Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 13
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |||||||||||||
Ad Leerintveld
| |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
Zwolse boekenDe hoofdletter van het woord ‘Catalogus’ in de titel van Hermans' indrukwekkende studie Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen 1477-1523; met een Catalogus van de verschenen edities en gegevens over de bewaard gebleven exemplaren is typografisch wat vreemd, volgens de spellingsregels niet nodig, maar toch significant. De studie valt namelijk uiteen in twee delen en het tweede deel, ‘Catalogus Zwolse Drukken’, is met de registers meegerekend tweemaal zo omvangrijk als het eerste deel. Deze catalogus beschrijft 267 te Zwolle gedrukte uitgaven uit de periode 1477-1523 en geeft bijzonderheden over alle achterhaalde exemplaren van deze drukken, door Hermans becijferd op ‘ruim 1300’ stuks. De uitgaven worden chronologisch per drukker gepresenteerd. De eerste in Zwolle werkzame drukker, Johannes de Vollenhoe, actief van 1477-1480, drukte de eerste twintig nummers (Zwolse drukken - zd - 1-20). Hij werd gevolgd door Peter van Os van Breda die tussen 1480 en 1510 zd 21-185 het licht deed zien. Zijn zoon Tymen Petersz van Os van Breda tekende vervolgens tussen circa 1500 en 1510 voor zd 186-195. Arnoldus van Kempen drukte tussen 1502 en 1504 de nummers 196-211. Zijn broer - of vader of zoon - Wilhelmus Kempen tekende in 1504 voor nummer zd 212. De nummers zd 213-219 kwamen tussen 1514 en circa 1516 bij Lubbertus Rensinck van de pers. De reeks Zwolse drukken in Hermans' Catalogus eindigt met de nummers zd 220-267, gedrukt door Simon Corver tussen 1519-1523. Per uitgave vermeldt Hermans auteur en titel, drukker/uitgever en plaats en jaar van uitgave, bibliografisch formaat en aantal bladen, de collatieformule, het aantal | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
regels per bladzijde en in hoeveel kolommen de tekst is gezet. Ook vermeldt hij het lettertype waarin de uitgave is gedrukt. Voor incunabelen verwijst Hermans daarvoor naar het standaardwerk hierover: W.G. Hellinga & Lotte Hellinga-Querido, The fifteenth-century printing types of the Low Countries (Amsterdam 1966), voor zestiende-eeuwse drukken volstaat hij met op te merken of het gebruikte type ‘gotisch’ dan wel ‘romein’ is. Vervolgens bespreekt Hermans de voorkomende houtsneden,Ga naar voetnoot4 waarbij hij voor de incunabelperiode steunt op onder meer het onderzoek van Ina Kok. Een tweede onderdeel per uitgave handelt over de gedrukte tekst. Hermans geeft incipit en explicit en in veel gevallen nader commentaar. Een volgend onderdeel is een systematische verwijzing naar bibliografieën en andere secundaire werken. De beschrijving van elke uitgave afzonderlijk wordt besloten met een opgave van alle bekende exemplaren die Hermans met eigen dan wel ‘geleende ogen’ (van collega-onderzoekers of beheerders van collecties) heeft gezien. Drie appendices: 1) concordanties en 2) overzichten van niet langer als Zwolse druk beschouwde uitgaven en 3) een overzicht van uitgaven waarvan slechts één exemplaar bewaard is gebleven, besluiten de ‘Catalogus Zwolse Drukken’. Drie registers bieden een systematische toegang tot het hele werk: 1) een register van auteurs en anonieme werken gedrukt in Zwolle, 2) een register van de huidige bewaarplaatsen van de besproken Zwolse drukken en 3) een register van de vroegere bezitters (en gebruikers) van de genoemde boeken. Hermans verrichtte met het bijeenbrengen, dateren en ordenen van al deze gegevens in zekere zin sisyfusarbeid. Het werk is eigenlijk nooit klaar, bijvoorbeeld omdat nieuwe exemplaren opduikenGa naar voetnoot5 of nieuwe relevante literatuur onder de aandacht komt. Er valt dan ook veel te zeggen voor het idee om de ‘Catalogus Zwolse Drukken’ te eniger tijd ook digitaal beschikbaar te stellen. De Zwolse incunabelen zijn uiteraard reeds opgenomen in de Incunabula Short Title Catalogue (istc), die te Londen in de British Library wordt onderhouden en waaraan de oud-conservator incunabelen van de Koninklijke Bibliotheek, Gerard van Thienen, de Nederlandse titels heeft bijgedragen.Ga naar voetnoot6 De postincunabelen of zestiende-eeuwse drukken zijn overigens digitaal te vinden via de Short Title Catalogue Netherlands (stcn), waar de titels uit de gedrukte Nijhoff-Kronenberg in zijn overgenomen.Ga naar voetnoot7 Deze digitale beschikbaarheid maakt de gedrukte uitgave van Hermans niet overbodig. Integendeel, juist door de hierboven aangegeven opzet van de beschrijving van elke uitgave en de vermelding van de verschillende bijzonderheden per exemplaar, verrijkt Hermans de elektronisch beschikbare (titel)gegevens enorm. Maar hij doet meer. | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
Op basis van het bijeengebrachte materiaal heeft Hermans namelijk een overzicht gegeven van het Zwolse boek in het laatste kwart van de vijftiende en het eerste kwart van de zestiende eeuw dat als deel i van zijn boek wordt gepresenteerd. Daarvan behandelt het eerste hoofdstuk (20 pagina's) deels op basis van bestaande literatuur Zwolle als boekenstad. Het tweede hoofdstuk (44 pagina's) is gewijd aan materiële aspecten van het gedrukte boek. De drukkers worden in het derde hoofdstuk (25 pagina's) besproken, terwijl in het vierde en laatste hoofdstuk (8 pagina's) het gebruik van de boeken en hun gebruikers aandacht krijgen. Drie factoren zijn er aan te wijzen waardoor Zwolle aan het eind van de middeleeuwen een belangrijke boekenstad was: de productie van handschriften, de Moderne Devotie en de Latijnse school. De faam van deze school, met aan het hoofd beroemde geleerden, zorgde voor een grote toeloop van studenten. Archiefvondsten maken aannemelijk dat deze studenten ingeschakeld werden bij de productie van handschriften door de broeders des gemenen levens. Naast het fraterhuis in de Begijnenstraat vestigde Peter van Os in de jaren 1479-1480 de eerste met name bekende drukkerswerkplaats in Zwolle. En met hem is Hermans aan het eind van hoofdstuk 1 beland bij het ‘voor dit boek meest relevante onderwerp: het drukwerk dat in Zwolle (...) ontstond’. Er volgen dan drie paragrafen die eigenlijk fungeren als een inleiding op zijn hele boek. Paragraaf 1.2 bespreekt het onderzoek van incunabelen en vroegzestiende-eeuwse drukken in het algemeen. Paragraaf 1.3 geeft de resultaten van Hermans' onderzoek, terwijl paragraaf 1.4 onder de titel ‘Winst en verlies: de overlevering van de Zwolse drukken’ becommentarieert. Over zijn resultaten is Hermans tamelijk laconiek: hij heeft geen nieuwe drukkerswerkplaatsen ontdekt, het jaar waarin voor het eerst te Zwolle werd gedrukt is van 1478 één jaar teruggebracht naar 1477, maar vooral uit de beginfase tot 1480 is nog veel ‘hoogst onduidelijk’ gebleven. En wat betreft het aantal exemplaren is er inderdaad sprake van winst en verlies: exemplaren bleken verloren gegaan en nieuwe gevonden, maar er ‘zijn ook een aantal geheel onbekende edities aan het licht gekomen’.Ga naar voetnoot8 Het tweede hoofdstuk, ‘De productie van het boek aan het einde van de Middeleeuwen’, is een voorbeeldig hoofdstuk dat het verdient klassiek te worden binnen de analytische bibliografie. Hermans is hier in zijn element. Met voorbeelden uit ‘zijn’ Zwolse drukken toont hij alle facetten van de boekproductie van het schrijven en illustreren van handschriften tot en met het zetten, drukken, corrigeren en binden van gedrukte werken.Ga naar voetnoot9 Verschillen tussen exemplaren leveren Hermans uniek materiaal om het productieproces duidelijk te maken en gemaakte fouten aan te wijzen. Sommige fouten, bijvoorbeeld in de signering van de katernen, blijken systematisch reeds in de drukkerij met de hand gecorrigeerd met de pen of met een afdruk van een los lettertje. Andere fouten zijn door latere lezers hersteld. Hermans brengt in dit hoofdstuk ook enkele spectaculaire vondsten ter sprake, zoals een bewaard gebleven proefdruk (pagina 52, afbeelding 32) of een boekbandstempel (pagina 41, afbeelding 23). Tekstuele verschillen tussen versies binnen dezelfde edities hebben Hermans al eerder tot de conclu- | |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
sie gebracht dat de Zwolse drukkers hun boeken voor verschillende markten aanpasten. Voor de Hollandse markt bestaan bijvoorbeeld exemplaren met woorden als ‘houden’, terwijl in exemplaren voor de Duitse markt op die plaats ‘holden’ te lezen is. In het derde hoofdstuk zet Hermans de Zwolse drukkers nog eens op een rijtje. Aan elke drukker wijdt hij een paragraaf waarin hij met gegevens uit archiefdocumenten, secundaire literatuur en de beschreven exemplaren van elke drukker een samenvattend beeld geeft. Het vierde en minst omvangrijke hoofdstuk van deel i biedt minder dan de titel ‘De bezitters en gebruikers van Zwolse boeken’ belooft. Hermans stelt hier dat algemene conclusies niet te trekken zijn omdat er ‘slechts ca. 1½%’ van wat ooit gedrukt is, overgeleverd is. Hij volstaat dan met enkele voorbeelden van sporen van gebruik in de circa 1300 exemplaren van de 267 te Zwolle uitgegeven edities. Dit levert namen van bezitters, fraaie tekeningen door leerlingen van de Latijnse schoolGa naar voetnoot10 en ook - uit een beschrijving van een schenking - een bewijs voor het bestaan van een school in het Deventer Fraterhuis, naast de welbekende Lebuïnusschool aldaar. Hermans' tweedelige werk vormt een aanwinst voor de boekgeschiedenis. Het is een boek geworden voor een markt zonder grenzen. Hermans' exemplarische demonstratie van analytisch bibliografisch onderzoek van te Zwolle gedrukte werken, ontstijgt het lokale Zwolse belang. De beschrijving van de tussen 1477 en 1523 te Zwolle verschenen drukken voegt aan de geschiedenis van de stad Zwolle weinig toe. Daarvoor verwijst ook Hermans zelf (noot 3, pagina 15) naar andere werken. De uitgever, Hes & De Graaf Publishers, en zijn vormgever, Fred van den Berg, hebben een niet geringe prestatie geleverd om al de aangeleverde gegevens zo systematisch in een heldere vormgeving te presenteren.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||
Het Gorcumse boekDe historicus Bert Stamkot heeft in zijn boek in negen hoofdstukken een beeld geschetst van ‘vijf eeuwen drukken, uitgeven, verzamelen, lezen en leren te Gorinchem’. Zijn boek begeleidde de expositie ‘Het Gorcumse boek’ die van 26 november 2004 tot en met 6 februari 2005 in het Gorcums Museum werd gehouden. Stamkot heeft volgens zijn inleiding: getracht om in dit boek en op de tentoonstelling recht te doen aan de ontwikkelingen binnen de boekhistorische wetenschap. Er is daarom primair gekozen voor de behandeling van een aantal onderwerpen, via welke de gevarieerde betekenis van het Gorcumse boek duidelijk kan worden.Ga naar voetnoot12 | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
Welke ‘ontwikkelingen’ Stamkot precies bedoelt, is niet helemaal duidelijk. De onderwerpen die hij behandelt, zijn in ieder geval gevarieerd. De achtereenvolgende hoofdstukken hebben de volgende inhoud: het orthodox-calvinistische boek (hoofdstuk 1), het schoolboek (hoofdstuk 2), het literaire werk (hoofdstuk 3), de censuur (hoofdstuk 4), de periodieke pers (hoofdstuk 5) en boekverzamelingen (hoofdstuk 6). De laatste drie hoofdstukken vormen met ruim honderd pagina's het zwaartepunt van het boek. Hoofdstuk 7 over ‘het vak’ vormt als het ware de verbinding tussen de eerdere thematische hoofdstukken en hoofdstuk 8, een overzicht van de Gorcumse ‘boekbedrijven’, en hoofdstuk 9, een inventarisatie van Gorcumse uitgaven tot en met 1800. Het boek wordt besloten met een overzicht van geraadpleegde literatuur, noten en een fotoverantwoording. Registers ontbreken. De gekozen opzet maakt duidelijk dat het boek en de tentoonstelling zijn bedoeld voor het algemene publiek. Het boek is niet de ‘volledige boekgeschiedenis van één enkele stad’ geworden die de uitgever in de tekst op de achterflap aanprijst. Stamkot zal de eerste zijn om dat toe te geven. Hij maakt zelf meermaals melding van de noodzaak tot verder onderzoek.Ga naar voetnoot13 Maar wel is het een zaakrijke en overvloedig geïllustreerde en zorgvuldig vormgegeven uitgave geworden. Kennelijk heeft Stamkot met zijn bovenvermelde mededeling dat hij recht wenste te doen aan de ontwikkelingen in de boekgeschiedenis willen zeggen dat hij voor de vijf eeuwen waarover zijn boek handelt, aandacht heeft voor de productie van boeken, de techniek van het vak en de illustratie, maar ook voor de consumptie, het gebruik en het verzamelen van boeken. Al deze aspecten komen namelijk aan de orde in de hoofdstuk- | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
ken 1 tot en met 7. Daarnaast zijn de inventariserende hoofdstukken 8 en 9 natuurlijk fundamenten voor de boekgeschiedenis van Gorinchem. Met grote precisie heeft Stamkot in hoofdstuk 8 archivalische en andere gegevens bijeengebracht en chronologisch gepresenteerd over alle bedrijven en personen die in Gorinchem actief waren of zijn in het boekenvak. Zijn vermeldingen zijn beknopte bedrijfsgeschiedenissen geworden met interessante gegevens van de eerste vermelding in 1517 van ene ‘Willem boekbinder’ tot en met de uitgeefactiviteiten sinds 1991 van het Gorcums Museum zelf en de in 2004 in de stad gevestigde boekhandel Cursief. Met enige trots meldt Stamkot in zijn inleiding dat hij via de stcn na het intikken van het woord ‘Gorinchem’ zo'n ‘270 hits (dubbelingen en andere afwijkingen inbegrepen)’ kreeg, maar dat de achter in zijn boek opgenomen ‘inventarisatie van oude uitgaven tot en met 1800’ inmiddels ‘zo'n zeshonderd titels van boeken en naar drukker herleidbare andere publicaties’ telt.Ga naar voetnoot14 Deze inventarisatie is opgenomen in hoofdstuk 9. Toen ik eind januari 2006 als ‘plaats van uitgave’ ‘Gorinchem’ intikte in dezelfde stcn kreeg ik 347 treffers, waaronder een paar die ik niet aantrof in Stamkots lijst. Nu is het natuurlijk zo dat in de looptijd van een onderzoek - Stamkot begon in 1992 - nieuwe aanwinsten aan collecties worden toegevoegd of nieuwe beschrijvingen worden gemaakt en dus altijd nieuwe gegevens kunnen opduiken. De auteur wijst daar nadrukkelijk op aan het einde van zijn inleiding.Ga naar voetnoot15 Toch plaats ik een vraagteken bij Stamkots gebruik van de stcn. Elke gebruiker weet dat het een nog lopend project is, dat nu zelfs met extra mankracht op weg is naar een grote mate van voltooiing van de Nederlandse nationale bibliografie van 1472 tot en met 1800.Ga naar voetnoot16 Ik vrees dat Stamkot na een eerste inventarisatie via de stcn niet meer teruggegaan is. Dat is spijtig. De volgende twee in de stcn opgenomen titels zouden bijvoorbeeld in hoofdstuk 6 over boekenverzamelingen waarschijnlijk een vermelding en wellicht een aardig verhaal hebben opgeleverd: Catalogus van boeken, uitmakende eene fraaije bibliotheek in het Vrans en Duyts, geschikt voor het publiek, om te leezen. Gorinchem, F. van der Pyl, 1778. (Utrecht ub: Br cclxvi* 5) Jammer vind ik ook dat bij de inventarisatie van de drukken geen rekening is gehouden met door de stcn wel vermelde verschillende drukken en staten van uitgaven. Zo herkende de stcn van titel 10.52, de zevende druk van de Gedichten van Gorcums beroemdste zeventiende-eeuwse auteur Jan van Paffenrode, twee staten uit 1616 met verschillend zetsel. Stamkot schaart de verschillende exemplaren onder hetzelfde nummer en | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
beschouwt dit kennelijk als een ‘dubbeling’. De exemplaarvermelding aan het eind van elke titel maakt overigens een enigszins willekeurige indruk. De vindplaatsen worden vermeld in zo'n volgorde dat de Gorcumse bewaarplaatsen het eerst worden genoemd en vervolgens de andere, die van ver weg het laatst. Aan de indrukwekkende lijst van bibliotheken op p. 146 kan de Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek van Göttingen worden toegevoegd. Zoals blijkt uit de Hand Press Book file, die via Bibliopolis te benaderen is, wordt ook daar een exemplaar van Van Paffenrodes Gedichten bewaard, ook de zevende druk, welke staat kon ik niet achterhalen. Er is in dit hoofdstuk ook met andere bibliografische details iets niet helemaal goed gegaan. Aan pamfletten uit de Koninklijke Bibliotheek gaat soms de afkorting ‘pft’ vooraf, soms ‘Knuttel’ en soms beide. De naam van de samensteller van de pamflettencatalogus, Knuttel, is bijna een soortnaam geworden, want ook de verwijzingen naar soortgelijke publicaties uit de ub Utrecht beginnen ermee.Ga naar voetnoot17 Het bovenstaande doet weinig afbreuk aan de prestatie die Stamkot heeft geleverd. Op basis van veel archiefmateriaal, secundaire literatuur en een indrukwekkende lijst van titels van te Gorinchem uitgegeven werken tot 1800 is hij erin geslaagd in de thematische hoofdstukken 1 tot en met 7 vijf eeuwen Gorcumse boekgeschiedenis te beschrijven. De verschillende hoogtepunten van Gorcums boekhistorisch verleden, de Gorcumse Statenbijbel, de bijbels van CoetzeeGa naar voetnoot18, de oraties voor de Latijnse school, de rel en pamflettenstrijd rond Lodewijk Huygens wegens diens ‘graaizuchtig karakter’, de Gorinchemsche Courant, de firma Noorduijn, krijgen de aandacht die ze verdienen. | |||||||||||||
Het Groninger boekbedrijfMet de studie waarop Van der Laan te Utrecht promoveerde, heeft hij een door hemzelf gesignaleerd hiaat in de Nederlandse boekgeschiedenis voor een deel opgevuld.Ga naar voetnoot19 Zijn Het Groninger boekbedrijf geeft namelijk voor het eerst inzicht in de onderlinge verhoudingen tussen drukkers, uitgevers en boekhandelaren in stad en provincie Groningen in de negentiende eeuw. Van der Laan geeft in deel i (hoofdstuk 1) van zijn boek een schets van het Groninger boekbedrijf tot 1800. Dit deel dient als ‘ijkpunt’ voor het ‘negentiende-eeuwse transformatieproces van het boekbedrijf’ dat hij beschrijft in deel ii (hoofdstukken 2-7).Ga naar voetnoot20 Van der Laans aanpak laat zich heel goed aflezen aan de prettig uitgebreide negentiende-eeuwse ondertitels die hij zijn hoofdstukken 2 tot en met 7 heeft meegegeven: | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
Een ‘Epiloog’, maar liefst zestien bijlagen en uiteraard een register van geografische namen en persoonsnamen besluiten deze welverzorgde uitgave.Ga naar voetnoot21 Van der Laans studie is van groot belang, niet alleen omdat er nu een samenhangende beschrijving van het Groninger boekbedrijf in de negentiende eeuw voorhanden is, maar ook omdat hij het boekbedrijf als bedrijfstak heeft bestudeerd. Zijn hoofdstuk 2 biedt zeer veel informatie over de vraag naar lectuur, over het leesonderwijs in de negentiende eeuw, over het bezit en de aanschaf van boeken, over leesbibliotheken, leesgezelschappen en leeskringen. Van der Laan maakt vervolgens veel werk van de beschrijving van de organisatie in en de bedrijvigheid van het Groninger boekbedrijf in de hoofdstukken 3 tot en met 6. Voor deze hoofdstukken heeft Van der Laan met succes | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
gebruikgemaakt van de zogenoemde patenten, per bedrijfsactiviteit geheven belastingen die van 1805 tot 1893 hebben bestaan. Overzichten van deze patenten zijn voor Groningen alleen van 1867 tot 1870 overgeleverd. Omdat het Adresboek, of naamregister voor fabrijkanten, kooplieden, winkeliers, notarissen, makelaars enz. enz. te Groningen alleen de namen van patenthouders geeft, is dit Adresboek een prima secundaire bron gebleken ter compensatie van intussen vernietigde patentoverzichten. Andere bronnen voor Van der Laan waren de boedelinventarissen in het Groninger archief, het archief van het Groninger Boekverkoopers College en de gelukkig bewaard gebleven bedrijfsarchieven van enkele belangrijke firma's. In hoofdstuk 7 wordt de balans opgemaakt en beschrijft Van der Laan heel inzichtelijk hoe het de bedrijfstak in Groningen is vergaan en welke verschillen er zijn aan te wijzen tussen de situatie van het begin van de negentiende eeuw, die rond 1840-1850 en die aan het eind van de eeuw in 1890. Een van de conclusies uit de ‘Epiloog’ van deze studie, namelijk dat ‘is duidelijk geworden dat het raadplegen van Bibliopolis niet volstaat voor een reconstructie van het boekbedrijf in een bepaalde stad of regio’, onderschrijf ik volkomen. Van der Laans boek is daarvan het bewijs. | |||||||||||||
ConclusieDrie boekhistorische studies zijn hierboven de revue gepasseerd. Ze dragen elk op eigen wijze bij aan de boekgeschiedenis. Dat gebeurt via een minutieuze analytisch-bibliografische beschrijving van gedrukte boeken uit een bepaalde en voor de boekgeschiedenis zeer interessante tijd (incunabel- en postincunabelperiode) door Hermans. Dat gebeurt door een thematische kroniek door Stamkot en dat gebeurt door Van der Laan die aan de hand van archiefgegevens het negentiende-eeuwse boekbedrijf als bedrijfstak onderzoekt en presenteert. Drie zeer verschillende benaderingen dus, die op zich voor de boekgeschiedenis in het algemeen en de Nederlandse in het bijzonder zeer waardevol zijn. Bibliopolis biedt voor een Nederlandse boekgeschiedenis een uiterst nuttig systeem, maar is, zoals Van der Laan terecht stelt, op zich nog geen complete geschiedenis.Ga naar voetnoot22 Voor de geschiedenis van de in de titels genoemde steden is het belang van deze studies relatief. Zwolle was tussen 1477 en 1523 een plaats waar boeken werden gedrukt die hun weg vonden door geheel West-Europa. Daar weten we nu alles van dankzij Jos Hermans. Stamkot heeft vijf eeuwen omgang met boeken in Gorinchem beschreven. Daarbij heeft hij ook heel veel van Gorcums geschiedenis verteld. Van der Laan geeft in zijn boek een economische en cultuurhistorische studie van de stad en provincie Groningen. Dragen alle drie deze studies bij aan een stadsgeschiedenis, het boek van Stamkot is er bijna zelf een. | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Tot slot: in de vorige aflevering van dit jaarboek vraagt Dongelmans zich naar aanleiding van twee Festschrifte voor vertrekkende boekhistorici en vier oraties van aantredende hoogleraren boekwetenschap af ‘of de aard van het onderzoek en het type boekhistoricus er op de korte en de middellange termijn nog hetzelfde zullen uitzien’.Ga naar voetnoot23 Dongelmans voorziet meer projectmatig bewerkte, internationale en interdisciplinaire onderzoeksthema's, maar signaleert - bij het onderzoek naar het boek in Leiden in de vroegmoderne tijd - toch ook nog een individueel opererende boekhistoricus. De hier besproken boeken zijn het resultaat van individuele boekhistorici die vaak lange jaren achtereen aan hun boekenstad gewerkt hebben.Ga naar voetnoot24 De resultaten mogen er zijn. Toch denk ik dat als Dongelmans gelijk heeft, en ik denk dat hij dat heeft, dit soort langlopende eenmansprojecten nagenoeg onmogelijk is geworden. Boekhistorici en liefhebbers van stedelijke of lokale geschiedenis zullen elkaar vinden in grotere verbanden, zoals in de recente Geschiedenis van Amsterdam is gebeurd. Boekhistorische gegevens over het zeventiende-eeuwse boekenbedrijf hebben daarin een plaats gekregen in het hoofdstuk ‘Kunsten en wetenschappen op de troon. Culturele hoofdstad 1578-1713’. De auteur van dit hoofdstuk, Marijke Spies, verwijst in haar tekst daarbij voortdurend rechtstreeks voor beschrijvingen van boeken naar de stcn. Een mooi interactief gebruik van een landelijk systeem voor de Nederlandse boekgeschiedenis.Ga naar voetnoot25 |
|