Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Willem Heijting
| |
[pagina 182]
| |
Met dat alles lijkt voor studenten en andere in het vak in te wijden belangstellenden de weg redelijk geëffend te zijn. Maar naar welke bestemmingen gaat die weg eigenlijk? En bereiken we zo wat we de komende tijd met de beoefening van de boekgeschiedenis moeten nastreven? Het wordt tijd voor een ijking, vooral daar de opkomst van nieuwe media leidt tot een herrangschikking waarbij het gedrukte boek in een nieuwe positie belandt. Teneinde de situatie in ons taalgebied te kunnen evalueren heb ik drie recente Amerikaans-Engelse boekhistorische handboeken voor me gelegd. Ik geef hiervan eerst een beknopte recensie, waarbij ik het perspectief aanhoud van het gedrukte boek, functionerend in een door digitale informatie-uitwisseling gedomineerde cultuur. Ik kom zo tot een analyse van de manier waarop het vak zich aandient aan degenen die het zullen beoefenen binnen een vooral door die cultuur bepaald kader. Daaruit volgen overwegingen over de koers die de boekgeschiedenis in deze constellatie zou moeten nemen. Het lijkt me geen overbodige toegift vooraf aan te geven hoe ik op persoonlijk vlak aankijk tegen de veranderende positie van het gedrukte boek. Jazeker, mijn werkomgeving bestaat uit tienduizenden zeldzame werken, er staat thuis een aardige vakbibliotheek, ik wil daarnaast ook een voorraad bellettrie en nog meer bij de hand hebben en bovendien bezit ik een uitdijende boekenverzameling op enkele door de publieke instellingen veronachtzaamde terreinen. Kortom, de balken kraken, en ik zie dat met genoegen aan. Wie een dermate met boeken verbonden bestaan leidt, zou zich bedreigd kunnen voelen door de voortschrijdende digitalisering van de communicatie. Men vindt dergelijke gevoelens kenmerkend verwoord in de essaybundel van de Amerikaan Sven Birkerts, The Gutenberg elegies. The fate of reading in an electronic age. Birkerts impressies van het noodlot dat zich volgens hem aan het voltrekken is, monden uit in een gepassioneerd ‘Refuse it’.Ga naar voetnoot4 Als het gaat om de cultuur van het boek, die ten nauwste verweven raakt met de digitale cultuur, valt er voor een professionele boekhistoricus echter niets te weigeren. Het maakt niet uit welke gedaante het voorwerp van onderzoek aanneemt. De boekhistoricus is, zoals iedere wetenschapper, nieuwsgierig, hij observeert, registreert, analyseert en publiceert - en maakt daarbij dankbaar gebruik van alle beschikbare faciliteiten, waarbij de digitale media. | |
Een handboek boekgeschiedenisHet minst recente van de drie boeken die ik ter hand nam, wekt met de titel A handbook for the study of book history in the United States verwachtingen, temeer daar het initiatief om het te schrijven mede uitging van het Centre for the Book van de Library of Congress en de realisatie bevorderd werd door Jonathan Rose als voorzitter van sharp (Society for the History of Authorship, Reading & Publishing). Het werd in de uitwerking van de Zborays een dun boek, met 79 pagina's tekst, gevolgd door een appendix met ‘Some important periodicals for book historians’ (p. 81-83), ‘Notes’ (p. 85-94) en ‘Suggested readings’ (p. 95-145). | |
[pagina 183]
| |
Omslag van The Gutenberg Elegies, Birkerts' pessimistische beschouwing over de toekomst van het lezen in een digitaliserende wereld (paperbackuitgave, New York 1995)
Het tekstgedeelte omvat een inleidend hoofdstuk over het terrein van de boekgeschiedenis, gevolgd door een hoofdstuk ‘How to locate and use sources’ en nog tweeënhalve pagina over ‘The future of book history’. Ik heb geprobeerd uit deze hoofdstukken te destilleren welke opvattingen over de boekgeschiedenis de auteurs voor het voetlicht brengen. Het boek behandelt ‘approaches to book history, primarily in the United States’ en beperkt zich daarbij tot ‘the study of books produced in this country’ (p. 3). Het belang van internet wordt onderkend, maar aangezien ‘most of human history has been intertwined with the history of printed materials’,Ga naar voetnoot5 beperkt het handboek zich tot dat materiaal. In het hoofdstukje over de toekomst van de boekgeschiedenis wordt aan de beoefening daarvan een ethisch label gehangen: ‘Even an awareness of the important role print culture has played in American life helps to sustain it in the face of threats of new technologies, poor adult reading comprehension, and, above all, a pervasive sociocultural malaise, even apathy, over the fate of learning.’ (p. 77). De toekomst van de boekgeschiedenis ligt dan, aldus de auteurs, in een goede synthese van het werk van deeldisciplines, een verdere ontwikkeling van het leesonderzoek en benutting van de door computers geboden faciliteiten. Met haar bijdrage aan ‘the history of meaning’ blijft de boekgeschiedenis van belang in ‘the electronic information age’ (p. 79), vooral dankzij het feit dat alleen de vijf eeuwen oude drukkunst zich leent voor longitudinaal onderzoek. | |
[pagina 184]
| |
Het hoofdstuk ‘How to locate and use sources’ en de aansluitende ‘Suggested readings’ vormen de substantie van het boek. Merkwaardig zijn de inleidende woorden: ‘Essential sources for the history of the book are surprisingly abundant and easily accessible, yet they are little used, except by librarians and other specialists.’ (p. 13). Laat dit onhandig geformuleerd zijn - dit boek is immers bedoeld voor aanstaande specialisten? -, de informatie die dan volgt over de deelgebieden van het vak stelt volstrekt teleur. Een schrijnend voorbeeld vormt de paragraaf over ‘Books as artifactual and documentary evidence’, waarin het bibliografisch onderzoek aan de orde komt. ‘To look at a book for its binding (it is permissible in this case to judge a book by its cover!), the type-face used, or the paper on which the type printed the words, is to perform the work of an analytical bibliographer.’ (p. 47-48). Wil de analytisch bibliograaf opstaan die zich herkent in deze definitie? ‘Early books also contain “signatures” - not autographs, but directions (running vertically at the bottom of pages) to the bookbinder for folding the printed paper that makes up the pages in a book.’ (p. 48). Commentaar overbodig. En zo gaat het door.Ga naar voetnoot6 De Zborays hadden voor deze materie overigens kunnen terugvallen op een recente handleiding, uitgegeven door The Modern Language Association of America.Ga naar voetnoot7 De lijst met ‘Suggested readings’ weerspiegelt de inconsistente benadering van het vakgebied. Daarbij worden de voor het vak relevante websites genegeerd,Ga naar voetnoot8 in een leerboek uit 2000 toch wel een omissie. Ik stel vast dat dit boek niet aan de verwachtingen voldoet. De onwetenschappelijke aspecten in de opstelling van de auteurs - angst voor de teloorgang van een geprefereerde leescultuur en daarmee van een bindend element van de Amerikaanse identiteit - remmen de nieuwsgierigheid af. Dit handboek verschaft niet alleen voor een deel onjuiste informatie, het is ook ongeschikt om de opkomende generatie te winnen voor de beoefening van de boekgeschiedenis. | |
‘Artefacten’ uit de boekgeschiedenisPerspectives on American book history is samengesteld om te voldoen aan de behoefte die ontstond ‘as American book history moved out of the archive and scholarly journal and into the classroom’ (p. vii). Centraal in de conceptie van dit lijvige en goed vormgegeven boek staan ‘artifacts’, dat wil zeggen bronnen uit de Amerikaanse boekgeschiedenis, in de vorm van tekstfragmenten uit brieven, egodocumenten, archiefstukken, boeken en tijdschriften. Deze artefacten zijn chronologisch en thematisch gegroepeerd in hoofdstukken, elk voorzien van een inleiding, toelichtingen, afbeeldingen, bronvermeldingen, een lijst van de aangehaalde literatuur en van aanbevolen literatuur. Deze opzet resulteerde in een stimulerend leerboek met als een van de aantrekkelijkste aspecten de | |
[pagina 185]
| |
presentatie aan beginners in het vak van bronteksten waarvan vele onmiddellijk het verlangen oproepen om het onderwerp verder uit te spitten: precies wat een docent met zijn studenten wil bereiken! Een waardevolle verrijking vormt de bij het boek gevoegde cd-rom, bestemd vooral ‘for classroom use’, waarop een kleine 200 extra afbeeldingen met toelichting. Deze afbeeldingen zijn ingedeeld volgens de hoofdstukindeling van het boek, maar men kan tevens op onderwerp zoeken. Ook is er een sectie met ‘Links to online newspaper and newspaper history sites’. De navigatie op de cd-rom, met behulp van een webbrowser, verloopt geriefelijk. ‘Innocence abroad in search of a copyright’, spotprent van Thomas Nast naar aanleiding van de strijd voor internationaal kopijrecht (in Harper's Weekly, 1882), een van de vele sprekende afbeeldingen uit Perspectives on American book history
Het inleidende hoofdstuk ‘Texts for the times’ door R.A. Gross (p. 1-16) situeert het terrein van de boekgeschiedenis tussen de communicatierevolutie van de vijftiende eeuw, toen de gedrukte codex zijn intrede deed, en de huidige revolutie, waarin de computer en internet het einde van de dominantie van de drukpers inluiden. Aan het begin van die laatste revolutie had de boekgeschiedenis nog maar net erkenning gekregen als een voor de sociale en culturele geschiedenis onmisbare discipline, dankzij het werk van pioniers als Lucien Febvre, Henri-Jean Martin, Elizabeth Eisenstein en Robert Darnton. We moeten ons dus nu, juist als het vak een hoogtepunt heeft bereikt, afvragen of het nog wel een toekomst heeft. De redacteurs stellen deze netelige vraag aan de orde in het afsluitende hoofdstuk ‘The once and future book’ (p. 435-440). Het antwoord is positief: | |
[pagina 186]
| |
‘Armed with our knowledge of the history of the book in America, of the place and importance of print culture in the United States, we can approach the present and the future with a clearer sense of how to interpret it, with an informed understanding of how present trends have roots in the past.’ (p. 440). Met deze woorden over de doelstelling die er voor een nieuwe lichting van boekhistorici zou kunnen overblijven - het verklaren van actuele ontwikkelingen aan de hand van historische informatie - eindigt Perspectives on American book history. Hiermee stelt dit leerboek zich traditioneel en defensief op tegenover de huidige communicatierevolutie. De vooruitstrevende educatieve opzet doet daar niets aan af. | |
Een boekhistorische readerZo aantrekkelijk en eigentijds als Perspectives on American book history is vormgegeven, zo streng en zuinig komt The book history reader van Finkelstein en McCleery over. De enige troost is dat het alternatief bij het ontbreken van een reader - een map met fotokopieën - altijd nog minder aantrekkelijk is. De samenstellers selecteerden uit de vakliteratuur 28 teksten, geschreven door grootheden als Robert Darnton, D.F. McKenzie, Roger Chartier, Pierre Bourdieu, Walter Ong, Elizabeth Eisenstein, Jonathan Rose en diverse hier te lande minder bekende specialisten. Engelstalige en, in mindere mate, Franse auteurs bepalen het beeld. De teksten zijn ingedeeld in vier secties, elk voorzien van een inleiding (‘What is book history?’, ‘From orality to literacy’, ‘Commodifying print: Books and authors’, ‘Books and readers’). De selectie wordt niet toegelicht, hetgeen ik als een gemis beschouw, zoals ook het ontbreken van informatie over de auteurs. De lezer van een reader heeft immers een handreiking nodig om de auteurs en hun teksten te kunnen plaatsen binnen het voor hem nog onbekende vakgebied. De structuur van de reader compenseert dit gemis slechts ten dele. Ook in editietechnische zin vertoont het werk van de samenstellers manco's. Het vergt nogal wat speur- en bladerwerk om vast te kunnen stellen aan welke bron een tekst is ontleend en wat de status van deze bron is: een artikel, een hoofdstuk uit een boek, de originele tekst dan wel een bestaande of voor deze gelegenheid gemaakte vertaling. Diverse teksten zijn ook nog eens drastisch ingekort, zonder enige toelichting van editoriale zijde.Ga naar voetnoot9 Het past bij deze onderwaardering van de tekstoverlevering dat de reader volledig voorbijgaat aan de analytische bibliografie. De samenstellers verwijzen aan het begin van de inleiding van de eerste sectie wel naar de inbreng van Greg, McKerrow en Bowers, maar doen die af als ‘a preoccupation with the physical materiality of books’ (p. 7). De reader bevat dan ook geen enkele tekst uit hun school. Erg krachtig vertegenwoordigd | |
[pagina 187]
| |
is daarentegen de literatuurwetenschappelijke invalshoek, al doet dat vermoedelijk recht aan de huidige realiteit van de boekgeschiedenis. Van een literatuurwetenschappelijk overwicht is vooral sprake in de twee laatste secties. Andere dan literaire auteurs en hun lezers komen nauwelijks aan bod. Hoe kijken Finkelstein en McCleery aan tegen de beoefening van de boekgeschiedenis in een digitale cultuur? Net als Casper c.s. in Perspectives wijzen zij op Febvre en Martin als de voormannen van de moderne boekgeschiedenis (p. 2), en ook zij zien het einde van de dominantie van het boek als een legalisatie van de beoefening van de boekgeschiedenis (p. 3). Zij gaan echter een stap verder door de stabiliteit van de tekst, lang beschouwd als kenmerkend voor het gedrukte boek, niet meer centraal te stellen. Het is nu de uitdaging, zo stellen zij, om het boek te bestuderen in een context van instabiele teksten, typerend voor een digitale omgeving. Men moet de boekgeschiedenis daartoe beschouwen ‘as an integral part of the history of human communication’ (p. 3). Ik noteer dat hieruit voortvloeit dat het zwaartepunt van de vakbeoefening verschuift van de trefwoorden ‘boek’ en, in kernachtig Engels, ‘print culture’, naar de ruimere begrippen ‘tekst’ en ‘communicatie’. Biedt deze visie de boekhistoricus meer armslag dan de vooringenomen houding van de Zborays en de defensieve opstelling van Perspectives, toch kan het oordeel niet onvermengd positief zijn. Deze reader verschaft slechts op onderdelen een bruikbare entree in de boekgeschiedenis, en dat alleen voor de zeer kritische lezer. | |
Het Amerikaanse onderwijsaanbodOp het eerste gezicht ziet de situatie er voor de Amerikaanse student boekgeschiedenis zorgelijk uit. Drie recente handboeken, die niet zomaar door andere vervangen kunnen worden, schieten als leermiddel tekort, houden geforceerd halt voor de digitale cultuur, of vertonen beide defecten. Maar misschien valt het allemaal mee als we kijken naar de praktijk van het onderwijs. Wij kunnen die redelijk overzien dankzij een op de sharp-site gepubliceerd overzicht van meer dan dertig cursussen boekgeschiedenis, waarvan de helft een breed deel van het terrein bestrijkt.Ga naar voetnoot10 Inderdaad kan men zich in de Verenigde Staten bij diverse instellingen grondig in het vak laten inwijden. Ik kom nu niet met een vergelijkend onderzoek - het overzicht wordt eenieder aanbevolen die zich bij het opzetten van boekhistorisch onderwijs wil laten inspireren - maar stel vast dat de leerboeken van de Zborays en van Finkelstein/McCleery het hoge niveau van diverse cursussen niet halen. Maar als het gaat om het gedrukte boek versus de digitale revolutie komt uit de leerstof zoals aangeboden in de syllabi dezelfde onvaste houding naar voren als uit de leerboeken. Men vraagt zich aarzelend en soms angstig af wat de impact is van de digitale cultuur op die van het boek, of er nog wel een toekomst is voor het | |
[pagina 188]
| |
gedrukte boek en wat de legitimatie is voor de beoefening van de boekgeschiedenis. Een herbezinning op de koers van het vak en de te hanteren methodes blijft achterwege. Een (overigens degelijke) cursus die deze trend goed weergeeft, is die van J.C. Morrison (Harvard University), wiens centrale vragen luiden: ‘What have been the cultural and social impacts of writing, printing and publishing through the ages? What changes are taking place in publishing today as a result of its digitalization and the intense competition with other media? Are we now experiencing the demise of literacy, or are we on the verge of a new era of revitalization through emerging technologies? What is the future of the book?’Ga naar voetnoot11 Met een beroep op Ong krijgt ook het geschreven boek een plaats in de boekgeschiedenis (het schrift is immers evenals de druk een ‘technologisering’ van het woord),Ga naar voetnoot12 maar Morrison betrekt de ‘new forms of non-sequential information retrieval’ vooral bij de cursus ‘[to] engage the current debate on the future of literacy in a multimedia age.’ Ik betwijfel of de boekgeschiedenis dit als een roeping zal blijven ervaren. | |
De situatie in NederlandVan de aan het begin genoemde Nederlandse leermiddelen is het Handboek editiewetenschap van Mathijsen, verschenen in 1995, het oudste. Dit noemt wel de mogelijkheid dat toekomstige edities slechts als computerbestanden uitkomen,Ga naar voetnoot13 maar dat dergelijke edities voorwerp van onderzoek zouden kunnen zijn, ligt dan nog achter de horizon.Ga naar voetnoot14 Vijf jaar later besteedt het handboek Drukkers, boekverkopers en lezers tijdens de Republiek,Ga naar voetnoot15 evenknie van het besproken werk van de Zborays en glansrijk de beste van de twee, in het historiografisch overzicht evenmin aandacht aan de digitale revolutie. Kennelijk verdiende een eventuele invloed daarvan op de beoefening van het vak ook toen nog geen bespreking. Bibliopolis heeft de primeur van een geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland, althans van een gedetailleerd, maar sober ingevuld raamwerk daarvoor. Helaas rekende de redactie het niet tot haar taak aan te geven welke opvattingen over de geschiedschrijving ten grondslag liggen aan dit werk. Men treft, in de beide verschijningsvormen,Ga naar voetnoot16 alleen de constatering aan dat er twee benaderingen zijn, de Angelsaksische en de Franse.Ga naar voetnoot17 De begrenzing van het werkterrein, die uitsluiting van het handgeschreven boek en van het overgrote deel van de Zuid-Nederlandse boekgeschiedenis met zich meebrengt, heeft vooral een pragmatische achtergrond. Daar echter het al of niet doorvoeren van dergelijke beperkingen kan samenhangen met opvattingen over en | |
[pagina 189]
| |
het feitelijk resultaat van de geschiedschrijving, valt het te betreuren dat de redactie terzake geen activiteiten heeft ontplooid. Sommige auteurs van Bibliopolis betrekken de digitale cultuur bij hun verhaal. Zo signaleert men de opkomst van digitale uitgeversproducten, al dan niet on line toegankelijk, maar stelt vast: ‘Het lezen van teksten op internet valt vooralsnog buiten de onderzoeken naar lezen als vrijetijdsbesteding.’ Bibliopolis eindigt met wat inmiddels een topos is in de recente vakliteratuur: de vraag of het boek ook de eenentwintigste eeuw zal overleven.Ga naar voetnoot18 Het onderwijs in de boekgeschiedenis zoals verzorgd door de Universiteit van Amsterdam en die te Leiden bevestigt het onbestemde beeld dat uit de handboeken naar voren komt. In de Amsterdamse opleiding Boekwetenschap en Handschriftenkunde heeft het thema ‘boekcultuur versus digitale cultuur’ geen herkenbare plaats.Ga naar voetnoot19 De Leidse Afstudeervariant Boekwetenschap neemt daarentegen duidelijk positie in: ‘Met de razendsnelle opkomst van het World Wide Web voldoet de definitie “wetenschap van de geschiedenis van het gedrukte boek” niet meer. In Leiden kijkt de Boekwetenschap zowel vooruit, naar de digitale ontwikkelingen, als achteruit, naar de handschrifttraditie van de lange periode voor de uitvinding, in het midden van de 15e eeuw, van het drukken van boeken met losse loden letters door Johannes Gutenberg. [Het gaat dus om] de studie van de overdracht van op een of andere manier vastgelegde tekst: vastgelegd in handschrift (kleitablet, papyrus, codex, etc), boekdruk of zulke digitale informatiedragers als de diskette, cd-rom of de servers van het World Wide Web.’Ga naar voetnoot20 Vanuit zijn standplaats Leiden laat de Tiele-hoogleraar Paul Hoftijzer dan ook weten het cultuurpessimisme van Birkerts en anderen niet te delen: ‘Laat maar komen wat komt, ik ben er niet bang voor.’Ga naar voetnoot21 Het achterliggende principe van de ‘Leidse’ visie valt af te leiden uit enkele artikelen van Adriaan van der Weel. Aan de basis staat de constatering dat handschrift, druk en Internet verschillende media zijn, met als gemeenschappelijk kenmerk dat ze in dienst staan van de overdracht van tekst.Ga naar voetnoot22 Zich beroepend op McKenzie concludeert Van der Weel dan ‘that electronic developments in textual transmission must be regarded as a natural extension of book history.’ De boekgeschiedenis is ‘a continuum from manuscript to electronic textual transmission, in an intellectual history context’.Ga naar voetnoot23 Hieruit volgt, aldus Van der Weel in een latere publicatie, dat ‘we should contemplate the possibility that book historians will widen their role to become “historians of the transmis- | |
[pagina 190]
| |
sion of text”’.Ga naar voetnoot24 Hiertegen zou kunnen worden aangevoerd ‘that this is stretching the definition of a book out of all proportion’. Maar als de overdracht van tekst ons onderwerp is, dan is er geen reden om plotseling halt te houden ‘when paper gives way to computers’.Ga naar voetnoot25 Een ‘Amsterdams’ geluid is vastgelegd in de Tiele-lezing 2003 van Frans Janssen, Verleden en toekomst van het gedrukte boek.Ga naar voetnoot26 Janssen plaatst niet de studie van de tekstoverdracht op de voorgrond, maar het onderzoek van het boek als artefact. De uitvinding van Gutenberg moet opgevat worden als de verbetering van een bestaand medium en is in Janssens visie minder revolutionair dan de overgang van boekrol naar codex. De komst aan het eind van de twintigste eeuw van de digitale media betekent wel een ommekeer, maar de echte mediarevolutie moet nog beginnen. De digitale media komen in dit betoog dan ook niet aan de orde als mogelijk object van (boek)historisch onderzoek. Vooralsnog moeten we het doen met de conclusie ‘dat we ons (nog) in het grafische tijdperk bevinden’. Ook de digitale media zijn immers in essentie grafisch van aard.Ga naar voetnoot27 | |
Wat is boekgeschiedenis?Cultuurpessimisme, het einde van het boek, definities van boekgeschiedenis waarin het boek niet meer voorkomt... De beoefenaren van het vak lijken de kluts kwijt zijn. Het wordt nodig terug te gaan naar de basis, de vraag te stellen wat ‘boekgeschiedenis’ moet inhouden en te bezien of de vraagstelling onze nieuwsgierigheid kan prikkelen en een nieuwe generatie kan enthousiasmeren. Om te beginnen moeten we afstand nemen van de onwetenschappelijke elementen die blijkens de hier behandelde handboeken en syllabi het vak ver binnengedrongen zijn. De boekgeschiedenis is er niet om de toekomst te voorspellen, gevoelens van nationale saamhorigheid te versterken, nieuwe technologieën in toom te houden of de teloorgang van een onmisbaar geachte vorm van geletterdheid tegen te gaan. De discipline is weliswaar zelf een cultuuruiting en haar voortbestaan hangt dus mede af van de loop die de cultuur neemt, maar toch kan ze aspecten van die cultuur slechts descriptief en analyserend tegemoet treden. Alleen met zo'n instelling kunnen we onbevooroordeeld de vraag onder ogen zien wat boekgeschiedenis moet zijn. Ik schets een beeld van het actuele denken over de identiteit van het vak, lever daarbij commentaar en trek vervolgens mijn conclusies. In eerste instantie komen we terecht bij de publicatie van Robert Darnton, ‘What is the history of books?’, waarin hij zijn inmiddels vermaarde communicatiecircuit introduceerde.Ga naar voetnoot28 Darnton definieert boekgeschiedenis als ‘de sociaal-culturele geschiedenis van de communicatie via het gedrukte woord’. De doelstelling is ‘inzicht te verwerven in de manier waarop ideeën in druk werden doorgegeven en hoe confrontatie met het gedrukte woord denken en gedrag van de mens in de laatste vijfhonderd jaar heeft beïn- | |
[pagina 191]
| |
vloed’. Men kan dit onderzoeksterrein op verschillende manieren opvatten, ‘maar over het algemeen gaat het om boeken sinds de tijd van Gutenberg’.Ga naar voetnoot29 Darnton relativeert deze beperking enigszins als hij aan het eind van zijn betoog aangeeft dat het tweerichtingsverkeer bij de ontmoeting van orale verhaaltradities en het gedrukte woord impliceert ‘dat men boeken moet bestuderen in relatie tot de andere media’.Ga naar voetnoot30 De boekgeschiedenis is volgens Darnton interdisciplinair ‘doordat een aantal verschillende disciplines op het gebied van communicatie elkaar tegenkwam bij een gemeenschappelijke problematiek’. Zo ontstond een kring van toegewijden, die elkaar herkenden ‘aan een bepaalde glans in het oog’. Men bewerkte ‘een van de weinige terreinen van de humaniora waar nog sprake is van expansiedrift, groei en frisse wind’. Darntons schema diende om deze ontwikkeling theoretisch te onderbouwen: ‘Om enige afstand te nemen van deze op hol geslagen interdisciplinaire situatie, en om het onderwerp als geheel te kunnen zien, is het misschien raadzaam een algemeen model te ontwerpen ter analyse van de manier waarop boeken ontstaan en door de maatschappij verspreid raken.’Ga naar voetnoot31 Een zwakke plek in Darntons visie is de uitsluiting van het handschrift. Wie, bijvoorbeeld, de zestiende-eeuwse epistolaire cultuur bestudeert, ziet hoe de uitwisseling van geschreven brieven interfereert met de verspreiding van gedrukte versies van diezelfde brieven zodra ze nieuwswaarde hebben. Iets dergelijks geldt voor de geschreven nieuwstijdingen en de eerste gedrukte voorlopers van de kranten. Maar vooral de uitsluiting van de handgeschreven codex is geforceerd. Indien er al een verschil is tussen het geschreven en het gedrukte boek - van het laatste kunnen gemakkelijker oplagen worden aangemaakt - is dit niet van principiële aard.Ga naar voetnoot32 Dat het buiten beschouwing laten van de orale cultuur eveneens een zwakke stee vormt in zijn schema, signaleerde Darnton zelf al. De praktijk wijst immers in een andere richting. Uit mijn eigen onderzoek naar de overdracht van ideeën bij de eerste Nederlandse evangelisch gezinden in de zestiende eeuw kwam naar voren dat het gesprek, de oraliteit, bij deze overdracht centraal stond. Het boek was meestal wel aanwezig bij de contacten tussen de geïnteresseerden in de nieuwe religie (van wie velen niet konden lezen), en vervulde de rol van katalysator. Bij deze wisselwerking was overigens ook beeldmateriaal betrokken.Ga naar voetnoot33 Een verwant voorbeeld vinden we in McKenzie's onderzoek naar het begin van de drukkunst in Nieuw-Zeeland, tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw, toen de autochtone bevolking nog maar net begonnen was aan de overgang van een orale cultuur naar een schriftcultuur. Geconfronteerd met de wisselwerking tussen de drie | |
[pagina 192]
| |
media (oraliteit, schrift en druk) lardeerde McKenzie zijn onderzoeksverslag met een pleidooi voor een verruiming van het terrein van de bibliografie (dat wil zeggen de boekgeschiedenis). Hij kon niet uit de voeten met de gangbare definitie ‘the study of books as physical objects’ en stelde het begrip tekst centraal: ‘I myself cannot help but see texts, their distinct versions, their different physical modes, and their comprehension in social contexts - in a word, the sociology of texts - as the substance of bibliography.’Ga naar voetnoot34 Kort daarna kwam McKenzie met een publicatie waarin hij deze gedachte verder uitwerkte. Daarbij kreeg het begrip tekst een ruime lading: ook visuele en kwantitatieve informatie valt daaronder. De boekhistoricus onderzoekt dan de overdracht van tekst, inclusief de productie en receptie.Ga naar voetnoot35 Aanvaardt men deze ruime opvatting van de boekgeschiedenis, dan behoort, zoals Finkelstein/McCleery en Van der Weel vaststelden, ook het onderzoek naar de elektronische overdracht van tekst tot haar taak. Deze gedachte was al in daden omgezet door Frédéric Barbier en Catherine Lavenir met hun boek Histoire des médias: de Diderot à Internet (1996), waarin het boek een rol speelt temidden van de andere media. Barbier werkte het boekhistorische aspect nader uit in zijn Histoire du livre (2000).Ga naar voetnoot36 In het eerste boek houden de auteurs zich aan de klassieke definitie: ‘nous entendrons donc par médias toute structure socialement instituée de communication, puis, par extension, le support de cette dernière.’Ga naar voetnoot37 Barbier begreep onder het begrip boek ‘tout objet imprimé, indépendamment de sa nature, de son importance et de sa périodicité, ainsi que tout objet portant un texte manuscrit et destiné, au moins implicitement, à une certaine publicité.’Ga naar voetnoot38. Iets duidelijker nog is de opstelling van Asa Briggs en Peter Burke, die in 2002 kwamen met A social history of the media. From Gutenberg to the Internet. De media, waarvan het boek er één is, moeten opgevat worden als een systeem, een systeem dat permanent in beweging is. Gewoonlijk worden de bestaande media niet door nieuwe verdrongen, maar ze blijven naast elkaar actief in een onderlinge wisselwerking.Ga naar voetnoot39 Deze mediahistorici gaan met hun opvattingen niet alleen verder dan Darnton, maar ook dan Eisenstein. Terwijl de laatste het gedrukte boek neerzet als een autonome kracht,Ga naar voetnoot40 benadrukt Barbier de wisselwerking tussen de media en de maatschappij waarin ze functioneren: ‘Les médias sont autant le reflet des sociétés dans lesquelles ils naissent que l'agent de leurs transformations.’Ga naar voetnoot41 Onderzoekers beoordelen de opkomst van de digitale communicatie op dezelfde manier. Jay Bolter, die aanvankelijk een deter- | |
[pagina 193]
| |
ministische visie aanhing (‘technologies of writing as autonomous agents’), kwam daarop terug en erkende ‘that writing technologies do not alter culture as if from the outside, because they are themselves a part of our cultural dynamic. They shape and are shaped by social and cultural forces.’Ga naar voetnoot42 Inzichten in de huidige communicatierevolutie leggen eens te meer bloot dat Eisensteins fixatie op de drukpers de achillespees is van haar verder zo sterke boek. Vanzelfsprekend grijpt Eisensteins criticus Adrian Johns dit punt aan: ‘In her work, printing itself stands outside history. The press is something “sui generis”, we are told, lying beyond the reach of conventional historical analysis.’Ga naar voetnoot43 Johns stelt daar tegenover, zoals hij het in een voortgezette polemiek verwoordde: ‘print is conditioned by history as well as conditioning it’.Ga naar voetnoot44 De ruime opvatting van boekgeschiedenis, waarbij niet het boek als artefact maar de overdracht van tekst centraal staat, ongeacht de ‘drager’, heeft meer consequenties. Hier wil ik vooral de aandacht vestigen op de noodzaak tot een herwaardering van de analytische bibliografie. Hoewel de stabiliteit van de tekst het best gewaarborgd lijkt te zijn door het gedrukte boek, waren het onderzoekers van dit medium die het specialisme van de analytische bibliografie ontwikkelden. Dit specialisme maakt het mogelijk verband te leggen tussen het afgedrukte eindresultaat en de toegepaste technieken. Op deze manier kunnen de tekstoverlevering en de onregelmatigheden die zich bij het drukken voordoen, in kaart gebracht worden. De analytische bibliografie werd een van de peilers van de boekgeschiedenis en floreerde een halve eeuw, maar heeft (zoals ook blijkt uit de gerecenseerde boeken) deze positie verloren. Als men echter de tekstoverdracht vanaf de orale cultuur tot en met Internet gaat onderzoeken, wordt de instabiliteit van teksten een onontkoombaar vraagstuk. De analytische bibliografie zal weer uit de kast moeten komen en aangepast moeten worden om dienst te kunnen doen bij het onderzoek van uiteenlopende media.Ga naar voetnoot45 Tot slot zal een ruime opvatting van de boekgeschiedenis in het algemeen de studie vergemakkelijken van overeenkomstige verschijnselen die zich voordoen in verschillende media. Ondanks talrijke contacten over en weer is er zelfs tussen nauw verwante gebieden als de handschriftkunde en de boekgeschiedenis nog steeds zoiets als een waterscheiding, wat de onderzoeksresultaten geen goed doet. Hoeveel groter zal de schade zijn als de boekhistorici ook de digitale media tot een no go area uitroepen? In elk geval zullen langlopende ontwikkelingen die in verschillende media hun beslag krijgen slecht onderzocht worden. Een voorbeeld vormt de voortgaande ontsluiting van teksten, en daarmee van kennis, door middel van nummeringen (pagina's, hoofdstukken, paragrafen, enzovoort), indexen, registers en de structurering van websites. Daarnaast is er de ontwikkeling van allerlei vormen van paratext: inleidingen, voorwoorden, glossen, commentaren, marginalia, enzovoort, en de parallellen daarvan op Internet. Samenhangend met deze twee zijn er de steeds complexere verwijzingssystemen, waarvan de voetnoot en de hyperlink de bekendste zijn. Wie nalaat bij het onderzoek naar dergelijke ontwikkelingen alle relevante media te betrekken, komt niet tot het juiste inzicht. | |
[pagina 194]
| |
De nieuwe boekgeschiedenisDe digitale revolutie heeft de boekgeschiedenis in een identiteitscrisis gebracht. Als we mogen afgaan op de hier besproken leerboeken en syllabi, is dat de conclusie. In een zekere beslotenheid had het vakgebied zich ontwikkeld tot een als zelfstandig ervaren wetenschapsgebied, maar door de opkomst van de elektronische media verloor de drukkunst haar vanzelfsprekende dominantie en opeens stonden in verschillende richtingen de deuren weer open. De beste tijd van de ‘oude’ boekgeschiedenis, de tijd waarin de toegewijden elkaar volgens Darnton herkenden ‘aan een bepaalde glans in het oog’,Ga naar voetnoot46 was voorbij. Een uitweg die zich aandiende - ik beschreef het hierboven - is de uitbreiding van de boekgeschiedenis tot het gehele terrein van de communicatie- en mediageschiedenis, met bijzondere aandacht voor de overdracht van tekst in enge zin. Het onderzoek van het boek als artefact zou moeten opgaan in dat grote werkterrein. De methoden van de boekgeschiedenis zouden ook daarop van toepassing blijven, eventueel in aangepaste vorm.Ga naar voetnoot47 Ik geloof dat dit niet de weg is die leidt naar een ‘nieuwe’ boekgeschiedenis. In de eerste plaats is het onjuist als we het boek - de codex - niet heel duidelijk definiëren als een van de afzonderlijke media. Het boek, een van de spelers in het ‘systeem’ van de media, heeft zijn eigen geschiedenis, wetmatigheden, technieken en problemen. Het verrichten van onderzoek daarnaar is en blijft een afzonderlijk specialisme. In de tweede plaats lijkt het mij ondenkbaar dat de boekgeschiedenis het complete terrein van de communicatie- en mediageschiedenis zou kunnen annexeren en dan ook nog vakkundig werk afleveren. Ook is het beter, en juister, om te erkennen dat de boekgeschiedenis geen zelfstandige wetenschap is, maar een op het artefact boek gerichte bundeling van disciplines zoals de letterkunde, de geschiedenis en de sociologie. De nieuwe boekhistoricus kan dus wel zijn specialisme blijven beoefenen, maar moet meer dan ooit bereid zijn om de beslotenheid van zijn vakkring te verlaten en actief te zijn binnen verschillende disciplines wanneer het onderwerp daarom vraagt. Dat brengt met zich mee dat de boekhistoricus oog heeft voor de media die een rol spelen naast de gedrukte media en daarmee kunnen interfereren en de resultaten van het onderzoek daarnaar bij zijn verhaal weet te betrekken.Ga naar voetnoot48 Het gehele terrein, van de orale cultuur tot de elektronische media, is dan het jachtgebied van de boekhistoricus, die echter steeds het boek in zijn vizier houdt. Onderzoek, zelfs een opleiding, gericht op de overdracht van tekst in verschillende media, is zinvol en vernieuwend en kan van eminent belang zijn, maar overschrijdt de grenzen van de boekgeschiedenis. | |
[pagina 195]
| |
Met dat alles is het niet aan de boekhistoricus om zich zorgen te maken over het overleven van het species boek, dat overigens nog lang kan blijven voortbestaan, al krijgt het in de pikorde van de verschillende media zonder twijfel een lagere plaats dan het geval was tot tegen het eind van de twintigste eeuw. Als de nieuwe boekgeschiedenis zo beoefend wordt, niet gedreven door cultuurpessimisme maar door nieuwsgierigheid en met een zowel mediagerichte als multidisciplinaire oriëntatie, zullen de gesignaleerde beperkingen uit de verstreken periode zich minder laten gelden en gaan we weer een mooie tijd tegemoet. |
|