat daar dat lezen een vaardigheid is zonder welke men in de maatschappij niet volwaardig kan functioneren. Onbestreden is ook de vaststelling dat het een vaardigheid betreft die om regelmatig onderhoud vraagt. Wie in de vrije tijd niet (meer) leest, zal na verloop van tijd meer moeite hebben met schriftelijke informatieoverdracht, zowel actief (schrijven) als passief (lezen). Dit is voor de overheid een belangrijke reden voor het in stand houden van bibliotheken en een leesbevorderingsbeleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De digitale openbare bibliotheek: minder boekenplanken, meer databankenDe ontwikkeling in lidmaatschap en gebruik van de openbare bibliotheek volgt in grote lijnen dat van het lezen in het algemeen. Jongere generaties zijn sterker geneigd hun bibliotheeklidmaatschap niet te verlengen op het moment dat dit geld gaat kosten. In veel gemeenten is dat bij het bereiken van de meerderjarigheid, maar in een flink aantal plaatsen ook al eerder. Deze ontwikkeling is niet los te zien van de snelle verspreiding van digitale media, met name het internet, onder de bevolking sinds midden jaren negentig. De informatie- en educatiefunctie van de bibliotheek heeft er door het wereldwijde, ook buiten werk- en kantoortijden beschikbare netwerk een geduchte concurrent bijgekregen. Naast deze voortschrijdende digitalisering was ook de inefficiënte bestuurlijke organisatie van het bibliotheekwerk eind jaren negentig reden voor de overheid om zich te bezinnen op rol en functie van de openbare bibliotheek in de toekomst.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘stuurgroep herstructurering openbaar bibliotheekwerk’, beter bekend als de commissie-Meijer, kwam in 2000 met het advies Open poort tot kennis. De noodzaak tot vernieuwing die de commissie signaleerde, hing samen met de constatering dat ‘de veranderingen in de omgeving van het bibliotheekwerk sneller gaan dan het huidige stelsel kan bijbenen’.Ga naar voetnoot21 Kern van het proces van bibliotheekvernieuwing, dat sindsdien is ingezet, is de vorming van basisbibliotheken: grotere bestuurlijke eenheden met ieder een verzorgingsgebied van minimaal 35.000 inwoners (maar idealiter minimaal 100.000), en met filialen in verschillende wijken en/of dorpskernen. Deze basisbibliotheken zouden in een netwerkstructuur intensiever moeten samenwerken om de uitdagingen van de snel digitaliserende omgeving aan te kunnen. In een branche-interne richtlijn worden vijf kernfuncties van de (toekomstige) basisbibliotheek genoemd. De bibliotheek zou moeten zijn:
Op deze deelterreinen is de bibliotheekbranche bezig met het opzetten van digitale activiteiten om aan de veranderende mediavoorkeuren van met name jongeren tegemoet te komen. Hoewel het beschikbaar stellen van boeken nog altijd de corebusiness van bibliotheken is, verstaat de branche de signalen over teruglopende uitleengetallen als een teken dat het tijd is het dienstenpakket te verbreden. Aan de kennis- en informatiefunctie wordt bijvoorbeeld inhoud gegeven met de dienst Al@din, een digitale vraagbaak voor iedereen (ook niet-leden). Deze vragen worden via e-mail door ter zake kundige bibliothecarissen in den lande beantwoord. Aan de educatieve functie wordt digitaal inhoud gegeven met de virtuele mediatheek Schoolbieb.nl. Op deze site wordt onderwijsondersteunende informatie aangeboden, gegroepeerd naar onderwijsniveau | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en schoolvak. Eind 2006 is de website Bibliobuzz gelanceerd, waarop per functie en per bibliotheek een overzicht wordt gepresenteerd van alle vernieuwende activiteiten.Ga naar voetnoot23 Op kunst- en cultuurgebied springt vooral de dienstverlening op het gebied van muziek in het oog. De Centrale Discotheek Rotterdam fungeert als landelijk collectieknooppunt voor alle muziekstromingen. Cd's uit ‘Rotterdam’ kunnen via de dienst LeenDirect worden aangevraagd en in de eigen bibliotheek afgeleverd. Daarnaast is de dienst Digileen ontwikkeld. Digitale muziekbestanden kunnen voor één week worden geleend. Via een speciaal programma kunnen muziekbestanden naar de eigen computer worden gedownload, waarvan ze na een week of na 70 keer afspelen weer verdwijnen. De ‘doorlopende leeslijn’ in het onderwijs wordt ondersteund met de websites Leesplein.nl (over kinder- en jeugdboeken) en Literatuurplein.nl (over fictie en non-fictie voor volwassenen). Op die sites is veel informatie te vinden over schrijvers, boeken en literaire stromingen, ter ondersteuning van leesbevorderende activiteiten. Als centrale toegangspoort (portal) tot deze diensten fungeert de website Bibliotheek.nl, waarvan de naam tevens de aanduiding is voor de bibliothecaire digitaliseringsslag zelf. Verder zijn in de bibliotheken zelf, afhankelijk van de licenties, meer of minder databanken voor bibliotheekleden te raadplegen. Zo kan het digitale archief van de landelijke dagbladen, de Krantenbank, worden ingezien. Al met al verandert de openbare bibliotheek van gedaante: er komen meer databanken en minder boekenplanken. Dat laatste moet overigens niet te letterlijk worden genomen. Weliswaar slinken de gezamenlijke boekencollecties (zie tabel 1), maar dit betekent niet dat de beschikbaarheid van titels minder wordt. In het voorjaar van 2007 is de dienst Zoek&Boek gelanceerd. Deze gaat de gezamenlijke collecties in de afzonderlijke bibliotheken ontsluiten. Een voordeel hiervan is dat zeldzame titels of drukken van literatuurhistorisch belang, nu slechts op enkele plekken in het land aanwezig, beschikbaar komen in alle openbare bibliotheken van het land. Een lener in Delfzijl kan een in Vlissingen beschikbare titel daar lokaliseren, aanvragen en binnen enkele dagen in zijn eigen bibliotheek afhalen - en die daar na lezing ook weer retourneren. Als het systeem goed functioneert, zal dit ook de opmaat zijn naar een gezamenlijk, landelijk collectiebeleid van de openbare bibliotheken. De aanbeveling van de commissie-Meijer dat de bibliotheken meer als een netwerk zouden moeten gaan functioneren, lijkt zo langs de weg van innovatie in de kerntaak bewaarheid te worden. Bibliotheekinnovatie vindt echter ook, en misschien wel op een veel fundamenteler niveau, plaats buiten de bibliotheken. Het programma Delicious library, vooralsnog alleen beschikbaar als Apple-software, biedt zijn gebruikers de mogelijkheid hun persoonlijke bibliotheek samen te stellen. Zij hoeven enkel de streepjescodes van hun boeken, cd's, dvd's en games voor hun webcam te houden. De codes worden gescand en de bijbehorende gegevens (afbeelding van de voorkant, biblio-/discografie, titelbeschrijving, recensies) komen via het internet uit de databank van Amazon. Op het scherm verschijnen de items netjes met de voorzijde naar voren op een boekenplank. Uiteraard kent het programma de mogelijkheid te zoeken en selecteren op verschillende velden. Een ten tijde van dit schrijven nog niet beschikbare versie biedt de mogelijkheid een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitleenadministratie bij te houden (wie van mijn vrienden heeft welke boeken, cd's en dvd's geleend?), compleet met registratie van leners en uitleentermijnen. Op het internet is er LibraryThing, www.librarything.com, een site met vergelijkbare mogelijkheden - isbn intikken en alle metadata worden ergens van het net geplukt - plus die van het jezelf vergelijken of contact zoeken met anderen die van dezelfde (of heel andere) boeken houden. Bij de laatste revisie van deze tekst (juni 2007) hadden zich 214.000 boekenliefhebbers, met bijna vijftien miljoen boeken, als gebruikers van de site laten registreren. Het is overigens zeker niet ondenkbaar dat openbare bibliotheken deze ‘markt’ zelf gaan aanboren, omdat juist zij over de grote hoeveelheden metadata beschikken die deze diensten zo aantrekkelijk maken. Wordt de definitie van ‘informatie’ wat ruimer genomen, dan is het fenomeen Web 2.0 uiterst relevant. Deze aanduiding beleefde haar doorbraak als buzzword in 2006, geholpen door het Amerikaanse weekblad Time dat in zijn jaarlijkse traditie ‘you’ uitriep tot ‘Person of the year’. Dankzij de vele blogs en sites als MySpace, YouTube en Flickr waarop gebruikers hun zelfgemaakte teksten, foto's, films en muziek kunnen delen, heeft de wereldwijde informatie-uitwisseling in recente jaren een hoge vlucht genomen. In zekere zin is dit te beschouwen als een uitbreiding van de functionaliteit van de aloude openbare bibliotheek: het vrij toegankelijk maken van informatie en cultuuruitingen. Kenmerkend verschil is uiteraard dat het hier voornamelijk gaat om onofficiële publicaties doordat een groot deel van het gangbare distributienetwerk (in het geval van boeken de uitgeverij en boekhandel, bij muziek de platenmaatschappij en platenwinkel en/of iTunes) buitenspel blijft. Gevolg hiervan is ook dat er zeer veel kaf tussen het te lezen, beluisteren en bekijken koren zit. Voorzover slimme zoekmachines het zoekwerk niet kunnen doen, blijft de wegwijsfunctie van de bibliothecaris bestaan. De digitalisering in en buiten de openbare bibliotheek moet dus zeker niet worden gezien als een bedreiging van haar kerntaak: het collectioneren, catalogiseren en beschikbaar maken van boeken. Digitale content zal niet in de plaats komen van de papieren collectie, het zal er vooral een aanvulling op zijn. Wel zal in de komende decennia de nadruk sterker komen te liggen op de verwerving van digitale informatie en cultuur voor de bibliotheekcollectie. De missie van de openbare bibliotheek - in een unesco-statuut uit 1994 als volgt verwoord: ‘de openbare bibliotheek, de plaatselijke toegangspoort tot kennis, schept een essentiële voorwaarde voor levenslang leren, onafhankelijke besluitvorming en de culturele ontwikkeling van individuen en maatschappelijke groeperingen’ - maakt het noodzakelijk dat zij aansluiting zoekt bij de wijze waarop burgers zich in de werelden van media, cultuur en informatie oriënteren. |
|