Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||||||||
Sabrina Corbellini en Gerrit Verhoeven
| |||||||||||||
Beschrijving van de CatalogusDe 593 titels, beschreven in 524 ingangen, zijn verdeeld over acht categorieën: Libri juris, Libri medici, Theologici libri, Philosophici libri, Grammatici, logici et rhetorici, Libri musici, Historici libri en Libri poetici. De Libri juris beslaan met 260 ingangen ongeveer de helft van de Catalogus, gevolgd door de Grammatici, logici et rhetorici (102), de Theologici (57) en de Historici (54). Het aantal ingangen in de overige categorieën is aanzienlijk kleiner: de Poetici tellen er 24, de Medici veertien, de Philosophici tien en de Musici slechts drie. De lijst is stricto sensu geen (bibliotheek)catalogus, dat wil zeggen geen document dat zodanig is geordend dat dit het terugvinden van een boek in één of meerdere bibliothe- | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
ken mogelijk moet maken.Ga naar voetnoot2 De samensteller heeft echter ook geen simpele inventaris van boeken vervaardigd zoals we die aantreffen in beschrijvingen van bijvoorbeeld geconfisqueerde boedels, waar doorgaans geen enkele vorm van ordening is toegepast. De boeken in de Catalogus zijn ingedeeld in rubrieken en de verschillende ingangen zijn duidelijk van elkaar gescheiden. De samensteller vermeldt in de meeste gevallen de naam van de auteur, de titel en het formaat (folio, quarto, octavo, decimosexto), hij noteert het aantal boekdelen (in uno volumine, in quinque voluminibus), maakt onderscheid tussen gedrukte en handgeschreven boeken (aangeduid als manuscriptus) en tussen gebonden en ongebonden exemplaren. Enkele ingangen zijn aangevuld met informatie over drukker en drukplaats (per Jacobum Sachon; impressa in Lugduni), aantal exemplaren (duo exemplaria) en illustratie (cum imaginibus). Niet alleen worden de uiterlijke kenmerken van de banden (volumina) beschreven, maar aandacht wordt ook geschonken aan de vermelding van de verschillende titels (libri) verzameld in één band. Zo noteert de samensteller de titels van twaalf werken van de hand van Andreas Alciatus, verzameld in één enkele band, en van tien werken van Johannes Pontanus, samengebonden met De rebus gestis Alexandri Magni van Quintus Curtius. Het onderscheid tussen Latijnse, Griekse en volkstalige boeken (Franse en Middelnederlandse) wordt weergegeven door het gebruik van twee verschillende schriftsoorten. In een vijftal gevallen wordt de taal nader gespecificeerd: Duytsch (Tnyeuwe Testament in Duytsch; Den duytschen Bibel; De Legende in Duytsch gescreven; Cronijcke in Duytsch in folio) en Franchoy (Summa juralis en Franchoy). Deze ordeningsprincipes zijn echter door de samensteller niet systematisch toegepast. In de eerste en meest uitgebreide rubriek, Libri juris, worden de eerste 35 ingangen beschreven als in folio, gevolgd door een tiental in quarto banden en één in octavo. Van daar af en in alle volgende rubrieken worden banden van verschillende formaten of boeken zonder formaataanduiding ogenschijnlijk zonder logische volgorde beschreven. De samensteller past geen andere of vervangende ordeningscriteria toe: hij hanteert geen alfabetische volgorde, werken van dezelfde auteur of over hetzelfde onderwerp worden niet of slechts ten dele geclusterd, noch worden gedrukte en handgeschreven banden gescheiden. De kwaliteit en de kwantiteit van bibliografische informatie kunnen in de ingangen sterk verschillen; nauwkeurige beschrijvingen (Opera Bartoli in quinque voluminibus per Jacobum Sachon in folio)Ga naar voetnoot3 worden afgewisseld, zoals in vele middeleeuwse catalogi, met cryptische en summiere ingangen (Panormitanus).Ga naar voetnoot4 Deze hybride Catalogus, deels geordend en deels een simpele opsomming van boeken, biedt beperkte mogelijkheden tot materiële evaluatie. Dat zestien ingangen expliciet als geschreven of manuscriptus worden gekwalificeerd, impliceert dat de overige als gedrukte werken te beschouwen zijn. De overgrote meerderheid (97%) van de volumina is gedrukt, maar de samensteller heeft slechts in een zevental gevallen de naam van de drukker of de drukplaats aangegeven, die de identificatie van de druk mogelijk zouden | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
kunnen maken. Zes werken, ressorterend onder de rubriek Libri juris (drie drukken van de Opera van Bartolus de Saxoferrato, een uitgave van het Corpus iuris canonici en twee drukken van het Corpus iuris civilis), blijken te zijn gedrukt in Lyon in de jaren 1514-1559 (Jacobus Sacon, Hugo de La Porta, Gebroeders Senneton Ad Cadentis Salamandrae insigne, Hugo en erfgenamen Aemonis de la Porte)Ga naar voetnoot5 en één, een uitgave van het Dictionarium latinae linguae van Ambrosius Calepinus, in Bazel (Curio, 1551 of 1560).Ga naar voetnoot6 De beschreven boeken zijn overwegend in het Latijn gesteld, maar de verhouding tussen Latijnse en niet-Latijnse titels varieert per rubriek. In de rubriek Libri juris zijn slechts drie van de 260 ingangen in het Frans geschreven en drie in het Nederlands. Slechts één van de veertien Libri medici is in het Frans gesteld. De 57 Theologici libri tellen vier ingangen in het Nederlands, twee in het Grieks of tweetalig Latijn-Grieks en twee in het Frans. De rubriek Philosophici libri met tien ingangen bevat slechts één boek in het Frans en één in het Grieks. De 102 Grammatici, logici et rhetorici tellen één werk in het Latijn-Grieks, één in het Italiaans en twee in het Frans. Twee van de drie banden in de categorie Musici libri zijn in het Nederlands gesteld en in de categorie Libri poetici worden twee Italiaanse boeken, drie Franse en één Latijn-Griekse beschreven. Het grootste aantal volkstalige boeken behoort tot de Historici libri, waar tien Franse, twee Nederlandse titels en één Italiaanse zijn opgenomen. De vermelding in vrijwel alle ingangen van de naam van de auteur(s) en de titel(s) van de aanwezige werken biedt echter wel de gelegenheid een beeld te krijgen van de inhoudelijke samenstelling van de Catalogus librorum. Op basis van biografisch onderzoek naar auteurs en van identificatie van anonieme werken kunnen verschillende ‘lagen’ in de lijst worden onderscheiden. De beschreven werken zijn hoofdzakelijk - zoals verwacht bij een in 1573 opgestelde lijst - van de hand van vijftiende- en zestiende-eeuwse auteurs; alleen in de rubrieken Philosophici, Grammatici, Historici en Poetici zijn de klassieken sterk vertegenwoordigd. Een aantal ingangen registreert tevens de aanwezigheid van boeken van contemporaine schrijvers, verschenen rond of na 1550: Dialectica van Cornelius Valerius (1512-1578),Ga naar voetnoot7 gedrukt in Leuven in 1549, 1560 en 1563, In quartum decretalium, Liber Epitome in titulum de testamentis et Constitutiones Bonifacii van de Spaanse theoloog en jurist Diego Covarrubias (1542-1577), gedrukt in Lyon (Junta) in 1558,Ga naar voetnoot8 Paratitla in Pandectas van Mattheus Wesembeke (1531-1586), gedrukt in 1565Ga naar voetnoot9 en De jurisdictione tractatus van de zestiende-eeuwse Parijse advocaat Jean Longueval (Johannes Longovallius).Ga naar voetnoot10 Een opvallend kenmerk van de lijst is de sterke aanwezigheid van doubletten en van meerdere werken die aan dezelfde auteur worden toegeschreven. R. Feenstra, die de | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
Catalogus signaleerde in 1960, wees reeds op de aanwezigheid van ‘5 exemplaires de Joannes Faber In Institutiones, des oeuvres de Bartole, d'Angelus Aretinus in Institutiones et des Loci legales de Nicolaus Everardus; en outre un certain nombre d'ouvrages en 2, 3 ou 4 exemplaires’.Ga naar voetnoot11 Aan zijn opsomming kunnen nog, om slechts enkele voorbeelden te noemen, Bartholomaeus Caepolla, Guillelmus Durandus, Nicolaus Boerius en de Decisiones Sacrae Rotae worden toegevoegd.Ga naar voetnoot12 Doubletten zijn in alle rubrieken van de boekenlijst aanwezig. In de categorie Grammatici wordt het Dictionarium van Calepinus vier keer aangetroffen, alsmede de Epistolae van Erasmus; in de Historici libri worden de Dictorum et factorum memorabilium drie keer genoemd, twee keer in de oorspronkelijke Latijnse tekst en een keer in Franse vertaling.Ga naar voetnoot13 Doubletten komen echter vooral voor in de rubriek Libri juridici, waarbij de werken van Bartolus de Saxoferrato als exemplarisch kunnen worden beschouwd. De gedrukte Opera van deze veertiende-eeuwse jurist worden vijf keer in de Catalogus aangehaald (Opera Bartoli in quinque voluminibus per Jacobum Sacon in folio; Opera Bartoli in quinque voluminibus impressa in Lugduni in folio; Bartoli Opera Lugduni apud Salamandram in folio; Opera Bartoli; Opera Bartoli in folio).Ga naar voetnoot14 De samensteller beschrijft hier vijf verschillende drukken van de Opera, waarvan er drie afkomstig zijn uit Lyon en twee niet nader worden beschreven. De beknoptheid van de informatie, in het bijzonder het ontbreken van drukjaren, verhindert een volledige identificatie van de drukken en dus ook een nadere vergelijking. Maar toch, zelfs al zou het gaan om ‘onvolkomen doubletten’, het lijkt onwaarschijnlijk dat één persoon of instelling de werken van Bartolus in vijfvoud in de boekenkast had staan. Dit roept eens te meer de vraag op hoe en met welk doel de Catalogus is samengesteld. | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
Context: Delft en zijn kloosters omstreeks 1573In juli 1572 sloot Delft zich aan bij de Opstand van de Nederlanden tegen Spanje, die werd geleid door Willem van Oranje. Demografisch, economisch, politiek en militair-strategisch was de stad een factor van belang. Delft telde aan de vooravond van de Opstand circa 15.000 inwoners. De stad was rijk en welvarend geworden dankzij de bierexport en door de regionale handel in zuivelproducten, afkomstig van het omliggende platteland. In de Staten van Holland stemde Delft als derde van de zes stemhebbende steden, na Dordrecht en Haarlem, maar vóór Leiden, Amsterdam en Gouda. Het militaire belang ontleende de stad vooral aan de nabijheid van Den Haag, vroeger de residentie van de graven van Holland en nog altijd de zetel van bestuursorganen als de Staten, het Hof en de Rekenkamer van het gewest. Den Haag was echter geen stad en beschikte niet over verdedigingswerken, reden waarom Willem van Oranje het nabijgelegen Delft verkoos als hoofdkwartier van de strijd tegen Spanje. Oranjes hofhouding, honderden hoge en lage ambtenaren, en tal van officieren en soldaten moesten worden gehuisvest in de stad, die bovendien als toevluchtsoord fungeerde voor tal van vluchtelingen van het omringende platteland. De Delftse samenleving werd hierdoor ernstig ontwricht. Daarnaast leidde de pressie van de calvinisten om de kerkgebouwen in bezit te krijgen tot bloedige burgertwisten. In april 1573 vond in Delft een tweede beeldenstorm plaats, die veel ernstiger was dan die van 1566. Het stadsbestuur en Willem van Oranje moesten binnen een jaar na de overgang tot de Opstand beide parochiekerken in handen van de calvinisten stellen. De omwenteling betekende tevens het einde van de elf nog bestaande kloosters en conventen. Twee waren al te gronde gegaan vóór de Opstand. Het huis van de Broeders des Gemenen Levens werd opgeheven na de stadsbrand van 1536, het vrouwenconvent Sint-Maria Magdalena was tijdens een pestepidemie in 1557 ingericht als dependance van het Oude Gasthuis. Op 23 en 25 augustus 1572 gelastten de Staten van Holland en Willem van Oranje de goederen van kerkelijke en religieuze instellingen in het gewest te ‘annoteren’.Ga naar voetnoot15 Deze term werd gebruikt om duidelijk te maken dat in juridische zin officieel geen sprake was van confiscatie. De Staten traden in de rechten van de bisschop als opperbeheerder en toezichthouder. De fundaties en hun fondsen bleven als zodanig intact. De bestemming werd weliswaar gewijzigd, maar het pieuze karakter werd gehandhaafd. De opbrengsten van de kloostergoederen werden allereerst aangewend om de overgebleven religieuzen de hun toegewezen alimentatie voor het leven te betalen. Waar mogelijk werd iedereen gealimenteerd uit de inkomsten van zijn of haar eigen instelling. Een eventueel batig saldo en de opbrengst van verkochte bezittingen werden bestemd voor de ‘gemene zaak’, bijvoorbeeld de betaling van predikantstractementen of het aanzuiveren van tekorten van de lokale armenzorg, maar ook voor de financiering van de Opstand, die vanwege de verdediging van de ‘ware religie’ als pieus doel kon worden beschouwd. Op 10 februari 1573 werd de uitvoering van de plakkaten nader geregeld. De | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
Staten stelden in de daarop volgende weken voor elke instelling een ontvanger aan om een inventarisatie te maken van de landerijen, huizen, renten en andere inkomstenbronnen en om te zorgen voor de verpachting of verhuur van onroerend goed en voor de inning van de renten. Voor Sint-Anna was dat Wouter van Wijck Gijsbrechtszoon.Ga naar voetnoot16 Men zou geneigd zijn hem als de vanzelfsprekende auteur van de Catalogus te beschouwen, maar zo eenvoudig ligt het niet. Van Wijck was notaris te Delft en een groot aantal aktes die hij in die hoedanigheid opstelde is bewaard gebleven.Ga naar voetnoot17 Het handschrift in die stukken komt niet overeen met dat van de Catalogus. Hij kan natuurlijk iemand anders hebben ingeschakeld voor het schrijven van die aktes of voor een specialistisch karwei als deze boekeninventarisatie, maar bij ontstentenis van rekeningen of andere producten van zijn activiteiten als ontvanger, kan dit niet worden vastgesteld. Bovendien is er geen enkele instructie voor een ontvanger bewaard waarin hem wordt opgedragen zich bezig te houden met roerende goederen. De archieven van de Delftse kloosters bevatten dan ook vrijwel uitsluitend eigendomsbewijzen, verpachtingscontracten, cartularia en rekeningen die betrekking hebben op verwerving en beheer van onroerend goed. Een bibliotheekcatalogus is een vreemde eend in de bijt. Het Sint-Annaklooster te Delft. Anoniem, gewassen pentekening, 123×110 mm, achttiende eeuw naar zestiende-eeuws voorbeeld.
(Gemeentearchief Delft) | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
Een kloosterbibliotheek?Omdat de boeken zich ten tijde van de inventarisatie in het Sint-Annaklooster bevonden, moet toch eerst de vraag worden gesteld of zij de bibliotheek van de zusters kunnen hebben gevormd. Wij willen niet zover gaan als Feenstra, die het zonder meer uitgesloten achtte, maar onwaarschijnlijk is het in dit bijzondere geval wel. Sint-Anna was een relatief bescheiden convent, zonder rijke geschiedenis, aan de rand van de stad. Het was gesticht in de vijftiende eeuw als huis van zusters die de Derde Orde van Sint-Franciscus volgden. Sinds 1464 werd Sint-Anna een ‘klooster’ genoemd en volgden de nonnen de regel van Sint-Augustinus. De namen van de bewoners die bekend zijn geven aan dat zij niet afkomstig waren uit de toplaag van de Delftse samenleving.Ga naar voetnoot18 In 1572 werd Sint-Anna evenals de tien overige toen nog bestaande kloosters en conventen opgeheven. Op dat moment woonden er waarschijnlijk 28 nonnen.Ga naar voetnoot19 Een indruk van de relatieve welstand van de Delftse kloosters blijkt uit de eerste complete rekening van de acht Delftse Statenkloosters die in 1575 onder één ontvanger waren geplaatst.Ga naar voetnoot20 Volgens dit register uit 1580 waren Koningsveld, een premonstratenser proosdij voor adellijke vrouwen, en Sint-Agatha, een groot vrouwenklooster van de Derde Orde van Sint-Franciscus, verreweg het rijkst. Samen bezaten zij bijna de helft van het vermogen dat de ontvanger beheerde. De kartuizers van Sint-Bartholomeus en de Derde-Ordezusters van Sint-Ursula bezaten samen nog eens bijna een kwart. Het laatste kwart hoorde toe aan Sint-Barbara, eveneens een vrouwenklooster van de Derde | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
Orde, de reguliere kanunniken van Sion en de regularissen van Sint-Agnes en Sint-Anna. Van al deze instellingen was Sint-Anna het armst, met niet meer dan zes procent van het totale vermogen. Het is onwaarschijnlijk dat deze relatief bescheiden instelling een bibliotheek met meer dan vijfhonderd banden bezat. Van geen enkel klooster uit de Noordelijke Nederlanden is een zo omvangrijke boekencollectie bekend. Dat wil niet zeggen dat ze er niet geweest zijn. Een van de grootste die wij kennen, is toevallig ook een Delftse. Van het Sint-Barbaraklooster is een catalogus bewaard die 109 titels telt en reeds dateert uit de vijftiende eeuw.Ga naar voetnoot21 Ook Sint-Hiëronymusdal, het huis van de Broeders des Gemenen Levens, beschikte over een bibliotheek, die in 1436 al circa honderd banden omvatte.Ga naar voetnoot22 Zulke omvangrijke collecties kunnen in de volgende eeuw, waarin de verspreiding van het boek enorm is vergemakkelijkt door de invoering van de drukpers, nog flink zijn gegroeid. Sint-Barbara was echter veel groter en rijker dan Sint-Anna, en het fraterhuis speelde een belangrijke rol in zielzorg en onderwijs. Bij dergelijke instellingen lijkt een omvangrijke bibliotheek beter op zijn plaats dan in het kleine en arme vrouwenklooster van Sint-Anna. Ook de aard van de boekencollectie duidt niet echt op een kloosterbibliotheek. Het grote aantal juridische titels wijst eerder op gebruik in de rechtspraktijk dan ten behoeve van gebed en contemplatie. Daarom moet de mogelijkheid onder ogen worden gezien dat de bibliotheek niet in de eerste plaats werd gebruikt door de nonnen, maar door de paters. Zij behartigden immers doorgaans de materiële en juridische belangen van hun klooster. Bovendien vervulden zij vaak allerlei nevenactiviteiten waarvoor een handbibliotheek van nut kon zijn. Zo bekleedde pater mr. Jan Willemszoon de Ghoyer, vermeld van 1477 tot 1536, tevens het voorname ambt van vice-cureit van de Nieuwe Kerk en was hij actief als notaris. Ten minste één maal trad hij op als juridisch adviseur, bij een ingewikkeld geschil rond een vicarie in Den Haag, samen met Martinus de Brielis, doctor in het kerkelijk recht.Ga naar voetnoot23 Deze pater bezat ongetwijfeld een bibliotheek, die wellicht na zijn dood in Sint-Anna is blijven berusten.Ga naar voetnoot24 Dit biedt echter geen verklaring voor de omvang en de inhoud van de hier beschreven Catalogus, want daarin bevinden zich vele boeken die pas na zijn overlijden zijn uitgegeven. Van zijn opvolger, heer Adriaan Janszoon, werd de - helaas niet gespecificeerde - nalatenschap in 1559 overgedragen aan het klooster, maar van hem zijn weer geen juridische activiteiten bekend.Ga naar voetnoot25 Latere paters hebben in het geheel geen sporen in de archieven nagelaten. Kortom, de conclusie is dat er geen positieve aanwijzingen zijn dat het Sint-Annaklooster of zijn paters een grote bibliotheek hebben gevormd. Zou de Catalogus dan | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
misschien een beschrijving bieden van de boeken van meerdere Delftse kloosters, verzameld in Sint-Anna? Ook dit lijkt onwaarschijnlijk. Het zou weliswaar een verklaring bieden voor de omvang van het boekenbestand en voor het relatief grote aantal doubletten, maar het overwicht van de juridica blijft dan toch een moeilijk te verklaren gegeven. | |||||||||||||
De Leuvense connectieEen meer gedetailleerde analyse van die juridische werken kan wellicht de richting wijzen waar één of meer bezitters van de boeken uit de Catalogus kunnen worden gezocht. In de reeks doubletten worden de Dictata Joannis Rami in regulas juris manuscripta in quarto (nr. 38) en Dictata Rami in titulum De regulis iuris in quarto (nr. 46) aangetroffen.Ga naar voetnoot26 Vermoedelijk gaat het om een handgeschreven en een gedrukte versie van de dictaten van de colleges verzorgd door Johannes Ramus (Tack) over De diversis regulis iuris. Johannes Ramus, geboren in Goes in Zeeland, promoveerde in 1559 en werd hoogleraar in Leuven. Hij doceerde te Douai, daarna opnieuw in Leuven en eindigde zijn carrière in Dôle.Ga naar voetnoot27 Over hetzelfde onderwerp publiceerde Ramus zijn eerste boek, Oeconomia seu dispositio regularum utriusque iuris, in locos communes, brevi interpretatione subjecta, gedrukt in Leuven in 1557.Ga naar voetnoot28 Ramus is niet de enige exponent van de Leuvense rechtenfaculteit wiens werken in de Catalogus zijn opgenomen. Zijn promotor was Gabriel Mudaeus (Van der Muyden, 1500-1560), gepromoveerd in 1539 te Leuven tot doctor in de rechten. Van 1537 tot aan zijn dood werkte hij daar als docent in het Romeins recht, aanvankelijk over de Institutiones van Justinianus en later als primarius legum over het Digestum vetus en de Codex.Ga naar voetnoot29 In de Catalogus worden zijn Dictata [...] in librum 6 codici manuscripta in folio (nr. 111) vermeld, eveneens zijn Commentarii ad titulos Digestorum: pro socio, de contrahenda emptione, de actionibus empti et venditi, de pignoribus et hypothecis (nr. 119; gedrukt in Leuven, 1563).Ga naar voetnoot30 Mudaeus was verantwoordelijk voor een belangrijke verandering binnen de Leuvense rechtenfaculteit. Naar het voorbeeld van de Franse humanistische juristen, die met hun mos gallicus de oude, heersende school van de juridische commentatoren (epigonen van Bartolus de Saxoferrato en Baldus de Ubaldis of mos italicus) wilden bestrijden, trachtte Mudaeus het juridisch onderwijs te doordringen van humanisme.Ga naar voetnoot31 De studie van het recht werd gekoppeld aan filologische en historische belangstelling voor de oudheid.Ga naar voetnoot32 De collegedictaten van een tweede beroemde leerling van Mudaeus figureren ook op de lijst, de Dictata manuscripta in folio (nr. 104) van de Fries Joachim Hopperus (Hoppers, | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
1523-1576). Hij promoveerde in 1553 tot doctor in de beide rechten. Vrijwel onmiddellijk daarna werd hij tot hoogleraar benoemd en begon hij met het doceren der Pandecten of Digesten.Ga naar voetnoot33 Uit die periode stamt zijn werk Ad Iustinianum de Obligationibus Peithanon libri quinque, gedrukt in Leuven in 1553 (bt 8510bis) en aanwezig in de Catalogus (nr. 210). Zijn in hetzelfde jaar verschenen De iuris arte libri tres, eiusdem iuris pontificii et civilis liber singularis ontbreekt echter.Ga naar voetnoot34 Naast een aantal anonieme collegedictaten, zoals Dictata manuscripta in aliquot libros juris (nr. 37), Dictata manuscripta in iure (nr. 137) en Dictata manuscripta in quartum librum Institutionum (nr. 138) worden Dictata Amici in titulum de regulis iuris (nr. 146) en Lectura Petri Amici manuscripta in aliquot titulos iuris (nr. 162) aangetroffen. Petrus Amicus (?-1556), die in Leuven studeerde en daar in 1530 promoveerde, was als professor ordinarius verbonden aan de Leuvense rechtenfaculteit. Onder dit Leuvense vaandel kunnen ook worden geschaard Petrus Peckius (1529-1581, Paraphrasis in universam legatorum materiam, nr. 51), Nicolaus Everardus (1462-1532, Topicorum seu de locis legalibus liber, nr. 82), Matthias Wesembeke (1531-1586, Paratitla in Pandectas, nr. 115) en Viglius van Aytta (1507-1577, Commentaria in decem titulus in institutiones juris civiles, nr. 195), maar ook Nicolaus Clenardus (Meditationes graecanicae in artem grammaticam, nr. 384), Johannes Ludovicus Vives (1492-1540, De subventione pauperum, De institutione foeminae christianae en De Europee dissidiis et bello turcico dialogus, nr. 277, 278, 335, 369) en Erasmus (1466-1536).Ga naar voetnoot35 Petrus Peckius, Nicolaus Everardus, Joachim Hopperus en Viglius van Aytta hebben, behalve hun Leuvense Alma mater, een belangrijk biografisch gegeven gemeen: zij verlieten de universiteit voor een carrière in de centrale instellingen der Nederlanden. Petrus Peckius werd lid van de Grote Raad van Mechelen en van de Geheime Raad, Nicolaus Everardus werd in 1505 benoemd tot raadsheer-rekwestmeester en op 20 september tot president bij de Grote Raad, Joachim Hopperus werd in 1554 benoemd tot raadsheer bij de Grote Raad en in 1561 tot lid van de Geheime Raad onder het presidentschap van Viglius.Ga naar voetnoot36 Deze link Leuven-Grote Raad van Mechelen gaat nog verder. In de Catalogus wordt een vijftal titels genoemd die vrijwel geen verspreiding in de zestiende-eeuwse Nederlanden hebben gekend buiten de kringen van de juristen verbonden aan de centrale instellingen. Het gaat om Decisiones Capellae Tholosanae (nr. 127) van Stephanus Auffrerius, Decisiones (nr. 42) van Guido Papa, Decisiones Neapolitanae (nr. 88, 248) van Mattheus de Afflictis, Consuetudines ducatus Burgundiae (nr. 131) van Barthélemy de | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
Chasseneux en De utroque retractu (nr. 123) van Andreas Tiraquellus.Ga naar voetnoot37 In dezelfde richting wijzen eveneens de Instructie vanden hove van Hollandt (nr. 87) en de Stile et manière de procéder à Malines (nr. 79). Dit gegeven wordt bevestigd door de publicatie van Feenstra en Van Caenegem over juridische werken in catalogi en inventarissen van bibliotheken in de Nederlanden tussen de dertiende en de zestiende eeuw. Decisiones Capellae blijkt slechts aanwezig te zijn in de bibliotheken van het Hof van Holland (catalogus van 1534) en van mr. Hubert Schuyten Merevin, advocaat bij datzelfde Hof, overleden in 1599.Ga naar voetnoot38 De Decisiones van Guido Papa zijn aanwezig in dezelfde twee bibliotheken en in die van de rechtsgeleerde en raadsheer Pierre Lapostole en van mr. Adriaen Vastaerts, raadsheer van het Hof van Friesland.Ga naar voetnoot39 Het werk van Tiraquellus, De jure retractus, was slechts aanwezig in de bibliotheek van het Hof van Holland.Ga naar voetnoot40 Globaal bekeken kan de juridische rubriek van de Catalogus worden beschouwd als een mengeling van traditie en innovatie. Naast de Leuvense rechtsgeleerden en humanistische juristen worden de ‘vertegenwoordigers’ van de mos italicus aangetroffen. De werken van Bartolus de Saxoferrato en Baldus de Ubaldis zijn even sterk vertegenwoordigd als de tractaten van Alciatus of Topicorum seu de locis legalibus liber van Nicolaus Everardus. Onmiskenbaar gaat het om werken van hoog niveau, die kenmerkend zijn voor de bibliotheken van hogere rechtscolleges of hun raadsheren. Zijn één of meer van dergelijke collecties wellicht in Delft terechtgekomen? | |||||||||||||
Het Hof van Holland?Gezien aantal en aard van de juridische werken en de aanwezigheid van de boeken in Delft komt al gauw het idee op dat de Catalogus betrekking heeft op de bibliotheek van het Hof van Holland. Begin 1572 hadden het Hof en de Rekenkamer het onveilige Den Haag verlaten en hun toevlucht gezocht in het beter beveiligde Rotterdam. Onder dreiging van de oprukkende geuzen weken beide colleges in juli uit naar Utrecht. In de loop van datzelfde jaar kwam nagenoeg heel Holland in handen van de opstandelingen, die al spoedig de noodzaak voelden van een heroprichting van deze gewestelijke organen. Aan oproepen aan de gevluchte functionarissen om zich alsnog aan de zijde van Oranje te scharen, werd nauwelijks gehoor gegeven. Daarop werden in Delft, in de directe | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
omgeving van de Prins, vrijwel geheel vernieuwde colleges ingericht. Op 26 februari 1573 wees het Hof van Holland voor het eerst vonnis in Delft. De bibliotheek, die in Den Haag was achtergelaten, werd in de zomer van 1573 alsnog naar Delft getransporteerd.Ga naar voetnoot41 De hypothese dat de Catalogus van Sint-Anna betrekking heeft op deze collectie, kan kort maar krachtig terzijde geschoven. Feenstra voerde hiertegen in zijn artikel uit 1960 reeds twee argumenten op. Ten eerste wijkt deze lijst inhoudelijk sterk af van de relatief talrijke inventarissen van de Hofbibliotheek uit de jaren 1534-1570 en 1594. Ten tweede valt moeilijk in te zien waarom in de Catalogus van Sint-Anna niet openlijk kon worden vermeld dat het om de bibliotheek van het Hof ging.Ga naar voetnoot42 Aan deze argumenten, die op zich al overtuigend genoeg zijn, kunnen er nog twee worden toegevoegd. Om te beginnen was niet alleen de inhoud, maar ook de omvang van de Hofbibliotheek van een geheel andere orde; de lijst uit 1534 telt reeds niet minder dan 3.849 titels.Ga naar voetnoot43 Ten slotte zetelde het Hof niet in het Sint-Annaklooster, maar in het zogenaamde Huyterhuis aan de Oude Delft, het tegenwoordige Gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap van Delfland.Ga naar voetnoot44 | |||||||||||||
De bibliotheek van Hopperus?Nu is vastgesteld dat de Catalogus niet de bibliotheek van Sint-Anna of meerdere Delftse kloosters beschrijft, noch de bibliotheek van het Hof van Holland, is de weg vrij om te onderzoeken of het wellicht gaat om één of meer privé-verzamelingen en zo ja, van wie. De gedachten gaan natuurlijk in de eerste plaats uit naar lieden die op hoog niveau actief waren in de rechtspraktijk, gezien het grote aantal titels van juridische aard. Feenstra opperde in dit verband de naam van de eerder genoemde Joachim Hopperus.Ga naar voetnoot45 Hij vertrok op 27 maart 1566 naar Madrid, waar hij toetrad tot de raad van koning Filips ii, speciaal belast met zaken betreffende de Nederlanden.Ga naar voetnoot46 Zijn bibliotheek liet hij achter onder de hoede van zijn schoonzoon Cornelis van der Myle, kastelein van Gouda. Tijdens het krijgsgewoel van de Opstand had hij in dubbel opzicht redenen om zich zorgen te maken over de lotgevallen van zijn collectie. Vooreerst betekende de overgang van Gouda naar de zijde van Oranje op 21 juli 1572 dat hij alles kwijt was. Daarnaast kon de bibliotheek een groot risico voor hem gaan vormen als Gouda door de Spaanse troepen herwonnen werd. In een brief van 25 december 1572 verzocht hij zijn Friese vriend Viglius, toen in Brussel, met klem om bij eventuele herovering van Gouda direct iemand daarheen te zenden om zijn aldaar berustende goederen veilig te stellen en met name om de verboden boeken uit zijn bibliotheek te lichten en te verbranden.Ga naar voetnoot47 | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
Gouda werd echter niet heroverd en de bibliotheek ging voor Hopperus verloren. Op 11 april 1573 werd de collectie door Willem van Oranje verbeurd verklaard en geschonken aan zijn naaste medewerker Philips van Marnix van Sint-Aldegonde (1540-1598). De gezaghebbers te Gouda kregen bevel Marnix of diens afgevaardigde toegang te verschaffen tot de kamers, kisten en kasten en hem de boeken te laten weghalen en vervoeren waarheen hij wilde.Ga naar voetnoot48 Philips van Marnix van Sint-Aldegonde. J.H. Wierix, gravure, 130×95 mm, herdruk 1943. (Gemeentearchief Delft)
Het is heel verleidelijk om te veronderstellen dat Marnix de boeken van Hopperus direct na de confiscatie vanuit Gouda heeft laten overbrengen naar Delft, waar hij toen immers verbleef. In juni 1572 werd hij door Willem van Oranje, die resideerde in het voormalige Sint-Agathaklooster aldaar, aangesteld tot gouverneur van Delft, Rotterdam en Schiedam. Marnix schreef vanaf mei 1573 diverse brieven vanuit Delft.Ga naar voetnoot49 In de maanden dat hij hier vertoefde, kan hij iemand hebben ingehuurd om zijn nieuw | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
verworven bezit te inventariseren. Aan zijn verblijf in Delft kwam reeds een einde in november 1573, toen hij door de Spanjaarden gevangen werd genomen tijdens werkzaamheden ten behoeve van de versterking van Maassluis. Hij werd vastgezet in de Vredenburg te Utrecht en kwam in oktober 1574 vrij door uitwisseling tegen de Spaanse veldheer Christoffel de Mondragon. Na vele omzwervingen overleed hij in 1598 te Leiden, waar in 1599 zijn bibliotheek werd geveild.Ga naar voetnoot50 Of de boeken van Hopperus inderdaad zijn terechtgekomen in de collectie van Marnix, is in de loop der jaren vaak betwijfeld. Robert Fruin wees er in 1898 al op dat onder de circa 1.600 titels in de veilingcatalogus van de bibliotheek van Marnix juist de juridische werken schitteren door afwezigheid. Dat verleidde hem tot de veronderstelling dat Marnix de schenking van Hopperus' collectie niet heeft aanvaard, al voegde hij er meteen aan toe dat dit onwaarschijnlijk was. Marnix vertoefde immers in de naaste omgeving van Willem van Oranje te Delft en had dus alle gelegenheid om zijn weigering vooraf kenbaar te maken, waarna de schenking achterwege zou zijn gebleven.Ga naar voetnoot51 Een andere suggestie werd gedaan door J.H. Kernkamp. Marnix zou de bibliotheek van Hopperus hebben teruggegeven aan Cornelis van der Myle, wellicht op voorspraak van diens broer Adriaan, een trouwe partijganger van de Prins. Ook Cornelis zelf hoefde niet als staatsvijand te worden beschouwd, hij hertrouwde na het overlijden van Hopperus' dochter, Catharina, met Adriana van der Does, dochter van Jacob van der Does, gouverneur van Leiden en raad van Willem van Oranje.Ga naar voetnoot52 Bovendien waren Marnix en de gebroeders Van der Myle bevriend sinds hun studietijd.Ga naar voetnoot53 De werkelijke reden voor het ontbreken van de juridische werken in Marnix' geveilde bibliotheek is echter veel eenvoudiger, zij werden vóór de veiling door executeur-testamentair Leonard de Casembroot te koop aangeboden in Den Haag. Van Selm suggereert dat Casembroot, raadsheer en daarna waarnemend president van het Hof van Holland, ervoor koos het boekenbezit te splitsen en op verschillende locaties en tijdstippen aan te bieden om de mogelijke kopers beter te kunnen bereiken. De juridische boeken werden verkocht in Den Haag, het bestuurlijke centrum van de jonge Republiek, en de theologische, historische en filologische boeken in de universiteitsstad Leiden.Ga naar voetnoot54 De veiling van de niet-juridische werken vond plaats op 6 juli 1599 in Marnix' huis aan de Pieterskerkgracht te Leiden. De gedrukte catalogus van deze openbare verkoop, de oudste in zijn soort, is bewaard gebleven; hij telt circa 1.600 titels. Een van de potentiële kopers was Paulus Merula, bibliothecaris van de Leidse Universiteit. Dit blijkt uit een verzoek van zijn hand, geschreven vóór 8 mei 1599, aan de curatoren van de universiteit en aan de burgemeesters van Delft om in de aanstaande veiling een aantal | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
boeken te mogen aanschaffen, onder meer op het gebied van de theologie en de filosofie.Ga naar voetnoot55 In de veilingcatalogus zijn de titels verdeeld in zeven rubrieken: Libri theologici, Libri medici, Libri historici, Philosophi, Geometrae, Mathematici & Poëtae en Libri aliquot Musici. De boeken zijn op formaat geordend en onderscheiden in gebonden en non compacti. Uit vergelijking van deze catalogus met de lijst van Sint-Anna blijkt dat 37 items overeen komen. Tot de meest sprekende voorbeelden behoren Divina Comedia van Dante Alighieri (nr. 509), de werken van Pietro Bembo (nr. 410, 419, 474), Peregrinationes van Clenardus (nr. 474), Historiae animalium van Gesner (nr. 441), De gentium migrationibus van Wolfgangus Lazius (nr. 476) en Historia Hebreorum (nr. 491). Het zoeken naar bewaard gebleven exemplaren om aan de hand van eventuele eigendomskenmerken de herkomst vast te kunnen stellen, heeft tot op heden geen resultaat gehad. Iets vruchtbaarder is de speurtocht naar de juridische boeken uit de bibliotheek van Marnix, die onderhands verkocht werden in Den Haag. In de brief geschreven vóór 8 mei 1599 verzocht Merula de curatoren hem de kosten te vergoeden voor de banden die ghecocht zijn in den Haghe uyt de Boucken in de Rechten van mijn Heer van St. Aldegonde.Ga naar voetnoot56 Hij verwees naar een schedulle met een specificatie, die echter niet bewaard is gebleven. Evenmin is een catalogus van alle ter verkoop aangeboden juridische boeken van Marnix overgeleverd. De aanwinsten van Merula kunnen dus alleen worden getraceerd op basis van een vergelijking van de eerste drie catalogi van de Leidse Universiteitsbibliotheek, de catalogus van 1612, de door Merula samengestelde Catalogus principum en de Nomenclator uit 1595 van Petrus Bertius.Ga naar voetnoot57 Hulshoff Pol heeft langs deze weg een lijst samengesteld van twaalf juridische werken in folio die hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn uit de bibliotheek van Marnix.Ga naar voetnoot58 Leggen wij nu de link naar de Catalogus van Sint-Anna, dan blijkt dat zeven volumina volledig overeenkomen, ook qua formaat en datering. Het gaat om de volgende werken.
| |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
Deze banden bevatten echter geen bezittersmerk of aantekeningen, die de toeschrijving aan Marnix en aan Hopperus kunnen bevestigen of uitsluiten.Ga naar voetnoot59 Het is niet ondenkbaar dat Merula en misschien ook Casembroot zelf juridische boeken van Marnix voor eigen gebruik hebben aangeschaft. Bestudering van de categorie Libri iuridici uit de veilingcatalogi van hun bibliotheken, geveild respectievelijk in 1608 en 1605,Ga naar voetnoot60 heeft in beide gevallen een tiental titels opgeleverd die qua inhoud, formaat en datering overeenkomen met ingangen in de lijst van Sint-Anna. Casembroot zou onder andere de verzamelde werken van Alciatus, gedrukt te Basel in 1531 (nr. 18), Baldus de feudis in quarto et tractatus de duobus fratribus Petri de Ubaldis (nr. 50) en Partitiones iuris civilis elementariae in octavo van Franciscus Hotman (nr. 151) ten behoeve van zijn eigen bibliotheek kunnen hebben aangeschaft. Paulus Merula heeft wellicht Lexecon [sic] juris Spigelii in folio (nr. 17), Consilia Baldi de Perugia in folio (nr. 183) en Loci legales Nicolai Everardi in octavo (nr. 147) tijdens de onderhandse verkoop in Den Haag verworven. De zeven titels van de Leidse Universiteitsbibliotheek en de circa twintig boeken die mogelijkerwijs in de bibliotheken van Merula en Casembroot terecht zijn gekomen, vormen echter slechts tien procent van de in totaal 260 juridische boeken in de Catalogus librorum. Niets is bekend over de resterende negentig procent. | |||||||||||||
Geconfisqueerde bibliothekenDe hypothese dat de Catalogus van Sint-Anna een beschrijving behelst van de boekerij van Joachim Hopperus mag een aantrekkelijke zijn, er kleven enkele belangrijke complicaties aan. De belangrijkste is het relatief grote aantal doubletten. Daarnaast echter is het vreemd dat in het opschrift noch op het omslag expliciet wordt vermeld dat het gaat om de boeken afkomstig van Hopperus c.q. bestemd voor Marnix. Welke reden zou de opsteller gehad kunnen hebben om dat te verzwijgen? Een mogelijke oplossing voor beide problemen tegelijk zou kunnen zijn dat de boeken niet afkomstig waren van één en dezelfde persoon of instantie. Vooral de aanwezigheid van liefst vijf complete Opera van Bartolus lijkt een duidelijke aanwijzing dat de Catalogus betrekking heeft op meerdere bibliotheken, die tezamen zijn beschreven in 1573. Als de Catalogus al de bibliotheek van Hopperus omvat, zijn er dus ook andere collecties in opgenomen. Maar waarom werden zij dan samen beschreven in één catalogus? Misschien omdat zij alle dezelfde bestemming hadden? Maar als die bestemming de collectie van Marnix was, is er een bronnenprobleem, want in het besluit van Willem van Oranje is uitsluitend sprake van de bibliotheek van Hopperus en van andere boekengiften aan Marnix is niets | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
bekend. Bovendien geldt dan opnieuw het bezwaar dat de naam van de begunstigde ontbreekt. Waarschijnlijker is een andere mogelijkheid, namelijk dat Sint-Anna diende als een soort depot voor geconfisqueerde boeken van verschillende personen. Feenstra opperde deze veronderstelling reeds, maar kon hiervoor geen bewijs vinden.Ga naar voetnoot61 Wij menen dat wel gevonden te hebben in een procesdossier over de nalatenschap van de pater van het Sint-Agathaklooster, Cornelius Musius (1500-1572).Ga naar voetnoot62 Hierin bevinden zich getuigenissen over de lotgevallen van tien tonnen met voornamelijk boeken, die in de zomer van 1572, vlak voor Delft zich onder druk van de geuzen aansloot bij de Opstand, door de zusters van Sint-Agatha in veiligheid waren gebracht in het huis van de kuiper Frank Janszoon. In december verliet Musius Delft, maar hij viel in handen van geuzen en stierf de marteldood te Leiden. Op 3 september 1573 werden de tonnen met zijn bezittingen door twee soldaten opgeëist en overgebracht naar het Sint-Annaklooster, want daar verbleef degene die de geconfisqueerde goederen van gevluchte personen in bewaring had. De erfgenamen van Musius, onder wie de schout van Delft, Christiaan van der Goes, tekenden protest aan, want volgens hen waren de goederen van de pater niet confiscabel. Bij een bezoek aan het Sint-Annaklooster constateerden zij bovendien dat de beheerder, Nicolaas Mannekens, de tonnen had opengemaakt en de boeken en papieren als waardeloze rommel op een hoop had gegooid. Hij kwam er zelfs rond voor uit dat hij aan dergelijke zaken geen enkele waarde hechtte. De woedende schout gebood hem zo niet met andermans spullen om te gaan en eiste dat er van de inhoud van elke ton een behoorlijke inventaris werd opgemaakt. Na een klacht bij de commissarissen van de Rekenkamer kregen de erfgenamen een klerk ter beschikking die een catalogus van de grote boeken vervaardigde. De kleinere boeken en de overige papieren werden in drie verzegelde tonnen geborgen. Via een procedure voor het Hof van Holland kregen de erfgenamen uiteindelijk de bezittingen van Musius terug.Ga naar voetnoot63
De verklaringen in dit dossier bieden de oplossing voor een aantal raadsels. Het Sint-Annaklooster was inderdaad een depot voor geconfisqueerde goederen, onder meer voor boeken. Hieronder kunnen zich heel wel collecties hebben bevonden van uitgeweken raadsheren van het Hof. Op 31 juli 1572 had de geuzenaanvoerder Willem van der Marck, heer van Lumey, hen gelast om zich binnen acht dagen te vervoegen in Den Haag. Gaven zij hieraan geen gehoor, dan zouden zij van hun ambt vervallen worden verklaard en verbeurden zij hun goederen. Slechts één van de tien raadsheren, Adriaan van der Houff, was van het oude college overgebleven en fungeerde daarom als president. De negen anderen waren dus onderworpen aan de sanctie van confiscatie.Ga naar voetnoot64 Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de meesten van hen woonachtig waren in Den Haag en dat hun bezittingen in 1573 gemakkelijk naar Delft konden worden overgebracht. | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
Cornelis Musius, pater van het Sint-Agathaklooster te Delft. Anoniem, gravure, 285×180 mm, achttiende eeuw. (Gemeentearchief Delft)
Toen was de situatie immers ook veilig genoeg om de bibliotheek van het Hof van Holland te verhuizen. Tevens blijkt uit de verklaringen in het procesdossier dat het er in het Sint-Annaklooster niet bepaald ordelijk aan toeging, zeker niet met boeken. De oorspronkelijk afzonderlijke collecties zullen door elkaar geraakt zijn en inventarisatie was eerder uitzondering dan regel. Toch is op enig moment een catalogus aangelegd, wellicht als overzicht ten behoeve van verkoop. Het kan ook zijn dat de vermengde collecties weer uit elkaar gehaald moesten worden, bijvoorbeeld om terugkoop door de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen mogelijk te maken. Over dit alles is in het voor deze periode zeer lacuneuze archief van de Rekenkamer echter niets te vinden. De verkoop van roerende zaken werd niet verantwoord door de rentmeester van de geconfisqueerde goederen Pieter van der Goes, maar door Nicolaas Mannekens zelf.Ga naar voetnoot65 Zijn rekening en verantwoording is echter niet overgeleverd. | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Eerdere confiscatiesNu vast lijkt te staan dat de Catalogus betrekking heeft op in beslag genomen boeken, moet de mogelijkheid onder ogen worden gezien dat in Sint-Anna (mede) collecties waren ondergebracht die al vóór de overgang van Delft naar de zijde van de Opstand waren geconfisqueerd, dus nog onder Spaans gezag. Dan zou inventarisatie hebben gediend om die confiscaties ongedaan te kunnen maken, namelijk door boeken te identificeren en vervolgens zo mogelijk te restitueren aan de oorspronkelijke eigenaren of hun rechtsopvolgers. Van een aantal verdreven of veroordeelde Delftenaren zijn, met name in 1568, ook boeken verbeurd verklaard. Misschien wel de bekendste is de drukker Harman Schinckel, die in 1568 op verdenking van ketterij werd onthoofd.Ga naar voetnoot66 Liefst zeven manden met boeken werden naar het stadhuis vervoerd, waar de pastoor van de Oude Kerk en de schout de ketterse werken eruit selecteerden om ze te verbranden. Toen op 28 juni 1570 een nieuw, veel strenger plakkaat over de zuivering van boeken verscheen, moest echter weer een selectie plaatsvinden op het restant. De schout en de pastoor hadden ditmaal geen tijd, althans dat zeiden zij, waarop de Haagse dominicaan broeder Willem van Oisterwijk werd aangezocht. Deze zou dan meteen de boeken uit enkele andere boedels kunnen ‘visiteren’. De ontvanger die de rekening van de geconfisqueerde boedel van Schinckel opmaakte, stelde echter vast dat deze ‘visitatie’ nog niet had plaatsgevonden omdat diens boeken zeer talrijk waren en bovendien verspreid waren geraakt, zodat het nog heel wat moeite zou kosten om ze gecatalogiseerd te krijgen.Ga naar voetnoot67 Het is alleszins denkbaar dat die ordening werd voorbereid door de boeken alvast bij elkaar te brengen, bijvoorbeeld in het Sint-Annaklooster, en dat ze na de overgang van Delft naar de Opstand aldaar werden aangetroffen. Onder de boeken die broeder Willem moest komen selecteren, bevonden zich die van mr. Jacob van den Eynde, in dit verband bijzonder interessant. Hij was pensionaris van Delft vanaf 1544 (tot 1552 naast zijn vader Hugo) en werd in 1560 landsadvocaat van Holland. Hij verhuisde naar Den Haag, maar hield zijn ouderlijk huis in Delft aan. In juli 1568 werd hij op verdenking van onrechtzinnigheid en ondermijning van het centraal gezag gevangen genomen en op 12 maart 1569 overleed hij in zijn cel in Vilvoorde.Ga naar voetnoot68 In zijn huizen in Den Haag en Delft werden onder meer de boeken in beslag genomen.Ga naar voetnoot69 Gezien de achtergrond en de werkzaamheden van Van den Eynde mogen wij aannemen dat hier op zijn minst een juridische handbibliotheek toe zal hebben behoord, maar helaas ontbreekt een gedetailleerde boedelbeschrijving. Het is ook niet duidelijk hoezeer in zijn bibliotheek de eerder omschreven ‘Leuvense connectie’ aan- | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
wijsbaar is geweest, want ondanks intensief speurwerk is onbekend gebleven waar hij studeerde.Ga naar voetnoot70 Een laatste Delftse confiscatie waarbij aantoonbaar boeken waren betrokken, is die van de goederen van Frans Duyst Corneliszoon, een vooraanstaande brouwer. In zijn huis trof de ontvanger onder meer boeken van Livius aan, de Historiae animalium libri III van Gesner, het Corpus Juris Civilis en diverse werken van Baldus de Ubaldis.Ga naar voetnoot71 Al deze titels komen ook voor in de Catalogus. Dit zijn de enige Delftenaren van wie uit betrouwbare bronnen bekend is dat zich onder hun geconfisqueerde goederen ook boeken bevonden, waarvan bovendien titels bekend zijn. Ongetwijfeld zijn zowel vóór de Opstand onder Spaans regime, als na de Opstand op gezag van Oranje, meer bibliotheken of bescheiden boekencollecties in beslag genomen. Bij gebrek aan exacte gegevens is het echter onmogelijk om een koppeling te maken tussen die confiscaties en onze Catalogus. Een aantal specialistische boeken in de lijst doet vermoeden dat zich onder de oorspronkelijke eigenaren behalve juristen ook een medicus, een schoolmeester en wellicht een geestelijke bevonden. Het is in ieder geval gewaagd om zonder steun uit de bronnen of op basis van verondersteld vergelijkbare situaties elders een ideaaltype van een bibliotheek van bijvoorbeeld een schoolmeester of een medicus te gaan samenstellen uit de titels in de Catalogus. Elke volwassene kan boeken die hij in zijn jeugd op school gebruikte, hebben bewaard of een specialistisch geneeskundig traktaat hebben geërfd van een broer of grootvader.Ga naar voetnoot72 | |||||||||||||
BesluitHet is aannemelijk dat de in 1573 opgestelde Catalogus omnium librorum uit het archief van het Sint-Annaklooster te Delft niet de bibliotheek van het klooster zelf behelst. De aard van de boeken doet vermoeden dat één of meer eigenaren moeten worden gezocht in een hooggeschoold juridisch milieu. Het Hof van Holland, dat zich in 1573 tijdelijk in Delft vestigde, komt niet in aanmerking; daarvoor wijkt de inhoud van de lijst te zeer af van de bekende catalogi van de Hofbibliotheek. Het grote aantal doubletten wijst bovendien op een meervoudige oorsprong. Het meest waarschijnlijk is dat het merendeel van de boeken afkomstig was van verschillende individuen die werkzaam waren bij gewestelijke of centrale rechterlijke instellingen. In dit verband is wel gedacht aan Joachim Hopperus, raad van Filips ii. Zijn bibliotheek werd in 1573 geconfisqueerd en door Willem van Oranje geschonken aan Marnix van Sint-Aldegonde, die toentertijd vertoefde in Delft. De twijfel die door vroegere historici is geuit aan de effectuering van deze schenking is hier weerlegd. Een hard bewijs dat (een deel van) de Catalogus de | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
missing link is tussen de bibliotheken van Hopperus en Marnix kon echter niet worden geleverd. Wel is vast komen te staan dat het Sint-Annaklooster diende als depot voor geconfisqueerde goederen. Tevens is gebleken dat de raadsheren van het Hof van Holland die zich niet aan de zijde van de Opstand schaarden, hun eigendommen verbeurden. Hiertoe hebben ongetwijfeld boeken behoord, die heel wel in Delft kunnen zijn verzameld. Er kan niet worden uitgesloten dat in de Catalogus ook goederen zijn beschreven die nog onder Spaans regime waren geconfisqueerd. Dan zou Delftenaar Jacob van den Eynde, de Hollandse landsadvocaat die in de beginfase van de Opstand in ongenade viel, tot de oorspronkelijk eigenaren van een aantal van de specialistische juridische werken uit de Catalogus kunnen behoren. Of de lijst ook boeken van medici, schoolmeesters of geestelijken bevat, is naar onze mening niet uit te maken. De Catalogus lijkt bij de inventarisatie van de Hollandse archieven ten onrechte te zijn ondergebracht in het archief van het Sint-Annaklooster. Het enige verband met die instelling is dat de voormalige kloostergebouwen gebruikt zijn als tijdelijke opslagplaats voor geconfisqueerde roerende goederen. Die werden niet beheerd door de ontvanger van de kloostergoederen van Sint-Anna, maar door een speciale commissaris. Die commissaris moet de opsteller of opdrachtgever zijn geweest van de Catalogus librorum omnium qui fuerunt Delphis in aede D. Annae. |
|