Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Thijs Weststrate
| |
BenaderingenOm na te gaan wat de functie van ‘drukker-ordinaris’ inhield, liggen er twee onderzoekswegen voor de hand. De eerste is om in archieven na te gaan of er documenten zijn die de afspraken tussen drukkers en opdrachtgevers vastleggen. De regelingen rond de talrijke ‘ordinaris’-ambten zijn vaak terug te vinden in ‘commissiën’ of ‘instructiën’ die bijvoorbeeld door een stad of door een Statencollege werden opgesteld. Voor de onderzochte periode, 1580 tot 1650, zijn er in het Zeeuwse Statenarchief geen ‘commissiën’ of ‘instructiën’ voor de drukker-ordinaris bewaard gebleven. Latere commissies, zoals die uit 1678 voor Bartolomeus de Later te Middelburg,Ga naar voetnoot3 verwijzen naar bestaande gewoonten en regelingen. Zij helpen ons dus niet verder. Wel zijn er archivalia die iets laten | |
[pagina 52]
| |
zien van de onderhandelingen tussen een Statelijke overheid en een drukker, zowel voor het gewest Zeeland als voor de provincie Utrecht.Ga naar voetnoot4 Uit de Zeeuwse en Utrechtse documenten blijkt dat voor de vervulling van het ambt steeds drukkers gevraagd werden die een eigen bedrijf hadden en zich dus al hadden bewezen. De drukker bleef na zijn benoeming tot ordinaris gewoon zelfstandig ondernemer. In de gegevens voor het gewest Utrecht wordt bij de onderhandelingen met Salomon du Roy bijvoorbeeld expliciet gezegd dat hij het recht heeft om eigen uitgaven te drukken en te verkopen. Belangrijk is ook dat er bij verschillende benoemingen uitdrukkelijk sprake is van een vergoeding voor de ambtsuitoefening. Dat gebeurde bijvoorbeeld in het gewest Utrecht door een tegemoetkoming in de vorm van vrijstelling van accijns en door andere emolumenten. Volgens Zeeuwse archivalia onderhandelde men bij de benoeming van Gabriel Guyot over vrijstelling van huur en bij de aanstelling van Richard Schilders kwam men een vaste vergoeding per jaar overeen. Hoe welkom deze kennis ook is, de vraag naar inhoud en praktijk van het ambt wordt er niet mee beantwoord. De andere lijn van onderzoek vraagt niet naar de afspraken, maar naar de praktische gang van zaken. Daarvoor zijn archivalia nodig die vertellen over geleverde goederen en diensten, over aantallen en prijzen, en dan bij voorkeur over een aanzienlijk aantal jaren. | |
Zeeuwse bronnenIn hun Drukkers, boekverkopers en lezers constateren Hoftijzer en Lankhorst dat de boekgeschiedenis kampt met een groot tekort aan primaire bronnen.Ga naar voetnoot5 Dat is ontegenzeggelijk het geval, maar nog steeds zijn er bronnen die niet vanuit de invalshoek van de boekgeschiedenis onderzocht zijn, bijvoorbeeld omdat niet altijd duidelijk is welke relevantie een bepaald archief kan hebben. Over archieven in Zeeland heerst het misverstand dat die door oorlog en watersnood niet meer bestaan. Ten dele is dat waar. Zo is in mei 1940 het stadsarchief van Middelburg verloren gegaan en daarmee ook het notarieel archief. Gelukkig raakte het toenmalige Middelburgse Rijksarchief veel minder beschadigd, zodat onder andere de archieven van de Staten van Zeeland en die van de Zeeuwse Rekenkamer bewaard zijn gebleven. Vooral het Rekenkamerarchief is voor dit onderzoek belangrijk geweest. Anachronistisch gezegd kan men de Rekenkamer omschrijven als de afdeling ‘interne accountancy’. Het was de taak van de Rekenkamer om namens de Staten de jaarrekening te controleren die de thesaurier-generaal aan de Staten voorlegde. In die jaarrekeningen vindt men de uitgaven van de Staten terug, bijvoorbeeld voor de traktementen van ambtenaren of voor de uitrusting van oorlogsschepen. Zo is ook zichtbaar welke bedragen op jaarbasis werden betaald aan drukkers of boekverkopers. | |
[pagina 53]
| |
Deze jaarrekeningen werden samengesteld op basis van de verzamelde facturen, kwitanties en andere betaalbewijzen, de zogenoemde ‘acquitten’. Na controle en goedkeuring van de jaarrekening zijn die acquitten overbodig en ze zouden dus vernietigd kunnen zijn. Dat is in Zeeland niet gebeurd, zodat er een bijna ononderbroken serie van acquitten bewaard is gebleven. Daardoor is van dag tot dag te volgen wie er aan de Staten leverde, wat er geleverd werd, in welke hoeveelheden en tegen welke prijs. De acquitten vertellen zelfs op welke datum de factuur werd voldaan en wie het bedrag in ontvangst nam. Het zal duidelijk zijn dat dit Rekenkamerarchief een rijke bron is. De administratie van de Rekenkamer kende nog wel een complicatie: men ging uit van de tweedeling ‘Te Lande’ en ‘Te Water’, waarbij ‘Te Water’ de administratie van de Zeeuwse Admiraliteit vormt. De bescheiden van ‘Te Lande’ zijn zo goed als compleet bewaard gebleven, maar voor ‘Te Water’ ontbreekt een groot deel.Ga naar voetnoot6 Voor dit onderzoek is materiaal gebruikt uit het Archief Rekenkamer C voor de leveranties van het bedrijf van Symon Moulert en zijn erfgenamen (1597-1646).Ga naar voetnoot7 De Moulerts zijn bijna vijftig jaar in Middelburg werkzaam zijn geweest, waarvan bijna dertig jaar als drukkers-ordinaris. Dat bood de mogelijkheid van vergelijking tussen Moulert als gewone leverancier en Moulert als ordinaris-leverancier en bovendien bood het kansen om eventuele veranderingen in de uitvoering van het ordinaris-ambt te constateren. | |
Moulert, familie en bedrijfDoor het verlies van het Middelburgse stadsarchief, inclusief de doop-, trouw- en begraafboeken, zijn gegevens over de Moulerts uiterst schaars. Uit dat weinige valt af te leiden dat Symon Moulert en zijn vrouw Elizabeth d'Assonville zich in 1596 vanuit Frankrijk in Middelburg vestigden.Ga naar voetnoot8 Natuurlijk zijn er verder de impressa van hun uitgaven.Ga naar voetnoot9 Die noemen Symon Moulert (van 1597 tot 1623), daarna de Weduwe en Erfgenamen (vanaf 1625 tot 1641) en ten slotte is er Geeraert Moulert (vanaf 1642 tot 1643). Daarnaast geven de acquitten, allemaal voorzien van naam en datum, belangrijke informatie. Zo nam na de dood van Symon zijn zoon Jacob de leiding overGa naar voetnoot10 en na Jacobs overlijden in 1632 kwam de leiding bij Geeraert, of Gerrit, terecht,Ga naar voetnoot11 hoogstwaarschijnlijk een broer van Jacob. Er is geen twijfel mogelijk dat het bedrijf van Geeraert een regelrechte voortzetting is van het bedrijf van de Weduwe en Erfgenamen. Het bedrijf van Geeraert verdween na diens overlijden in 1646; de allerlaatste factuur werd in 1647 bij de Staten ingediend door zijn erfgenamen. | |
[pagina 54]
| |
Plakkaat in boekvorm, eerste uitgave onder de naam van de Weduwe en Erfgenamen van Symon Moulert. Formaat: 4o, A4. (zb, 1149 E 1343)
Over het bedrijf op zich is bijna niets bekend. Volgens de impressa was het in 1598 gevestigd in de Giststraat en vanaf 1599 tot 1646 in ‘De Druckerije’ op de Dam. Rechtstreekse gegevens over de bedrijfsgrootte zijn er niet, maar via omwegen is daar toch wel iets over te zeggen. Allereerst zijn er aanwijzingen over de bedrijfsgrootte in enkele archiefstukken. In twee inventarissenGa naar voetnoot12 bevinden zich acquitten met facturen voor het werk aan het Cleijn Zegel. Het Cleijn Zegel was een belastingsysteem. Alle papieren die om welke reden dan ook juridisch geldig moesten zijn, hadden een overheidszegel nodig. Dat gold voor uitzonderlijk veel papieren, bijvoorbeeld voor alle facturen, kwitanties en schuldbekentenissen. De zegels hiervoor werden in 1625 en 1626 in grote hoeveelheden geleverd door Jacob Moulert en in zijn facturen specificeert hij de arbeidskosten. Daaruit blijkt dat hij zelf meewerkte, naast drie knechten, onder wie Hans en Adriaen. Bovendien vermeldt hij twee jongens en ten slotte ook Geeraert, voor wie hetzelfde dagloon geldt als voor de jongens. Afgezien van bovenstaande gegevens is ook duidelijk dat de weduwe Moulert zelf meewerkte, bijvoorbeeld bij de incasso van betalingen door de Staten, zoals blijkt uit haar handtekening op een aantal acquitten.Ga naar voetnoot13 Over andere medewerkers is er slechts het detail dat er in 1629 extra personeel werd ingehuurd. Inventarisnummer 573 bevat voor | |
[pagina 55]
| |
dat jaar een verzoek van de weduwe tot vergoeding van kosten voor extra knechten vanwege ‘de cortheyt des tyts’ waarbinnen de ordonnanties gedrukt moesten worden. Het verzoek werd toegestaan. In elk geval suggereren de personeelsgegevens uit de acquitten dat het gaat om een relatief klein familiebedrijf dat waarschijnlijk over één drukpers beschikte. Een tweede mogelijkheid om de bedrijfsgrootte te onderzoeken is na te gaan hoeveel drukwerk de Moulerts geproduceerd hebben en op basis daarvan af te leiden hoeveel drukpersen voor die productie nodig waren. Dat onderzoek is op dit moment nog niet goed mogelijk, alleen al omdat er nog geen grondig bibliografisch onderzoek naar de Moulert-productie is verricht. Natuurlijk biedt de STCN met de vermelding van 96 Moulert-uitgavenGa naar voetnoot14 veel gegevens, maar een zoektocht in de Zeeuwse Bibliotheek en in het Zeeuws Archief leverde direct een aantal drukwerkjes op die de STCN niet noemt.Ga naar voetnoot15 Voorlopig kunnen we ervan uitgaan, gezien de oplagecijfers voor het Statendrukwerk en de schattingen van de oplagen van andere uitgaven,Ga naar voetnoot16 dat de Moulerts konden volstaan met één drukpers. | |
Leveranciers van de Staten, leveranties tot 1618/1619Toen het gewest Zeeland zich omstreeks 1575 als gevolg van de Opstand losmaakte uit de bestaande bestuurlijke verhoudingen en zich verzelfstandigde, ontstond de behoefte aan eigen Zeeuwse instellingen. In het verlengde daarvan ligt de aanstelling van een drukker-ordinaris voor de Staten van Zeeland. In 1583 werd de eerste drukker-ordinaris aangesteld. Dat werd Richard Schilders, een Vlaming die om godsdienstige redenen naar Londen gevlucht was en door de Staten werd overgehaald om zich in Middelburg te vestigen.Ga naar voetnoot17 Schilders is vervolgens tot 1618 drukker-ordinaris gebleven, Symon Moulert werd zijn opvolger. Wat leverde een drukker-ordinaris aan de Staten? In principe zou dat alles kunnen zijn wat maar enigszins met boeken, drukwerk, papier en schrijfmaterialen te maken had, en dan zou de drukker-ordinaris dus voor al die zaken een monopolie hebben als Staten-leverancier. Dat is bij Schilders beslist niet het geval. In de jaarrekeningen voor deze periode staan er naast de betalingen aan Schilders ook altijd bedragen voor andere Middelburgse boekverkopers.Ga naar voetnoot18 Het belangrijkst daarbij zijn de bedragen voor de boekverkoper Bernaert Langhenes,Ga naar voetnoot19 die nooit als ‘ordinaris’-leverancier omschreven wordt, maar die tussen 1598 en 1614 wel steeds materialen leverde voor bedragen die op jaarbasis twee tot vier keer zo hoog waren als die voor Richard Schilders. De acquitten bij deze | |
[pagina 56]
| |
jaarrekeningen laten zien dat de verschillen tussen genoemde leveranciers voortvloeien uit specialisatie. Schilders zorgde alleen voor het Staten-drukwerk zoals plakkaten en ordonnanties, terwijl Langhenes elk jaar kantoorbehoeften, boeken en kaarten leverde. De andere boekverkopers die in deze jaarrekeningen voorkomen, leverden slechts incidenteel. De jaarrekeningen van de afdeling ‘Te Water’ voor de periode tot 1618/1619 geven een ander beeld, maar ook hier is er geen sprake van een monopolie voor Schilders. De positie van Langhenes is bij ‘Te Water’ veel bescheidener en er duiken namen op van boekverkopers als Hans de Clercq,Ga naar voetnoot20 die tot dusver alleen bekend was uit een gildelijst, en van Guillaume Plaquet en FicquetGa naar voetnoot21 die tot nu toe niet als boekverkopers bekend waren. Specialisatie komt ook hier voor. Zo leverde Schilders ook bij de administratie ‘Te Water’ alleen officieel drukwerk, andere boekverkopers zorgden voor kantoorartikelen, bindwerk, boeken en vlugschriften. | |
Leveranciers en leveranties tussen 1618 en 1646Toen Richard Schilders in 1618 als drukker stopte vanwege zijn hoge leeftijd, hadden de Zeeuwse Staten op korte termijn een nieuwe drukker-ordinaris nodig. Elk half jaar namelijk vaardigden de Staten ordonnanties uit waarin de belastingen op goederen als zout, zeep, laken en dergelijke werden vastgesteld. Zo'n serie ordonnanties moest dan snel gedrukt en verspreid worden. Uit de acquitten blijkt dat Moulert direct drukwerk ging leveren toen Schilders stopte.Ga naar voetnoot22 Toch werd Moulert niet direct aangesteld als drukker-ordinaris. In de acquitten wordt hij pas in november 1620 als zodanig betiteld (inventarisnummer 489.1). Ook de impressa van zijn eigen uitgaven geven pas vanaf 1620 omschrijvingen als Apud Symonem Moulert, Ordinum Zelandiae TypographumGa naar voetnoot23 en By Symon Moulert, Drucker ordinaris der Heeren Staten van Zeelandt.Ga naar voetnoot24 Geen enkel archiefstuk verheldert waarom de benoeming tot drukker-ordinaris anderhalf jaar op zich liet wachten. Over de achtergronden van Moulerts aanstelling als drukker-ordinaris valt hooguit te speculeren, maar over de praktische uitwerking ervan zijn feitelijke gegevens beschikbaar. In elk geval veranderde het patroon van leveranties en leveranciers aan de afdeling ‘Te Lande’ na 1618/1619.Ga naar voetnoot25 Tussen 1598/99 en 1620/21 waren er steeds twee vaste leveranciers, namelijk Schilders voor drukwerk en Langhenes (tot het overlijden van de weduwe Langhenes in 1614) en daarna Moulert voor kantoorartikelen en boeken. | |
[pagina 57]
| |
Daarnaast waren er incidenteel andere leveranciers. In 1621 veranderde dat. Vanaf dat jaar tot 1632 hadden de Moulerts het monopolie op leveranties aan de Staten. De oorzaken van die verandering zijn niet helemaal duidelijk. De motieven tot verandering zijn misschien heel praktisch geweest, een vast adres voor alle leveranties heeft zijn voordelen, maar waarschijnlijk speelde er iets anders. In mei 1622 ontstond er tussen de Statenvergadering en de Rekenkamer een conflict over de kosten van de Rekenkamer.Ga naar voetnoot26 De discussie spitste zich daarbij toe op posten als de ‘Necessiteiten van den Rade’. Juist onder die ‘necessiteiten’ bevonden zich de uitgaven voor kantoorartikelen, boeken en prenten. Waarschijnlijk kwam er een strakkere richtlijn voor deze uitgaven, met als gevolg dat alleen de Moulerts nog materialen leverden. Een gegeven dat die veronderstelling ondersteunt, is dat het aantal leveranciers weer toenam toen in 1630/1631, na het overlijden van de ontvanger-generaal Ewout Teellinck, diens opvolger Willem Brouwer zijn eigen beleid ging voeren. Wat ook opvalt bij de vergelijking van de bedragen in de jaarrekeningen voor 1618 en de rekeningen daarna, is het verschil in hoogte van de betalingen. In de jaren voor 1618 betaalden de Staten aan boekverkopers gemiddeld ongeveer 120 ponden Vlaams in totaal; ponden Vlaams waren in Zeeland de gangbare munteenheid. Tussen 1619 en 1625 ontving Moulert als enige leverancier ook gemiddeld die 120 ponden. Van 1626 tot 1645 stijgt het gemiddelde tot zo'n 218 ponden, bij een grotere variatie zowel omhoog als omlaag. Wat daarvan de oorzaken zijn, is nog onduidelijk. Waarschijnlijk vloeide de kostenstijging voort uit een groeiend bestuursapparaat en een toenemende verschriftelijking van de bestuurscultuur, maar dat onderwerp gaat de grenzen van dit onderzoek te buiten. De laatste jaren van het ordinariaat van de Moulerts zijn om andere redenen opmerkelijk. In 1644 en 1645 zijn de bedragen voor Geeraert Moulert relatief laag, zonder dat er grote leveranties door anderen tegenover staan. Voor 1646 staat er helemaal geen bedrag maar voor 1647 weer wel. Dat hangt samen met zijn overlijden en de afhandeling van de nalatenschap. Het eindbedrag werd op 25 maart 1647 geïncasseerd door Isaac Fierens. Deze Isaac was zeer waarschijnlijk familie van de Middelburgse boekverkoper Jacques Fierens. In elk geval is het Jacques Fierens die blijkens de acquitten in 1646 (inventarisnummer 873) de goederen levert die daarvoor door de Moulerts werden geleverd. Dezelfde inventaris bevat ook de eerste factuur waarin Hans van der Hellen zich als ‘'s Landts Drucker’ omschrijft. De administratie ‘Te Water’ wijkt ook in de periode 1619/1620 tot 1648 af van de administratie ‘Te Lande’.Ga naar voetnoot27 Terwijl ‘Te Lande’ tussen 1621 en 1632 maar één leverancier had, handhaafde de afdeling ‘Te Water’ het patroon met verschillende leveranciers. Opvallend bij ‘Te Water’ is dat Adriaen vande Vivere jarenlang de belangrijkste leverancier bleef na Moulert. Ook kenmerkend voor ‘Te Water’ zijn de namen van onbekende leveranciers, zoals Maria Crijns en Pieter Croock, en van leveranciers buiten Middelburg, zoals Samuel Versterre uit Vlissingen. Dat laatste had ongetwijfeld te maken met de organisatie van de afdeling ‘Te Water’, met kantoren in allerlei havenplaatsen in | |
[pagina 58]
| |
Zeeland. Het is begrijpelijk dat bijvoorbeeld het kantoor in Vlissingen ook bij plaatselijke boekverkopers kocht. Een laatste opmerkelijk gegeven over de leveranciers ‘Te Water’ is, dat Hans vander Hellen nergens wordt vermeld, zelfs niet in de jaarrekening van 1648, terwijl hij al in 1647 drukker-ordinaris was. Ook wat betreft de bedragen voor geleverde goederen verschilt de administratie ‘Te Water’ aanzienlijk van de administratie ‘Te Lande’. Tussen 1600 en 1619 betaalde ‘Te Water’ gemiddeld per jaar 46 ponden Vlaams aan boekverkopers, tussen 1619 en 1646 werd dat gemiddelde 134 ponden. De gemiddelde bedragen bij ‘Te Water’ zijn dus duidelijk lager en de verschillen per jaar zijn extremer. | |
Leveranties door de Moulerts: de acquittenDe jaarrekeningen noemen alleen de totaalbedragen van de betaalde facturen, maar vertellen niets over de soorten geleverde goederen. Voor specificering van de goederen of diensten zijn de acquitten nodig, de betaalbewijzen die aan de jaarrekeningen ten grondslag liggen. Eerste factuur voor geleverde boeken en prenten door Simon Moulert over de periode 3 maart 1602 tot en met 19 januari 1605 (za, Archief Rekenkamer C, inv.nr. 329.2)
| |
[pagina 59]
| |
Het oudst bewaarde acquit op naam van Moulert is van het boekjaar 1604/05, een factuur voor geleverde boeken. De materiële vorm ervan blijft tot 1646 dezelfde. Het is een vel ongelinieerd papier, eenmaal gevouwen, met een paginagrootte van ongeveer 32,5 cm hoog en 20,5 cm breed. Ook inhoudelijk blijft de opzet al die jaren dezelfde. De factuur begint met een omschrijving die zegt dat het een declaratie is voor geleverde goederen over een bepaalde periode of van een bepaalde datum; vervolgens geeft zij een gedetailleerd overzicht per datum van aantallen en soorten geleverd materiaal met het verschuldigde bedrag. De vermelding van de stuksprijs komt soms voor, maar lang niet altijd. De factuur besluit met het verzoek aan Gecommitteerde Raden om te ordonneren tot uitbetaling. Op de factuur staat verder de administratieve afhandeling. Eerst komt de opdracht aan de ontvanger-generaal om het bedrag te betalen, gedagtekend en ondertekend door drie Gecommitteerde Raden. Die opdracht wordt door de ontvanger-generaal bevestigd. In de kantlijn en onder de bevestiging staan verwijzingen naar de registers waarin de factuur geboekt is, ondertekend door de administratief verantwoordelijke functionaris. Daarna volgt een verklaring van ontvangst van het genoemde bedrag en de handtekening van de persoon die het bedrag incasseerde. Een enkele keer bevat het acquit nog iets meer, bijvoorbeeld een verklaring dat de levering van de goederen bekend is, of een aantekening dat men een bepaalde post niet accepteert. De Moulert-acquitten verschillen tot en met inventaris 469 in enkele opzichten frappant van de acquitten van andere leveranciers. Zo schreef Symon Moulert zijn facturen in het Frans. Dat was uniek, in de geraadpleegde inventarisgedeelten bevindt zich geen enkele andere Franstalige factuur. Bovendien gebruikte Symon een lopend handschrift dat bij geen enkele andere Middelburgse boekhandelaar voorkomt. Een derde verschil is dat de facturen tot en met inventaris 489.1 (het boekjaar 1620) in guldens genoteerd werden en pas na 1620 in ponden Vlaams. Blijkbaar bracht de aanstelling tot Statendrukker Symon Moulert ertoe om zijn facturen aan te passen aan zijn opdrachtgevers. De eigenaardigheden van zijn vroege facturen ondersteunen wel de veronderstelling dat Moulert van Franse afkomst was. | |
Acquitten van Moulert tot 1618 - ‘Te Lande’ en ‘Te Water’Hoewel de Moulerts al vanaf 1597 in Middelburg werkten en de jaarrekeningen van de Rekenkamer hen vanaf 1598/99 als leverancier vermelden, zijn hun acquitten pas beschikbaar vanaf de jaarrekening ‘Te Lande’ van 1604/05. Tot 1614/15 leverde Moulert daar incidenteel, maar vanaf 1615 was hij een vaste leverancier en dan zijn er ook acquitten van de jaren tot 1618. Voor de afdeling ‘Te Water’ ligt de zaak geheel anders. Daar noemen de jaarrekeningen Moulert pas vanaf 1616/17. De acquitten ‘Te Water’ voor 1616/17 ontbreken, voor 1617/18 zijn ze wel bewaard. In de meeste van de hier genoemde inventarissen bevindt zich als acquit voor Moulert een factuur voor leveranties over het hele jaar.Ga naar voetnoot28 De allereerste inventaris is uit- | |
[pagina 60]
| |
zonderlijk, want het acquit daarin is een factuur voor leveranties vanaf 3 maart 1602 tot en met 16 januari 1605. De interpretatie van de acquitten is niet probleemloos, zeker wanneer het gaat om boeken en prenten. Aantallen zijn wel altijd duidelijk, de totaalbedragen per geleverd product ook, maar de omschrijvingen gebeurden in telegramstijl. Daardoor is het soms onduidelijk welk product wordt bedoeld. Een omschrijving als ‘6 assiegements d'ostende’ bijvoorbeeld kan zowel naar boekjes als naar prenten verwijzen. Bovendien is een groot deel van de geleverde boeken zeker niet door de Moulerts zelf gedrukt. Vergelijking van de omschrijving in de acquitten met gegevens uit de STCN leidde ertoe dat tamelijk veel titels aan boekverkopers buiten Zeeland toegewezen konden worden.Ga naar voetnoot29 Karakteristiek voor de boek- en prentleveranties is dat het altijd gaat om meer exemplaren, minimaal drie, meestal tussen twaalf en vierentwintig, een enkele keer zelfs zesendertig. Die aantallen wijzen er op dat de boeken niet terecht kwamen in een Staten-bibliotheek, maar in de verzameling van de bestuurders zelf. Dan kon het gaan om drie Gecommitteerde Raden, maar het kon ook de Heren ‘Te Lande’, of de voltallige Staten-vergadering, en eventueel hoge functionarissen als de raadpensionaris of de thesaurier-generaal betreffen. Ook bij de prenten gaat het om meer exemplaren, maar daarbij zijn de aantallen zeer verschillend. Zo werden in 1603 slechts twee exemplaren batailles de Bantam geleverd, maar die waren dan ook ‘peint et doré’ en kostten zeventig stuivers per stuk. Daarmee waren ze bijna anderhalf keer zo duur als het duurste boek, de Catechisme des Jesuistes, dat voor vijftig stuivers per stuk in drievoud werd aangeschaft en dat overigens ook ‘doré sur la Couuertere’ was. Goedkopere prenten, zoals een Chasse de son excellence of een Carte d'ostende werden wel in grotere aantallen aangekocht, respectievelijk elf en vijfentwintig. De meeste boeken die de Staten van Zeeland bij Symon Moulert kochten, verschillen sterk van de zojuist genoemde Catechisme des Jesuistes. Over het algemeen gaat het bij die aanschaf om allerlei ‘vlugmaren’, zoals een verslag van het beleg van Oostende, nieuws over de troonsbestijging van Jacobus I van Groot-Brittannië of een aankondiging van een nieuwe belasting op importen in Frankrijk. Typisch nieuwsvoorziening dus, die meestal geleverd werd tegen een prijs van drie stuivers per stuk als het geheel niet groter was dan een vel kwarto. Naast die ‘nieuwigheden’ zijn er enkele andere categorieën te onderscheiden. Zo zijn er bijvoorbeeld naast de Catechisme des Jesuistes verschillende andere werken en werkjes over de Jezuïeten gekocht. Daarnaast werd er, vooral vanaf 1610, een toenemende hoeveelheid polemische lectuur aangeschaft die te maken had met de politieke meningsverschillen over het Twaalfjarig Bestand en met de godsdienstige conflicten van die periode. Daarbij ging men niet eenzijdig te werk, want de acquitten vermelden de aankoop van allerlei pamfletten uit beide kampen en van grotere werken van zowel Arminiaanse auteurs als Johannes Uytenbogaert en Hugo Grotius als van Gomaristen zoals Lubbertus Sybrandus en Johannes Bogerman. Een andere categorie boeken bestaat uit grotere werken die niet direct met de actualiteit te maken hadden en die waarschijnlijk om zeer diverse redenen werden gekocht. In die | |
[pagina 61]
| |
categorie hoort bijvoorbeeld de aanschaf van zestien exemplaren van Second tome dv tableav des differens de la religion van Marnix van St. Aldegonde, twaalf exemplaren van de geschiedenis van IJsland door Blefkenius en elf exemplaren van Rerum Belgicarum van Johannes Meursius. Ten slotte valt op dat er vanaf 1615 gedurende enkele jaren almanakken gekocht worden en wel in verschillende vormen. In 1615 ging het om drie ‘almanachs a Coller’, in 1617 is de omschrijving ‘10 Almanachs de Gand et 10 petits Almanachs’. Het is niet gelukt te achterhalen welke almanakken dit geweest kunnen zijn,Ga naar voetnoot30 maar de omschrijving suggereert dat deze almanakken niet door Moulert zelf gedrukt zijn. Behalve boeken en prenten leverden de Moulerts ook kantoorbehoeften aan de Staten en verzorgden ze bindwerk. Wat de kantoorbehoeften betreft, ging het vooral om verschillende soorten schrijfpapier in verschillende formaten en stukken perkament. Ook noemen de acquitten allerlei posten voor schrijfschachten, zegelgaren, inkt en dergelijke. Het bindwerk betrof bijna altijd het binden van registers die bestonden uit met de hand beschreven vellen. Voor de afdeling ‘Te Water’ zijn er alleen de acquitten voor 1617/18. Het gaat om slechts twee aankopen, maar die zijn heel opvallend. In januari 1618 kocht men tegen negen gulden per stuk dertien exemplaren van het toen zeer actuele en geruchtmakende De Republicae Ecclesiastica van Marcus Antonius de Domini, waarin deze afvallige aartsbisschop van Spalato (het tegenwoordige Kroatische Split) zijn ideeën uiteenzette over kerkordening en de verhouding tussen kerk en staat. Die prijs is uitzonderlijk hoog in vergelijking met de boekprijzen die bij ‘Te Lande’ betaald werden, daar is een prijs van meer dan een gulden al hoogst bijzonder. De tweede aankoop was ook prijzig: dertien exemplaren van de Dissertatio de Gubernatione Ecclesiae van de Veerse predikant Gerson Bucerus. Dit boek was door Moulert gedrukt en het werd voor de Heren ‘Te Water’ luxueus uitgevoerd, ‘relié en velin aux Ruban de Soye’, tegen drie gulden per stuk. | |
Acquitten van Moulert na 1618Vanaf 1618 was de positie van Moulert ten opzichte van de Staten anders, doordat hij Statendrukker werd en dus een vaste leverancier. In de acquitten is dat merkbaar omdat er na 1618 elk jaar facturen voor geleverd drukwerk voorkomen. Jammer genoeg is dat niet voor beide afdelingen van de Staten goed te volgen. De acquitten ‘Te Lande’ vormen een gesloten serie waarin alleen voor het boekjaar 1638 de gegevens ontbreken en waarschijnlijk voor een deel van 1640. Normaal gesproken waren er per boekjaar twee aparte facturen voor drukwerk naast facturen voor andere leveranties. Voor 1640 is er alleen maar één drukwerkfactuur, in plaats van de gebruikelijke twee. Gezien het totale patroon van leveranties over de hele periode is de conclusie gerechtvaardigd dat er voor 1640 acquitten ontbreken. Voor de afdeling ‘Te Water’ is de situatie veel slechter, want de acquitten daarvan zijn maar zeer gedeeltelijk bewaard gebleven. | |
[pagina 62]
| |
Acquitten ‘Te Lande’ 1618-1647Voor de aanschaf van boeken en prenten zijn in deze periode de gevolgen merkbaar van de eerder gesignaleerde ruzie binnen de Statenvergadering over de gemaakte onkosten. De aanschaf van boeken volgt tot 1622/23 het al bekende patroon met veel ‘nieuwicheden’, almanakken, en een stuk of wat algemenere titels. Vanaf inventarisnummer 509.2 verandert dat ingrijpend. Afgezien van twee ‘vlugmaren’ kocht men verder alleen almanakken en overheidsuitgaven zoals plakkaten en manualen. Dat bleef zo tot het boekjaar 1628/29; in de jaren daarna schafte men wel weer wat boeken aan, maar ook dan betreft het bijna steeds ‘vlugmaren’. Voor sommige jaren, bijvoorbeeld 1635 en 1643, is het bedrag voor boeken opeens uitzonderlijk hoog, maar het gaat dan steeds om incidentele aankopen. In 1635 werd bijvoorbeeld een atlas in twee delen gekocht voor vijftien ponden Vlaams en bovendien zestig Keuren van Zeelant voor een totaal van tien ponden Vlaams. In 1643 kocht men uitzonderlijk veel ‘vlugmaren’ met nieuws uit Engeland, in hoeveelheden van 25 tot 40 stuks. Bovendien kocht men acht grote kantooralmanakken voor het jaar 1643 en negen stuks voor het jaar 1644 voor in totaal vier ponden Vlaams. De geanalyseerde hoge bedragen passen dus in het beleid sinds 1622, want het gaat steeds om functionele aankopen van overheidsdrukwerk, kantoorboeken en nieuwsmateriaal. Ook de aanschaf van de Keuren van Zeelant past daarin. Het was een nieuwe druk, die men als juridische bron nodig had en die natuurlijk ook representatieve waarde had voor het gewest. De leveranties van kantoorbehoeften, uitgezonderd papier, en bindwerk zijn voor de periode 1618-1647 niet werkelijk verschillend van die in de jaren daarvoor. De bedragen voor de papierleveranties werden wel aanzienlijk hoger. De acquitten tonen een geleidelijke stijging van de papierprijzen, maar veel belangrijker voor deze post is de stijging van de gekochte hoeveelheden. Per boekjaar lijken de bedragen voor papieraanschaf nogal te fluctueren, maar dat hangt samen met de levering van grote partijen, waardoor er in een volgend jaar minder papier nodig was. Werkelijk nieuw in deze periode zijn de acquitten voor geleverd drukwerk. Het gaat daarbij steeds om behoorlijke bedragen. Analyse van de acquitten laat zien dat de drukker-ordinaris elk jaar twee vaste opdrachten had, namelijk het drukken van de halfjaarlijkse ordonnanties op de ‘gemene middelen’. Die ordonnanties bevatten de regelingen voor de belastingheffing op goederen zoals zout, zeep, laken en andere goederen. De heffing van die belastingen werd per half jaar verpacht via een openbare aanbesteding en dus waren er ook biljetten nodig ‘vande dagen ende plaetsen der Verpachtinge’. Het drukken van de ordonnanties en van de biljetten betekende een bodembedrag aan inkomsten voor de drukker-ordinaris. Daarnaast was er incidenteel drukwerk, bijvoorbeeld wanneer de Staten nieuwe plakkaten uitvaardigden of wanneer zij een aanbesteding of een veiling organiseerden. De plakkaten werden volgens de acquitten in twee vormen geleverd, namelijk als kleine boekjes van een of twee vel in kwarto gevouwen en als plakkaten ‘om te placken’, aanplakbiljetten dus. De oplagen variëren van honderd tot driehonderd stuks. | |
[pagina 63]
| |
Begin van Boek 2 van Chronici Zelandiae van Jacobus Eyndius. Het verscheen in 1634 ‘ex officina moulertiana’ in een opvallend verzorgde uitvoering, zeer waarschijnlijk in nauwe samenwerking met de Staten van Zeeland. (zb, 102 8 f 23)
Ook voor drukwerk stegen in de loop der jaren de betaalde bedragen. In de jaren 1618/19 tot 1626/27 lag het bodembedrag tussen veertig en vijftig ponden Vlaams, al lijkt dat soms anders doordat facturen een enkele keer zo verstuurd werden dat er al een leverantie voor het volgende boekjaar betaald werd. Die stijging kwam niet door verhoging van de prijs van het drukken,Ga naar voetnoot31 maar door de toename van het aantal goederen waarop belasting werd geheven, waardoor meer ordonnanties nodig waren. Het boekjaar 1630/31 is in dat opzicht een keerpunt. In de jaren ervoor werden er meestal minder dan twintig soorten ordonnanties gedrukt, maar vanaf 1630 zijn het er tussen de 24 en 30. Gevolg is dat het bodembedrag vanaf 1630 ongeveer zestig ponden Vlaams werd. Daarmee is nog niet de totale stijging verklaard, maar uit de acquitten blijkt ook dat het aantal plakkaten en aanbestedingen steeds groeide en bovendien werden de oplagen van dat drukwerk groter. Een laatste opmerking nog over de leveranties ten behoeve van het ‘Cleyn Zegel’, een incidentele opdracht van grote omvang. Bij de voorbereiding van de invoering werd het bedrijf van Moulert ingeschakeld voor het maken van de zegeltjes en voor het leveren van gereedschap. Volgens de factuur ging het daarbij om 172 riem papier in totaal, perkament | |
[pagina 64]
| |
in verschillende maten en kwaliteiten, bordpapier, hamers en dergelijke. Ook werden de gewerkte uren gespecificeerd vermeld. Jacob Moulert, de bedrijfsleider namens de weduwe Moulert, rekende voor zichzelf vijf schellingen per werkdag, voor de knecht Adriaen drie schellingen vier groten, voor de knecht Hans twee schellingen acht groten, en voor de ‘jongens’ een schelling acht groten per persoon. In een ander acquit wordt voor ‘Geeraert’, waarschijnlijk de jongste Moulert, ook een schelling acht groten gerekend. Factuur van 1 oktober 1626 voor werk aan het ‘Cleyn Zegel’, met vermelding van arbeidskosten voor Jacob Moulert en zijn medewerkers. (za, Archief Rekenkamer C, inv.nr. 549)
| |
[pagina 65]
| |
Acquitten ‘Te Water’, 1618-1647De acquitten van de afdeling ‘Te Water’ tonen in hoofdlijnen dezelfde ontwikkeling als die van ‘Te Lande’. Zo veranderde de aanschaf van boeken drastisch vanaf 1622/23. Van 1618 tot en met 1622 kocht men uitzonderlijk dure boeken en die dan meestal in dertienvoud, met als climax de aanschaf in 1621 van zestien exemplaren van de Chronycken van Pieter Bor voor drie ponden Vlaams per stuk. Na 1622 is dat volstrekt afgelopen. Daarna schaft men alleen nieuwsberichten en overheidspublicaties aan, met uitzondering van een atlas van Blaeu die in 1631 werd gekocht, zoals de afdeling ‘Te Lande’ dat overigens ook deed. Voor de rest van de aankopen geldt dat in de acquitten van ‘Te Water’ de kosten van papier, bindwerk en kantoorbehoeften bijna nooit werden uitgesplitst. De uitschieters bij deze leveranties hebben net als bij ‘Te Lande’ te maken met de aanschaf van een grote partij papier. Wat drukwerk betreft is het belangrijk dat er voor ‘Te Water’ geen vaste drukopdrachten waren zoals de halfjaarlijkse ordonnanties bij ‘Te Lande’. Het drukwerk voor ‘Te Water’ bestond voor het overgrote deel uit aankondigingen van veilingen van schepen en scheepsmaterialen en van aanbestedingen van de bouw van sloepen en schepen. Over het algemeen liggen de betaalde bedragen voor drukwerk zeker niet hoog, behalve in 1632/33, toen de Staten moesten betalen voor het drukken van 60 riemen buitenlandse en 35 riemen binnenlandse paspoorten. De vraag of ook ‘Te Water’ steeds meer papier verbruikte en vaker drukwerk nodig had, is door het ontbreken van de acquitten na 1634 niet met zekerheid te beantwoorden. Gezien de bedragen in de jaarrekeningen lijkt het zo goed als zeker dat ook ‘Te Water’ eenzelfde ontwikkeling van verschriftelijking doormaakte als ‘Te Lande’. | |
ConclusiesDit artikel heeft aangetoond dat de feitelijke inhoud van de functie ‘drukker-ordinaris’ sterk uiteen kon lopen. Het is duidelijk dat de ‘ordinaris’-bedrijven gewoon zelfstandige bedrijven bleven, maar de reikwijdte van hun taak kon zeer verschillend zijn. De gegevens van de Zeeuwse Rekenkamer tonen aan dat er zelfs tussen de eerste drukker-ordinaris van de Staten, Richard Schilders, en de tweede, de familie Moulert, al heel grote verschillen in taakbreedte bestonden. Richard Schilders beperkte zich bijna geheel tot zijn hoofdtaak, het drukken van ordonnanties en plakkaten. De taak van de Moulerts was veel breder. Zij leverden aan de Staten goederen en diensten als boekverkoper, uitgever, drukker, binder en kantoorboekhandelaar. Vermoedelijk was de concrete invulling van het ambt sterk situatiegebonden, waardoor ze per benoeming kon veranderen. Belangrijk is ook dat politieke veranderingen de uitoefening van het ambt konden beïnvloeden. Ruzie in de Statenvergadering over de te grote onkosten leidde zo tot een bijna-monopolie voor de Moulerts vanaf 1622, hoewel daarvoor nooit een monopolie had bestaan. Er is slechts één aspect van het ambt waarvoor wel vanaf het allereerste begin een monopolie gold, namelijk voor het verzorgen van het Statendrukwerk, en | |
[pagina 66]
| |
dat is feitelijk ook de kern van het ambt. De term ‘drukker-ordinaris’ is dus een algemene aanduiding waar zeer verschillende inhouden achter kunnen schuilen, met één kern, het drukken zelf. Wat maakte het ambt waardevol voor een drukkersbedrijf? Daarover is geen harde informatie te vinden, maar er zijn wel zinnige speculaties mogelijk. De benoeming is waarschijnlijk een erkenning van betrouwbaarheid en degelijkheid voor een bedrijf dat zich al had bewezen. Daarnaast, en dat is wel aantoonbaar, zorgde het ambt voor een vaste hoeveelheid werk doordat er gegarandeerd elk half jaar een drukorder kwam voor de ordonnanties. Bovendien waren er de losse drukwerkopdrachten en in het geval van de Moulerts waren er ook de leveranties van papier en kantoorbehoeften. Die waren financieel gesproken belangrijker dan het drukwerk, maar tegelijk boden ze minder zekerheid. Ten slotte is het mogelijk dat er indirect voordeel was voor het bedrijf van de ‘ordinaris’, doordat men in de belangrijkste maatschappelijke en culturele circuits van Zeeland diensten verleende. Of dat ook werkelijk zo was, is vermoedelijk uiterst lastig aan te tonen. Voor de kennis van het bedrijf van Moulert heeft het onderzoek vooral interessante details opgeleverd. Het is wel zeker dat het een vrij klein familiebedrijf was dat over de hele breedte van het boekverkopersvak actief was. Als uitgevers en drukkers hadden ze waarschijnlijk aan één pers genoeg. Ook is iets meer bekend geworden over sommige leden van de familie, al blijft die kennis beperkt. Voor de geschiedenis van het boek in Zeeland en de plaats daarvan binnen een groter Nederlands raamwerk is dit onderzoek slechts een bescheiden bouwsteen. Vervolgonderzoek naar die Zeeuwse boekgeschiedenis zou zich allereerst moeten richten op een inventarisatie van beschikbare bronnen en van in Zeeland werkzame personen. Als bij een sonderend onderzoek als dit opeens namen opduiken van volstrekt onbekende boekverkopers, is er blijkbaar nog veel te doen. |
|