Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Nelleke Moser
| |
[pagina 42]
| |
Quevedo Villegas (verder aangehaald als Ghesichten), was niet alleen de eerste in het Nederlands maar tevens de succesrijkste. In 1641 kwamen vier drukken op de markt, gedurende de zeventiende eeuw volgden zeventien herdrukken en in 1787 werd zijn vertaling nog eens in Gent uitgegeven.Ga naar voetnoot4 Ondanks deze populariteit hebben noch vertaling, noch vertaler veel wetenschappelijke aandacht getrokken. Het blijft bij vermeldingen in bibliografieën en korte biografische publicaties over Van Harinxma.Ga naar voetnoot5 Deze vertaling biedt echter een goede invalshoek voor onderzoek naar de productie van populair proza in Friesland in de eerste helft van de zeventiende eeuw en naar zeventiende-eeuwse vertaalopvattingen. Omdat vertalingen een belangrijk aandeel vormden van het literaire aanbod in de Renaissance, verdienen de positie en de werkwijze van vertalers veel aandacht.Ga naar voetnoot6 Tot omstreeks de jaren zeventig van de vorige eeuw bestond vertaalonderzoek veelal uit het vergelijken van bron- en doeltekst, gevolgd door een waardeoordeel over de vertaling dat gebaseerd was op hedendaagse vertaalopvattingen. Tegenwoordig beschouwt men vertalen eerder als een ‘complexe vorm van interculturele communicatie die een bepaalde context en participanten met bepaalde mogelijkheden, verwachtingen en belangen veronderstelt’.Ga naar voetnoot7 Het gaat er niet langer om, te bepalen of een vertaler zijn werk goed heeft gedaan, maar veeleer om te begrijpen waarom hij het zo heeft gedaan als hij het gedaan heeft. In aansluiting bij deze benadering beschouw ik Van Harinxma's vertaling in dit artikel als een product van de sociale en culturele context. Hiermee hoop ik het beeld te nuanceren dat Barber van de Pol, zelf Quevedovertaler, van Ghesichten geschetst heeft. Zij karakteriseerde Van Harinxma's vertaling als ‘bijzonder vrij maar redelijk foutloos’, en schreef op grond van ingrepen in de tekst aan de vertaler ‘grote geestdrift’ en ‘grote nonchalance’ toe. Volgens haar is de tekst (sterk) aangepast aan de Nederlandse situatie.Ga naar voetnoot8 Van de Pol vermeldt wel dat de Nederlandse vertaling naar een Franse is vervaardigd, maar zegt niet of ze deze heeft betrokken bij haar vergelijking. Om na te gaan welke ingrepen Van Harinxma in de tekst aanbracht, is het noodzakelijk de aanpassingen van de Franse vertaler in de tekst te verdisconteren. Dan blijken de (weinige) veranderingen die Van | |
[pagina 43]
| |
Harinxma aanbrengt niet het gevolg te zijn van nonchalance, maar van een doelgerichte manipulatie van de basistekst. Ik beschrijf in dit artikel de weg die Quevedo's werk heeft afgelegd voor het bij de Nederlandse lezers terechtkwam, geef vervolgens een schets van het leven van Van Harinxma, met bijzondere aandacht voor zijn positie binnen de Friese hofcultuur, en ga tot slot in op zijn vertaalwijze. | |
Van Sueños tot GhesichtenVan Harinxma's vertaling bevat zeven hoofdstukken: ‘het eerste ghesichte, van een beseten Deur-waerder ofte Algouazil’; ‘het tweede gesichte, van de Doot ende sijns rycks gebiedt’; ‘het derde gesichte, van het laetste oordeel’; ‘het vierde gesichte, van het huys der verliefde sotten’; ‘het vijfde gesichte, van de werelt in sijn binnenste’; ‘het seste gesichte, van de Helle’; ‘VII gesichte van een Helsche oproer’, met hierin ‘Lucifers gebot’. Het betreft achtereenvolgens een gesprek met de duivel die zich ophoudt in het lichaam van een deurwaarder, een ontmoeting met de dood en een rondleiding door het dodenrijk, de opstanding van de doden en het laatste oordeel, de kwellingen die verliefde mensen moeten doorstaan in de hel, de ontmaskering van de huichelarij in de wereld onder leiding van de als oude man gepersonifieerde ‘Desillusie’, de weg naar de hel en gesprekken met haar bewoners, en ten slotte een opstand in de hel, waarbij Lucifer orde op zaken stelt. Van Harinxma baseerde zich zoals gezegd op een Franse vertaling van het Spaanse werk, Les visions de Don Francisco de Quevedo (voortaan aangehaald als Visions) door een zekere ‘sieur de La Geneste’.Ga naar voetnoot9 Ook deze vertaling was heel populair: zij beleefde na haar eerste druk in 1632 meer dan vijftig drukken in de zeventiende eeuw, waarvan 23 vóór 1641.Ga naar voetnoot10 Het is moeilijk uit te maken welke van de 23 Van Harinxma onder ogen heeft gehad. Een steekproefsgewijze vergelijking van de Franstalige edities uit 1632 (Parijs, P. Billaine), 1635 (Parijs, P. Billaine) en 1638 (Parijs, M. Brunet) wijst uit dat hij mogelijkerwijs de editie uit 1635 gebruikt heeft.Ga naar voetnoot11 De editie uit 1632 valt af omdat deze slechts zes dromen telt en de andere twee edities zeven. Daarvan komt die uit 1635 wat formulering betreft het meest overeen met Van Harinxma's vertaling.Ga naar voetnoot12 Het is nog lastiger om na te gaan welke Spaanse tekst de Franse vertaler gebruikt | |
[pagina 44]
| |
heeft, want Quevedo's werk kent een ingewikkelde editiegeschiedenis.Ga naar voetnoot13 Het aantal dromen in de negen edities die tussen 1627 en 1631 van Sueños verschenen, varieert van vier tot twaalf (een op last van de Inquisitie gekuiste versie, die zeker niet door de Franse vertaler is gebruikt, buiten beschouwing gelaten). Er is geen Spaanse uitgave die uitsluitend dezelfde zes dromen heeft als de eerste Franse druk of de zeven dromen uit de Franse vertaling van 1635. Op grond van een vergelijking van de edities lijkt het nog het waarschijnlijkst dat de Franstalige uitgave uit 1635 gebaseerd is op twee Spaanse uitgaven. De eerste zes dromen zijn ontleend aan een editie van Sueños (Valencia 1628); de zevende droom is een vertaling van Quevedo's Discurso de todos los diablos, o infierno enmendado (= verhandeling van alle duivels, of verbeterde hel), een tekst die eerst afzonderlijk verscheen (Gerona 1628) en later werd opgenomen in een editie van Sueños (Barcelona 1629). La Geneste heeft waarschijnlijk de losse editie gebruikt. | |
De uitgever als initiatiefnemerHoe kwam de Franse vertaling nu bij Van Harinxma terecht? Het is goed mogelijk dat hij deze heeft bemachtigd via de in Leeuwarden gevestigde uitgever Claude Fonteyne (Parijs 1597 - Leeuwarden 1654), die wel vaker Franse teksten doorspeelde aan Nederlandse vertalers. Fonteyne was een sleutelfiguur in het Friese artistieke milieu halverwege de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot14 Hij dichtte en vertaalde zelf ook; in zijn jeugd nam hij deel aan een rederijkerswedstrijdGa naar voetnoot15 en later maakte hij gelegenheidswerk en drempeldichten voor werken die bij hem verschenen. Voor Ghesichten vertaalde hij een drempeldicht uit Visions in het Nederlands, een aanwijzing dat hij de Franse vertaling zelf in handen heeft gehad.Ga naar voetnoot16 Claude Fonteyne was niet de enige die bemoeienis had met de totstandkoming van Van Harinxma's vertaling. De schilder Wybrand de Geest (Leeuwarden 1592 - Leeuwarden, na 1661) spoorde Van Harinxma ertoe aan zijn vertaling van het werk te voltooien nadat hij ‘eenighe Claddekens hier van, door my in onse Tale over-geset’ in handen gekregen had, aldus Van Harinxma in de opdracht bij zijn vertaling. Met de publicatie van Van Harinxma's Ghesichten in 1641 bracht Fonteyne de eerste Nederlandse vertaling van Quevedo's Sueños op de markt. In hetzelfde jaar verschenen | |
[pagina 45]
| |
Titelpagina's van de edities van de Seven wonderlijcke Ghesichten die in 1641 verschenen bij Claude Fonteyne en Jan Jansen de Fries.
nog drie drukken van Ghesichten te Leeuwarden, gedrukt voor Jan Jansen de Fries, Gysbert Sybes en Dirck Albertsz.Ga naar voetnoot17 De twee laatstgenoemde uitgaven worden op het titelblad als derde druk aangeduid. Hoewel de druk voor Jan Jansen de Fries wel als eerste druk is aangewezen, lijkt het waarschijnlijker dat Fonteynes editie de eerste druk was. Hiervoor zijn helaas louter zijdelingse bewijzen, maar deze wijzen wel alle in dezelfde richting. Alleen Fonteyne wordt genoemd als uitgever van een editie van Ghesichten uit 1641 in de Catalogus universalis van Broer Jansz, een overzicht van boeken die tussen 1639 en 1651 in de Nederlanden verschenen.Ga naar voetnoot18 Alleen zijn editie bevat de vertaling van het Franse lofdicht. Bovendien is Fonteyne de enige van de vier die op het titelblad wordt aangeduid als drukker door wie het werk gedrukt is. De anderen worden aangeduid als boekverkopers voor wie het werk gedrukt is. Ze hebben hun exemplaren niet bij Fonteyne gekocht, maar (ieder afzonderlijk) nieuwe drukken laten vervaardigen, zoals de verschillende fingerprints uitwijzen. Geen van de latere herdrukken is nog door Fonteyne zelf verzorgd. Ook de Haagse drukker Isaac Burchoorn (voor 1632 - na 1658) zag brood in Van Harinxma's vertaling. Hij publiceerde Den verkeerden hemel voor de deur-waerders, | |
[pagina 46]
| |
boereplagers, bloetsuypers, en andere quade christenen. Gesamentlijck in een visioen verschenen by D.F.D.Q. (zonder plaats en jaar), waarin twee visioenen uit Ghesichten zijn opgenomen (‘het wonderlijcke Visioen, van een beseten Deurwaerder’ en ‘een vreemt Visioen vande Werelt in sijn binnenste’).Ga naar voetnoot19 De relatie tussen de Friese uitgaven van Van Harinxma's vertaling en die van Burchoorn moet nog onderzocht worden. Het is wel duidelijk dat de satirische teksten van Quevedo uitstekend pasten in het fonds van Burchoorn en aansloten bij diens eigen werk.
Ik kom tot de volgende reconstructie. Claude Fonteyne kreeg de Franse vertaling van Sueños in handen, mogelijk in de editie van 1635. Hij achtte het werk een Nederlandse vertaling waard en vond Van Harinxma bereid die te vervaardigen. Deze legde een proefvertaling voor aan Wybrand de Geest, die hem aanmoedigde het werk te voltooien. Fonteyne vertaalde het drempeldicht van de Franse uitgever. Na het verschijnen van Ghesichten gingen andere uitgevers met de tekst aan de haal. | |
Van Harinxma en de Friese hofcultuurMet Fonteyne en De Geest zijn we beland in de kern van wat Breuker heeft aangeduid als de Friese ‘hofcultuur’: een sociaal en cultureel netwerk van adellijke personen rond de Friese stadhouders, gekenmerkt door een gereformeerde geloofsopvatting, liefde voor verschillende kunstvormen en een afkeer van het dominante Holland.Ga naar voetnoot20 Deze hofcultuur kwam tot stand tijdens het stadhouderschap van Willem Frederik (1640-1664), nadat de spanningen tussen stadhouders en oude Friese adel, die in de jaren 1635 tot 1637 een hoogtepunt beleefden, waren opgelost. Toen de verhoudingen tussen de adel en de stadhouders hersteld waren, werd het stadhouderschap juist gepropageerd als symbool van de Friese eenheid. Zo kon men zich afzetten tegen het antistadhouderlijke en in Friese ogen bedreigende Holland. De stadhouder omringde zich met kunstenaars die in woord en beeld de nieuwe machtsverhoudingen uitdrukten. Een van hen was de (overigens rooms-katholieke) Wybrand de Geest. Hij schilderde veel portretten van de graven van Nassau en van de Friese adel. Ook van Van Harinxma maakte De Geest een (inmiddels spoorloos verdwenen) portret.Ga naar voetnoot21 In 1639 | |
[pagina 47]
| |
was hij regent bij een liefdadige instelling. Hoewel hij ‘Redenryck int vertaelen, Snelvloeijend inde Rijm’ genoemd is, is er behalve zijn lofdicht op Van Harinxma's Ghesichten geen literair werk van De Geest overgeleverd.Ga naar voetnoot22 In dit gedicht bezingt De Geest Van Harinxma als een veelzijdig edelman die erin slaagt ‘Const met Wapenen te huwen’, oftewel militaire en literaire activiteiten te combineren: ‘Als Harinxma affleydt sijn Dolck, / Streckt hy sijn Lantluy voor een Tolck’. Op zijn beurt benadrukt Van Harinxma in de opdracht bij Ghesichten de ‘onderlinghe alliantie’ en ‘onverbreeckelijcke Vrientschap’ met De Geest, die hij aanspreekt als ‘Fratello mio Carissimo’. Een vriend van De Geest, de dichter Ernst Noyen, schreef een ander lofdicht bij Ghesichten.Ga naar voetnoot23 Noyens gedicht is een lofzang op waarheid, vrijheid en vaderland. Het is aan de ‘vrye Nederlander’ Van Harinxma te danken dat de waarheid bekend wordt in ‘ons vrye Republijcken’. Met zijn vertaling legt hij bovendien eer in als lid van de internationale adel (Quevedo en La Geneste): En Harinxma stijgt in der eeren Zadel,
Steeckt nae sijn Prijs, berent sijn eygen Faem
Mid's in de stoet van Spaense en Fransen Adel;
Dat 's Adelijck, en Dadelijcke Naem.
Belangrijker dan een adellijke afkomst is echter een edel gemoed. Onder het gedicht citeert Noyen Juvenalis' regel ‘nobilitas sola est atque unica virtus’, oftewel de enige en ware adel is de deugd. Dit was ook de lijfspreuk van de ridder en dichter Theodore Rodenburgh (1574-1644), die ermee wilde uitdrukken dat de hoogste status bestaat in de verbinding van karakteradel met geboorteadel.Ga naar voetnoot24 Noyen suggereert dat Van Harinxma deze twee soorten adel in zich verenigt: jonkheer van geboorte, getuigt hij van karakteradel door met zijn vertaling de waarheid te verspreiden. Haring van Harinxma, telg uit de adellijke Friese familie Van Harinxma thoe Heeg, beantwoordt inderdaad aan het profiel van een adellijke cultuurdrager uit stadhouderlijke kring dat De Geest en Noyen hem in hun lofdichten voorhouden.Ga naar voetnoot25 Hij schildert, dicht en vertaalt, hij staat in contact met prominente culturele ‘hofleveranciers’, hij is overtuigd calvinist en een trouwe aanhanger van de Friese stadhouders, | |
[pagina 48]
| |
Bijdrage van Haring van Harinxma aan het album amicorum van Hiskia van Harinxma. Den Haag, KB, hs. 79 J 42, fol. 28v-29r.
die hij eerst als militair en later als stalmeester dient. Hendrik Casimir werd door hem bezongen in een rouwdicht en misschien ook geportretteerd. Van Harinxma's schrijverschap correspondeert bovendien precies met het stadhouderschap van Willem Frederik: zijn eerste werk werd in 1640 gepubliceerd, zijn laatste in 1664. Over Van Harinxma's jeugd en opleiding is slechts, en dan ook nog uit de tweede hand, bekend dat hij een ‘grand tour’ naar Frankrijk en Italië heeft gemaakt, waar hij leerde schilderen. In Friesland zou hij nog diverse portretten vervaardigd hebben. Er zijn echter geen schilderijen van zijn hand overgeleverd. Zijn reis moet hebben plaatsgevonden vóór 1629, het jaar waarin Van Harinxma in dienst trad als vaandrig bij het leger van Hendrik Casimir, stadhouder van Friesland. Hij diende voornamelijk in Emden, waar gestreden werd tegen Enno, de Spaansgezinde graaf van Oost-Friesland. In 1645 werd Van Harinxma, inmiddels kapitein, door de regering van Emden aangewezen als interim-commandant. Een jaar later werd hij met zijn compagnie door Willem Frederik uit Emden teruggeroepen. Van Harinxma kreeg een functie aan het stadhouderlijk hof: Willem Frederik vermeldt hem in 1653 als ‘escuyer’ (= oorspr. stalmeester, later algemene ondersteunende functie) van ‘Madame’ in een brief aan Huygens. Naast het zwaard en het penseel hanteerde Van Harinxma de pen. Voorzover bekend zette hij zijn eerste schreden op het literaire pad in 1625 met een rederijkersachtige | |
[pagina 49]
| |
albumbijdrage voor Hiskia van Harinxma.Ga naar voetnoot26 Vijftien jaar later schreef hij een gedicht op het overlijden van stadhouder Hendrik Casimir I op 12 juli 1640.Ga naar voetnoot27 Ook dit staat, met een acrostichon, gedeeltelijk in de rederijkerstraditie. Ondertussen werkte Van Harinxma al aan zijn vertaling van Visions.Ga naar voetnoot28 Terwijl hij in het rouwdicht de Spanjaarden nog betitelt als ‘Spaans Gebroedt’ en ze afschildert als wraaklustige vechtjassen die zo veel mogelijk slachtoffers willen maken, rept Van Harinxma in het bericht aan de lezer in Ghesichten met geen woord over de Spanjaard als vijand. Hij zwaait Quevedo lof toe omdat hij ondeugden bestraft ‘met veel wonderlijcke Inventien, wichtighe Spreucken, treftighe Leeringhen, ende Vermaninghen vercierende, met een sonderlinghe soetigheydt (...)’. De enige toespeling die Van Harinxma maakt op de Spaanse aard is ‘den brandende ijver van den vuyrigen Spaengiaert’, die ont- | |
[pagina 50]
| |
stoken is door het verlangen ‘om alle Misbruyck, in Handel en in Wandel, wech te nemen’.Ga naar voetnoot29 Van Harinxma was een veelzijdig schrijver. Na rederijkerspoëzie, een lijkdicht en een vertaling van satirisch proza wijdde hij zich aan een modern genre, de galante roman. De zich in Friesland afspelende liefdesroman Dool-hof van Socia verscheen in twee delen bij Claude Fonteyne en kan aan Van Harinxma worden toegeschreven omdat zijn naam in verhulde vorm voorkomt in de opdracht bij het tweede deel (‘Haring-koninc-vis’ en ‘Haer-Ring-Hals’).Ga naar voetnoot30 In 1643, het jaar waarin het eerste deel van de roman verscheen, overleed zijn eerste echtgenote. Om dit verlies te verwerken schreef hij Vertroostinge door Capitain Haringh van Harinxma (...) over het afsterven van syn salighe huysvrou Geertruit Quaedt (Emden, Joachim Menno, 1645).Ga naar voetnoot31 Na 1646, het jaar waarin het tweede deel van zijn liefdesroman verscheen, liet Van Harinxma voorzover bekend bijna twintig jaar niets meer van zich horen. Oorzaken voor deze stagnatie in zijn schrijverschap kunnen zijn geweest dat hij in 1646 uit Emden teruggeroepen werd naar Friesland om zijn functie als kapitein in te wisselen voor een post aan het hof, én dat hij in hetzelfde jaar hertrouwde met Sjouk van Popma. Het zou ook kunnen dat er in die periode nog wel publicaties van zijn hand zijn verschenen, waarvan dan echter geen exemplaren meer bestaan of waarvan zijn auteurschap (nog) niet is herkend. Lezen deed hij in ieder geval nog wel: in april 1649 bedankte hij vanuit Heeg een Van Aitzema (Lieuwe?) voor de hem toegezonden lectuur, waaraan hij, in eenzaamheid op het platteland levend, veel plezier had beleefd. Het betrof verzen over de dood van de Engelse koning Karel I (die enkele maanden ervoor door zijn tegenstanders onthoofd was) en een verhandeling over de kwalijke praktijken van de Franse kardinaal Mazarin.Ga naar voetnoot32 In of kort na 1664 verscheen bij Gerrit Colckman te Dokkum een nieuw werk van de inmiddels 59-jarige Van Harinxma: een Christelijck hand-boecxken (...) insonderheyt voor die geenne /die door den Ouderdom den Doodt beginnen te naderen (...).Ga naar voetnoot33 Het bestaat uit zeven uit het Franse vertaalde meditaties over de predestinatie, het ellendige leven op aarde, de voorbereiding op de dood en de zaligheid van het eeuwige leven. Van Harinxma laat zich hier kennen als een contraremonstrant die zich zowel tegen ‘Papisten’ als tegen ‘Arminianen’ keert. De uitgave bevat ook een aantal uit het | |
[pagina 51]
| |
Italiaans en Frans vertaalde brieven die eveneens de verhoudingen tussen gereformeerden en katholieken aan de orde stellen, waaronder drie brieven uit de correspondentie tussen de katholieke J.L. Guez de Balzac en de gereformeerde Pierre du Moulin.Ga naar voetnoot34 In de opdracht aan zijn broer bij dit werk (gedateerd in 1663) toont Van Harinxma zich een vurig voorstander van het vrije, Friese vaderland, Oranje en de eigen familie. Hij omschrijft zichzelf en zijn broer als ‘vrye Friesen’. Hun voorouders streden reeds voor ‘de ware godsdienst’ en voor het vaderland, en de gebroeders Van Harinxma doen hun dat na onder leiding van de prinsen van Oranje. | |
Spaanse dromen in een Fries milieuDe uitgave van Ghesichten heeft duidelijke connecties met de Friese hofcultuur: de vertaling is waarschijnlijk op initiatief van de staatsdrukker en na aanmoediging door de hofschilder tot stand gekomen, en in het voorwerk wordt Van Harinxma gepresenteerd als een ideale (namelijk veelzijdige, kunstzinnige, vrijheids- en waarheidslievende) Friese edelman. In hoeverre is nu de manier waarop Van Harinxma Quevedo's Sueños vertaald heeft, bepaald door het feit dat hij deel uitmaakte van de Friese hofcultuur? Quevedo's Sueños worden zowel in het origineel als in de Franse en Nederlandse vertalingen aangeprezen als middel om op het rechte pad te blijven door afschrikwekkende voorbeelden van hoe het niet moet. Volgens de ondertitel van Ghesichten is het een werk waarin ‘alle de gebreken deser Eeuwe, onder alle staten van menschen vermaecklijck en oock stichtelijck werden bestraft; ende als in een schilderye naecktelijck vertoont’. Tegelijkertijd benadrukken de auteur en de vertalers dat zij niemand in het bijzonder hebben willen aanvallen. Wie zichzelf herkent, moet de corrigerende boodschap maar ter harte nemen. Het is lastig om de mensheid te corrigeren zonder iemand voor het hoofd te stoten. Dit blijkt uit de omzichtigheid waarmee het Discurso del alguacil endemoniado (de verhandeling over de bezeten deurwaarder) gepresenteerd wordt. Zowel in het origineel als in beide vertalingen wordt deze tekst voorafgegaan door een toelichting die erop neer komt dat de kritiek niet alle deurwaarders geldt. Van Harinxma geeft in zijn ‘Waerschouwinge van de Vertaelder’ een opsomming van de mogelijke betekenissen die de term ‘Algoüazil’ kan hebben en kiest vervolgens voor deurwaarder, ‘alsoo het Deur-waerders-ampt met die van d'Algoüazils aldernaest over een compt’. Hij laat daarbij ‘nochtans aen den Leser de vryheyt, om daer door te verstaen wie 't hem belieft: want ick niet begeere d'eene noch d'ander te vertoornen’. | |
[pagina 52]
| |
De angst om iemand met deze kritische tekst te ‘vertoornen’ heeft Van Harinxma's vertaalmethode beïnvloed. In de zeventiende en achttiende eeuw waren er grofweg drie manieren om een tekst te vertalen. Bij het maken van een vertaling als oefening diende men de grondtekst zo nauwkeurig mogelijk te volgen (‘exercitatio’). Deze vertaalwijze werd veelal geassocieerd met schoolsheid. Het andere uiterste was het maken van een vrije bewerking van het origineel, waarbij veel ruimte was voor eigen creativiteit (‘imitatio’). Daartussenin bestond een vertaalmethode waarbij men het origineel zoveel mogelijk recht probeerde te doen, maar kleine aanpassingen toestond om het werk geschikt te maken voor een nieuw publiek (‘interpretatio’).Ga naar voetnoot35 Van Harinxma hoort bij deze laatste categorie. Hij schrijft in het voorwoord bij zijn vertaling dat zijn Franse voorganger en hijzelf Quevedo's werk trouw gevolgd hebben: ‘Sy hebben haer Voor-ganger, nae alle Recht van getrouwe Over-setters, van nae-by moeten volgen, ende zijn hem oock dicht genoech op de hielen gebleven’. Zo dekt hij zich in tegen eventuele kritiek op het ongezouten karakter van de vertolkte woorden van Quevedo: ‘off hy [= Quevedo] al yemant van de Wt-heemsche, by sijn landsluy, met een ergherlycker Naem in 't Spel ghebracht had, als die van sijn Tolcken by de hare souden gedaen hebben, dat en is haer [= de vertalers] niet te wijten’. Door te benadrukken dat hij niets anders heeft gedaan dan letterlijk vertalen, ontslaat Van Harinxma zichzelf van verantwoordelijkheid voor wat Quevedo schreef: ‘de Copyen die haer Principael naest by komen, hebben daer eers genoech van, ende zijn alsoo d'Oversetters onschuldich aen een ander-mans Werck’.Ga naar voetnoot36 Maar ook een ‘getrouwe Over-setter’, zoals Van Harinxma zichzelf om strategische redenen afschildert, mocht volgens zeventiende-eeuwse normen een tekst aanpassen aan het nieuwe publiek. Hierbij kon hij gebruik maken van toevoegingen, weglatingen en vervangingen in de tekst en van uitleg buiten de tekst (in de marge of in het voorwerk). Dit doet Van Harinxma met mate. Ik heb godsdienstige, politieke en cultuurgebonden passages uit het Spaanse origineel die aanleiding zouden kunnen geven tot een vertalersingreep vergeleken met hun equivalent in de Franse en de Nederlandse vertalingen.Ga naar voetnoot37 | |
[pagina 53]
| |
In het voetspoor van QuevedoIn veel gevallen is Van Harinxma een ruimhartige en trouwe vertaler. Hij handhaaft dingen die duidelijk vanuit een Spaans en katholiek gezichtspunt opgeschreven zijn. Katholieke begrippen als biechtvaders, wijwater, voorspraak in de hemel door heiligen, een kruis slaan en de rozenkrans neemt hij zonder toelichting over.Ga naar voetnoot38 Hij accepteert bovendien een passage over het feit dat de mens een vrije wil heeft bij het begaan van zonden, hetgeen toch indruist tegen de door hem aangehangen predestinatieleer.Ga naar voetnoot39 Ook een lofzang op Filips III en Filips IV neemt Van Harinxma zonder commentaar over.Ga naar voetnoot40 Ook veel ingrepen van de Franse vertaler zijn in de Nederlandse vertaling terechtgekomen, evenals vertaaltechnische toelichtingen die La Geneste in de marge gaf.Ga naar voetnoot41 La Geneste voegde opmerkingen in over het usurperende karakter van de Spanjaarden en de funeste invloed van de Hollanders op de Spaanse schatkist (in 1628 veroverde Piet Heyn de zilvervloot).Ga naar voetnoot42 Ook kritische opmerkingen betreffende Venetië, Genua, Napels, Turkse slavernij, zuipende Zwitsers en nieuwe belastingen op frivoliteiten zijn voor rekening van La Geneste. Verder is hij verantwoordelijk voor kleine veranderingen, zoals het vervangen van persoonsnamen door Franse equivalenten. Hier en daar verduidelijkt Van Harinxma de tekst met behulp van een toelichting of door zaken te vervangen door andere zaken die meer herkenning bij het Nederlandse publiek oproepen. Deze kleine ingrepen hebben echter niet veel invloed op de strekking van het werk. Hij verklaart een woordspeling met namen van Spaanse munten en een opmerking over het slechte gedrag van gerechtsdienaren in Spanje.Ga naar voetnoot43 Hij ver- | |
[pagina 54]
| |
betert Latijnse en Italiaanse citaten en vertaalt ze in het Nederlands, ook als La Geneste ze niet in het Frans vertaald heeft. Terwijl de Franse vertaler de Dood vergelijkt met de ‘Harlequin’ uit een Italiaanse komedie, maakt Van Harinxma een vergelijking met het personage ‘Pekelheringh’ uit een in Nederland zeer populaire Engelse komedie.Ga naar voetnoot44 Het voedsel krijgt bij hem ook een Nederlands karakter: ‘haricot ou salmigondis (= een Zuid-Franse stoofpot)’ wordt ‘Hutspot’ en ‘disner’ wordt ‘Kees en Broodt’.Ga naar voetnoot45 Specifiek Fries is de wijziging van het Meer van Genève in het Bergumermeer.Ga naar voetnoot46 Zoals opgemerkt zijn de meeste uitbreidingen het werk van de Franse vertaler. Van Harinxma's eigen amplificaties voegen zich vaak in een reeks of vormen een drieslag. Zo voegt hij aan een reeks volksboeken ‘Reyntje de Vos’ toe, aan een reeks bordspellen ‘Tick-Tack en Dam-Borden’ en aan een reeks scheldwoorden ‘Pilaer-Byters’ en ‘Kerk-uylen’.Ga naar voetnoot47 Waar La Geneste het heeft over ‘les Academies des Ieux’ waar bedrog en laster hoogtij vieren, vult Van Harinxma aan: ‘Rethorijck en Comedy-Camers’.Ga naar voetnoot48 Van Harinxma neemt uit het Frans een verwijzing over naar ‘het liedje van Montelimar’, maar voegt daar de fictieve wijsaanduiding ‘Blijft daer buyten, Snode guyten’ aan toe.Ga naar voetnoot49 | |
Een eigen padHoewel Van Harinxma de Franse vertaler, zoals hij zelf ook zegt, dus dicht genoeg op de hielen bleef, koos hij in enkele gevallen toch een eigen pad. Als La Geneste, in navolging van Quevedo, de hervormers Melanchton, Beza, Luther en Calvijn met hun volgelingen in de hel situeert, móet Van Harinxma wel ingrijpen.Ga naar voetnoot50 Hij vervangt deze ‘ketters’ door Arius, Jan van Leiden, Knipperdolling, David Joris of anonieme ketters (‘een ander Ketter, nae wiens naem ick vergat te vraghen’ of ‘noch veel andere Ketters, die ick alle niet en konde bekennen’).Ga naar voetnoot51 Het valt op dat hij overwegend we- | |
[pagina 55]
| |
derdopers noemt. In Friesland waren vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw veel wederdopers komen wonen. Ze werden zowel door katholieken als door protestanten verguisd.Ga naar voetnoot52 Buiten deze ingreep veroorlooft Van Harinxma zich driemaal een lange uitbreiding van de tekst om lucht te geven aan persoonlijke ongenoegens. De eerste ergernis is dat iedereen zich mijnheer en mevrouw laat noemen, zelfs bedelaars en hoeren. Hij breidt hiertoe een passage uit waarin Quevedo en La Geneste kritiek uiten op de inflatie van de titel ‘Don’. Volgens Van Harinxma hebben de Nederlanders tijdens de oorlog de Spaanse gewoonte overgenomen om zich met titels te sieren die niet bij hun stand horen, een doorn in het oog van jonkheer Haring van Harinxma thoe Heeg.Ga naar voetnoot53 De andere twee uitbreidingen gaan over de onbehoorlijke behandeling die sommige kinderen hun ouders geven. Terwijl Quevedo en La Geneste een huichelaar beschrijven als prototype van een bepaald type duivels, last Van Harinxma in de opsomming van de karaktertrekken van dat soort duivels een tirade in tegen kinderen die hun ouders slecht behandelen.Ga naar voetnoot54 In ‘De Helle’ heeft Van Harinxma zelfs vijf pagina's ingevoegd met een vergelijkbare strekking. Hij noemt daar onder meer kinderen die hun ouders hebben ‘om-ghebracht, ofte door d'Inquisiteurs doen om-brenghen, onder schijn dat sy Ketters waren, ende valsche Religien aenhinghen’.Ga naar voetnoot55 | |
ConclusieEen vergelijking van de Nederlandse vertaling met zijn Franse voorloper en vervolgens met het origineel wijst uit, dat in beide vertalingen inhoudelijke wijzigingen zijn aangebracht en dat Van Harinxma de tekst op bepaalde punten op de Nederlandse situatie heeft afgestemd. Ik ben echter van mening dat Van Harinxma's werkwijze zeker niet nonchalant genoemd kan worden en dat de tekst over het geheel genomen niet zo sterk ‘vernederlandst’ is als Van de Pol wilde doen geloven. Veel van de ‘overdrijvingen, uitweidingen en samenvattingen’ die zij signaleerde, zijn het werk van de Franse vertaler. Van Harinxma kan beschouwd worden als de getrouwe vertaler die hij in zijn voorwoord zegt te zijn, zij het dan van de Franse tekst. Slechts waar het echt niet anders kon week hij drastisch van zijn voorbeeldtekst af. De drie ingrijpend- | |
[pagina 56]
| |
ste wijzigingen geven blijk van zijn achtergrond en overtuigingen: hij is een calvinistische edelman die het gezin als hoeksteen van de samenleving beschouwt, of in ieder geval familiewaarden hoog in het vaandel heeft staan. De weloverwogen vertaalwijze van Van Harinxma past bij zijn positie. Hij kon geen al te boude uitspraken doen; hij heeft het zelf, in de opdracht aan zijn broer in het Christelijck hand-boecxken, over ‘den dwangh des ghemoets, waermede men in het converseren, by Hoghe ende staetspersonen, dickwils geperst ende gequelt wort’. Zoals veel andere zeventiende-eeuwers werd ook Van Harinxma gekenmerkt door een genuanceerde tolerantie. Hoewel hij een contraremonstrant in hart en nieren was, accepteerde hij de katholieke geloofsovertuiging: hij richtte zich in zijn vertaling niet tegen katholieken, maar tegen sektarische wederdopers en hij droeg zijn vertaling op aan de katholieke Wybrand de Geest. Hij liet zich door zijn afkeer van de Spanjaard als politiek-militaire vijand er niet van weerhouden een Spaanse moralist te bewonderen. Hij hoorde bij de Friese adel, die slechts met veel moeite de soevereiniteit van de stadhouders kon aanvaarden, maar die later de stadhouders als symbool voor de Friese vrijheid ging zien. Van Harinxma toont zich in zijn publicaties een principieel en gezagsgetrouw man, en een al te frivole tekst kon maar beter anoniem verschijnen. Wat er zo bijzonder is aan Van Harinxma's Quevedovertaling kan eigenlijk alleen worden vastgesteld in vergelijking met de andere Nederlandse vertalingen van Sueños. In 1993 bepleitte Arianne Baggerman een vergelijkend onderzoek naar Van Harinxma's vertaling van de droomgezichten en die van Simon de Vries als ingang ‘voor een onderzoek naar de smaakpapillen van de zeventiende-eeuwse Nederlandse lezers’.Ga naar voetnoot56 De vertaling van De Vries, die overigens gebaseerd was op een Duitse vertaling van La Genestes vertaling, was namelijk lang zo succesvol niet. Behalve de literaire smaak van het publiek speelt ook de culturele identiteit van de vertaler en het publiek een rol in de waardering van de vertaling.Ga naar voetnoot57 In dat verband is het interessant om na te gaan hoe de vertalers omspringen met de kritiek op Luther en Calvijn. Zo nam De Vries die kritiek ongewijzigd over en veranderde een andere Quevedovertaler, Salomon van Rusting, de anticalvinistische opmerkingen in antikatholieke. Tot slot wordt een nieuwe invalshoek geopend met de recente studie van Jeroen Jansen over decorum in de zeventiende-eeuwse poëtica.Ga naar voetnoot58 Van Harinxma's succes kan veroorzaakt zijn doordat hij wist wat hij zich wel en niet kon permitteren; door de stijl op subtiele wijze aan te passen, schotelde hij zijn publiek geen felle satire meer voor, maar een leerzaam moralistisch werk. |
|