Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 14
(2007)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Berry Dongelmans, Gerda Huisman en Ad LeerintveldGa naar voetnoot*
| |
[pagina 34]
| |
Logo ecco: Eighteenth Century Collections Online
Dit zijn enkele voorbeelden van digitalisering die zeker niet het einde vormen van wat in grote bibliotheken al enige tijd aan de gang is. Duidelijk is dat digitalisering van eigen bezit alsook het binnenhalen van door anderen aangeboden gedigitaliseerde boeken voor wetenschappelijke bibliotheken inmiddels tot de dagelijkse praktijk is gaan behoren. Met de regelmaat van de klok krijgt de gebruiker, behalve toegang tot allerlei nieuwe databases en online catalogi, de beschikking over full text-bestanden, scans van interessante collecties (bijvoorbeeld Het Geheugen van NederlandGa naar voetnoot4) die al dan niet op woordniveau doorzoekbaar zijn. Heeft de ub Utrecht Omega als toegangspoort tot al dit lekkers, in de ub Groningen kan men via Rug Combine ‘simultaan zoeken in meerdere bestanden (en nog veel meer)’. In de ub Amsterdam heet het Digitale bibliotheek en Leiden noemt het U-LIP (University Library Information Portal). De digitaal toegankelijke kranten en e-journals buitelen over elkaar heen. Zo heeft men, afhankelijk van het abonnement dat de desbetreffende bibliotheek heeft, via Lexis/Nexis vrij toegang tot landelijke dagbladen (Trouw, Algemem Dagblad, NRC Handelsblad, de Volkskrant, Het Parool), publicaties van uitgevers als PCM, Wegener, Telegraaf, Elsevier, Vlaamse Uitgevers maatschappij en het Financieele Dagblad, en wereldwijd ruim 12.000 publicaties waaronder The Times, International Herald Tribune, Forbes en de Neue Zürcher Zeitung. Ook bedrijfsinformatie zoals bedrijfsrapporten, landenrapporten, biografieën en juridische teksten inzake wetgeving en rechtszaken uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie zijn met een paar muisklikken ‘gratis’ op je scherm te krijgen. Bij megaprojecten als eebo en ecco - om nog maar te zwijgen van Google Book SearchGa naar voetnoot5 - lijken digitaliseringsprojecten van eigen bodem in het niet te vallen. Toch werkt de Stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl) gestaag door aan het vervullen en uitbreiden van haar mission statement uit 2000: ‘De eerste doelstelling van de dbnl is het binnen vier jaar op internet beschikbaar stellen van ten minste 250 belangrijke teksten uit de Nederlandse literatuur. [...] Naast de primaire teksten zullen de komende jaren ook enkele klassieke studies uit de geschiedenis van de Nederlandse taal- en letterkunde worden gedigitaliseerd, en ten minste 400 gezaghebbende of spraakmakende artikelen uit de neerlandistiek of aanverwante gebieden.’Ga naar voetnoot6 Dagelijks trekt de site zo'n vijftien- à achttienduizend bezoekers, waarop inmiddels ruim 500.000 pagina's van een groot deel van de meest courante titels in de Nederlandse taal en letteren beschikbaar zijn. | |
[pagina 35]
| |
Een belangrijke vraag bij al dit digitaal geweld is die naar de functie die de oorspronkelijke bewaarders van al dit materiaal in de toekomst nog zullen hebben. De klassieke bibliotheek is al geruime tijd op haar retour. Aanduidingen als ‘kennisinstelling’ en ‘informatiemakelaar’ weerspiegelen evenzeer de transformatie die zich in bibliotheken heeft afgespeeld als het feit dat de oude bibliotheekacademies al geruime tijd Hogescholen voor Media en Informatie Management heten. Wat betekenen dit soort veranderingen voor het bewaren, conserveren en beschikbaarstellen van papieren tekstdragers? Zullen bijvoorbeeld de afdelingen Zeldzame en Kostbare Werken of Bijzondere Collecties in bibliotheken door al deze digitaliseringsprojecten overbodig worden? De status van bibliotheekcollecties in het algemeen en die van bijzondere collecties in het bijzonder zal - zo lijkt het - ingrijpend gaan veranderen. Het zal immers steeds minder nodig zijn boeken en andere documenten - eenmaal gedigitaliseerd - fysiek te raadplegen. Bibliotheken zullen als zodanig eerder een museale functie krijgen waar het Gruuthuse-handschrift liever en eerder tentoongesteld wordt dan bestudeerd.Ga naar voetnoot7 Kostbaar materiaal (oude kranten, kinderboeken, briefmateriaal) wordt ook nu bij voorkeur niet meer fysiek ter inzage meegegeven als er digitale versies, microfilms of microfiches van zijn. Bestudering kan zo immers achter de computer of het leesapparaat gebeuren. Daarnaast kan de vraag gesteld worden in hoeverre deze technologische ontwikkelingen van invloed zijn op de traditionele manier van lezen en informatieverwerking, en zo ja, of dat toe te juichen dan wel te betreuren is. Het humanistische ideaal van contemplatie en concentratie gaat verloren ten faveure van het plaatje met een praatje, waarbij fragmentatie de overhand heeft. De rust van bibliotheek of studeerkamer moet opboksen tegen de mogelijkheid om overal, onafhankelijk van de bewaarplaats van het boek, en op elk moment informatie te verwerven en te verwerken. Het klassieke ‘met een boekje in een hoekje’ wordt vervangen door ‘met je scherm in de berm’. Thomas Vaessens, hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, merkte op dat studenten tegenwoordig heel veel lezen, maar op een volstrekt andere manier dan wij vanuit een romantisch idee van wat lezen is misschien zouden willen. Ze lezen vooral rommelig. Of, als je het graag negatief wil stellen: zonder geduld. Het is geen automatisme een lang krantenartikel helemaal uit te lezen, want tijdens het lezen klinkt altijd wel een paar keer het bliepje van de mail of van de sms, staat de radio aan en teletekst of wordt er even iets gegoogeld. Lezen is voor hen nagenoeg altijd onderdeel van een meervoudig en niet-lineair proces, waarin de lezer meerdere teksten en tekstsoorten tegelijk tot zich neemt. Dit betekent dat studenten vooral fragmenten lezen. Deze fragmenten verbinden ze zelf tot een eigen tekst; al | |
[pagina 36]
| |
knippend en plakkend uit veel verschillende (soorten) bronnen zijn jonge lezers van nu graag zélf de auteur van de tekst die ze lezen. En die tekst is vervolgens op zichzelf als kennisbron in de meeste gevallen absoluut niet slecht. Ik zou dus ook niet weten wat er tegen deze leeswijze is. Sterker nog: ik vind dat ze grote kwaliteiten veronderstelt. Mijn studenten zijn meesters van de compilatie, meesters van de dialogische tekst. Van dat optimisme laat ik me niet afslaan.Ga naar voetnoot8 Omslag van Uroboros. Biology between mythology and philosophy. WrocВaw, 1998
Bibliotheken zijn bezig zich, zeker voor wat hun oude taken betreft, als een ouroboros in de eigen staart te bijten en zichzelf langzaam maar zeker op te eten. Zo maken ze zich op een dubbele manier overbodig doordat ze hun informatie via het internet verspreiden met gebruikmaking van gelden die aan de collectievorming moeten worden onttrokken. Bakens worden de laatste decennia bij voortduring verzet, maar de toenemende digitalisering lijkt het tempo alsmaar te versnellen. Dit komt vooral door het feit dat de digitaal | |
[pagina 37]
| |
beschikbare informatie niet langer beperkt is tot zogenaamde secundaire informatie, zoals catalogi en bibliografische databases, maar ook primaire informatie omvat: Voorbeelden hiervan zijn elektronische full text-versies van wetenschappelijke tijdschriften en elektronische readers. Hierdoor wordt het mogelijk om buiten het bibliotheekgebouw, dat wil zeggen op de eigen werkplek in de universiteit of thuis, de bibliotheek te raadplegen. Van invloed zijn voorts de toename van de hoeveelheid elektronische informatie die via het internet ter beschikking komt en het groeiend aantal commerciële elektronische diensten, zoals cd-roms en online databases. Het is kortom duidelijk dat de informatisering voor ingrijpende veranderingen zorgt in de ‘handelswaar’ van wetenschappelijke bibliotheken: de informatisering raakt de kern, de core business, van het bibliotheekwezen.Ga naar voetnoot9 Het leek de redactie van het Jaarboek zinvol over deze en andere vragen waarop de antwoorden nog in het geheel niet duidelijk zijn in gesprek te gaan met enkele mensen die nauw betrokken zijn bij digitalisering. Juist waar we midden in deze ontwikkelingen en veranderingen staan - of staan we pas aan het begin of zijn we al over de helft - kunnen we bijna niet om de actualiteit heen. Uitgangspunt in het gesprek was de vraag wat de komende jaren de positie zal zijn van bijzondere collecties - en ook die van bibliotheken in het algemeen - in deze digitale tijden. De centrale vraag was: worden bibliotheken digitheken? | |
De deskundigenVoor het gesprek zijn enkele deskundigen uitgenodigd die betrokken zijn bij de digitalisering van het oude boek. Matthijs van Otegem is hoofd van de Hoofdafdeling Informatie en Collecties van de Koninklijke Bibliotheek (kb). De kb heeft diverse digitale platformen waarin de kb-collecties onder de aandacht worden gebracht, onder andere Het Geheugen van Nederland. De kb is zich er zeer van bewust dat er keuzes moeten worden gemaakt welke delen van de bijzondere collecties gedigitaliseerd gaan worden en dat die keuzes consequenties kunnen hebben voor de bijzondere collecties zelf. René van Stipriaan is werkzaam bij de dbnl. Hierin wordt een groot deel van de Nederlandse literatuur digitaal opgenomen, niet zozeer bijzondere collecties. Tekst wordt binnen de dbnl als tekst behandeld (dat wil zeggen, men interpreteert niet, men levert geen commentaar en men grijpt zo min mogelijk in in de structuur en verschijningsvorm van de gedigitaliseerde teksten). De teksten worden ontsloten en toegankelijk gemaakt voor een breed publiek. | |
[pagina 38]
| |
Logo DBNL
Jan Bos is hoofd van de Short-Title Catalogue Netherlands (stcn) bij de Kb. De stcn bevat inmiddels circa 150.000 beschrijvingen (gebaseerd op 300.000 exemplaren) van oude drukken van vóór 1800. De laatste jaren worden in de stcn ook steeds meer afbeeldingen opgenomen, zoals titelpagina's en drukkersmerken. De stcn wordt op dit moment gebruikt als basis voor een grootschalig digitaliseringsprogramma, waarin een deel van de Nederlandse bibliografie - de periode 1780-1800 - in zijn geheel wordt gedigitaliseerd. Dit project wil een overzicht geven van wat er in die periode allemaal op de markt is verschenen. Ingrid Tieken-Boon van Ostade is hoogleraar Sociohistorische taalkunde van het Engels aan de Universiteit Leiden, en heeft binnen haar door nwo gefinancierde vici-project ‘The Codifiers and the English Language’ onlangs samen met de ub Leiden de database Eighteenth Century Collections Online (ecco) aangeschaft. Dit bestand is aangekocht omdat de erin opgenomen uitgaven in hun geheel doorzoekbaar zijn en daarom van onschatbare waarde voor het door haar uit te voeren taalkundig onderzoek. | |
Digitalisering: goede of slechte ontwikkeling?Is dat een negatieve verandering of is het juist positief: grote verzamelingen zijn nu op het internet beschikbaar? Van Stipriaan meent dat veel mensen digitalisering als een bedreiging van het boek zien: ‘Daar geloof ik eerlijk gezegd niet in. Natuurlijk, er gaat iets veranderen, er ontstaat een nieuw evenwicht, maar er blijft altijd een publieksmarkt die behoefte heeft aan gedrukte boeken, en hetzelfde geldt voor de wetenschap. Vroeger dacht men dat de film de doodsteek was voor het toneel, tv voor film, enzovoort. Maar zo werkt dat niet. Dat neemt niet weg dat sommige typen boek wel zullen uitsterven: het telefoonboek bijvoorbeeld, zoiets werkt beter digitaal.’ Volgens Van Otegem is digitalisering voor de kb heel positief, het trekt aanzienlijk meer (fysieke) bezoekers naar de bibliotheek. | |
[pagina 39]
| |
Fysieke ervaringDoor digitalisering manoeuvreren bibliotheken zichzelf langzaam maar zeker in de rol van boekenmusea. Originele documenten kunnen worden opgeslagen en blijven verder onaangeroerd als echte archivalia, als historische bewijsstukken bewaard. Bibliotheken veranderen van studiecentra in bewaardepots. Het fysieke contact tussen het object zelf en de onderzoeker gaat langzaam maar zeker verloren. Volgens Van Otegem blijft een boek meer dan een tekst die je digitaal beschikbaar kunt stellen: ‘het object zelf heeft ook informatiewaarde. Maar tegelijkertijd heeft het digitale ook een positieve kant: mensen leren dingen die ze voor de digitalisering niet kenden. Zo wordt bijvoorbeeld de beroemde kaart van Jeruzalem uit de kb-collectie nu gebruikt in een online game’. Daarnaast is, volgens Van Otegem, digitalisering niet de panacee voor alles: ‘In de kb doen we bijvoorbeeld ook regelmatig gebruikersonderzoeken: daaruit blijkt dat mensen nog steeds graag boeken willen zien, maar tegelijkertijd wil men dat een instelling als de kb meegaat in de digitaliseringsstroom. Maar je moet in een collectieplan verwoorden wat je moet doen en watje moet hebben.’ Kaart van Jeruzalem, Noordwest Frankrijk, eind twaalfde eeuw. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 76 F5, fol. 1r
| |
[pagina 40]
| |
De kaart van Jeruzalem (rechtsonder) in de game Stronghold Crusaders
Op de vraag of de bijzondere collecties over tien jaar nog wel bestaan, is Bos positief: ‘Natuurlijk, alles is er dan nog. Maar het is economischer en praktischer om de bewaarplaatsen te centraliseren en de teksten, voor allerlei vormen van onderzoek, te digitaliseren. Maar de objecten zelf blijven natuurlijk belangrijk. De traditionele rol van de bibliotheek verandert: zoveel informatie wordt nu digitaal aangeboden, er ontstaat een behoefte aan een instantie die kan duiden wat van belang is voor bepaald onderzoek. Ik denk dat bibliotheken zich moeten gaan herbezinnen op een nieuwe en grotere rol op dat gebied.’ Ook Van Stipriaan is van mening dat er wat betreft de bewaring van het materiaal iets zal veranderen: ‘Nu worden er nog op zo'n twintig verschillende plekken boeken bewaard, dat gaat veranderen in de toekomst. Er zal iets ontstaan als een ub Nederland: nog een of twee locaties in Nederland waar oude collecties worden bewaard, en verder is alles overal digitaal beschikbaar. Ik vermoed ook dat ons “boekgeheugen” binnen tien jaar digitaal zal zijn.’ Tieken onderstreept het belang dat studenten eveneens de fysieke ervaring met een boek hebben, ook al is het digitaal beschikbaar. | |
ZelfwerkzaamheidKlassieke bibliotheken gaan zich steeds meer profileren als informatiemakelaars. Dat geeft de bibliotheek wel veel macht. Volgens Bos is het zo dat bibliotheken die ‘macht’ altijd al hadden en nog steeds hebben, bijvoorbeeld via het aankoopbeleid: ‘Bibliotheken kopen traditioneel ook niet alles, er wordt altijd een selectie gemaakt.’ | |
[pagina 41]
| |
Van Stipriaan acht de toekomst voor de diverse soorten bibliotheken heel verschillend: ‘ub's moeten het actuele aanbod aan informatie goed en adequaat aanbieden aan de gebruikers. De afdelingen voor bijzondere collecties zouden meer archivalia (zoals onderzoeksdata) moeten verzamelen, dat gebeurt nu vrijwel niet. Ik vermoed overigens dat de onderzoekers over een tijdje de meeste informatie (zeg 98-99%) via het internet zullen vinden, en niet meer via bibliotheken.’ Van Otegem waarschuwt dat er ook dan een heleboel nog niet gedigitaliseerd is: ‘Ik denk dat niet meer dan 20% gedigitaliseerd zal zijn.’ Van Stipriaan beaamt dat ‘niet alle drukken van een bepaalde titel digitaal beschikbaar zullen zijn, maar alle unica waarschijnlijk wel’. Volgens Bos ligt in de begeleiding van de gebruikers een taak voor de bibliotheek: ‘De gebruiker wordt ook heel weinig begeleid, terwijl er grote behoefte is aan inzicht in het aanbod. Je kunt wel van alles aanbieden, maar veel gebruikers weten niet hoe ze de link tussen al die informatie moeten leggen. Daarnaast heeft de zelfwerkzaamheid van de gebruiker die alles zelf wil uitzoeken het gevaar in zich dat, zeker door een beginnend gebruiker, maar 0,3% van het beschikbare materiaal gebruikt wordt.’ Er moeten meer intermediairs komen, vindt ook Van Stipriaan: ‘Hier ligt een mooie kans voor de opleidingen. Er liggen nog manjaren werk te wachten voor neerlandici en historici.’ | |
KeuzesIs het zo dat bibliotheken op dit moment ‘maar wat doen’? Men koopt een database als ecco, men digitaliseert wat, schaft nog steeds boeken aan, maar niemand weet op dit moment echt waar het naartoe gaat. Heeft het nog zin om fysieke titels in tienvoud aan te kopen, op tien verschillende plaatsen te bewaren, zeker als alles binnen tien jaar gedigitaliseerd zal zijn? Volgens Tieken is het van belang dat men bij het maken van keuzes voor digitalisering ook de onderzoekers betrekt. Die weten wat ze willen hebben: ‘Het gevaar van digitalisering is dat men vaak de neiging heeft te denken dat wat digitaal is ook echt “alles” omvat, maar dat is natuurlijk niet zo: het is het resultaat van keuzes, van beleidsbeslissingen, en een onderzoeker zou misschien een andere keuze hebben gemaakt.’ Er moeten goede specialisten betrokken worden bij digitaliseringsprojecten, zoals historische taalkundigen, taalkundigen, historici, mensen die de wensen van de gebruikers kennen. Van Stipriaan wijst erop dat de dbnl daarvoor verscheidene speciale commissies aan het werk heeft die de prioriteiten bepalen. Volgens Bos doen bibliotheken inderdaad vaak maar wat: ‘Maar het kan ook niet anders: men heeft geen idee welke kant het opgaat op de korte en op de lange termijn.’ Inmiddels gaan de meeste bibliotheken wel een bepaalde richting op, zie bijvoorbeeld ook projecten als dans (Data Archiving and Networked Services), de nationale organisatie die zorgt voor de opslag en blijvende toegankelijkheid van onderzoeksgegevens in de alfa- en gammawetenschappen.Ga naar voetnoot10 De kb bijvoorbeeld saneert wel in allerlei kleine digitaliseringsprojecten: er is nu een bewuste keuze gemaakt om alles recht te trekken en één bepaalde kant op te gaan.’ | |
[pagina 42]
| |
Van Otegem vult hem aan: ‘Het kb-beleid richt zich al zo'n vijftien à twintig jaar op twee grote lijnen: concentratie op Nederland en het elektronisch depot, waarbij niet alleen de eigen fysieke grenzen een rol spelen.’ Van Stipriaan vraagt of er een beleid bij bibliotheken ontwikkeld wordt om samen en goed gecoördineerd naar middelen voor digitalisering te zoeken? Volgens hem vindt dat eigenlijk al een jaar of tien te weinig plaats, terwijl er genoeg mogelijkheden zijn: ‘Nu wordt er overal van alles gedaan, allerlei gedrukt materiaal wordt in een lokale context gedigitaliseerd. Terwijl het eigenlijk veel meer gestandaardiseerd en gestroomlijnd zou moeten worden. Bij de dbnl anticipeert men al heel lang op het laten stromen van informatie in een netwerk van onderzoekende en bezittende instellingen.’ De gedachte daarbij is dat boeken gedemocratiseerde informatie vormen: ‘Iedereen moet erbij kunnen.’ Van Otegem vraagt zich vervolgens af hoe je de authenticiteit van een gedigitaliseerd document garandeert: ‘In een digitale wereld, waar men te maken heeft met het terugtrekken van gepubliceerde artikelen, wiki-lemma's die steeds worden aangepast, moet je kunnen leunen op de betrouwbaarheid van het materiaal.’ | |
Andere beschikbaarstelling, andere leescultuurAansluitend bij de eerder geconstateerde veranderingen in de manier van lezen door met name jonge generaties meent Bos dat je voor verschillende soorten media verschillende manieren van lezen hebt. Boeklezen is niet de standaard. Van Otegem vult aan dat het internet ook heel andere soorten literatuur genereert: de sms-roman bijvoorbeeld.Ga naar voetnoot11 Tieken constateert dat mensen anders gaan lezen nu er van alles digitaal beschikbaar is: ‘Je kunt documenten snel doorzoeken op een bepaald woord, dat is een heel andere manier van data verwerken dan wanneer je zelf alle pagina's moet doorzoeken. Je slaat stukken tekst over die je vroeger had moeten lezen, enzovoort.’ Zo veranderen langzaamaan ook de manieren waarop bronnen worden gebruikt, met alle gevaren van dien. Van Stipriaan ziet dit toch ook als angsten die bij elke revolutie horen: de oude cultuur wordt vervangen door een nieuwe: ‘Natuurlijk zullen er dingen afsterven, maar voor een deel zullen oud en nieuw naast elkaar gaan bestaan.’ Hoewel het volgens Tieken opvallend is hoe de attention span van jongere generaties afneemt, ontstaat er, zoals Van Stipriaan opmerkt, ‘toch een nieuw evenwicht. We moeten jongeren ook blijven opleiden in het lezen van bijvoorbeeld een roman, dat is | |
[pagina 43]
| |
wezenlijk voor een cultuur. Als men alleen nog maar impulsgericht leest, verliest men de greep op de complexiteit van veel informatie.’ | |
Bibliotheken als uitgeverBibliotheken lijken ook steeds meer de rol van uitgever op zich te nemen: ze fungeren als een soort gatekeeper, als filter, zij - en niet zozeer de markt - bepalen wat er gedigitaliseerd wordt. Volgens Bos is dit niet anders dan vóór het digitaliseringstijdperk. Op de vraag of bibliotheken ook zaken zouden moeten afstoten om in plaats daarvan te gaan digitaliseren, meent Van Otegem dat het meestal niet zo simpel ligt: ‘Het is niet zo eenvoudig om geld te krijgen voor digitalisering.’ Tieken valt hem bij: ‘Zo was de aanschaf van ecco bij de ub Leiden in eerste instantie onbespreekbaar: er kon niets voor ingeleverd worden. ub's zien grote aanschaffen misschien wel aankomen, maar ze hebben er bijna nooit ruimte voor in hun budget.’ Daarbij gaat het, volgens Van Stipriaan, dus ook vaak mis bij het uitgeven van digitale teksten door bibliotheken: ‘Teksten moeten geautoriseerd zijn, van bepaalde kwaliteitsmaatstaven zijn voorzien. Uitgevers doen vaak van alles om het materiaal naar het publiek te brengen. Dat vakmatige wordt vaak over het hoofd gezien door bibliotheken als ze zich bezighouden met het naar buiten sturen van gedigitaliseerd materiaal, de kwaliteit is vaak slecht en het beoogde publiek wordt niet bereikt. Bibliotheken onderschatten de rol van een redactie, van het begeleiden van auteurs. Terwijl de aandacht voor gedigitaliseerde teksten hetzelfde moet zijn als bij een reguliere uitgever.’ Volgens Tieken zijn we nog niet zover: ‘Er wordt nog steeds veel waarde gehecht aan papieren publicaties, in tijdschriften bijvoorbeeld; publicaties in internettijdschriften en op internetsites worden minder “gewaardeerd”, en rating is voor onderzoekers vaak van belang. Studenten hebben daar echter minder moeite mee dan de gevestigde wetenschappers.’ Commerciële uitgevers als Springer bieden, zegt Van Otegem, verschillende manieren van publicaties aan: Open Access, of andere uitgeefmodellen. Van Stipriaan meent dat het een misvatting is als bibliotheken met Open Access zomaar even de rol van uitgevers denken over te kunnen nemen. Maar volgens Van Otegem moeten bibliotheken inderdaad ook een afweging maken wat ze zelf gaan doen en wat niet: het gaat immers om publieksgelden. Sommige collecties kunnen ook door particuliere bedrijven worden gedigitaliseerd die er meer commerciële uitgaven van maken. Dat lijkt Tieken een goed idee, want: ‘De kwaliteit van gedigitaliseerd materiaal is inderdaad vaak niet goed.’ Volgens Van Stipriaan speelt de overheid hierbij een weinig richtinggevende rol: ‘Van het ministerie van ocw en in het bijzonder ook nwo moeten instellingen innovatief worden. Door die houding is veel standaardisering juist tegengewerkt. Digitalisering is natuurlijk vaak gewoon mediumconversie, vaak heeft dat met innovatie niet zoveel te maken, wel met kwaliteit. Al in de jaren negentig was het technisch mogelijk om de stcn, bntl, ncc en andere catalogi in een nationaal digitaliseringsproject te onder te brengen, en mooie gestroomlijnde diensten te laten aanbieden. Dat is helaas niet gebeurd, terwijl juist het in elkaar schuiven van diverse data de toegevoegde waar- | |
[pagina 44]
| |
de is.’ Bos is van mening dat ‘veel digitalisering bulkdigitalisering zou kunnen zijn, die niet eens doorzoekbaar hoeft te zijn, maar wel goed ontsloten. Maar dit soort initiatieven werd vaak door nwo afgesneden omdat ze niet innovatief waren. Maar ook veel ideeën die wel innovatief waren, zijn niet doorgegaan’. Als voorbeeld noemt hij het ontwikkelen van software voor het herkennen van gotische teksten in zeventiende- en achttiende-eeuwse kranten en pamfletten, dat in de kinderschoenen is blijven staan. Van belang is ook, volgens Bos, ‘waar nodig de verschillende categorieën digitalisering te specificeren, en niet alle digitalisering over één kam te scheren’. Ter gelegenheid van 400 jaar Nederland-Australië digitaliseerde de Koninklijke Bibliotheek vijf vroege Nederlandstalige boeken over expedities naar Australië. Het resultaat is te vinden op de website van de kb en op een cd-rom
| |
ToekomstbeeldOver tien à twintig jaar zal de bibliotheek van vandaag niet meer zo zijn als hij nu is. Als zelfs de directeur van de kb, Wim van Drimmelen, in een interview met NRC Handelsblad zegt dat als een boek niet gedigitaliseerd is, het straks niet meer bestaat, lijkt het fysieke boek te hebben afgedaan.Ga naar voetnoot12 Wederom dringt zich het beeld op van een museumdepot, misschien zelfs een kerkhof van boeken.Ga naar voetnoot13 Volgens Van Otegem zal er sprake zijn van specialisatie enerzijds en schaalvergroting anderzijds: ‘Er blijven waarschijnlijk een of twee klassieke bewaarbibliotheken over, het wordt dus niet echt een kerkhof. Verder krijg je studiebibliotheken, en zal men vaak naar een bibliotheek komen om de computer te gebruiken.’ Van Stipriaan noemt dit ‘een vijf-sterrenhotel voor één-sterrengedrag’: ‘Dat zal uiteindelijk ook ophouden. Ik denk dat we nog raar gaan kijken over wat we met digitalisering teweeg gaan brengen. De dbnl heeft nu | |
[pagina 45]
| |
twee miljoen verschillende individuele bezoekers per jaar, die vinden “iets wat hen interesseert”, en daardoor vinden ze weer andere dingen, en uiteindelijk worden ze verwezen naar boeken of archivalia. Unica in instellingen zullen juist vaker worden opgevraagd, er wordt vraag gecreëerd.’ | |
BoekwetenschapDe rol van de boekwetenschap binnen deze ontwikkelingen is niet echt besproken. Zal ze, net als bijvoorbeeld de archeologie, blijven bestaan? Boekwetenschap kun je onderbrengen bij informatiewetenschap, of je kunt de bestudering van het boek als fysiek object als historische discipline gaan zien. Het is niet duidelijk welke kant het op zal gaan: informatiedeskundigen en boekarcheologie lijken echter moeilijk met elkaar te verbinden. Van Stipriaan constateert dat er een revolutie gaande is die vergelijkbaar is met die van de introductie van de boekdrukkunst: ‘Maar we dreigen maar weinig feiten te hebben over hoe die revolutie plaatsvindt. Het is belangrijk dat men die data verzamelt, als het ware camera's plaatst, en zo die informatie vastlegt, zodat we ooit een inzicht kunnen krijgen hoe die revolutie zich heeft voltrokken. Dit gebeurt echt maar één keer.’ Van Otegem karakteriseert de boekwetenschap als een heel kwetsbare wetenschap: ‘Er is zo weinig theorievorming over het eigen vak.’ | |
Hoe bijzonder blijft bijzonder?In november 2005 vond in Weimar een internationale conferentie plaats, gewijd aan de positie van bijzondere collecties in onderzoeksbibliotheken in de 21e eeuw. In 2006 werd ze gevolgd door een bijeenkomst in Berlijn met als thema ‘Moving special collections to the centre’. Geïnspireerd door een door de Amerikaanse Association of Research Libraries (arl) opgestelde mission statement voor afdelingen bijzondere collecties in onderzoeksbibliotheken, heeft ook de Europese tegenhanger liber (Ligue des Bibliothèques Européennes de Recherche) een vergelijkbare conceptverklaring opgesteld.Ga naar voetnoot14 De nadruk ligt in beide werkdocumenten nog erg op het bijzondere van de bijzondere collecties. Als zodanig dienen deze collecties op alle niveaus (in de bibliotheekwereld, in vergelijkbare instellingen, bij de overheid) als onmisbare schakels in het wetenschappelijk bedrijf, als leveranciers van uniek onderzoeksmateriaal erkend, gekoesterd en gefinancieerd te blijven. Conservering, bescherming en voortdurende uitbreiding van deze collecties blijven cruciaal voor het voortbestaan ervan. Maar ook het zo ruim mogelijk bekend en toegankelijk maken via digitalisering en het verschaffen van metadata conform vastgestelde standaarden ziet men duidelijk als taak. In zijn From Gutenberg to Google. Electronic representations of literary texts (Cambridge 2006) onderzoekt Peter Shillingsburg de mogelijkheden van elektronische edities van literaire teksten. Hoewel de | |
[pagina 46]
| |
mogelijkheden voor onderzoek van dit soort teksten daardoor aanzienlijk toenemen, houdt hij de lezer ook voor dat digitalisering in het slechtste geval uiteindelijk kan leiden tot de teloorgang van de tekstdrager als fysiek object. Om het besef van het speciale van bijzondere collecties blijvend onder de aandacht te brengen, pleit liber er dan ook voor dit bewustzijn levend te houden bij jonge onderzoekers door waar mogelijk te voorzien in scholing en training. En daarbij zijn we weer terug bij de oorspronkelijke vraag hoe bijzonder de bijzondere collecties op den duur nog zullen zijn. Is de houdbaarheidsdatum onbeperkt of is deze toch langzaam aan het verstrijken? |
|