Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 13
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
W.P. Gerritsen
| |
IOp een van de eerste bladzijden van zijn boek Print, manuscript and the search for order, 1450-1830 merkt David McKitterick op, dat woorden als ‘type’, ‘printer’, ‘print’ en ‘screen’ in het huidige dagelijks taalgebruik naar geheel andere zaken verwijzen dan er nog tot het eind van de twintigste eeuw mee werden aangeduid. De stormachtige opkomst van de computer, gevolgd door die van internet en het World Wide Web, heeft de gang van zaken in vrijwel alle domeinen van schriftelijke communicatie ingrijpend veranderd. Razendsnel heeft de nieuwe technologie zich ontwikkeld tot een volwaardig medium voor de transmissie van allerlei bestaande en nieuwe soorten tekst. Maar intussen is het traditionele, op papier gedrukte boek allerminst van het toneel verdwenen. Her eeuwenoude handwerk van zetters en drukkers heeft weliswaar plaatsgemaakt voor totaal andere, computergestuurde elektronische en fotografische technieken, maar wat er ook veranderd moge zijn in de wijze van productie, het resultaat, de uiterlijke verschijningsvorm van het boek, is tot op grote hoogte gelijk gebleven. De analogie met een eerdere ingrijpende transitie in de geschiedenis van het boek ligt voor de hand. Gutenbergs uitvinding betekende een revolutionaire innovatie van het productieproces van een boek, maar heeft de uiterlijke gedaante van het boek niet fundamenteel veranderd. Het nieuwe product dat hij op de markt bracht is zelfs vaak gekarakteriseerd als een imitatie van het handgeschreven boek. Een typering als deze verraadt echter een diepliggend misverstand. Gutenberg heeft zijn vinding niet via het bedrieglijk nabootsen van handgeschreven teksten ingang willen doen vinden, evenmin als langs digitale weg totstandgekomen drukwerk als een imitatie van machinezetsel te beschouwen is, of dit laatste als een imitatie van handzetsel. Gutenberg en zijn opvolgers hebben, met behulp van metalen letters, boeken willen maken die zich uiterlijk in niets onderscheidden van normale, met de hand geschreven codices. Hun producten kwamen meestentijds op de markt in dezelfde staat als met de hand geschreven | |
[pagina 208]
| |
boeken: onvoltooid, met alleen de in zwart gedrukte tekst. Voor de afwerking, de eigenlijke voltooiing van het boek, moest, net als dat bij handschriften het geval was, een beroep worden gedaan op andere vaklieden. De decorator die de geschilderde initialen aanbracht kon al of niet dezelfde persoon zijn als de rubricator die de hoofdstuktitels en andere tekstgedeelten of woorden met rode inkt onderstreepte en kapitalen met een toets rode of gele inkt aanstipte om daardoor de tekst van de noodzakelijke structurering te voorzien. Voor de met de pen aangebrachte decoratie van de initialen moest men zich tot weer een andere specialist wenden.Ga naar voetnoot2 Meestal zal de opdracht tot uitvoering van deze werkzaamheden door de koper van het boek zijn verstrekt, wat deze de gelegenheid bood zijn persoonlijke verlangens te specificeren. Er zijn echter ook gevallen bekend waarin de afwerking van het boek in opdracht van de drukker of van een boekhandelaar werd uitgevoerd.Ga naar voetnoot3 De zojuist globaal aangeduide gang van zaken illustreert een aantal aspecten van de overgang van handschrift naar druk. Allereerst de geleidelijkheid waarmee de nieuwe technologie ingang heeft gevonden. Zeker nog tot het einde van de vijftiende eeuw, en in sommige opzichten nog veel langer, zijn allerlei afwerkingsprocédés in zwang gebleven die een rechtstreekse voortzetting vormden van de praktijken rond de vervaardiging van laatmiddeleeuwse handschriften. In de tweede plaats moet op de gelijktijdigheid van handschriftelijke naast typografische transmissie van teksten worden gewezen. Dat de boekdruk het handschrift van de markt verdrongen zou hebben, is een bewering die schreeuwt om relativering en nuancering. Aangezien het drukken een aanzienlijke investering vergde en bijgevolg grote zakelijke risico's met zich meebracht, kwamen lang niet alle typen teksten in aanmerking om via de drukpers vermenigvuldigd te worden. In de eerste eeuw na Gutenbergs uitvinding tekent zich een spreiding naar tekstsoort af: sommige werken, waarbij de drukker blijkbaar op een voldoende afzet kon rekenen, worden al vroeg gedrukt en daarna herhaaldelijk herdrukt, voor andere blijft handschriftelijke verspreiding nog lang het aangewezen medium. Handschrift en druk zijn nog eeuwenlang alternatieve, vaak ook complementaire, methoden van teksttransmissie gebleven. Relativering en nuancering zijn ook noodzakelijk bij een derde aspect: de fixatie van de gedrukte tekst tegenover de variabiliteit die kenmerkend is voor de handschriftelijke overlevering. De identiteit van alle exemplaren van een druk is vaak beschouwd als een essentieel voordeel van de vermenigvuldiging van reksten via de drukpers. Maar ook deze aanname blijkt te berusten op een ‘retroprojectie’ van een situatie die pas veel later, in feite pas sinds de negentiende eeuw, als normaal kan gelden. De transitie blijkt een veel geleidelijker en veel gecompliceerder proces te zijn geweest dan vroeger, niet zelden op grond van een naïef vooruitgangsgeloof, is aangenomen. Het is welbeschouwd niet verwonderlijk dat de overgang van handschrift naar druk, die op goede gronden is omschreven als een omwenteling, juist in onze tijd gepro- | |
[pagina 209]
| |
blematiseerd wordt en aanleiding geeft tot onderzoek ‘in de diepte’.Ga naar voetnoot4 Net als de tijdgenoten van de incunabeldrukkers bevinden wij ons in een overgangsfase.Ga naar voetnoot5 Een nieuwe technologie domineert steeds nieuwe en steeds grotere domeinen van schriftelijke communicatie en informatievoorziening. In het dagelijks leven van veel van onze westerse tijdgenoten heeft de computer indertijd zijn intrede gedaan als een geperfectioneerde schrijfmachine die snelle verbeteringen van teksten-in-wording mogelijk maakte en via de printer teksten kon produceren die eruitzagen alsof ze gedrukt waren. Weinigen hebben in die begintijd al bevroed dat ditzelfde apparaat via e-mail een revolutie teweeg zou brengen in onze mogelijkheden tot wereldwijde epistolaire communicatie en dat het ons mettertijd via internet toegang zou verschaffen tot immense gegevensbestanden. Maar de nieuwe mogelijkheden hebben ook onzekerheden met zich meegebracht. Wat is eigenlijk de status van digitale teksten die zonder informatieve paratekst van internet kunnen worden ‘geplukt’? Hoe duurzaam op langere termijn is de toegankelijkheid van digitaal vastgelegde teksten? Geldt de oude wijsheid scripta manent (‘wat geschreven is, blijft bestaan’) eigenlijk nog wel? Wat is de toekomst van het op papier gedrukte boek? Evenmin als wij bij de verschijning van de computer de ware aard en de potentiële reikwijdte van het nieuwe medium hebben begrepen, hebben Gutenbergs vijftiende-eeuwse tijdgenoten kunnen voorzien wat voor economische, maatschappelijke en culturele veranderingen de mechanische productie van boeken op termijn met zich mee zou gaan brengen. De overgang van handschrift naar druk kan niet langer, zoals vroeger vaak gebeurd is, worden beschreven als de triomftocht van de boekdrukkunst. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw doet de transitie zich voor als een omvangrijk, enkele eeuwen omspannend veld van onderzoek, aan de exploratie waarvan vertegenwoordigers van een scala van boekwetenschappelijke en historische disciplines bijdragen hebben te leveren: codicologen, incunabulisten en specialisten op het terrein van de analytische bibliografie en het vroegmoderne boekenbedrijf, maar ook literatuur-, kunst-, kerk-, cultuur-, wetenschaps- en bibliotheekhistorici - en deze opsomming is zonder twijfel incompleet. | |
IIDavid McKitterick, bibliothecaris van Trinity College in Cambridge en auteur van een indrukwekkende geschiedenis van de Cambridge University Press, is als weinigen bevoegd om op dit brede, moeilijk begaanbare en voor een deel nog ongeëxploreerde terrein als gids te dienen. Hij overziet een groot deel van de Europese boekproductie tussen de vijftiende en de negentiende eeuw, zowel uit een boektechnische als uit een cultuurhistorische gezichtshoek en beschikt over een benijdenswaardig analytisch vermo- | |
[pagina 210]
| |
gen. Zijn Print, manuscript and the search for order, 1450-1830 is voortgekomen uit de Lyelllezingen die hij in 2000 in Oxford heeft gehouden. De vijf lezingen zijn hier uitgebreid tot negen hoofdstukken, gevolgd door een meer dan zeventig bladzijden tellend notenapparaat. Het doel van het boek omschrijft hij op bladzijde 3: ‘to enquire into a few of the assumptions by which we have lived for the past five hundred and more years’. De woorden ‘the search for order’ in de titel verwijzen naar wat hij beschrijft als een eeuwenlange zoektocht naar een procédé van tekstvermenigvuldiging dat de nodige onveranderlijkheid (‘fixity’) zou kunnen garanderen (of anders gezegd: dat de instabiliteit die eigen is aan vrijwel alle manieren van teksttransmissie tot nul zou kunnen reduceren). Wie de moeite neemt zijn gedachtegang tot het einde toe te volgen, zal ten slotte moeten constateren dat begrippen als ‘auteur’, ‘tekst’ en ‘lezer’, toegepast in een boekwetenschappelijke context, veel van de conceptuele eenvoud die zij voordien schenen te bezitten, voorgoed verloren hebben. In zijn eerste hoofdstuk, getiteld ‘The printed word and the modern bibliographer’, laat McKitterick aan de hand van een reeks voorbeelden zien hoezeer onze perceptie van de relatie tussen handschrift en druk is beïnvloed door wetenschapshistorische en bibliotheekhistorische tradities. De overkoepelende term ‘boekwetenschap’ verhult dat de disciplines die zich met het gedrukte boek bezighouden zich in de praktijk meestal maar weinig gelegen laten liggen aan de kennis die paleografen en codicologen in de loop van vier eeuwen hebben verzameld.Ga naar voetnoot6 Bij de samenstelling van handschriftencatalogi fungeert het jaar 1500 vaak als een magische grens. Ná 1500 vervaardigde handschriften worden vaak buiten beschouwing gelaten of naar een appendix verwezen, niettegenstaande het feit dat in sommige genres en in sommige milieus het handgeschreven boek nog lang het gebruikelijke medium is gebleven - dit geldt bijvoorbeeld nog voor negentiende-eeuwse joodse gemeenschappen in Midden- en Oost-Europa. In de loop van de zeventiende eeuw ontstaat de gewoonte om bij het samenstellen van catalogi van bibliotheken de handschriften en de gedrukte werken in aparte categorieën onder te brengen. Een terugkerend probleem daarbij vormden de talrijke boeken waarin handschriftelijke en gedrukte teksten waren bijeengebonden; niet zelden werd besloten de twee media uiteen te halen en in afzonderlijke banden onder te brengen. McKitterick wijst erop dat de geringschatting van codices als overblijfselen uit een voorbije periode in de kiem al aanwezig was in de tijd van het Humanisme, toen een middeleeuws handschrift van een klassieke tekst als waardeloos placht te worden beschouwd zodra er, op basis van ditzelfde handschrift, een gedrukte editie van de betrokken tekst was verschenen. Ook hier valt een lijn naar het heden door te trekken.Ga naar voetnoot7 Was men toen van mening dat drukken handschriften konden vervangen, thans zijn sommige managers aan het hoofd van bibliotheken van mening dat negentiende- en vroegtwintigste-eeuwse kranten en ander gedrukt materiaal van efemere aard pro- | |
[pagina 211]
| |
bleemloos vervangen kunnen worden door gemicrofilmde of gedigitaliseerde substituten (waarna het oude materiaal met een gerust hart kan worden verpulpt). Voor de boekwetenschap komt dit echter neer op de vernietiging van kostbaar onderzoekmateriaal. Een nieuwe technologie biedt alternatieven en vergroot daardoor de mogelijkheden - maar kan de oude technologie nooit in alle opzichten vervangen. Het naast elkaar bestaan van de twee media neemt soms de vorm aan van een wisselwerking tussen handschrift en druk. McKitterick spreekt van ‘Dependent skills’, zoals de titel van zijn tweede hoofdstuk luidt. Vaak is er sprake van een onderlinge afhankelijkheid van de twee media. Dit geldt bijvoorbeeld voor handschriftelijke toevoegingen in Griekse of Hebreeuwse citaten in gedrukte werken waarvan de zetters niet over het hiervoor benodigde ‘vreemde’ lettermateriaal beschikten. De geschiedenis van het drukken van muziekschrift is in dit opzicht bijzonder instructief. In een graduale dat voor of in 1473 van de pers is gekomen, zijn de notenbalken en de noten in twee drukgangen gedrukt, maar nog generaties later komen werken met gedrukte notenbalken voor waarbij de noten in handschrift moesten worden toegevoegd, evenals het tegenovergestelde: gedrukte noten waarbij de balken handmatig moesten worden aangevuld. In de huidige muziekpraktijk, met name bij ensemblespel, is het toevoegen van handschriftelijke aantekeningen bij gedrukte muziek gebruikelijk en zelfs noodzakelijk om wat betreft vingerzettingen, tempi en frasering de gewenste overeenstemming tussen de uitvoerenden te bereiken.Ga naar voetnoot8 Op veel grotere schaal dan vroeger werd aangenomen, blijken teksten handmatig te zijn gekopieerd uit gedrukte edities. Bekend zijn de vijftiende-eeuwse bibliofielen als Raphael de Marcatellis en Lodewijk van Gruuthuse die om redenen van persoonlijke smaak en voorkeur handschriften lieten vervaardigen waarvoor een druk als legger had gediend. Maar er konden ook simpelere redenen zijn om een gedrukt werk af te schrijven: bijvoorbeeld de onmogelijkheid om een exemplaar van de druk te bemachtigen. Curieus is het geval van een handschrift van Albrecht von Eyb's Margarita poetica, gekopieerd naar een druk uit 1475. Hierbij is ook het colofon, waarin met trots wordt geboekstaafd dat het om een gedtukt boek gaat, in het handschrift overgenomen.Ga naar voetnoot9 De wisselwerking tussen handschrift en druk is het duidelijkst bij de illustratie van handschriften en vroege drukken.Ga naar voetnoot10 Op dit terrein lijkt vrijwel alles mogelijk: drukken worden niet zelden geïllustreerd met getekende of geschilderde miniaturen, handschriften met ingeplakte houtsneden of gravures. Ook een afwisseling van geschilderde of getekende en gedrukte illustraties binnen één boek komt voor. Ingeplakte houtsneden en gravures werden soms ingekleurd en omrand met bladgoud. Aan de door McKitterick behandelde gevallen kan een hoogst interessant voorbeeld uit de Noordelijke Nederlanden worden toegevoegd waarop recent het volle licht is gevallen. Het gaat om Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht, een handschrift uit het laatste decennium van de vijftiende eeuw, | |
[pagina 212]
| |
Afb. 1: F.35 recto uit de Kattendijke-kroniek (verkleind). De ingeplakte houtsnede is losgeraakt; het verso van de houtnede heeft een afdruk op het papier van de kroniek achtergelaten.
dat al sinds eeuwen in het bezit is van de aristocratische familie Huyssen van Kattendijke en waarvan in 2005 door een interdisciplinair team van geleerden een fraaie editie is bezorgd.Ga naar voetnoot11 Het handschrift van deze Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek (zoals het boek kortheidshalve wordt aangeduid) is geïllustreerd met een aanzienlijk aantal afbeeldingen. Voor een deel zijn deze van heraldische aard, maar daarnaast ziet men talrijke stadsgezichten, veldslagen en ‘portretten’ van personen, zoals ruiters, banierhouders en bisschoppen. De heraldische illustraties zijn met de hand getekend en gekleurd; de overige voorstellingen zijn totstandgekomen doordat men houtsneden (of details van houtsneden) uit gedrukte werken heeft geknipt en in het handschrift heeft ingeplakt, waarna de ingeplakte voorstellingen soms nog met de pen werden bijgewerkt en vervolgens zijn ingekleurd. Sommige illustraties in de kroniek zijn te omschrijven als collages van delen van bestaande houtsneden. De uitvoering van dit ambitieuze illustratieprogramma getuigt van planning en inventiviteit, maar is duidelijk niet het werk van een professionele kunstenaar. Intrigerend is de herkomst van de gebruikte houtsneden.Ga naar voetnoot12 Een aanzienlijk deel hiervan is, zoals blijkt uit de soms zichtbare tekst aan de | |
[pagina 213]
| |
keerzijde, uitgeknipt uit een exemplaar van de omstreeks 1486 gedrukte Historie van Godevaert van Boloen. Er zijn echter ook houtsneden ingeplakt waarvan de keerzijde blanco is. Ze komen ook voor in een druk van Gerard Leeu uit 1487: Ludolf van Saksens Boeck vanden leven ons lief heere Ihesu Christi. Moet men aannemen dat de samensteller van het Kattendijkehandschrift beschikt heeft over afdrukken op eenzijdig bedrukte vellen van de eerder door Leeu gebruikte houtblokken? Een incunabel en (wellicht) een reeks devotionele prenten die verknipt worden om illustraties te leveren voor een laatmiddeleeuwse kroniek in handschrift... Wat valt hieruit af te leiden voor ons inzicht in de relatieve waarde die men aan de producten van de respectieve technieken - in dit geval handschrift, druk en houtsnede - toekende? De door de Gentse drukker Arend de Keysere in 1485 op de markt gebrachte tweetalige uitgave - Latijn en Middelnederlands - van Boethius' De consolatione philosophiae vormt in verschillende opzichten een tegenhanger van de Kattendijke-kroniek.Ga naar voetnoot13 Hier is duidelijk een ‘professional’ aan het werk geweest, een meester-drukker die zorgvuldig heeft berekend hoe de verschillen tekstsoorten - Latijns proza en verzen, Middelnederlands proza, dito verzen, alsmede uitvoerige commentaar in het Middelnederlands - overzichtelijk op de bladzijden gegroepeerd konden worden zodat de lezer zonder te hoeven bladeren tekst, vertaling en commentaar in zich op kon nemen. Bij zijn ontwerp van het boek hield De Keysere rekening met de toevoeging van decoratie in de vorm van grote en kleine initialen en liet hij ruimte voor de toevoeging van grote miniaturen aan het begin van de vijf boeken waaruit Boethius' troostgeschrift bestaat. De royale marges leenden zich bovendien voor het aanbrengen van geschilderde randversiering. De talrijke nog bestaande exemplaren van De Keysere's Boethius laten een verbluffende variëteit aan afwerkingsmogelijkheden zien. Er zijn exemplaren waarin de openingsbladzijde van elk van de vijf boeken prijkt met een grote miniatuur en daarenboven versierd is met een Gent-Brugse rand met een trompe-l'oeil van bloemranken en kleine diertjes. In deze prachtexemplaren zijn de beginletters van de opeenvolgende tekstgedeelten als veldinitialen uitgevoerd en is de tekst voorzien van een gedetailleerde rubricatie. Maar er zijn ook exemplaren in een wat simpeler uitvoering: hier zijn de miniaturen artistiek van een mindere kwaliteit, is de randversiering afwezig en zijn de tweekleurige initialen versierd met penwerk. Nog eenvoudiger is het uiterlijk van de exemplaren zonder miniaturen en met onversierde initialen, maar wél met rubricatie. Bij de grote meerderheid van de meer dan zestig overgeleverde exemplaren is echter elke vorm van decoratie en rubricatie achterwege gebleven. Naar alle waarschijnlijkheid heeft De Keysere als producent een boek op de markt willen brengen dat voor verschillende categorieën potentiële kopers aantrekkelijk zou zijn. Kapitaalkrachtige klanten zouden (mogelijk met De Keyseres bemiddeling) de weg vinden naar de gespecialiseerde ateliers waar het gekochte exemplaar van | |
[pagina 214]
| |
Afb. 2: Links: Boethius, De consolatione philosophiae, Lat. en Ned., Gent: Arend de Keysere, 3 mei 1485. Exemplaar Leiden ub 1368 A 4, fol. 1 ro (sterk verkleind).
Rechts: Dezelfde pagina in het exemplaar Leiden, ub 1498 A 1. de door de koper gewenste afwerking kon worden voorzien. Andere klanten, minder gespitst op de verwerving van een fraai boek, zouden tevreden zijn met de kale teksten.
Als het om drukwerk uit de eerste drie eeuwen na Gutenbergs uitvinding gaat, moet er volgens McKitterick worden gesproken van een ‘innate instability of printed texts’. In zijn vierde hoofdstuk, getiteld ‘A house of errors’, verzet hij zich tegen de tendentie de verschillen tussen handschrift en druk te polariseren, waardoor zij gereduceerd worden tot de tegenstelling tussen ongestandaardiseerd (de handschriftelijke transmissie) en gestandaardiseerd (de verbreiding via de drukpers). Ook hier is nuancering geboden. Aan de standaardisering van met de hand gekopieerde teksten werd bijvoorbeeld in kringen van de Moderne Devotie veel energie gespendeerd. Anderzijds heeft veel onderzoek van de laatste decennia aangetoond dat er tussen de exemplaren van één en dezelfde druk vaak aanzienlijke tekstuele verschillen kunnen bestaan. Bekend is het geval van Aldus Manutius' editio princeps van de Idyllen van Theocritus uit 1495/'96.Ga naar voetnoot14 Toen er tijdens het drukken van dit werk een beter handschrift van de Griekse tekst opdook, heeft men besloten enkele vellen opnieuw te zetten, wat tot gevolg had dat zowel exemplaren van de eerste als van de tweede, gecorrigeerde, staat van het zetsel in omloop kwamen. Correctie op de pers, dat wil zeggen het aanbrengen van wijzigingen in het zetsel tijdens het drukken, waardoor de exemplaren van een oplage varianten gingen vertonen, was een zeer gebruikelijke procedure. Als aan de productie van een handschrift een corrector te pas was gekomen (gewoonlijk was dit een ander dan de kopiist), waren de sporen | |
[pagina 215]
| |
Afb. 3: Dezelfde pagina als in afbeelding 2, nu in het exemplaar Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum, Inc. 1 A 2.
van diens activiteit zichtbaar op de geschreven pagina. Een van Gutenbergs cruciale innovaties was de verplaatsing-naar-voren van de correctiefase in het productieproces, waardoor de in de proef gesignaleerde correcties voor het afdrukken ‘onzichtbaar’ in het zetsel aangebracht konden worden. Als men een fout pas na het afdrukken, maar nog in de drukkerij, ontdekte, werd de correctie - in alle exemplaren of slechts in een deel ervan - met de pen of met behulp van een stempel aangebracht. Al in het begin van de zestiende eeuw namen drukkers hun toevlucht tot het bijvoegen van gedrukte ‘errata et corrigenda’, soms op een apart velletje, soms aan het eind van de tekst. Maar vaak waren het de lezers die de noodzakelijke correcties in hun exemplaar van het gedrukte boek moesten aanbrengen. Daarbij kon het gaan om de verbetering van zetfouten of het aanvullen van weggevallen tekstregels, maar soms ook om de suppletie in handschrift van de tekst van ontbrekende vellen of zelfs van hele katernen. Zo blijken in een te Cambridge berustend exemplaar van de gedrukte Spieghel der volcomenheit (Delft, Christiaen Snellaert, 1490) twee katernen en enkele vellen in handschrift te zijn aangevuld.Ga naar voetnoot15 Tot ver in de achttiende eeuw blijkt de onvolkomenheid van de producten van de drukpers door de recipiënten of consumen- | |
[pagina 216]
| |
ten geaccepteerd en, hoewel vaak niet zonder irritatie, als onvermijdelijk te zijn beschouwd. Van de lezer werd verwacht dat hij de nodige correcties met de pen zou aanbrengen. Anders dan sommige moderne theorieën over de geschiedenis van het lezen ons willen doen geloven, is de passieve receptie van de gedrukte tekst die als ‘inherently clear and unambiguous’Ga naar voetnoot16 zou gelden, een verschijnsel dat pas in de negentiende eeuw algemeen wordt. Het is duidelijk dat deze stand van zaken consequenties heeft voor het antwoord op de vraag welke tekstgedaante als ‘de beste’ moet gelden. De notie van de ideal copy, door Fredson Bowers gedefinieerd als ‘that form of the book which the printer or publisher wished to represent as the most perfect and complete form to leave his shop’, blijkt in de praktijk van bibliografisch, filologisch of editietechnisch onderzoek nauwelijks zinvol te hanteren. De gedrukte tekst die de lezer van een vóór 1800 gedrukt boek onder ogen kreeg, was gewoonlijk het resultaat van een reeks compromissen. Wat daarbij precies de bedoeling van de drukker kan zijn geweest (laat staan die van de auteur), laat zich in veel gevallen niet met zekerheid bepalen. Het doel waarop traditioneel veel filologisch onderzoek, vooral ten behoeve van tekstedities was (en is) gericht - het vaststellen van de tekst in een ideale, door de auteur bedoelde verschijningsvorm - moet worden omschreven als ‘at best a moving target’.Ga naar voetnoot17 | |
IIIIn het laatste deel van dit artikel wil ik mij een beeld trachten te vormen van de betekenis van McKittericks boek als bijdrage tot het debat over het al dan niet revolutionaire karakter van de opkomst van de drukpers als tekstverspreidend medium. De discussie over deze vraag is welbeschouwd al in de vijftiende eeuw begonnen. Sommige tijdgenoten hebben Gutenbergs vinding begroet als een geschenk uit de hemel, als een wonderbaarlijk procédé dat het mogelijk maakte ‘in één dag meer te drukken dan men vroeger in een heel jaar kon schrijven’. Hiertegenover staat het oordeel van de Benedictijner abt Johannes Trithemius, die blijkens zijn in 1494 verschenen tractaat De laude scriptorum (‘Tot lof van de kopiisten’) vreesde dat de opkomst van het drukken het met de hand schrijven van boeken geheel zou kunnen verdringen. In zijn ogen was de boekdruk een res papirea (‘een papieren aangelegenheid’) en was het maar zeer de vraag of op papier gedrukte boeken het meer dan een eeuw of twee zouden uithouden, terwijl bij op perkament geschreven boeken een duurzaamheid van minstens duizend jaar gewaarborgd was.Ga naar voetnoot18 Overigens blijkt Trithemius geenszins blind te zijn geweest voor de voordelen van de boekdrukkunst. In een brief aan zijn broer uit juni 1506 merkt hij op dat de nieuwe techniek inmiddels zoveel werken van geleerde mannen uit het verleden en heden aan het licht had | |
[pagina 217]
| |
gebracht, dat nu iedereen met geringe kosten zelf een geleerde kon worden (ut aere iam modico doctus quilibet esse possit).Ga naar voetnoot19 De vraag naar het effect van de drukkunst op de westerse beschaving heeft velen beziggehouden, van Erasmus in de zestiende eeuw tot de auteurs van de Encyclopédie in de achttiende. De grote negentiende-eeuwse bibliografen hebben de immense output van de drukpers geregistreerd in honderden grote en kleine catalogi en bibliografieën. Mede door het analytische werk van deze pioniers groeide het inzicht in de technische aspecten van het drukkersbedrijf. De eerste helft van de twintigste eeuw zag de opkomst van de New Bibliography; geleerden als Greg en McKerrow verfijnden het instrumentarium voor de beschrijving van drukwerk en maakten de analytische bibliografie tot een onmisbare hulpwetenschap voor de filologie van gedrukte teksten. Na het midden van de twintigste eeuw kwamen de maatschappelijke en culturele effecten van het vroegmoderne drukkersbedrijf in het centrum van de aandacht te staan. Franse geleerden - de naam van Roger Chartier moet hier met respect worden genoemd - ontwikkelden een ‘histoire du livre’, die aantoonde hoezeer het culturele klimaat van opeenvolgende perioden was bepaald door het werk van drukkers en uitgevers. Deze cultuurhistorisch geïnspireerde vorm van boekwetenschap culmineerde in het grote werk van Elizabeth L. Eisenstein, die in 1979 haar tweedelige The printing press as an agent of change publiceerde.Ga naar voetnoot20 Hierin betoogde zij dat de drukpers (het woord moet worden begrepen als een metafoor voor het drukkersbedrijf en zijn producten) niet alleen had gezorgd voor de verspreiding van kennis onder nieuwe groepen lezers, maar gezien moest worden als de veroorzaker (aanstichter, bewerker) van drie grote cultuurbewegingen van de vroegmoderne tijd: de Renaissance, de Reformatie en de Wetenschappelijke Revolutie. Eisensteins briljant verdedigde these heeft een aantal jongere cultuurhistorici geïnspireerd tot boekwetenschappelijk onderzoek langs de door haar uitgezette lijnen. Anderzijds heeft het boek een fel debat uitgelokt dat zich (wellicht wat al te eenzijdig) heeft toegespitst op de vraag in hoeverre de opkomst en verbreiding van de drukkunst, met de hieraan door Eisenstein toegeschreven gevolgen, als een revolutie kan gelden. Onder haar voornaamste opponenten moet de van oorsprong Britse wetenschapshistoricus Adrian Johns worden geteld, wiens volumineuze monografie The nature of the book in 1998 is verschenen.Ga naar voetnoot21 Johns tekent verzet aan tegen het denkbeeld van een door de uitvinding van de boekdrukkunst in het leven geroepen ‘print culture’ (een vertaling als ‘drukcultuur’ is onbevredigend), die op haar beurt de voedingsbodem zou hebben gevormd voor de grote cultuurveranderingen van de vroegmoderne tijd.Ga naar voetnoot22 Johns ziet het begrip ‘printing revolution’ als een constructie-achteraf, op zijn vroegst daterend uit de achttiende eeuw. Naar zijn mening zijn de eigenschappen die drukwerk onderscheiden van handschriftelijke transmissie - eigenschappen als standaardisering, verspreiding | |
[pagina 218]
| |
(‘dissemination’) en duurzaamheid (‘preservation’) die Eisenstein aanwijst als belangrijke factoren in het succes van de revolutie - pas in veel later tijd in voldoende mate gegarandeerd om er de veronderstelde effecten aan toe te schrijven. In de American historical review van februari 2002 is onder de titel ‘How revolutionary was the print revolution?’, na een inleiding door Anthony Grafton, een stimulerende discussie tussen Eisenstein en Johns te lezen.Ga naar voetnoot23 Beiden lichten hun standpunt toe en gaan op elkaars argumenten in. Eisenstein geeft haar bijdrage de karakteristieke titel ‘An unacknowledged revolution revisited’, waarop Johns, even typerend, reageert met de vraag ‘How to acknowledge a revolution?’ In haar dupliek verwijt Eisenstein Johns dat zijn versie van de ‘printing revolution’ blijk geeft van ‘a (postmodern?) sensibility that seems to be tone deaf to the music of time’.Ga naar voetnoot24 David McKitterick is verstandig genoeg om zich niet te laten verleiden tot een categorische uitspraak over het revolutionaire dan wel evolutionaire karakter van de opkomst en verbreiding van de drukkunst. Hem is het te doen om een noodzakelijke relativering: de transitie van het handgeschreven naar het gedrukte boek is veel geleidelijker verlopen dan in de discussies rond de opkomst en vestiging van de ‘print culture’ wordt gesuggereerd. Zijn betoog steunt op een schier onafzienbare reeks detailobservaties, die licht werpen op talloze aspecten van de Europese boekproductie uit de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne periode. Bijzonder te prijzen is zijn aandacht voor ontwikkelingen in de Lage Landen: hij is vertrouwd met het Nederlandse en het Vlaamse materiaal en kent de relevante vakliteratuur terdege. Zijn documentatie is zo rijk en gevarieerd dat het de lezer soms niet licht valt door de bomen het bos te blijven zien. Het leidmotief in deze symfonie van Bruckneriaanse proporties is de door McKitterick bepleite noodzaak het historische fenomeen van de opkomst en verbreiding van de boekdruk opnieuw te doordenken. Men zou zijn boek kunnen typeren als een toetsing, op grond van boekwetenschappelijke argumenten, van Eisensteins cultuurhistorische these. De winst voor de boekwetenschap die dit oplevert is aanzienlijk, en even welkom is McKittericks zijdelingse kritiek op sommige methoden en conclusies uit de sfeer van de New Bibliography. Maar werpen zijn relativeringen Eisensteins these omver? Ik neig tot een ontkennend antwoord. Hoe onvolkomen de producten van de drukpers in de eerste eeuwen na Gutenberg ook mogen zijn geweest - even onvolkomen trouwens als de handschriften uit de voorafgaande periode - deze onvolkomenheid heeft niet verhinderd dat zij door de relatieve uniformiteit van de exemplaren van een druk, door de omvang van de oplagen, de internationale verspreiding en de aantrekkelijke prijs, een snelle en diepgaande verandering teweeg hebben gebracht in de communicatie door middel van het schrift. Of men hier van een revolutie kan spreken, hangt af van de betekenis die men aan dit woord toekent. En in hoeverre deze ‘revolutie’ andere ‘revoluties’ (met name Eisensteins trits Renaissance, Reformatie en Wetenschappelijke Revolutie) heeft uitgelokt, dan wel mede heeft veroorzaakt, ofwel wellicht alleen maar heeft gefaciliteerd, dat zal (zo het zich ooit zal laten uitmaken) zonder twijfel nog tot in lengte van jaren een omstreden kwestie blijven. |
|