Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdBij de tijd. Boeken in Nederland 1950-2000
[pagina 193]
| |
Sandra van Voorst
| |
[pagina 194]
| |
op de ware vrijheid, een aanranding van de heiligste rechten van de mens. Daarom leert Paus Leo xiii: ‘Het is volstrekt niet geoorloofd de onbeperkte vrijheid van gedachte en van drukpers.... te vorderen, te verdedigen of te verlenen als evenzovele rechten die de natuur aan de mens zou gegeven hebben’.Ga naar voetnoot4 Het kerkelijk wetboek regelt met de Boekenwet enerzijds het boekenverbod en anderzijds de boekenkeur. Het boekenverbod verbiedt het lezen, bewaren, vertalen, uitgeven en verkopen van bepaalde werken door geestelijken en katholieke leken. Wel kon een zogenoemd boekenverlof aangevraagd worden bij de bisschoppen. De boekenkeur hield in dat alle boeken over geloof en zeden vooraf gekeurd moesten worden. Dit alles gold tot 1966, toen de Indexwetgeving werd opgeheven.Ga naar voetnoot5 De vraag die in dit artikel aan de orde wordt gesteld, gaat over de werkelijke gang van zaken. In hoeverre kreeg een katholieke uitgeverij in de naoorlogse jaren in de dagelijkse praktijk nog met het boekenverbod en de boekenkeur te maken? Hoefde een katholieke uitgeverij zich in werkelijkheid van niets en niemand meer iets aan te trekken bij de keuze van zijn uitgaven? Of waren er toch nog wel degelijk katholieke censoren, die het uitgavenbeleid in de gaten hielden, ondanks het door Simonis geschetste beeld van de jaren vijftig en zestig? De veronderstelling is dat de katholieke uitgeverij toch trachtte te anticiperen op de Katholieke Boekenwet en andere verordeningen, omdat zij anders te maken kreeg met de consequenties van de Boekenwet, en er in sommige gevallen ook juist op een positieve wijze gebruik van wist te maken. | |
Het literaire veld en idilVooraf is het goed om stil te staan bij de notie ‘het literaire veld’, dat voor het eerst schematisch werd weergegeven door de Franse cultuursocioloog Bourdieu. C. van Rees en G.J. Dorleijn hebben dit schema aangepast aan de Nederlandse situatie in de tweede helft van de twintigste eeuw (zie de figuur).Ga naar voetnoot6 In het literaire veld worden de instituties gegroepeerd rond de materiële productie en de distributie. Onder literaire instituties zijn instellingen te verstaan als uitgeverijen, bibliotheken, boekhandels en boekenclubs die alle zorg dragen voor de materiële productie en verspreiding; vervolgens adviesorganen die overheidsinstellingen inzake het kunstbeleid adviseren en tenslotte instanties die zich bezighouden met de zogenaamde immateriële of symbolische productie; de toekenning van eigenheid en kwaliteit aan literaire werken. Met deze laatste activiteit belast zich de literatuurbeschouwing op basis van opvattingen over literatuur. Zij draagt deze uit via specifieke kanalen als het literatuuronderwijs, wetenschappelijke en literaire tijdschriften, de | |
[pagina 195]
| |
pers en andere media. Het literaire veld vormt zo een systeem waarin de machtsverhoudingen tussen de verschillende instituties voortdurend in beweging zijn. Het literaire veld (situatie in circa 1945-1975). Naar: C.J. van Rees, G.J. Dorleijn, ‘Het aandachtsgebied Literatuuropvattingen: een tussenbalans’, in: G.J. Dorleijn, C.J. van Rees (red.), Literatuuropvattingen in het perspectief van het literaire veld. Den Haag 1999, 1-29.
In dit artikel wordt op één institutie verder ingegaan: de uitgever. Hij neemt een centrale, coördinerende positie in het gehele uitgeefproces in, de uitgever verwerft de manuscripten, laat de boeken drukken en geeft ze uit. In het schema van het literaire veld zijn bepaalde groepen die invloed zouden kunnen uitoefenen op de uitgeverij, zoals de overheid, politieke partijen, kerken en de massamedia, niet opgenomen. De argumentatie hiervoor was dat dit in oorspong niet-literaire instituties betreffen. De in het schema opgenomen adviesinstellingen zijn strikt genomen ook geen literaire | |
[pagina 196]
| |
instituties, maar deze richten zich wel specifiek op het culturele en literaire veld. Vaak is het goed verdedigbaar het onderzoek te beperken tot de instituties in het autonome literaire veld of incidenteel een mogelijke invloed aan te geven die uitging van een discussie in het politieke of religieuze veld. Bij onderzoek naar het functioneren en de invloed van de Boekenwet wordt wél de grens, gesteld aan het literaire veld, overschreden. In het navolgende zal geïllustreerd worden waarom instellingen die zich met de Boekenwet bezighielden in feite ook genoemd zouden moeten worden in het schema van het literaire veld, namelijk bij de adviesinstellingen op het terrein van de cultuur. De katholieke uitgevers en boekhandelaren waren de eerste partijen die te maken kregen met de consequenties van de Boekenwet. Immers, zij wilden weten of een bepaald boek verboden was, of voor bepaalde groepen lezers wel toegelaten werd, vóór zij het desbetreffende boek uitgaven of verkochten. Daar de Index met verboden boeken slechts een beperkte lijst met titels bevatte, zochten zij naar een praktische oplossing. Op initiatief van de katholieke Nederlandse boekhandelaren- en uitgeversvereniging Sint Jan werd daarom in 1937 de Informatiedienst Inzake Lectuur opgericht (idil), in 1949 omgevormd tot een stichting. idil publiceerde vanaf 1 augustus 1937 regelmatig recensies van boeken, waarbij vanuit het katholieke standpunt zowel de inhoudelijke betekenis - wetenschappelijke, literaire, ontspannende - als de morele waarde ten opzichte van de potentiële lezer aan een beoordeling werden onderworpen. Zo was er het systeem van Romeinse kwalificatiecijfers, waarbij ‘I’ stond voor ‘verboden’ en ‘V’ voor ‘geschikt voor allen’.Ga naar voetnoot7 In 1953 verkreeg idil expliciete kerkelijke ondersteuning van Montini, de latere paus Paulus VI. Hij verklaarde dat idil belangrijk voorlichtend werk deed en drukte alle katholieken op het hart om alleen boeken te lezen die voldeden aan de eisen van geloof en zedenwet.Ga naar voetnoot8 Het betreft hier dus een institutie in het zogenaamde religieuze of levensbeschouwelijke veld, of zo men wil, uit een der zuilen, maar tevens een institutie die wel degelijk een verankering had in het relatief autonome literaire veld, aangezien de primaire intentie van de Stichting idil bestond in het beoordelen van lectuur in het algemeen en literatuur in het bijzonder. Daarbij werd zij opgericht door deelnemers aan het literaire veld, de katholieke uitgevers en boekhandelaren, overigens ook in nauwe samenwerking met de katholieke bibliotheken in Nederland. In dit artikel gaat het verder niet over het functioneren van idil en haar voorzitter, de Tilburgse uitgever Gerard Verbiest.Ga naar voetnoot9 Wel gaat het om de hierboven gestelde | |
[pagina 197]
| |
vraag naar de wijze waarop de katholieke uitgeverij in de praktijk nog te maken kreeg met eventuele kerkelijke censuur, of liever gezegd, hoe zij omging met het verschijnsel ‘gedeelde verantwoordelijkheid’. Hiervoor wordt als casus uitgeverij Het Spectrum genomen en daarom volgt eerst een korte, op de probleemstelling toegespitste schets van de geschiedenis van deze uitgeverij. | |
Uitgeverij het SpectrumGa naar voetnoot10Veel lezers herinneren zich vandaag de dag Het Spectrum van de introductie en massale uitgave van pockets en dan met name aan de Prismapockets en de Aula's. Hier zal dit historisch belangrijke fenomeen ‘pocketboek’ slechts terzijde aan de orde komen; de korte schets van het fonds van Het Spectrum in de periode 1945-1970 zal voornamelijk handelen over het religieuze fondssegment.Ga naar voetnoot11 Op 25 juni 1935 werd Uitgeverij Het Spectrum opgericht door Piet Bogaard en Guus Bloemsma. Zij wilden eerst een katholieke boekhandel oprichten, vanwege het door het katholieke episcopaat beschikbaar gestelde fonds van 25.000 gulden, maar de financiering van het aartsbisdom Utrecht kwam uiteindelijk niet. Toen besloten ze zelfstandig als uitgeverij door te gaan, omdat ze het hoog tijd vonden om hun geloofsgenoten van meer verantwoorde en betaalbare lectuur te voorzien dan in die tijd voorhanden was. Bij Bogaard had daarbij het idee postgevat dat de bestaande uitgeverijen een gedeelte van de markt verwaarloosden. Hij was bijvoorbeeld enorm enthousiast over de Engelse pocketreeks Six pence library, waarin wetenschappers van naam op populair-wetenschappelijke wijze specialistische onderwerpen behandelden. Voor het fonds van de toekomstige uitgeverij stelden zij daarom drie voorwaarden op, aan te duiden met de sleutelwoorden ‘goedkoop’, ‘populair-wetenschappelijk’ en ‘passend voor katholieke lezers’. In juni 1936 verschenen de eerste drie delen in de veertigdelige serie Schijnwerpers. Het eerste deel, tegelijk de eerste titel van Het Spectrum, was Louis de Raymaekers' Wat denkt u van den mens? De meeste titels in de beginperiode liepen redelijk, maar een echt groot succes had Het Spectrum met de veertigdelige reeks De katholieke kerk. In 1939 volgde de ook al veertigdelige natuurreeks Wat leeft en groeit. In datzelfde jaar begaf Het Spectrum zich ook op literair terrein met de uitgave van de Bongerdreeks, waarin tot 1940 meer dan 25 titels verschenen. Veel van de Vlaamse en Nederlandse auteurs kwamen van De Gemeenschap, waarvan Het Spectrum het boekenfonds had overgenomen (dat was inmiddels in het bezit van uitgeverij Nelissen te Bilthoven). In deze eerste jaren concentreerde men zich, volgens de opgestelde | |
[pagina 198]
| |
Titelpagina van Zonnewijzer. Almanak voor het katholieke gezin, een uitgave van Het Spectrum uit 1939.
voorwaarden, voornamelijk op goedkope uitgaven voor een groot publiek. In de oorlogsjaren konden De schijnwerpers, de Bongerdreeks, Wat leeft en groeit en De katholieke kerk blijven verschijnen en bracht Het Spectrum de eerste Zonnewijzer-almanak uit. Dit was een almanak voor het katholieke gezin, 416 pagina's, gebonden en in kleur gedrukt voor 95 cent, in een oplage van 50.000 exemplaren. Een zeer omvangrijk project, waarmee in de oorlog al begonnen werd, was Het groot gebedenboek, bestemd voor de internationale markt. Ook begon men met de voorbereidingen voor een uitgave van het Oude en Nieuwe Testament in één band. Deze projecten geven aan dat Bogaard en Bloemsma inspeelden op een kennelijke behoefte aan religieuze boeken. Tot de bestsellerauteurs in het religieuze genre behoorde toen Thomas Merton. Zijn eerste en bekendste werk was Louteringsberg uit 1949. Verder werden religieus getinte historische series als Monumenta christiana en Batavia sacra opgezet. Het Spectrum gaf in de jaren vijftig tevens literatuur en populaire lectuur uit, waaronder romans van Godfried Bomans, Edmund Nicolas, Bruce Marshall, Albert Helman en de Verzamelde werken in zeven delen van Marie Koenen. Met Paul Brand (Hilversum), H. Nelissen (Baarn) en Uitgeverij De Toorts (Haarlem) samen gaf Het Spectrum de goedkope romanserie Hofboekerij uit. Op het terrein van de muziek verscheen bij Het Spectrum werk van Alfons Diepenbrock en Hendrik Andriessen. Van de tijdschriften die Het Spectrum uitgaf, moeten in ieder geval genoemd worden het Tijdschrift voor filosofie, Mens en melodie en De nieuwe mens, later opgevolgd door Te elfder ure. Na uitvoerig onderzoek werd in 1951 gestart met Prisma, een pocketserie die erop gericht was Het Spectrum ook buiten de katholieke kring meer bekendheid te geven. In de eerste periode werd onder andere het volledige, overigens ook rechtenvrije, oeuvre van Dickens als 34 delen in de Prismapocketreeks opgenomen. Voor het overige bood de pocketreeks een zeer rijk geschakeerd beeld. Om intussen ook de katholieke achterban tevreden te stellen, bracht Het Spectrum de reeks De zonnewijzer, niet te verwarren met de net genoemde almanak. In 1955 werden de Prisma-woordenboeken geïntroduceerd. Twee jaar later startte Aula, met als ondertitel ‘het wetenschappelijke pocketboek’, naar het voorbeeld van | |
[pagina 199]
| |
Band van de Zonnewijzer uit 1940.
de Engelse pocketuitgeverij Penguin die in 1939 met de Pelicans was begonnen. Aula was de eerste wetenschappelijke pocketreeks in het Nederlandse taalgebied. De doelstelling van de serie was een rijk geschakeerd assortiment waarin een boek van S.T. Bok, Cybernetica, even vanzelfsprekend een plaats vond als Het verschijnsel mens van Teilhard de Chardin. F.J.J. Buytendijk was hoofdredacteur van de Aula-reeks en voorzitter van de redactieraad, waarin begin jaren zestig maar liefst 22 hoogleraren zitting hadden. De redactieraad vergaderde een paar maal per jaar, waarbij de leden titels aanbrachten en het redactionele beleid bespraken. Met zijn boek De vrouw. Haar natuur, verschijning en bestaan werd Buytendijk overigens ook een van de bestsellerauteurs in de reeks. Uit deze koerswijzigingen in het fonds blijkt dat het specifiek katholieke stempel van Het Spectrum langzamerhand plaats moest maken voor een bredere opstelling, in ieder geval ten opzichte van de eigen verantwoordelijkheid van de lezer, maar wel met behoud van een deel van de oorspronkelijke doelstelling, het uitgeven van een breed scala van boeken voor iedereen. Een van de grote successen bleef het Prismapocketboek en in het kielzog daarvan vele afgeleide pocketreeksen. Buiten de pockets zette Het Spectrum series op als Mens en medemens en Bibliotheek Teilhard de Chardin. In 1965 kwam het eerste deel uit van de veertiendelige Standaard-encyclopedie, hetgeen een nieuwe periode van internationale en grootschalige projecten inluidde. Het Spectrum trad in 1967 toe tot het VNU-concern, mede om de genoemde grote internationale projecten te kunnen financieren. Al kort na de oorlog had Guus Bloemsma Het Spectrum verlaten om met uitgeverij De Fontein te beginnen. Van de oprichters bleef daardoor Piet Bogaard over, die directeur bleef tot Het Spectrum definitief verkocht werd aan VNU in 1968. Hij was overigens de hele periode ook nauw betrokken bij het wel en wee van de katholieke vereniging St. JanGa naar voetnoot12 en vervulde van 1952 tot 1956 het voorzitterschap. | |
[pagina 200]
| |
Het spectrum en de katholieke censuurHet gaat er niet om een volledig beeld te schetsen van het functioneren van een uitgeverij met een roomse signatuur, maar met behulp van enkele representatieve voorbeelden zal geïllustreerd worden hoe Het Spectrum in de naoorlogse periode te maken kreeg met kerkelijke censuur, zowel direct vanuit het episcopaat als door zelfstandig opererende instellingen als idil. Voorts zal duidelijk worden dat Het Spectrum daarentegen ook waar mogelijk juist gebruikmaakte van haar katholieke inbedding en zo de positieve neveneffecten van de Boekenwet benutte, en, tot slot, dat de uitgeverij ook anticipeerde op de Boekenkeur en in deze context beschouwd kan worden als ‘zelfcensor’; gedeelde verantwoordelijkheid in optima forma. | |
Expliciete censuur (1935-1940)In de beginjaren van Het Spectrum zagen zowel katholieke als meer algemene reeksen het licht, hierboven werden al de katholieke reeks De katholieke kerk en de natuurreeks Wat leeft en groeit genoemd. Kenmerkend voor die tijd was dat de kerkelijkeTitelblad van Thomas Merton, Louteringsberg, een uitgave van Het Spectrum uit 1949.
censuur actief optrad en zelfs buiten het religieuze terrein remmend werkte; alle boeken die onder de signatuur van een roomse uitgeverij werden uitgegeven, werden extra in het oog gehouden. Zo kon het gebeuren dat in de net genoemde natuurreeks de delen Vliegen en muggen en Mieren onder de censuur vielen en pas mochten verschijnen nadat er een kerkelijke goedkeuring was verleend in de vorm van een imprimatur. Hoewel hierover slechts indirect bericht werd, kan vrij zeker verondersteld worden dat het om de seksuele implicatie, het paringsgedrag van de insecten, ging.Ga naar voetnoot13 | |
Positieve neveneffecten van katholieke inbedding (1940-1945)Bloemsma en Bogaard maakten meerdere malen goed gebruik van hun katholieke signatuur om hun ambitieuze plannen tot uitvoer te brengen. In het begin van de Tweede Wereldoorlog werd bijvoorbeeld de catechismus van Frits van der Meer, met een voorwoord van aartsbisschop Johannes de Jong, een geweldig succes; vanaf 1941 volgden drie drukken elkaar snel op. De tweede druk van deze catechismus werd overigens gedrukt op papier waarop de ncrv-gids normaal gedrukt werd, in Wageningen, door De Arbeiderspers te Amsterdam, die onder NSB-beheer stond. Hierna ontstond het plan voor de uitgave van de Heilige Schrift, het Oude en het Nieuwe Testament in één band. Voor papier had het hoofd van de productie, Herman | |
[pagina 201]
| |
de Wit, inmiddels gezorgd; hij bracht bijvoorbeeld bij drukkerij Enschede te Haarlem maar liefst 50.000 kilo bijbelprenten onder; een soort Indisch rijstpapier, geschikt voor gebedenboeken en bijbeluitgaven. Voor de financiering wendde men zich tot ‘de achterban’. Er werden talloze brieven verzonden aan de verschillende kloosterinstellingen en congregaties met als oogmerk financiële ondersteuning te verkrijgen. Om een idee te geven hoe omzichtig maar tegelijkertijd vasthoudend men te werk ging, volgen hier enkele citaten uit een briefwisseling met de ursulinen van Bergen (Noord-Holland).Ga naar voetnoot14 In een eerste brief van Het Spectrum op 11 september 1941 staat: ‘In verband met een wel zeer belangrijke kwestie zouden ondergetekende en onze heer Linssen U gaarne in den loop der volgende week bezoeken. De kwestie waar het om gaat, is te belangrijk om deze schriftelijk te behandelen.’ Op 13 september schrijft zuster Gertrudie dat men gaarne aanneemt dat de kwestie zeer belangrijk is, maar dat ze Het Spectrum wel beleefd verzoekt om schriftelijk te melden waar het eigenlijk over gaat. Daarop antwoordt Linssen: ‘Door de ingewikkelde aard ervan kunnen wij het onmogelijk schriftelijk of telefonisch behandelen.’ Hij zet zijn zaak kracht bij door het volgende: ‘Wij maken U er daarom beleefd op attent dat het Hoofd-bestuur der Franciscanessen van Aerdenhout, (...) de Zusters van Liefde uit Tilburg en nog verschillende andere Congregaties ons inzake deze kwestie een onderhoud toestonden.’ De zusters geven echter nog niet zomaar toe. Op 20 september schrijft zuster Gabriël dat men hen waarschijnlijk verkeerd begrepen heeft, maar dat ze alleen willen weten waarvóór Het Spectrum een onderhoud wenst. Op 25 september geeft Het Spectrum haar motief prijs. Het blijkt te gaan om ‘uitbreiding van de zaak’, hetgeen direct gehonoreerd wordt met een uitnodiging van de zusters ursulinen van Bergen voor een onderhoud. Uit de verschillende overzichten in het archief van Het Spectrum blijkt dat deze bezoeken in de meeste gevallen vruchtbaar waren, tenzij de congregatie in kwestie zelf financiële problemen had. Dan probeerde men het later opnieuw, er waren toentertijd medewerkers van Het Spectrum fulltime belast met deze taak. | |
Aanvaringen met idil (1946)Vlak na de bevrijding heerste er grote papierschaarste en Het Spectrum noteerde dan ook niet voor alle werken idil op de recensielijst, wel uiteraard als het om religieuze werken ging. Dat idil haar taak als recensie- en selectiedienst echter ruimer opvatte dan Het Spectrum haar toebedeelde, blijkt uit een wel zeer venijnige brief van idil in oktober 1946, wanneer Het Spectrum hun verzoek om een recensie-exemplaar van Edward Brongersma's Voorproef in Spanje afwijst. (...) U weigert herhaaldelijk aan onze verzoeken te voldoen, terwijl wij van U als een der grootste katholieke uitgevers, automatische toezending meenden te mogen ver- | |
[pagina 202]
| |
wachten. (...) Wij besteden al onze beschikbare tijd (die op andere wijze dikwijls aangenamer en lucratiever ware te besteden) aan de verzorging van het katholieke bibliografische centrum, dat omvat idil, de idil-tijdingen, het Lectuur-repertorium en de Boekengids. (...) Het ligt dan ook in onze bedoeling ons in onze komende publicaties volkomen duidelijk te verantwoorden over eventuele onvolledigheid in verband met de houding van bepaalde firma's. Het katholieke publiek heeft recht op zijn katholieke bibliografische voorlichting en ook het recht te weten wie deze voorlichting bevorderen en wie ze tegenwerken.Ga naar voetnoot15 De brief wordt op dezelfde toon vervolgd en Het Spectrum buigt inderdaad het hoofd. Dit voorval kan niet direct onder de noemer censuur gebracht worden, maar getuigt wel van een behoorlijk dreigende en indoctrinerende houding van idil, teneinde een klimaat te scheppen waarin ‘gedeelde verantwoordelijkheid’ een geaccepteerd substituut kan vormen voor de vooroorlogse expliciete censuur. | |
Het episcopaat (1947-1948)Een voorbeeld van een directe ingreep vanuit het episcopaat vormt een incident in 1947. Het Spectrum had Gabriël Smit opdracht gegeven de roman The power and the glory van de bekende katholieke schrijver Graham Greene te vertalen. Als dit in het aartsbisdom Utrecht ontdekt wordt, ontvangt Het Spectrum namens kardinaal Johannes de Jong een brief, waaruit het volgende citaat stamt: ‘Na ingewonnen inlichtingen bij ter zake kundigen [lees: idil] moeten Wij u mededelen, dat een dergelijke uitgave door Ons inopportuun wordt geacht. Want al heeft de roman uiteindelijk een juiste strekking, er worden situaties in ontwikkeld die velen een ergernis zullen zijn.’Ga naar voetnoot16 Na enig beleefd gesputter van Het Spectrum wordt een nadrukkelijke uitleg gegeven: Hij [= kardinaal de Jong] heeft u de uitgave niet willen verbieden (hij is zich ook zeer wel bewust dat hij dat kwalijk zou kunnen), maar hij acht het onverstandig, ook na uw schrijven nog. Hij meent, dat het aan uw goeden naam als uitgever kwaad zal doen. Dat anderen dan de vertaling zullen uitgeven en wel goedkoper en in grotere oplage, dat gaat buiten u om, en daar draagt u geen enkele verantwoordelijkheid voor, maar U moet het niet doen.Ga naar voetnoot17 Is dit nu een voorbeeld van censuur of van gedeelde verantwoordelijkheid? Deze interventie resulteerde er in ieder geval in dat Het Spectrum de inmiddels al gezette tekst, het omslagontwerp en de vertaling verkocht aan uitgeverij Contact, die daarop de voornaamste Nederlandse uitgever van Greene werd. Contact bracht Geschonden geweten in 1948 uit, waarna de roman - en overigens het hele omvangrijke oeuvre van Greene - gedurende tientallen jaren telkens weer herdrukt werd. | |
[pagina 203]
| |
Andere wegen worden ingeslagen (1950-1955)Hoewel hierboven de korte ontstaansgeschiedenis van uitgeverij Het Spectrum aanvankelijk duidelijk laat zien hoe de beide uitgevers een roomse signatuur omarmden, kan al vrij snel na de oorlog een verruiming van het fondsprofiel geconstateerd worden. Bloemsma is dan inmiddels al een eigen uitgeverij begonnen en Bogaard zet in de fondscatalogus van 1950 voor het eerst expliciet een andere toon. Laat ons om te beginnen zeggen dat dit fonds een katholieke signatuur draagt, laat ons daaraan toevoegen dat wij, met het Griekse woordenboek, katholiek verstaan in de zin van ‘algemeen’. (...) Wij voor ons voelen er niets voor om het adjectief ‘katholiek’ een andere betekenis te geven dan de oorspronkelijke, en zeker niet om er de benauwende inhoud aan te hechten die men er in eigen kring of daarbuiten wel in wil leggen. Dat een katholieke uitgeverij haar eigen graf zou graven, zoals beweerd is, omdat zij de verspreiding harer boeken zelf in de weg staat, is ons nimmer gebleken, en lijkt ons meer een briljant sofisme dan een bruikbare hypothese.Ga naar voetnoot18 Hiermee leek de weg vrij voor de ongebreidelde productie van algemene boeken, met name de uitgave van de ophanden zijnde Prismapocketreeks. Dat het niet alleen om een papieren proclamatie ging, om wat voor reden dan ook, maar om een rigoureuze omslag, bewijst een kwantitatieve analyse van het fonds. Als de gehele titelproductie van Het Spectrum geanalyseerd wordt, dan levert dat het volgende beeld op. Tussen 1945 en 1950 maken religieuze uitgaven bijna 40% van het totale aanbod uit. Vanaf 1951 verandert dit echter drastisch, het percentage zakt tussen 1951 en 1955 tot 13% en na 1955 is dit fondssegment zo goed als verwaarloosbaar in verhouding tot het grote titelaanbod van Het Spectrum.Ga naar voetnoot19 Deze ontwikkeling wordt ook duidelijk zichtbaar in de beschouwing van het fondsbeleid in de loop van de jaren vijftig. Dan lopen de verschillende religieuze reeksen af en er komen nauwelijks nieuwe religieuze series voor in de plaats. De meeste religieuze werken verschijnen daarna als groot-fondsuitgaven en heel af en toe verschijnen nog ook religieuze werken als Prisma- of Aula-pocket. | |
Mogelijkheden behoren benut te worden I (1954)Hoewel dus zowel op papier als in de uitgeverspraktijk een kentering zichtbaar werd, wil dat nog niet zeggen dat Het Spectrum zich op alle fronten probeerde los te maken van haar katholieke signatuur. Waar mogelijkheden zijn om het boek, en dan natuurlijk vooral het Spectrum-boek te promoten, behoort men die niet onbenut te laten... Op 26 maart 1954 begon Het Spectrum met de reeks De Zonnewijzer. Op deze datum verzond Het Spectrum een goed verzorgde bloemlezing uit het Oude Testament | |
[pagina 204]
| |
aan de ruim 250.000 leden van de KRO.Ga naar voetnoot20 De bloemlezing was samengesteld door de latere Nijmeegse hoogleraar C.A. Bouman, die ook Het groot gebedenboek had geredigeerd, toen nog in vaste dienst van Het Spectrum. Hij was een groot kenner van de Oosterse liturgie. De actie ‘Zonnewijzer’ was een initiatief van de Willibrord-vereniging, maar was voor Het Spectrum een nogal gewaagde onderneming om aan deel te nemen, die bovendien veel deining veroorzaakte, vooral onder katholieke uitgevers en boekverkopers, maar ook in de media. Zomaar ongevraagd een boek sturen, ook al ging het gepaard met aanbevelingsbrieven van Vlaamse en Nederlandse aartsbisschoppen, viel niet overal in goede aarde, evenmin als het afstaan van de ledenadressen door de KRO. Toch viel het achteraf allemaal wel mee, dankzij het aantrekkelijke en
Titelblad van het Oude Testament in de Canisius-vertaling, een uitgave van Het Spectrum uit 1948.
soepel opgestelde aanbod. Men kon namelijk kiezen uit vier mogelijkheden: ten eerste het boek ongefrankeerd in dezelfde verpakking retourneren, hiervan maakten 70.000 KRO-leden gebruik; ten tweede het boek behouden zonder te betalen, dit deden 60.000 leden; ten derde het boek behouden en f 1,25, respectievelijk 20 Bfrs., betalen (90.000 leden); ten vierde het boek behouden en intekenen op de reeks De Zonnewijzer van twaalf delen à f 1,25 / 20 Bfrs., waarbij men dan ook gratis een groot gebonden boek getiteld Europa op het eerste gezicht ontving, met bovendien nog een kans voor liefst tien gezinnen op een twaalfdaagse reis naar Lourdes. Van deze laatste mogelijkheid maakten 30.000 mensen gebruik, dus de netto-opbrengst was een redelijk rendabel abonnementenbestand, een resultaat dat in drie weken tijd werd behaald.Ga naar voetnoot21 Het succes van de reeks De Zonnewijzer was overigens nogal betrekkelijk. Het eerste jaar speelde Het Spectrum quitte, pas het tweede jaar leverde een positief resultaat op. De kosten waren echter bijzonder hoog. Volgens redacteur Van Rosmalen was dit vooral te wijten aan het feit dat Het Spectrum zich enigszins had verkeken op de toen nogal kroostrijke katholieke gezinnen. | |
[pagina 205]
| |
Het gevolg was dat twee touringcars moesten worden ingeschakeld, met onder meer een weduwnaar met negen kinderen, die dus naar Lourdes gingen op kosten van Het Spectrum. Een sterk staaltje uit het rijke Roomse Spectrumverleden. Nog een aardige anekdote hierbij was dat er 250.000 Oude Testamenten in Amsterdam werden verpakt door dames die des avonds het oudste beroep van de wereld uitoefenden, althans een deel van hen. Ook een typerend staaltje was dat ik de avond voor het ter post bezorgen tien monsterpakjes op de verwarming had gelegd, en zo 10.000 gulden aan porti wist uit te sparen. Zo heiligde hier letterlijk en figuurlijk het doel de middelen.Ga naar voetnoot22 | |
Mogelijkheden behoren benut te worden II (1955-1956)Een tweede voorbeeld van een project in de katholieke context betreft de samenwerking in Het Katholiek Lectuur Centrum. Het KLC, waarin naast St. Jan ook vele andere katholieke instellingen vertegenwoordigd waren, stelde een propagandacommissie in, waarin ook Bogaard zitting had.Ga naar voetnoot23 Deze commissie benaderde in 1955 aartsbisschop Bernard Alfrink om de mogelijkheid van een ‘lectuurpreek’ te peilen. Men verwachtte een positieve uitslag, omdat immers het episcopaat het KLC een verantwoordelijkheid voor het lectuurstelsel had gegeven. Inderdaad kwam er toestemming, de bisschoppen hadden geen bezwaar tegen een lectuurpreek op zondag 26 februari 1956, maar wilden deze niet verplicht stellen.Ga naar voetnoot24 Hierop ging in 1956 een brief uit naar alle diocesane periodieken om propaganda te voeren voor het goede boek ter gelegenheid van de komende boekenweek.Ga naar voetnoot25 Het KLC betoogt hierin dat het prediken van het goede boek een belangrijk punt van de normale direct ‘zielzorgelijke prediking’ is, en dat het, gezien de aankomende boekenweek, van groot belang is om ‘de positief aanvaardende katholieke visie’ uiteen te zetten, zonder de gevaren voor overprikkeling en eenzijdigheid te verzwijgen. Om de pastores over de streep te halen werd een preekschema bijgevoegd, waarin aan de hand van Mattheus 4 het Woord Gods dient als aanleiding van een preek over het lectuurprobleem. De kern van het betoog luidt dat het probleem niet in de eerste plaats moet zijn: ‘hoe houd ik mijzelf en anderen af van slechte lectuur’, maar ‘hoe breng ik mijzelf en anderen tot goede lectuur, tot zulk een lezen, dat dit verrijkt, beter en gelukkiger maakt’.Ga naar voetnoot26 Verder wordt er op gewezen dat de indeling in goede en slechte boeken veel te simpel is: Goede boeken zijn boeken, die de gemiddelde mens geen kwaad kunnen doen. Slechte boeken zijn boeken, die min of meer zijn voorbehouden of zelfs helemaal zijn verboden. Hoewel deze indeling niet helemaal zinloos is, is zij toch erg eenzijdig en veel te | |
[pagina 206]
| |
simpel. Een goed boek is een boek, dat ons beter, gelukkiger, met meer begrip en meer bewustzijn als een kind van God in de werkelijkheid Gods doet leven. Als wij dit bedenken wordt duidelijk dat een goed boek voor verschillende mensen heel verschillend kan zijn.Ga naar voetnoot27 De rol van idil bij de keus van de lezer voor bepaalde boeken wordt hier overigens niet genoemd en het hierboven aangehaalde citaat laat zien dat de verantwoordelijkheid al meer bij de lezer wordt gelegd. De bemoeienis van Bogaard met het initiatief van de lectuurpreek kan beschouwd worden als de inbedding in een levensbeschouwelijke zuil. Overigens probeerde de uitgever zich soms ook juist aan die zuil te onttrekken, veelal vanuit economische overwegingen, namelijk om ruimte te maken voor de exploitatie van de vele algemeen georiënteerde pocketreeksen. Bogaard maakt zich in dit voorbeeld sterk voor de propaganda voor het katholieke boek (binnen het katholieke vakverbond van uitgevers), waarschijnlijk vanuit religieuze, maar toch zeker ook vanuit economische overwegingen. Waar eindigde de censuur en begon de - vrijwillig - gedeelde verantwoordelijkheid? | |
Religieuze redactie (1959-1960)Het Spectrum haalde in 1959 de landelijke kranten in artikelen met koppen als ‘Vertaalde Prisma's gaan door zeef bij R.K. uitgeverij’.Ga naar voetnoot28 Het betrof een vermeend censuurschandaal dat werd aangezwengeld door Het Vrije Volk, toen een journalist ontdekte dat bepaalde passages in vertalingen door Het Spectrum waren geschrapt of aangepast, zonder dat dit vermeld was. Naderhand bleek het grotendeels om een storm in een glas water te gaan. In zoverre er wel sprake was van verzwegen weglatingen en wijzigingen,Ga naar voetnoot29 zou betoogd kunnen worden dat de gedeelde verantwoordelijkheid werd opgenomen door de uitgeverij en leidde tot - bescheiden - zelfcensuur; aanpassingen aan de katholieke levenssfeer, zonder vermelding daarvan. Of zou aangetoond kunnen worden dat er sprake was van anticipatie op kennelijk toch wel degelijk invloedrijke instituties als idil, het episcopaat en het KLC? | |
Ten slotteHelaas bieden de archieven meestal geen informatie over achterliggende motieven voor de hierboven besproken voorbeelden van censuur en ‘gedeelde verantwoordelijkheid’ en rest over het algemeen slechts de weerslag van de beslissingen. Het vergt andersoortig en diepgravend onderzoek om deze processen boven tafel te halen. | |
[pagina 207]
| |
Wel illustreerden deze voorbeelden het proces van ontzuiling binnen uitgeverij Het Spectrum. Ook werden de gradaties van de glijdende schaal van censuur naar gedeelde verantwoordelijkheid zichtbaar. Het Spectrum kreeg vóór de Tweede Wereldoorlog te maken met expliciete censuur, maar maakte ook gebruik van haar roomse signatuur bij de financiering van haar ambitieuze projecten. Na 1945 getuigen aanvaringen met idil en vermaningen van het episcopaat op een afgezwakte vorm, een meer impliciete vorm van censuur. Daarnaast werd zichtbaar hoe Het Spectrum zich enerzijds probeerde te onttrekken aan de inbedding in de levensbeschouwelijke zuil, maar zich anderzijds ook bínnen het katholieke uitgeversverbond manifesteerde; het voorbeeld van de propagandacommissie en de lectuurpreek. Het voorval met de door Het Spectrum gepleegde aanpassingen aan de katholieke levenssfeer van bepaalde vertalingen past binnen het kader van het begrip ‘gedeelde verantwoordelijkheid’. De casus toont tevens aan dat het de moeite waard is om bij de bestudering van het literaire veld ook aandacht te schenken aan instituties als bijvoorbeeld idil en het KLC, instituties die gebaseerd zijn op levensbeschouwelijke gronden, maar die wel een relatief autonome positie in het boekenvak innemen. In 1967 komt er een eind aan de roomse tijd van uitgeverij Het Spectrum door de toetreding tot de VNU. In 1970 is ook het idil-tijdperk voorbij. Wel blijft De boekengids, een jaarlijkse uitgave met boekbeoordelingen, bestaan en worden opmerkelijk genoeg pas in 1989 de Romeinse kwalificatiecijfers niet meer opgenomen. Dat brengt de uitvloeiselen van de ooit zo actieve kerkelijke censuur wellicht weer dichterbij dan over het algemeen wordt gedacht. |
|