Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 14
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Jan Baetens en Dirk de Geest
| |
[pagina 162]
| |
wegwerpliteratuur). Sterker nog, de toenemende invloed van elektronische media heeft zelfs het beeld van de culturele ‘zapper’ aanzienlijk gecompliceerd. Ten slotte zijn er het literaire schrijven en het specifieke statuut van de auteur (zijn profiel, zijn functie, zijn rechten en plichten). In welke mate hebben de nieuwe media de manier van schrijven en publiceren zelf fundamenteel gewijzigd en welke weerslag heeft dat op de identiteit (de functie en het prestige) van een (literair) auteur? Een aantal van deze kwesties is de jongste jaren ook in het Nederlandse taalgebied uitvoerig aan bod gekomen in kranten en tijdschriften. Meer bepaald hebben zowel literair-wetenschappelijke als literaire tijdschriften diverse themanummers gewijd aan deze nieuwe evolutie in het literaire landschap. Zo boog een aantal literatuur- en cultuurwetenschappers zich over de (on)mogelijkheid van digitale literatuur in een symposium van de Vlaamse Vereniging voor Algemene en Vergelijkende LiteratuurwetenschapGa naar voetnoot2 en in het dossier ‘Literatuur en nieuwe media’ van Spiegel der Letteren.Ga naar voetnoot3 Theorie en praktijk van het nieuwe schrijven kwamen eveneens uitgebreid aan bod in themanummers van de literaire bladen Dietsche Warande & BelfortGa naar voetnoot4 en ParmentierGa naar voetnoot5 over ‘Elektronische literatuur’, niet toevallig tijdschriften waarin ruim aandacht besteed wordt aan het zogenoemde postmodernisme en uiteenlopende cross-overexperimenten. Beide tijdschriftnummers combineerden trouwens bij die gelegenheid een klassieke papieren editie met een cd-rom. In deze bijdrage bekijken wij deze evolutie in het licht van een ruimere problematiek, die van de digitalisering van literatuur. In eerste instantie presenteren wij daartoe een aantal meer algemene en principiële beschouwingen. Aansluitend nemen wij enkele representatieve en interessante initiatieven uit het Nederlandse taalgebied nader onder de loep. | |
E-literatuur: een probleem(stelling)Het is onmogelijk het specifieke fenomeen van de e-literatuur los te zien van een bredere reflectie op de digitalisering van de cultuur in het algemeen. Die koppeling van een nieuw tekstbegrip aan een bredere culturele (r)evolutie wordt gekenmerkt door minstens twee duidelijke fasen. De eerste grote beweging hangt samen met het ontstaan van de diverse ‘nieuwe’ elektronische media, en met name met de opkomst en de ongekende populariteit van het internet. De tweede beweging is veel recenter, in die mate zelfs dat de contouren ervan geleidelijk aan pas zichtbaar worden. Hier speelt met name het succes van Web 2.0 - de nieuwste generatie van webapplicaties die vooral bekend is door het populaire YouTube waar videofilmpjes bekeken kunnen worden - een belang- | |
[pagina 163]
| |
rijke rol. Parallel met die technologische fasen in de ontwikkeling focust de eerste beweging nog sterk op de impact van het nieuwe medium in relatie tot de klassieke ingeburgerde literatuur, terwijl de tweede beweging in feite al vertrekt van een vanzelfsprekende, spontane omgang met de nieuwe media. In die zin gaat het hier veel minder om de tegenstelling tussen een elektronische en een gedrukte tekst dan wel om de specifieke mogelijkheden die de nieuwe media bieden om literatuur anders te ervaren. In eerste instantie werden de nieuwe mogelijkheden van de computertechnologie en van het internet vooral gepercipieerd als een heuse hype. Bewonderaars zagen in de opkomende digitalisering een technologische revolutie die enkel te vergelijken viel met de uitvinding van de boekdrukkunst, en deze zou die eeuwenoude traditie op korte termijn vervangen. Tegelijk onderkende men in die evolutie een waar equivalent van de kritische theorie en het poststructuralisme. Deze opvatting werd met verve verwoord in de bestseller Hypertext van George P. Landow.Ga naar voetnoot6 Andere auteurs, zoals Sven Birkerts in zijn The Gutenberg elegies,Ga naar voetnoot7 vertolkten daartegenover een eigentijdse cultuurpessimistische visie door vooral de dreigende ondergang van het traditionele boek te betreuren.Ga naar voetnoot8 Die eerste, nog vrij antagonistische en enigszins overtrokken reacties op het nieuwe medium, werden echter algauw gevolgd door een fase van ‘nuchterheid’. Steeds meer onderzoekers beklemtonen dat digitalisering niet beschouwd moet worden als een volstrekt unieke en radicale revolutie, maar in feite een van de vele schakels vormt in een complex proces van permanente vernieuwing en verandering, dat in feite zo oud is als het boek zelf. De drie centrale breukmomenten van die geschiedenis worden gesitueerd in de renaissance (met de uitvinding van de boekdrukkunst, waardoor de productie en de verspreiding van teksten fundamentele wijzigingen ondergingen), de periode van de industriële revolutie (met de technische ‘registratie’ van beelden, klanken en, via de schrijfmachine, ook teksten), en recent de digitalisering. Deze evolutie wordt uitvoerig geanalyseerd in enkele klassiek geworden overzichtswerken. Naast de reeds vermelde boeken van George Landow en Sven Birkerts, die elk een uitgesproken (en tegengestelde) stem laten horen, verdienen hier allereerst twee andere moderne klassiekers een bijzondere vermelding. Aan de ene kant is er Remediation. Understanding new media van Jay David Bolter en Richard Grusin,Ga naar voetnoot9 een boek dat zich presenteert als een update van Marshall McLuhans legendarische essay Understanding media (1964) en dat, net als de Canadese goeroe maar in een minder deterministisch perspectief, de dynamiek van de media-evolutie beklemtoont, in haar niet te stuiten drang om steeds ‘echtere’, dit wil zeggen steeds realistischer lijkende, media uit te vinden. De digitale tekst is dan ook, in hun ogen, niet alleen een nieuw(er) maar eerst en vooral een ‘beter’, een ‘geremedieerd’ medium. Aan de andere kant legt Lev Manovich, een mediatheoreticus die ook zelf programmeert, in zijn studie The language of new | |
[pagina 164]
| |
mediaGa naar voetnoot10 vooral de nadruk op de continuïteit die volgens hem bestaat tussen de ‘oudere’ media (meer bepaald de film) en de nieuwe digitale cultuur. Speciale aandacht voor zowel het corpus als de geest van de gamecultuur, een subsector van de digitale tekstproductie, treft men bij Espen Aarseth, Cybertext. Perspectives on ergodic literatureGa naar voetnoot11 en Janet H. Muray, Hamlet on the Holodeck. The future of narrative in cyberspace,Ga naar voetnoot12 die beiden een lans breken voor de mogelijkheden van videogames als volwaardig hedendaags alternatief voor het traditionele verhaal. Lezers die op zoek zijn naar een bredere situering van de e-literatuur in het spanningsveld tussen technologie en cultuur, kunnen te rade gaan bij de nuttige reader van Marie-Laure Ryan, Cyberspace textuality. Computer technology and literary theory,Ga naar voetnoot13 en vooral de volumineuze maar duidelijk gestructureerde overzichtspublicatie van Noah Wardrip-Fruin and Nick Montfort, The new media reader,Ga naar voetnoot14 dé solide uitvalsbasis voor wie interesse heeft in het veld. Een specifiek literaire benadering, ten slotte, wordt aangeboden in de bundel van Adelaide Morris en Thomas Swiss, New media poetics. Contexts, technotexts, and theories.Ga naar voetnoot15 Voor wie het onderzoek van nabij volgt, is het echter geen geheim dat heel wat literair-wetenschappelijk onderzoek vandaag wordt ‘afgeleid’ naar studies die men veeleer als cultuurfilosofisch kan omschrijven; belangrijke namen hierbij zijn Katherine Hayles, Charles Bernstein en Joseph Tabbi, waarbij vooral de reeks ‘Electronic Meditations’ van Minnesota up een prominente plaats inneemt. The place to be echter blijft Leonardo On-Line, een vertakking van het mit die zich concentreert op de wisselwerking tussen kunst, technologie en cultuur, en als ‘portal’ onovertroffen is in zijn genre.Ga naar voetnoot16 Bij nader inzien is die toenadering van literatuur en nieuwe informatietechnologie trouwens in meer dan een opzicht een ambivalent fenomeen. Allereerst neemt deze evolutie diverse vormen aan, die lang niet alle even belangwekkend zijn. Zo vormt de digitalisering van bibliotheekcatalogi onmiskenbaar een succesverhaal, terwijl ook de archivering van allerlei documentatie druk wordt geraadpleegd. Het met veel heisa gelanceerde e-book heeft daarentegen in het Nederlandse taalgebied nauwelijks vaste voet aan de grond gekregen, en ook in het buitenland is de impact ervan tot nu toe zeer beperkt. Daarenboven zijn de repercussies van die technologische veranderingen op de ruimere context van de gangbare literatuur allesbehalve duidelijk. Wat verandert er wel en wat niet bij die ‘digitale literatuur’? En, in het verlengde daarvan, wat is de verhouding tussen de met veel bravoure verkondigde revolutie en de concrete resultaten op het vlak van de literatuur? Een reflectie op e-literatuur kan mede daarom niet beperkt blijven tot een louter technologische discussie, maar moet gesitueerd worden in een ruimer cultureel kader. | |
[pagina 165]
| |
In ieder geval heeft de literatuur - en misschien zelfs, algemener, de kunst - door die technologische evoluties een deel van haar moeizaam verworven eigenheid en specificiteit opnieuw verloren. Ze wordt onderdeel van een bredere media- en cultuurgeschiedenis. Deze evolutie is zelfs ingrijpender dan de opheffing van de grenzen tussen een ‘hoge’ en een ‘lage’ literatuur of cultuur, die van fundamenteel belang was tijdens de fase van de industriële revolutie. Het lijkt erop dat ditmaal niet enkel het prestige, maar in laatste instantie de identiteit zelf van literatuur op de helling staat. Het feit dat tegenwoordig tal van literatuurwetenschappers expliciet reflecteren over de ‘dood van de literatuur’ (veertig jaar na de discussies rond de ‘dood van de auteur’) vormt van die problematiek een duidelijke indicatie. De jongste veranderingen in de wereld van de e-communicatie - meer bepaald de overgang van het ‘klassieke’ internet naar het ‘interactieve’ Web 2.0 - hebben in elk geval de discussie rond literatuur in een nieuw daglicht geplaatst. De klemtoon ligt nu minder op de tekst als een apart object en veel sterker op de tekst als ‘ervaring’ en ‘beleving’. Van de elektronische lezer wordt immers verwacht dat hij niet langer een passieve consument is; hij verricht een aantal ‘niet-triviale’ handelingen (met een term van Aarseth), die op zich even centraal zijn als de in oorsprong beschikbare tekstuele in- of output. Samenvattend kan men stellen dat in de eerste fase van de digitalisering de benadering van tekst grotendeels extern-differentieel was. Men ging vooral op zoek naar wat de digitale tekst onderscheidde van, ‘anders’ maakte dan de traditionele gedrukte tekst. In de huidige tweede fase wordt de tekst daarentegen vooral intern-differentieel benaderd. De tekst is voortaan een object dat permanent onderhevig is aan verandering. Sterker nog, precies het proces (het maken en het meemaken) van die intense dynamiek vormt het zwaartepunt van de belangstelling. Bovendien lijkt het vroeger zo cruciale onderscheid tussen het verbale (de ‘echte’ tekst) en het non-verbale (het beeld) zelfs nauwelijks nog van belang. Daarbij dient wel opgemerkt dat deze tweede digitale fase niet enkel gekenmerkt wordt door ‘interactiviteit’ - ook al wordt Web 2.0 steevast als het ‘interactieve’ Web omschreven -, maar vooral door het feit dat ‘iets doen’ met de data op het scherm even belangrijk wordt als de data op zich. | |
E-literatuur: het principeZoals hierboven al werd geargumenteerd gaat het, bij de verschuiving van een ‘print’-cultuur naar een digitale cultuur, wat de literatuur betreft niet om een louter technologische ontwikkeling. Deze overgang (hetzij relatief, hetzij absoluut) wordt doorgaans gekoppeld aan een heel andere kijk op wat een tekst is, en vooral op hoe een tekst functioneert. Dat heeft zijn weerslag op zowel het niveau van de productie als dat van de receptie. Nog belangrijker zijn wellicht de verschillen op het niveau van de distributie. Een digitale tekst wordt in de secundaire literatuur veelal als volgt gekarakteriseerd. Allereerst is er sprake van een negatieve omschrijving, waarbij wordt onderstreept dat een digitale tekst aanmerkelijk meer is dan een louter gedigitaliseerde, elektronisch vertaalde tekst. (Deze ‘defensieve’ karakterisering heeft, achteraf gezien, de revolutionaire | |
[pagina 166]
| |
evoluties op het niveau van het digitaliseren van teksten sterk onderschat.) In positieve zin wordt vervolgens een aantal ‘mediumspecifieke’ aspecten aangeduid, waardoor een e-tekst zich fundamenteel zou onderscheiden van zowel een traditionele gedrukte tekst als een gedigitaliseerde printtekst. Die verschillen hangen nauw samen met de typische eigenschappen van de ‘text on screen’. Er is in dit verband sprake van de toegenomen mobiliteit van de tekens (een e-tekst is immers niet voor eens en altijd vastgelegd), van de meervoudigheid van de tekst (een e-tekst kan meerdere, structureel gelijkwaardige versies tonen), van niet-lineariteit (de tekst is niet langer een structuur die lineair, van a tot z, moet doorlopen), van multimedialiteit (een e-tekst combineert diverse tekentypes: aanvankelijk vooral tekst en niet-bewegend beeld, tegenwoordig ook geluid en bewegend beeld), van interactiviteit (de actieve rol van de lezer, die zelfs materieel kan ingrijpen in de tekst op het scherm), van oneindigheid (er is een groot aantal parcoursen dat de gebruiker kan doorlopen) en van modulariteit (de e-tekst is opgesplitst in min of meer van elkaar onafhankelijke modules). UbuWeb, screenshot van de homepage
Wanneer men die principiële benadering echter vergelijkt met wat e-literatuur in concreto voorstelt, blijft de kloof tussen de theoretische mogelijkheden en de dagelijkse praktijk aanzienlijk. Zo worden er relatief weinig echte e-teksten geproduceerd, een gegeven dat ook samenhangt met het feit dat er nauwelijks auteurs zijn die de software | |
[pagina 167]
| |
voldoende beheersen om zelf te programmeren. Het is echter best denkbaar dat de snel evoluerende technologie binnenkort de eigenlijke programmeringsdimensie in een black box verstopt. Dat zou om het even welke digitaal geletterde de kans geven actief en creatief met de software om te gaan, zoals nu al te merken is in de explosie van de blogs. Invloedrijke sites, zoals de Ubu-websiteGa naar voetnoot17 voor nieuwe medialiteratuur, waarop de dichter Kenneth Goldsmith allerlei vormen van avant-garde verzamelt, blijken voor het grootste deel nog steeds gebaseerd op ouder, reeds beschikbaar materiaal: klankpoëzie van vroeger die nu elektronisch wordt aangeboden, eerder geschreven teksten die worden heruitgegeven, enzovoort. Wat zich aanvankelijk aandiende als een volwaardig alternatief voor het gedrukte boek, het e-boek, is zelfs nauwelijks doorgebroken. Anderzijds is er wel degelijk sprake van een aantal innovatieve experimenten: specifieke vormen van schrijven via het web of via cd-rom, die gebruikmaken van de technologische mogelijkheden die door die nieuwe media worden geboden. De meest interessante daarvan hebben evenwel geen betrekking op de klassieke literaire genres, maar vooral op domeinen en teksttypes die slechts zijdelings tot de literatuur gerekend worden (maar onmiskenbaar wel tot het veld van de cultuurstudie behoren). In de eerste plaats geldt dat de bloeiende cultuur rond games, die zich steeds meer als een concurrent voor de klassieke film en video lijkt aan te dienen. Ook de vele experimenten met video en animatie vormen een illustratie van die veelzijdige dynamiek. Recent onderzoek heeft aangetoond in welke aanzienlijke mate deze experimenten schatplichtig zijn aan verhaalstructuren, personages en andere componenten van de literatuur; het eerder vermelde boek van Muray, Hamlet on the Holodeck, gaat bijvoorbeeld heel ver in het leggen van verbanden tussen het oeroude vertellen en de hypergesofisticeerde structuren van videogames. Dat geldt zo mogelijk nog meer voor de talrijke vormen van populaire paraliteratuur die via het web verspreid worden. Hier worden, op een amateuristische wijze, uiteenlopende genres beoefend: het lyrische gedicht, het korte verhaal en dergelijke. Meer in het bijzonder kennen twee teksttypen via het internet een opmerkelijke bloei. Aan de ene kant zijn er tal van voortzettingen van het dagboek en de egoliteratuur, vooral via het systeem van de weblog waarop teksten en foto's worden geplaatst waarop de lezer kan reageren. Aan de andere kant is er het populaire genre van de fanfiction waarbij amateurschrijvers zelf verhalen verzinnen rond hun helden, personages die zowel van literaire (Harry Potter) als van meer algemeen culturele (Star Trek, Buffy the Vampire Slayer, maar ook de populaire Vlaamse politiereeks Flikken) herkomst kunnen zijn. Bij dit soort teksten is de publicatiedrempel erg laag (om niet te zeggen, vrijwel onbestaand) waardoor het schrijverschap wel voor iedereen lijkt weggelegd. Tegelijk draagt de (beperkte) interactiviteit bij tot een hechter en onmiddellijker contact met het beoogde lezerspubliek. Lezers kunnen meteen hun waardering uitspreken, suggesties doen voor verbeteringen of zelf een vervolg publiceren. | |
[pagina 168]
| |
E-literatuur: de praktijkNa deze algemene analyse van het fenomeen e-literatuur schetsen wij, via enkele voorbeelden, kort hoe deze digitale revolutie zich concreet heeft vertaald in het literaire landschap in Vlaanderen en Nederland. Daarbij zijn enkele voorafgaande opmerkingen noodzakelijk. Allereerst is het, in deze context van mondiale schaalvergroting, niet langer vanzelfsprekend (en in sommige gevallen niet eens meer mogelijk) om het nog te hebben over ‘Nederlandse’ producten. Een van de belangrijkste consequenties van de toenemende digitalisering is immers dat voor heel wat auteurs de taal waarin zij schrijven verandert. Auteurs die op het net actief zijn, kiezen dikwijls ‘spontaan’ voor het Engels, een evolutie waarvan de impact nu nog niet valt in te schatten. Die keuze voor een internationale taal vergroot immers het bereik van hun bijdrage aanmerkelijk en biedt daarenboven de mogelijkheid om in te spelen op genres en tendensen die in het Nederlandse taalgebied vrij marginaal zijn gebleven. Populaire genres als fanfiction, romances (de romantic fiction die veel lezers nog associëren met de Bouquetreeks, maar die ondertussen is uitgegroeid tot een rijk gamma aan teksten en subgenres) en detectiveromans kennen immers in het Nederlandse taalgebied niet de productiviteit en de kwaliteit die ze internationaal, en dan met name in de Engelstalige wereld, wel hebben. Dat blijkt al uit het feit dat nauwelijks oorspronkelijke Nederlandse teksten het licht zien; uitgevers beperken zich vrijwel uitsluitend tot het aanbieden van (vaak erg vrije) vertalingen uit het Engels. Wie zich op dat terrein wil wagen, heeft - ook elektronisch - daarom nauwelijks een andere keuze dan te opteren voor de internationale lingua franca van het Engels.Ga naar voetnoot18 Voorts valt op hoe vooral de ‘kleinere’ of kortere genres het bijzonder goed doen in e-vorm. Korte verhalen, poëzie en literaire kritiek bloeien welig (op zijn minst kwantitatief gesproken) in elektronische vorm. Gedeeltelijk hangt dit samen met institutionele factoren. Het betreft hier immers genres waarvoor de drempel via traditionele publicatiekanalen relatief hoog ligt; er zijn niet zo veel tijdschriften, laat staan uitgevers waar men zijn eerste eigen teksten zomaar kwijt kan, a fortiori niet wanneer het (nog) gaat om amateuristische probeersels. Tegelijk echter ligt de productiedrempel, vanuit het standpunt van de schrijver, voor dit type literatuur vrij laag. Er zijn procentueel gesproken veel amateurdichters (veel meer dan schrijvers van romans of toneelstukken), en ook de eigen mening over literatuur is vrij makkelijk te formuleren, zeker nu het internet de mogelijkheid biedt om die reacties meteen voor een breed publiek toegankelijk te maken. Daarbij komt nog dat het korte gedicht en de recensie de ideale ‘format’ bieden voor het computerscherm. Ten slotte is de interactiviteit voor deze genres van groot belang. Blijkbaar stellen de auteurs verdere discussies en reacties van collega's en lezers sterk op prijs. Het literaire salon van weleer beleeft zo dankzij het internet een nieuwe jeugd.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 169]
| |
Literaire archiveringBuitenlandse voorbeelden tonen aan dat, zelfs in het geval van de eigenlijke creatie, het vooral de archieffunctie is die het literaire landschap ingrijpend heeft gewijzigd. Dankzij het internet wordt nu een rijkdom aan bronnen toegankelijk die men tot voor kort hooguit kende van horen zeggen. Onderzoekers en belangstellenden (voor zover gewone, niet-professionele lezers überhaupt al toegelaten werden) moesten noodgedwongen hun weg zoeken in gespecialiseerde archieven en documentatiecentra, of hun toevlucht nemen tot bepaalde evenementen en manifestaties, zoals de recente Dadatentoonstelling in Parijs, waar heel wat materiaal te zien was dat zelfs via archieven niet zomaar te ontsluiten is. Minstens even belangrijk is echter ook de wijze waarop dit materiaal, via het internet, van gedaante verandert. Digitalisering is aanzienlijk meer dan het louter omzetten van een analoge code in een digitale, het is vaak ook een manier om dingen mogelijk te maken die meer bieden dan wat voorheen enkel op papier bestond. Een eenvoudig maar ‘sprekend’ voorbeeld is vanzelfsprekend de combinatie van print en audiomateriaal. Het maakt inderdaad een wezenlijk verschil of men Ginsbergs Howl gewoon ‘leest’ dan wel ‘leest en beluistert’, zeker als het dan nog eens gaat om een ‘historische uitvoering’ door de auteur zelf. Ubuweb, de portaalsite bij uitstek voor avant-gardeliteratuur, heeft op dit punt pionierswerk verricht. Als men daarenboven bedenkt dat de realisatie van deze ondertussen gigantische site in feite een eenmansonderneming is geweest - de hele site is uitgewerkt en wordt nog steeds beheerd door de dichter Kenneth Goldsmith - en in aanmerking neemt dat alle informatie gratis beschikbaar is voor iedereen, wordt duidelijk hoe radicaal de veranderingen op dit terrein wel zijn. Andere, meer creatieve mogelijkheden om met historisch materiaal om te gaan zijn echter controversiëler. De wijze waarop grafisch vormgever Len Dumont een aantal verzen uit Bezette stad via animatie wil actualiseren, zullen bijvoorbeeld lang niet alle liefhebbers van Paul Van Ostaijen enthousiast maken.Ga naar voetnoot20 Dergelijke vormen van literaire archivering zijn ook in het Nederlandse taalgebied voorhanden, al betreft het vooral materiaal in druk. Bovendien zijn ook de kwaliteit, de volledigheid en de betrouwbaarheid van het geboden materiaal erg wisselend. De databank bij uitstek is uiteraard de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren (www.dbnl.org), die op een professionele wijze over alle facetten van de Nederlandse literatuur informatie verzamelt en digitaal beschikbaar stelt. Niet alleen gaat het hier om een grote verzameling van vooral oudere literaire teksten - een corpus dat wekelijks wordt aangevuld -, ook de belangrijkste literaire tijdschriften worden hier opnieuw aangeboden in een elementaire, maar betrouwbare teksteditie. Daarnaast biedt de dbnl ook allerlei andere vormen van informatie aan: veel bio- en bibliografisch materiaal over een groot aantal auteurs, maar ook door een redactie geselecteerde referentie-artikelen over de oudere en de moderne Nederlandse letterkunde. Sporadisch worden ook nieuwe, speciaal voor de gelegenheid ter beschikking gestelde gedichten via die weg elektronisch gepubliceerd. Ook al is de site niet meteen extra geavanceerd en worden de teksten doorgaans in een vrij rudimentaire vorm en in sterk verouderde versies aange- | |
[pagina 170]
| |
boden, voor tal van lezers, studenten en onderzoekers is de dbnl in korte tijd uitgegroeid tot een onmisbaar werkinstrument. | |
Literaire kritiekWat betreft de literaire kritiek zijn, naast enkele e-tijdschriften - onder meer het vakblad neerlandistiek.nl, dat vooralsnog moeite heeft om geschikte bijdragen te vinden -, vooral een aantal weblogs het vermelden waard. Heel wat schrijvers en/of lezers vinden het inderdaad boeiend om lijstjes aan te leggen met hun favoriete lectuur, met samenvattingen en evaluerende beschouwingen waarop anderen dan weer kunnen reageren. Meer algemeen vinden tal van recensies ook hun plaats op bredere fora waar materiaal verzameld wordt rond dichters en poëzie. Belangrijk zijn onder meer Poëzierapport,Ga naar voetnoot21 Meander,Ga naar voetnoot22 De contrabasGa naar voetnoot23 en Literair Nederland.Ga naar voetnoot24 Hier wordt met een hoge frequentie literaire kritiek beoefend, maar is tegelijk ook sprake van een soort semiprofessioneel circuit. In vergelijking met gelijkaardige initiatieven van amateurs betreft het kronieken die veel weg hebben van elektronische tijdschriften, die verzorgd worden door ‘echte’ recensenten. Bovendien verschaffen Meander en De contrabas de consument allerlei informatie rond de publicatie van nieuwe bundels en uiteenlopende initiatieven in verband met poëzie, en bieden zij ruimschoots plaats voor commentaar en eigen (althans door de redactie geselecteerde) bijdragen. Die fora worden overigens, zo blijkt, intensief gebruikt voor allerlei discussies. Zo is De contrabas actief bezig met een aantal ‘hangende kwesties’, discussies en beschouwingen rond meer principiële aspecten van het literaire bedrijf die uitvoerig worden becommentarieerd (met vaak bijzonder lange en doorwrochte bijdragen) en die naderhand eventueel een plaats krijgen in boekvorm.Ga naar voetnoot25 Doordat veel papieren edities (kranten, weekbladen, maar ook tijdschriften) gaandeweg de traditionele literaire kritiek vervangen door literaire (rand)informatie en steeds meer niet-kritische teksten opnemen, gaande van interviews tot aankondigingen, is er voor deze blogs een echte sociale vraag aan het groeien, waarop de klassieke publicaties overigens gretig beginnen in te spelen. Binnen die elektronische kronieken en tijdschriften wordt uiteraard heel wat plaats ingeruimd voor de publicatie van onuitgegeven creatief werk. Het internet treedt hier op als een soort forum dat sneller, breder en interactiever is dan de traditionele gedrukte tijdschriften. Tegelijk is echter ook de selectiedrempel lager, wat de kwaliteit van het gepubliceerde werk niet altijd ten goede komt (ook al is de drempel hier nog altijd aanmerkelijk hoger dan bij de persoonlijke websites van ‘auteurs’). Ook is er meer ruimte voor variatie. In principe is het elektronische medium bij uitstek ook geschikt om teksten te | |
[pagina 171]
| |
‘corrigeren’ en te wijzigen - bijvoorbeeld onder impuls van de suggesties die door lezers en collega-dichters worden aangebracht - maar in de praktijk is daarvan nauwelijks iets te merken (de aangebrachte veranderingen zijn althans niet rechtstreeks traceerbaar). | |
Dichters in bewegingOok steeds meer dichters nemen de jongste tijd hun toevlucht tot een website of een eigen weblog. Doorgaans gaat het om niet meer dan een persoonlijke site, waar biografische en bibliografische informatie wordt gegeven, enkele gedichten worden opgenomen en slechts positieve recensies worden gepresenteerd. (Zeker in het geval van onbekende of beginnende dichters valt er zelfs van een elementaire selectie weinig te merken). Veel meer dan het promoten van eigen werk speelt zich daar doorgaans niet af. Toch is een aantal dichters bewust bezig met het aftasten van de mogelijkheden van het nieuwe, elektronische medium. Zij hebben een enthousiaste partner gevonden in het Nederlandse Fonds voor de Letteren, dat jaarlijks een beperkt aantal projecten ondersteunt, waarbij een dichter gekoppeld wordt aan een grafisch vormgever.Ga naar voetnoot26 Het is daarbij uitdrukkelijk de ambitie meer te bieden dan enkel een elektronische archivering van poëzie. Sommige deelnemende dichters maken weliswaar gedeeltelijk gebruik van reeds bestaande gedichten, maar de visualisering daarvan wijzigt de oorspronkelijke geschreven en gedrukte tekst ingrijpend. Het exploiteren van ruimtelijkheid (kleur, typografisch ontwerp, letterkorps en lettertypes), temporaliteit (het verschijnen en verdwijnen van woorden, regels, teksten) en beweeglijkheid draagt daartoe bij.
Niet verwonderlijk zijn de meest interessante vormen van samenwerking die waarin de poëticale uitgangspunten van de betreffende dichter versterkt worden door de nieuwe elektronische vormgeving. Enkele voorbeelden kunnen dat verduidelijken. Zo wordt Mark Boog in een bepaalde fase van zijn schrijverschap nadrukkelijk gefascineerd door de ‘grote woorden’. Op zijn siteGa naar voetnoot27 laat hij allerlei ‘grote woorden’ (van ‘God’ en ‘zonde’ tot ‘poëzie’) over het scherm dansen. Het eerste begrip dat centraal verschijnt is ‘Woord, het’ - waardoor meteen een Bijbelse bijklank ontstaat (‘In den beginne was het Woord’), waarna vervolgens in een andere kleur tal van woorden verschijnen. Telkens weer komen andere woorden op de voorgrond, verdringen ze wat tevoren centraal stond naar de achtergrond, verschijnen en verdwijnen nieuwe begrippen, evenveel ‘grote woorden’. De lezer kan de beweging in gang zetten en gedeeltelijk sturen; door de muis te bewegen gaan de woorden (min of meer) een bepaalde richting uit. Veel meer dan spielerei lijkt het misschien niet,Ga naar voetnoot28 tenzij men dit bescheiden experiment verbindt met de | |
[pagina 172]
| |
bundel Kleine encyclopedie van de grote woorden, waarin een aantal van de hier verzamelde trefwoorden lyrisch wordt uitgewerkt tot afzonderlijke gedichten, die overigens vrij klassiek van vorm en taal blijven. Op de site Poetry in MotionGa naar voetnoot29 toont Mark Boog, opnieuw in een vormgeving van John van der Wens, een aantal recentere, meer experimentele voorbeelden van zijn interactieve poëzie. Poëzie, geluid (muziek en stem) en visualisering interageren hier op diverse wijzen met elkaar in filmpjes, die steevast als een soort van ouderwetse filmprojectie worden ingeleid. Daarbij wordt een scala aan technische procedés en visuele genres aangewend, in samenspel met de poëzie van Boog. Het gedicht ‘Verbeelding’ wordt bijvoorbeeld gevisualiseerd met behulp van Bert en Ernie uit Sesamstraat. Ernie vraagt om uitleg, onderbreekt herhaaldelijk Bert die het gedicht ‘Verbeelding’ uitspreekt, zodat een soort dialoog met de dichter wordt gesuggereerd. Onderschriften, zoals bij de televisie, moeten het gehoorde (een sterk elektronisch vervormde stem, die contrasteert met de persoonlijke toon die men doorgaans met een dichter associeert) helpen verduidelijken. (De tussenkomsten van Ernie worden, veelbetekenend, niet ondertiteld.) Aan het eind van het filmpje verschijnt dan het gehele gedicht in zijn traditionele typografie. ‘Tevredenheid’ werkt dan weer met muzikale ondersteuning. De titel verschijnt eerst in een rustig lettertype, maar wordt vervolgens op het ritme van de muziek getransformeerd tot een reeks dansende letters, die uiteindelijk vrij chaotisch, onafhankelijk van elkaar gaan opereren. Dat animatiefilmpje is een soort refrein, dat wordt afgewisseld met de dichter die zijn vers voorleest terwijl de afzonderlijke regels op het scherm verschijnen. Het valt echter op dat ook nu weer de animatie afsluit met het integrale gedicht. Dat illustreert hoe uiteindelijk het gedrukte vers, met zijn typografische structuur van afgescheiden regels en strofen, prioritair blijft, alle experimentele bedoelingen ten spijt.
Tonnus Oosterhoff heeft in zijn recente poëziebundels al geprobeerd het gedrukte vers dynamischer te maken. Daartoe neemt de dichter zijn toevlucht tot uiteenlopende typografische experimenten. Hij hanteert diverse strofestructuren en lettertypes; het vers wordt bovendien niet enkel typografisch over de bladzijde verspreid, maar ook voorzien van aantekeningen in handschrift. Soms wisselen die handgeschreven opmerkingen af met gedrukte regels, op andere momenten staan ze nadrukkelijk in de marge, als commentaren of toevoegingen, of schrijven ze zich daadwerkelijk over de gedrukte versie heen. De tekst wordt zo opgebroken in zijn klassieke typografische grenzen. In zeker opzicht wordt hij een palimpsest, die uiteenlopende versies laat zien.
In het licht van die beoogde meerstemmigheid, gekoppeld aan de fascinatie voor het gedrukte en het geschreven woord, hoeft het niet te verbazen dat ook Oosterhoff enige jaren geleden de mogelijkheden van digitale poëzie is gaan verkennen.Ga naar voetnoot30 Het gedicht ‘Berg’ is vooral intrigerend door de wijze waarop het besef van tijd en ruimte hier bij het | |
[pagina 173]
| |
Tonnus Oosterhoff, screenshot van het gedicht ‘Kritiek’.
lezen wordt geïntensiveerd. Kriskras over het scherm verschijnen afzonderlijke regels - vaak de herhaling van reeds eerder (elders op het scherm) gelezen versregels - in een soort van willekeurige schikking; enkel het ritme van verschijnen en verdwijnen bepaalt nog de ‘leesrichting’ (al wordt in de praktijk de schrijfconventie van links naar rechts gehandhaafd). Daarenboven ligt ook het tempo van de opdoemende regels vrij hoog, waardoor de traditionele geduldige lectuur van het poëzie lezen geweld wordt aangedaan. ‘Veen’ suggereert duidelijker de klassieke structuur van een gedicht, met een tekstblok en een aantal regels. Ditmaal lichten telkens bepaalde woorden en fragmenten zwart op; andere elementen worden in het grijs gelaten als achtergrond of zijn afwezig in het wit. Het gehele gedicht is letterlijk in een kleurreliëf afgedrukt, terwijl door het spel met zwart en wit tal van andere, nieuwe tekstfragmenten ontstaan. Het vers laat zo diverse andere teksten (als gedeelten) oplichten, waardoor een effect ontstaat van palimpsest. Die visualisering kan men, met enige verbeelding, interpreteren als een eigen talige realisatie van het mistige veen waarover het gedicht heet te gaan. ‘Kritiek’ hanteert dan weer het handschrift als een middel om, letterlijk, de gedrukte tekst te overschrijven en te corrigeren. De opmerking dat een bepaalde strofe niet klopt, leidt hier tot een verbetering van de oorspronkelijke versie in handschrift (en in kleur), ter- | |
[pagina 174]
| |
wijl uiteraard de eerdere tekst ondanks die doorhalingen nog steeds leesbaar blijft. Schriftuur en lectuur worden zo dynamischer, in de hoop bij de lezer nieuwe ervaringen tot stand te brengen.Ga naar voetnoot31
Paul Bogaert, ten slotte, is een Vlaamse dichter die in zijn poëzie vaak zijn eigen metier thematiseert. Bij hem is het woord niet enkel een communicatiemiddel, maar ook een van de belangrijkste thema's van zijn lyriek: ironie is daarbij evenwel nooit ver weg. In zijn beginnende online-experimenten stelt Bogaert zich vooral op als een obsessionele (zij het niet onironische) archivaris van zijn eigen werk. Op zijn eigen websiteGa naar voetnoot32 experimenteert hij dan ook, met de hulp van vormgever Danny Butaye, op diverse wijzen om de bijzonder complexe wordingsgeschiedenis van zijn gedichten te laten zien. Zelf maakt hij een onderscheid tussen ‘linkgedichten’, ‘ondertitels’ en ‘online duo’-verzen. De eerste categorie bestaat uit een vers waarbij de verschillende fragmenten eventueel - via links die de lezer kan (maar niet moet) aanklikken - doorverwijzen naar andere regels en fragmenten. Het onderscheid tussen de ‘eigenlijke’ tekst en de ‘neventekst’ (als toevoeging, als commentaar of als vervanging) wordt zo gedeeltelijk opgeheven in een complexere tekststructuur. De afdeling ‘Ondertitels’ groepeert enkele (stomme) filmpjes waarbij de regels van het gedicht als het ware als ondertitels worden geprojecteerd. Die clips vormen evenwel geen louter iconische verdubbeling van het vers, integendeel. ‘Je liegt en je filtert’ wordt als het ware offscreen voorgelezen (al hoort men dat niet) voor een groep vrouwen die notities maken. Het geheel heeft iets weg van een klassikaal dictee, waarbij voortdurend wordt ingezoomd op een vrouw die de gedicteerde regels ‘overdenkt’. De illusie van een filmfragment wordt echter doorbroken doordat steeds weer dezelfde beelden worden getoond; die quasi-eindeloze herhaling staat in schril contrast met het voortschrijdende gedicht. ‘Ik heb mijn man zo lief’ is dan weer een lief-desgedicht - in feite gaat het, zoals de dichter zelf verklaart, grotendeels om een tekst die hij zelf aantrof op een doodsprentje - dat wordt geprojecteerd terwijl in beeld een gekwetste hand door andere handen wordt omwonden. De afdeling ‘Online’ brengt enkele gedichten die Paul Bogaert momenteel schrijft in samenwerking met zijn collega Jan Lauwereyns. Beide dichters kunnen in hun gezamenlijke tekst wijzigingen aanbrengen, waardoor het gedicht door de tijd heen verandert. De lezer kan in een overzicht nagaan welk van beide partners achtereenvolgens de tekst heeft veranderd.
Het verregaandst is echter de Powerpoint-presentatie ‘Interne keuken’, waar de dichter tot in de kleinste details de totstandkoming van zijn vers ‘Iets refreinerigs’ laat zien.Ga naar voetnoot33 Via een eenvoudig maar ingenieus gebruik van de kleuren - tekst die wordt ingevoegd verschijnt in eerste instantie in gele letters en wordt dan wit (op zwarte achtergrond), | |
[pagina 175]
| |
Paul Bogaert, fragment uit ‘Interne keuken’, een Powerpoint-presentatie van de totstandkoming van het gedicht ‘Iets refreinerigs’
tekst die gaat verdwijnen wordt eerst opgelicht in rood, tekst die van plaats gaat veranderen komt eerst in groen alvorens wit op zwart getoond te worden - krijgt de lezer letterlijk inzage in het wordingsproces, de ‘interne keuken’ van een kort gedicht. Enige ironie is daarbij niet afwezig, in die mate zelfs dat men zich als lezer afvraagt of de vele honderden varianten die we al klikkend doorlopen de neerslag zijn van de eigenlijke scheppingsact dan wel het resultaat van een schrijfprogramma dat zich in feite tot doel stelt een Powerpoint-presentatie te geven van het tot stand komen van een gedicht. In het eerste geval wijzen de talloze varianten en veranderingen op de uiterst ambachtelijke, bijna onredelijke arbeid die het maken van een gedicht met zich meebrengt. In het tweede geval zijn de bijna oneindige minuscule variaties in zekere zin voorgeprogrammeerd in het proces dat dan bijna conceptueel te noemen is; het gaat haast om een complexe vorm van mimicry. In beide gevallen blijft echter de opmerking overeind die Paul Valéry formuleerde over de handschriften van auteurs: hoe talrijk de bewaarde versies ook zijn, nooit tonen ze waaraan de auteur in feite dacht tussen versie A en versie B. De weergave van het schrijfproces (en, in aansluiting daarbij, de analyse van het leesproces) blijft uiteindelijk een regelrechte werkelijkheidsillusie. | |
[pagina 176]
| |
E-literatuur: een vooruitblikDe voorgaande, weliswaar schematische uiteenzetting laat toch enkele voorlopige conclusies toe. Allereerst is er de onomstotelijke invloed van het internet in het literaire landschap, internationaal en in de Lage Landen. De nieuwe elektronische media hebben geresulteerd in innovatieve vormen van literaire communicatie en van literaire archivering. Daarbij is een geheel ander en veel ruimer beeld ontstaan van wat feitelijk beschikbaar is als literatuur. Dat wordt gedemonstreerd door allerlei archieven en databanken, die de meest verspreide documenten (zowel in ruimte als in tijd) virtueel bij elkaar brengen voor lezers. In principe kan zo via elektronische weg vrijwel alles voor de ‘eeuwigheid’ bewaard en beschikbaar gesteld worden. Ook de repertoria van wat men zich kan aanschaffen, via (internet)boekhandels en antiquariaten, overtreffen zowel kwantitatief als kwalitatief verre het aanbod van traditionele boekhandels, uitgevers en verdeelcentra. Het is, met enige overdrijving, moeilijk om tegenwoordig een bepaalde publicatie niet te kennen en te vinden. Tegelijk vergroot net die zogenaamde beschikbaarheid dat besef dat men voortdurend essentiële informatie mist. In dat opzicht heeft het internet een aantal grenzen van praktische en principiële aard geslecht. Hetzelfde geldt voor het grote succes van de blogs, die vrijwel alle remmen van de traditionele literaire kritiek hebben weggenomen. Wat betreft het gebruik van de nieuwe media in literatuur, is de situatie een stuk dubbelzinniger. Aan de ene kant neemt het aantal elektronische teksten exponentieel toe. Niet alleen via het internet worden tal van literaire teksten beschikbaar gesteld voor een ruim publiek, ook bij traditionele boekuitgaven en tijdschriftafleveringen vormen cd-roms en vooral audio-cd's steeds vaker een extra. Aan de andere kant blijft de creatieve meerwaarde daarvan beperkt. Veel meer dan een doublure van de gedrukte tekst wordt doorgaans niet geboden, en de elektronische snufjes zijn vaak niet meer dan primitieve, om niet te zeggen naïeve gadgets. Opmerkelijk is vooral het ‘strategische verbond’ dat ontstaat tussen de e-literatuur enerzijds en ‘oudere’ vormen van literatuur, met name de orale poëzie en de performanceliteratuur, anderzijds. Hier biedt de integratie van ict in multimediale performances alleszins een duidelijke meerwaarde. Parallel daaraan zijn er hier en daar schuchtere pogingen merkbaar om de technologie van de nieuwe media te vertalen naar het schrift en poëzie als gedrukte vorm. De dichter Yves Coussement heeft bijvoorbeeld zijn debuutbundel, Vacuüm en ozon, uitdrukkelijk grafisch geconcipieerd als een gesimuleerde gesofisticeerde website, compleet met vensters en menu's.Ga naar voetnoot34 De hoofdtekst van het gedicht wordt omringd door allerlei neventeksten, die soms zelfs onleesbaar gemaakt zijn. Daardoor wordt bij de (welwillende) lezer een nieuwe lectuurervaring gestimuleerd, die dynamischer en interactiever verloopt. Van een radicaal andere vorm van literatuur is, zelfs in elektronische vorm, echter niet zo vaak sprake. Dat hangt ongetwijfeld samen met het blijvende prestige van de klassieke genres en stijlen, maar heeft allicht ook te maken met het feit dat slechts weinig schrijvers de technologie van het programmeren voldoende beheersen om er actief mee aan de slag te gaan tijdens het schrijfproces zelf. Daardoor wordt de feitelijke visu- | |
[pagina 177]
| |
alisering meestal gerealiseerd door een technicus of een grafisch kunstenaar, ook al gebeurt dat in nauwe samenspraak met de auteur. De e-literatuur heeft in die zin nog niet geleid tot een volstrekt andere literatuurpraktijk, noch bij auteurs noch bij lezers. Het belang van de nieuwe technologie ligt dan ook allereerst op het vlak van de verspreiding van de literatuur. Globaal zijn er tegenwoordig twee publicatiecircuits actief waarvan de onderlinge relatie in de nabije toekomst wellicht zowel het beeld als de institutionele werking van de literatuur ingrijpend zal beïnvloeden. Daarbij gaat het niet uitsluitend om de concurrentie tussen de gedrukte en de elektronisch beschikbare tekst, maar ook om de dubbelzinnigheden die inherent zijn aan die twee media. Sommige e-literatuur blijft bijvoorbeeld op een of andere manier verbonden met de klassieke uitgeverij - als pendant van het gedrukte fonds of op zijn minst als een publicatievorm waarbij uitgevers en een redacteur grotendeels het beleid bepalen en de teksten selecteren -, terwijl andere vormen van e-literatuur, zoals de weblogs, resoluut die ‘uitgeversfunctie’ verwerpen als een anachronisme. Ook dat is overigens niet nieuw. Denken wij maar aan de vele papieren uitgaven in eigen beheer, of aan de eerste pogingen van auteurs als Didi de Paris (in Vlaanderen) en Lucas Hüsgen (in Nederland) om bij ontstentenis van een uitgever hun teksten snel en efficiënt bij het publiek te brengen.Ga naar voetnoot35 Het blijft een open vraag in hoeverre die uiteenlopende systemen van publicatie en distributie in de toekomst zullen versmelten dan wel zullen resulteren in totaal verschillende types van literatuurbeoefening (met bijvoorbeeld andere formats en genres). In ieder geval is het aangewezen dat een auteur zich in de 21e eeuw actief engageert in de diverse media. Algemeen kan men stellen dat de traditionele boekpublicaties onder druk van de nieuwe media niet meteen zullen verdwijnen, zoals aanvankelijk werd gevreesd. Sommige soorten van literatuur en literaire kritiek zullen op termijn allicht uitsluitend online beschikbaar zijn (zoals nu al het geval is voor heel wat wetenschappelijke tijdschriften). Andere publicaties zullen daarentegen in papieren vorm onveranderd hun aantrekkingskracht behouden. Dat geldt met name voor de ‘kleinere’ en minder commerciële uitgaven, waarvan ook de vormgeving vaak min of meer bibliofiele trekken aanneemt. De meerwaarde van het boek spreekt hier in alle opzichten voor zich. In nog andere gevallen zullen allicht mengvormen ontstaan waarbij een boek gecombineerd wordt met een cd, een dvd of een website. De echte killer application - een procedé dat erin slaagt de markt op korte termijn te veroveren - heeft zich echter nog niet aangediend, althans niet waar het gaat om literatuur. In die zin is er een duidelijk verschil met bepaalde non-fictiegenres waar de meerwaarde van cd, cd-rom of dvd zonder meer voor iedereen vaststaat: zo is een computerhandboek vandaag nauwelijks nog denkbaar zonder dergelijke technische extra's. Ook de archivering van literatuur staat onmiskenbaar voor nieuwe uitdagingen. De mogelijkheden tot uitbreiding van onze kennis en, vooral, ons cultureel geheugen mogen dan wel ongebreideld lijken, de problemen van selectie, presentatie en archive- | |
[pagina 178]
| |
ring worden er niet minder pregnant om. Massa's teksten zijn virtueel raadpleegbaar, maar vaak gaat het om hoogst amateuristische (om niet te zeggen, slordige) edities. Niet alleen de edities zijn nauwelijks verantwoord en betrouwbaar, auteursrechtelijk is al evenmin een coherente regeling voorzien. Daarenboven stelt paradoxaal genoeg het beschikbaar houden van dat materiaal ons voor grote problemen. Websites verschijnen en verdwijnen, worden herschikt of voortdurend aangepast aan nieuwe technologische mogelijkheden en vereisten, waardoor ze voor de gemiddelde gebruiker na verloop van tijd ontoegankelijk of letterlijk onleesbaar worden. Tot slot zal de nieuwe technologie ook de verkoop van literatuur grondig beïnvloeden. Allicht komt er op termijn een zware druk op de klassieke kwaliteitsboekhandel, omdat de lezer die bewust naar meerwaarde streeft, gemakkelijker op zijn wenken bediend zal worden via het internet. Omgekeerd lijkt het erop dat heel wat boekhandels, vooral de grotere ketens, zich vooral toeleggen op de verkoop van bestsellers, nonfictie en een beperkte en kortstondige selectie van literaire teksten. Het ‘moeilijke’ en ‘minder populaire’ boek wordt zo aan het boekhandelcircuit onttrokken, maar tegelijk is het vlotter dan tevoren bereikbaar via het internet. Ook printing on demand bleef tot dusver beperkt tot enkele schuchtere pogingen, maar zal wellicht in de toekomst belangrijker worden. De kwestie is echter in hoeverre de toenemende digitale archivering van literaire teksten en de vlotte beschikbaarheid van oudere edities via antiquarische kanalen een heruitgave van dat corpus in traditionele boekvorm zullen gaan belemmeren. Bovendien wordt zoveel nieuw materiaal elektronisch ontsloten, dat de literair geïnteresseerde lezer misschien, meer dan vroeger, daarin zijn gading zal zoeken; in dat geval houdt de digitalisering zekere risico's in voor de contemporaine creatie. Wij moeten ons echter hoeden voor al te veel pessimisme. Het schaarse onderzoek naar de nieuwe ontwikkelingen lijkt immers te bevestigen dat de elektronische beschikbaarheid van teksten niet noodzakelijk een mindere verkoop impliceert, althans niet voor het ‘betere’ boek. Het is in ieder geval een open vraag of een bijdrage als deze in de nabije toekomst nog in gedrukte vorm zal kunnen verschijnen. |
|