Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ad Leerintveld
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bemoeienis van de auteur zich beperken tot eisen met betrekking tot het formaat, de hoogte van de oplage en uiteraard de correcte weergave van de tekst. De keuze van papier, lettertype en lay-out wordt gewoonlijk voorbehouden aan de drukker/uitgever. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handschriften en typografische vormgevingHuygens' invloed op de typografische vormgeving van zijn werk valt na te gaan doordat er van zijn gedichten zeer veel handschriften bewaard zijn gebleven. Ten behoeve van een historisch-kritische editie van Huygens' Nederlandse gedichten uit 1614-1625 was ik in de gelegenheid deze handschriften te bestuderen en de kopij voor de Otia te reconstrueren.Ga naar voetnoot1 Het is uniek dat we juist van zo'n veelzijdig man als Huygens zoveel handschriften over hebben. Ik ken binnen de zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde geen andere dichter of schrijver van wie zo'n volledige nalatenschap bewaard is op grond waarvan bovendien de auteursbemoeienis met de typografische vormgeving zo systematisch te achterhalen valt.Ga naar voetnoot2 Huygens is ook in het bewaren van zijn papieren een groot systematicus. Hij houdt ze keurig bij elkaar. Na zijn dood is alles in de familie gebleven in het grote Huygenshuis op het Haagse Plein en ook na de dood in 1785 van de laatste rechtstreekse afstammelinge, Susanne Louise Huygens, bleven de papieren onder toezicht van een van haar erfgenamen bij elkaar tot zij in 1823 werden geveild. Koning Willem I liet zich toen overhalen alles in één koop voor het land aan te schaffen voor f 1300.Ga naar voetnoot3 De handschriften van de gedichten van Huygens vormen in dubbel opzicht bijzonder materiaal. Ten eerste zijn het de schriftelijke resultaten van Huygens' scheppingsproces. Het zijn over het algemeen goede gedichten, geestig en ontroerend. Ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede documenteren de meeste manuscripten de fase waarin de dichter zelf zijn creaties gereedmaakte voor de druk. De eerste verzen die van Constantijn Huygens in druk verschijnen, zijn gelegenheidsgedichten in het Latijn en het Frans. Huygens treedt voor het eerst buiten de directe kring van vrienden en bekenden met Larmes sur la mort de feu Monsieur Maurice de Nassau, dat verscheen in 1617 zonder de naam van de drukker of uitgever en zonder een plaatsaanduiding. Uit brieven die de dichter in deze tijd met zijn broer Maurits heeft gewisseld, is veel bekend over de publicatiegeschiedenis van deze Larmes. De druk kan toegeschreven worden aan de Haagse drukker en uitgever Aert van Meurs, de drukker van de Otia. De drukgeschiedenis van dit Franse gelegenheidsgedicht, uiteraard niet opgenomen in de editie van de Nederlandse gedichten uit 1614-1625, vat ik hier samen. De gang van zaken bij dit gedicht vormt een mooi voorbeeld van Huygens' interesse voor en kennis van het zeventiende-eeuwse drukkersbedrijf.Ga naar voetnoot4 Constantijn schrijft op 21 juni 1617 vanuit Leiden, waar hij studeert, aan zijn broer Maurits, die Leiden inmiddels verlaten heeft om hun vader Christiaan bij te staan op de secretarie van de Raad van State, dat hij in een paar uur een treurdicht heeft geschreven op de dood van Maurits, zoon van de prins, omdat hij gehinderd door zijn oogkwaal beter kon denken dan lezen of niets doen. Hij vraagt broer Maurits dit gedicht aan hun vader te laten lezen en er bij hem op aan te dringen het te laten drukken op diens kosten. De jonge dichter is van mening dat het gedicht de hoogwaardigheidbekleders of de prins onder ogen moet komen. Hij schrijft dat het moet worden gedrukt in het lettertype waarin de verzen van Dousa verschenen zijn, een voorname cursieve letter.Ga naar voetnoot5 Dat geeft er een verheven cachet aan. Maurits legt het gedicht inderdaad aan Christiaan Huygens voor en nadat de dichter er op vaders aanraden een groot aantal wijzigingen in heeft aangebracht, wordt het uitgegeven volgens de instructie die de auteur schriftelijk aan zijn broer Maurits kenbaar maakt. Huygens tekent het gewenste lettertype zelfs voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Constantijn aan Maurits Huygens, Leiden 26 juni 1617. Den Haag, KB, hs. KA XLIV, fol. 37v.
Over het lettertype ben ik van mening veranderd; ik heb liever dat het Romeinse letters, zulke, zijn; de grootte moet jij maar bepalen. En, schrijft hij: Ik wil alleen dat de afzonderlijke gedrukte bladzijden net zoveel bevatten als in het handschrift staat, zoals je kunt zien achttien strofen. Zo kunnen ze gemakkelijk op één heel vel (...).Ga naar voetnoot6 Ook over de oplage en het omslag heeft de jonge Huygens zijn mening: Het aantal exemplaren is denk ik voldoende, als wij er vijftig à zeventig voor ons en onze vrienden achterhouden; voor de rest moet maar gebeuren wat de drukker wil. Als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij er wat wil verkopen, laat hem zijn gang maar gaan met toestemming van de auteur en misschien wel een kleine winst, gezien het verlangen dat de mensen vandaag de dag hebben naar nieuwe dingen. Zeker in de winkel van Aert worden ze ongetwijfeld gemakkelijk verkocht. Kijk maar. Ik wil graag dat de exemplaren die je me stuurt, ingenaaid worden in blauw dan wel gemarmerd papier, al naar gelang de maat van vaders mildheid strekt.Ga naar voetnoot7 Om het KB-exemplaar is het oorspronkelijke omslag, blauw of gemarmerd, niet meer aanwezig. In 1617 heeft Constantijn Huygens dus oog voor lettertypen, is hij op de hoogte van de praktijk dat drukkers met ‘vellen’ werken, weet hij dat typografen wel eens niet exact de kopij volgenGa naar voetnoot8 en zijn er nauwe contacten met de drukker en boekverkoper Aert van Meurs. In 1619 is het opnieuw Aert van Meurs bij wie Huygens anoniem zijn eerste Nederlandstalige gedicht het licht doet zien: Verclaringh Vande XII. Artijckelen des christelicken geloofs. Nog in hetzelfde jaar verschijnt er bij dezelfde boekverkoper een tweede editie van onder dezelfde titel, nu met Huygens' naamspreuk ‘constanter in een rechthoek van typografisch materiaal op het titelblad.Ga naar voetnoot9 Van deze beide gedichten bewerkte Huygens een gedrukt exemplaar tot kopij voor de bundel Otiorum libri sex. Ik heb deze gedrukte kopij in facsimile toegevoegd aan de historisch-kritische editie.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De OtiaDe kopij voor Huygens' Otiorum libri sex is grotendeels bewaard gebleven. Zij bestaat uit handschriften en exemplaren van al eerder gedrukte stukken waarin de dichter wijzigingen aanbracht. Van de 119 in de editie uitgegeven gedichten vertonen 75 handschriften kopijkenmerken.Ga naar voetnoot11 De inkt die Huygens bij de kopijvoorbereiding gebruikt, is lichtbruin, waardoor zijn wijzigingen goed te onderscheiden zijn van de eerdere, met grijszwarte inkt geschreven tekst. Deels voorafgaand aan het werk van de zetter, deels gelijktijdig daarmee bereidt Huygens de kopij voor zijn bundel voor. Deze voorbereiding houdt zowel selectie in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huygens' ontwerp voor Boek IV van zijn Otiorum libri sex. Den Haag, KB, hs KA XLa, 1622, fol. 2r.
Uitvoering van Huygens' ontwerp voor Boek IV van zijn Otiorum libri sex. Den Haag, KB, 759 C 17.
als het eigenlijke persklaar maken. Interessant hierbij is een aantekening waarin de dichter de inhoud van zijn boek op een rijtje zet.Ga naar voetnoot12
series otiorum.
En vervolgens met titels in de taal van de afzonderlijke boeken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Links van dit rijtje noteerde Huygens de inhoud van het voorwerk:
Deze inhoudsopgave van het voorwerk is op het einde van mei 1625 te dateren en is in het boek terechtgekomen op de keerzijde van de titelpagina. De titelpagina's voor de verschillende afdelingen in zijn verzameling heeft Huygens zelf ontworpen. Voor de titels van de boeken I, II, IV en VI zijn ze bewaard gebleven. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat ook de gegraveerde én de typografische titel van de hele bundel door hem zijn ontworpen.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KopijDe kenmerken die een handschrift tot kopij bestempelen heb ik bij de afzonderlijke beschrijving van het handschrift opgenomen in de uitgave. Kopijkenmerken zijn: ‘inktvingers’ (afdrukken van de beïnkte vingers van de zetters), zetinstructies en ook de zogenaamde formaat-signaturen. Dit zijn notaties in de kopij die aangeven hoeveel tekst op welke plaats in het te drukken boek moet komen.Ga naar voetnoot14 De notatie in deze kopij, geeft eerst met een letter aan voor welke katern de kopij bedoeld is. Na de letter volgt het woord ‘prima’ of een cijfer; hiermee wordt de volgorde binnen het katern aangegeven. Onder deze letter-/ cijfercombinatie is, waar dat van toepassing was, onder een streep ook nog genoteerd de afkorting ‘fol’ met een cijfer daarachter. Deze aanduiding geeft de pagina plus het paginacijfer aan. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Gegraveerde titelpagina van Hugyens' Otiorum libri sex. Den Haag, KB, 759 C 17.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Formaatsignaturen in Huygens' gedicht ‘Aen Mijne Vrinden in Zeeland’. Den Haag, KB, hs. KA XLa, 1625, fol. 11r.
De kopij van gedicht nummer [118] bevat de aanduidingen ‘L prima / fol. 83’ tot en met ‘L4 / fol. 86’, hetgeen betekent dat deze tekst gedrukt wordt als de eerste vier bladzijden van katern L die de paginanummers 83 tot en met 86 dragen. De formaatsignaturen zijn in de kopij aangebracht door degeen die ter zetterij het calculatiewerk deed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantal regelsIn een brief aan Hooft van 30 oktober 1624, waarin Huygens meedeelt een ‘vergaderingh van oude en niewe rammelingh’ uit te geven, schrijft hij ‘gansch haestich’: 'Tis waer dat mijne Druckers onnaer soo verre niet gevoordert en zijn, dan dewijle sij geerne de gissingen van haer Pampier voor uijt maken, worde ick gedwongen bijnaer mijne regelen aen te tellen, ende U.E. alsnoch gebeden mij datelick met sijne antwoord te willen vereeren (...).Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huygens moest op 30 oktober 1624 weten hoeveel ruimte de discussie die hij met Hooft had gevoerd over de ‘maet vande Nederlandsche dichten’ zou gaan innemen. Het calculeren was al begonnen en Huygens was bijna gedwongen zijn regels te tellen. Aan de hand van de bewaard gebleven kopij is het mogelijk deze calculatie te volgen en er een duidelijk beeld van te krijgen hoe Huygens zijn Otiorum libri sex de wereld in wenste te zenden. Bij de voor deze bundel blijkbaar overeengekomen vaste paginalengte van dertig regels kon aldus exact vastgesteld worden hoeveel vel papier er nodig was om de gehele kopij af te drukken. Als de oplage was bepaald, kon dus berekend worden hoeveel geld er in de uitgave gestoken moest worden. De inkoop van papier vergde de grootste investering in het drukkersbedrijf.Ga naar voetnoot16 Ook de auteur heeft meegerekend. In een aantal handschriften vinden wij namelijk rekensommen in Huygens' hand die betrekking hebben op de lay-out van zijn gedichten.Ga naar voetnoot17 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZetinstructiesVaak ook vinden wij in de kopij instructies voor de zetter. Ze kunnen betrekking hebben op de mise-en-page of het te gebruiken lettertype, of ze kunnen de volgorde van de onderdelen in de kopij verduidelijken. Tijdens het persklaar maken neemt de schrijver zijn gedichten nog eens door. In het variantenapparaat bij de editie zijn de wijzigingen uit deze fase apart aangegeven. Per gedicht is aldus geregistreerd wat Huygens wenste te veranderen ten behoeve van de druk. Voordat zijn teksten gedrukt worden, brengt hij in veel gevallen de oorspronkelijke titel in overeenstemming met de plaats die het gedicht ging innemen. Dit is vooral gedaan bij gedichten die onderdeel vormen van een gedichtenwisseling zoals de zogenaamde ‘Schonckensonnettten’ of de correspondentie met Hooft of met Van der Burgh. Deze gedichten krijgen titels als ‘Mijne Antwoord’ en ‘Weder-antwoord van den selven’. Systematisch haalt Huygens ook de oorspronkelijke ondertekening en datering in de handschriften door om daarvoor in de plaats het jaartal van vervaardiging te geven, in Romeinse cijfers, vergezeld van de plaatsnaam als dat een andere was dan Den Haag.Ga naar voetnoot18 Sommige bladen van zijn kopij bevatten gedichten die Huygens niet wilde laten drukken. Dat liet hij dan ook weten door er ‘Dit niet te drucken’ boven of naast te zetten.Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VolgordeNadat hij zijn selectie gemaakt heeft, verzamelt de auteur de kopij, die hij per boek nummert. Huygens brengt nogal eens veranderingen aan in de volgorde. Aan de kopij van Boek I voegt hij in een laat stadium zijn ‘Epitaphium (...) de Lintelo’ toe. Blijkbaar heeft Huygens ook pas in tweede instantie zijn Boek III, ‘Bibel-stoff’, willen openen met het gedicht ‘Biddaghs-bede’. Dit gedicht had aanvankelijk nummer 8 in de kopij.Ga naar voetnoot20 Ook in Boek IV is de volgorde in de kopij nog al eens veranderd. De wijzigingen hier houden deels verband met het opnemen in de kopij van de eerst terzijde gelegde print ‘Een sott Hoveling’. Pas nadat deze negatieve print voorzien is van de positieve pendant ‘Een wijs Hoveling’, voltooid op 16 november 1624, worden beide aan de kopij toegevoegd. Uit de wijzigingen in Boek VI kunnen wij opmaken dat de op het formele kenmerk van de verslengte verkozen indeling een relatief late beslissing van de auteur is geweest. Het gedicht ‘Olla Podrida’ was aanvankelijk geplaatst achter de andere gedichten die Huygens had gewisseld met zijn Leidse vrienden, maar verhuist naderhand, in verband met de invoeging van ‘Sermo ad D. Gasp. Barlaeum’, van de twaalfde plaats in de rij naar nummer 26. Na 13 maart 1625 voegt de auteur nog het gedicht ‘Aen I. van Brosterhuysen, Op sijn verlang naer 't uytkomen mijner Dichten’ bij de kopij. ‘Dit moet naest aende 18. volgen’, noteert hij op het handschrift. Op of na 27 maart neemt Huygens ook zijn gedicht ‘Medelyden met Heere Willem van Liere, Heere van Oosterwijck etc.’ op in de kopij, ‘naerde 22’ zoals hij aangeeft. Onder de ondertekening van ‘De stemmen eeniger steden en dorpen van Holland’ laat de dichter in de kopij schriftelijk weten: tuschen De Characteres oft Printen en dit laeste behoort wel de Spatie van een pagina oft anderhalf te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mise-en-pageNiet alleen de volgorde van zijn gedichten bepaalt Huygens, ook de vorm waarin ze gedrukt moesten worden geeft hij aan. Zo noteert hij bij het gedicht ‘Muydsche reis’: Van dese regeltjens moetender maer twee nevens een staen opde pagie, gelijck hier. En die emmers soo wijd van een als het papier kan lijden. Aanwijzing van Huygens voor de mise-en-page van zijn gedicht ‘Muydsche reis’. Den Haag, KB, hs. KA XLa, 1621, fol. 9r.
Vooral de vormgeving van ‘Snicken’ baart hem zorgen. Boven een voorbeeld van hoe hij het hebben wil, schrijft hij: Van deze regeltjens mogen maer 3. ten hoochsten neffens een opde page staen. Dus salmen dit gedicht setten mogen met 12. in elcke colomme als hier onder aengewesen is; Van gelijcken salmen alle de volgende aff tellen moeten, dat sij ten naesten bij gelijck staen.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een heel mooi voorbeeld van Huygens' zorg voor de goede vormgeving van zijn gedichten is te vinden onder de Franse handschriften. Onderaan op het handschrift met zijn ‘Acrostique à Damle Agnes de Keteler’ schrijft de dichter: De Capitalen van dit Sonnet moeten wat wijd affgestelt worden, soo hier gedaen is, en voorts de regels uijt ende in gestelt gelijckmen in alle Sonnetten van 14. regels doet, te weten als dese puncten. Hieronder tekent hij veertien lijntjes, die alle beginnen met een dikke punt, waarvan de ‘regels’ 1, 5, 9 en 12, dus de beginregels van de strofen, inspringen.Ga naar voetnoot22 In verband met de zeer late invoeging van het ‘Sermo’ aan Barlaeus vermeldt Huygens op de laatste pagina van de kopij van het gedicht dat eraan voorafging (‘Olla Podrida’): Hier moet geen' lange linie onder gestelt werden, maer datelick in kleine Romein volgen het opschrift van 'tvolgende Latijnsche Vaersen, diemen in Cursif setten zal, als alle d'andere latijnsche. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LettertypeIn deze laatste zetinstructie schrijft Huygens ook het lettertype voor dat hij gebruikt wenste te zien. Opmerkingen daarover komen wij herhaaldelijk tegen in de kopij. De drukker beschikt over romein, ook kapitalen, en cursief. Grieks lettermateriaal is niet voorhanden. Wij zien in de kopij van de Boeken I, II, III, V en VI dat Huygens zijn aanvankelijk in het Grieks genoteerde citaten omzet in tekens uit het Latijnse alfabet.Ga naar voetnoot23 Cursief en romein wisselen elkaar af als tekstletter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zetinstructie van Huygens. Den Haag, KB, hs. KA XLa, 1625, fol. 8r.
In de Boeken I en II gebruikt Huygens cursieve letters voor zijn eigen gedichten in het Latijn of Italiaans. De gedichten van anderen verschijnen daar in een romein. Een cursief type wil de dichter gebruikt zien voor de tekst van gedichten van anderen als de ‘Schonckensonnetten’. Daarbij noteert hij: Dit alles in Italiaensche Letteren te drucken Ook de opdrachten wil Huygens in cursief afgedrukt hebben: Dit sal wel in Cursive gestelt dienen. schrijft hij boven het gedicht waarmee hij Boek VI aan zijn Zeeuwse vrienden opdraagt. Het gedichtje waarmee hij zijn ‘Dorpen’ opdraagt aan Dorothée van Dorp krijgt de zetinstructie mee: Dit in grootachtighe Casijff. De opdracht in verzen aan Heinsius van de hele bundel ziet hij graag ‘in de grootste Cassif’. Zijn aanspraak tot de ‘Otiose lector’ moet gedrukt worden ‘in de ordinarise Cassif’. Het cursieve type wil hij ook gebruiken in titels, scèneaanduidingen of om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanwijzing van Huygens voor het gebruik van een bepaald lettertype voor de titels van zijn ‘Stede-stemmen’. Den Haag, KB, hs. KA XLa, 1624, fol. 14r.
Zetinstructie van Huygens waarmee hij een hik wil suggereren. ‘Aende Heeren van Asperen, Liere, Mansart ende Calvart’, regel 123-124. Den Haag, KB, hs. KA XLa, 1623, fol. 59r.
De ‘hik’ in Huygens' Otiorum libri sex, Boek VI, 156-157.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde woorden in de lopende tekst te accentueren.Ga naar voetnoot24 Voor dat doel wenst de auteur ook wel kapitalen gebruikt te zien.Ga naar voetnoot25 Maar meer nog wendt hij kapitalen aan voor titels. De ‘Dorpen en Stede-stemmen’ bijvoorbeeld krijgen de instructie: Alle dese Titelgiens in middelmatige capitalen, Romeinsch niet Catijff Dezelfde kapitalen wilde Huygens gebruiken om het citaat waarmee hij zijn gehele bundel afsluit en zijn bedoelingen ermee samenvat, extra op te laten vallen. Boven ‘satius otiari est, quam nihil agere’ schrijft hij in de kopij:Ga naar voetnoot26 Dit moet op de laetste page alleen staen, in middelmatige Capitalen Ook zijn prozaopdracht aan Heinsius moest met allure zijn bundel openen. ‘Dit in de grootste Romein’ schrijft hij boven het kopijhandschrift.
Ten slotte geef ik een zeer sprekend voorbeeld van Huygens' instructie aan zijn zetter. In de kopij van gedicht [78] schrijft hij: Dese n moet niet capitael zijn, maer gelijck hier een weinig af staen Door de slot-n van het woord ‘Renschen’ (r. 123) een regel uit te stellen en te laten samenvallen met de eerste letter van ‘nieuwe Pint’, die dus geen hoofdletter worden mocht, suggereert Huygens een hik: ‘In een' Rensche-n ieuwe Pint’.Ga naar voetnoot27 Huygens is zich bij de schriftelijke neerslag van zijn teksten dus bewust van het effect dat zijn woorden in de uitspraak moesten krijgen. Zijn zetter volgde de instructie nauwgezet. In de tweede en laatste druk van Huygens' verzamelde Nederlandse werken, de Koren-bloemen uit 1672, verdween deze ‘hik’ overigens.Ga naar voetnoot28 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitUit de getoonde voorbeelden is duidelijk geworden dat de handschriftelijke nalatenschap van Huygens zeldzame aanwijzingen bevat over het proces van kopij naar druk. Dankzij een systematische analyse van de overgeleverde handschriften en een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zorgvuldige vergelijking van de kopij met de eerste druk was ik in de gelegenheid Huygens bezig te zien als opdrachtgever voor zijn drukker. Zijn bemoeienis met de typografie hield overigens niet op bij de Otia. Hij ontwierp ook de titelprenten voor latere bundels als zijn Momenta desultoria en Hofwijck.Ga naar voetnoot29 Huygens bleef zich zijn hele leven lang druk maken om de drukkers. Toen zijn grote gedicht Hofwijck, waaraan hij in 1650 was begonnen, naar de drukker ging, liet hij het in januari 1652 vergezellen van dit gedicht: Aenden drucker van Hofwijck.
'Khebb Hofwijck uijtgedruckt: is 't t'uwent niet te druck;
Verdruckt mij in uw'perss, en helpt ons inden druck;
Mij inden druck van eer, of oneer, van berispen,
Of prijsen; naer het volck of sprecken will, of lispen:
U inden meerder'druck van kostelick papier,
Als ketter-vleesch, te sien verdoemen tot het vier.
Van dusend tegen een, die na-druck sal ons'beurt zijn,
Ick heb 't u ingedruckt: denckt, als het sal gebeurt zijn,
Die Dichter heeft syn'plicht uytdruckelick vervult:
Mijn onderdrucken is de dochter van mijn schuld.Ga naar voetnoot30
Door het woordspel heen moge duidelijk zijn dat de dichter van de Otiorum libri sex ook in 1652 nog zeer betrokken was bij de drukpers. |
|