Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Marja Smolenaars
| |
[pagina 58]
| |
Dit nam niet weg dat er, zeker in de tweede helft van de zeventiende eeuw, boekverkopers waren die zich specialiseerden in de import van wetenschappelijke werken en uitgaven van de klassieken, de zogenaamde ‘Latin Trade’.Ga naar voetnoot4 Tijdens mijn onderzoek naar een van deze Latin traders, de Londense boekverkoper/uitgever Samuel Smith, bleek dat hij op verschillende manieren zijn uitgeversfonds aanvulde met drukwerk dat op het eerste gezicht geen Nederlandse oorsprong had, maar bij nader onderzoek wel degelijk uit ons land bleek te komen. Dit waren, in zijn geval, zeker geen illegale manoeuvres om verboden lectuur het land in te smokkelen, maar eerder commerciële transacties. In dit artikel wil ik aan de hand van concrete voorbeelden een aantal strategieën bespreken die in de loop van de zeventiende eeuw gebruikt werden in het Engels-Nederlandse boekhandelsverkeer. Ook wil ik een aanzet geven tot het nuanceren van de gedachte over Nederland als land waar voor de Engelse markt vooral die publicaties werden gedrukt die in Engeland verboden waren. | |
MisleidingEen voorbeeld van illegaal drukwerk voor de Engelse markt waren de enorme hoeveelheden Engelse bijbels en psalmboeken die in de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw door Jan Fredericksz Stam in Amsterdam werden gedrukt. Soms kwamen deze uitgaven van de pers met Stams eigen naam in het impressum, soms met ‘Imprinted at London by the deputies of Christopher Barker, 1599’.Ga naar voetnoot5 Deze Barker had het monopolie op het drukken van bijbels in Engeland, zodat het leek alsof de editie van Stam een keurige Engelse bijbel was. Maar schijn bedriegt, het betrof de verboden Geneva Bible met annotaties en zonder Apocriefen voor een overwegend puriteins publiek. Stam was niet de enige in Amsterdam die Engelse bijbels drukte. In de eerste helft van de zeventiende eeuw verbleef een groep Engelsen in de hoofdstad die overwegend een puriteinse of zelfs separatistische geloofsovertuiging aanhingen.Ga naar voetnoot6 Een van hen, John Canne, had een drukkerij, de Richt-Right Press, waar niet alleen pamfletten tegen de anglicaanse kerk van de pers kwamen, maar ook bijbels. In Leiden drukte de Pilgrim Press radicale geschriften die in Engeland niet gedrukt konden | |
[pagina 59]
| |
worden. De Engelse ambassadeur in de Republiek zou het liefst ogenblikkelijk een einde aan deze praktijken hebben gemaakt, maar de Leidse magistraten grepen niet direct in. Bekend is ook Richard Schilders, die vanuit Middelburg de Engelse markt voorzag van verboden lectuur.Ga naar voetnoot7 Soms werd echter alleen maar de indruk gewekt dat een boek in Nederland gedrukt was. In 1680 kwam er een werkje uit met de titel Hattigé: or The amours of the king of Tamaran, een doorzichtige satire op het gedrag van Charles II en zijn maîtresse. Volgens het impressum was het boek in Amsterdam gedrukt voor ‘Simon the African’. Evenwel, al in 1676 had de Londense boekverkoper Richard Bentley geprobeerd een vergunning voor de uitgave van het boek te krijgen. Nog voordat de twijfelende ‘licenser’ Henry Oldenburg een beslissing kon nemen over de vergunning, werd hem het heft uit handen genomen door de politiek. Bentley was al verraden en in opdracht van Sir Joseph Williamson, Secretary of State, ondervraagd over de herkomst van de tekst. Hij beweerde deze gekregen te hebben van ene Brémond, die een goede bekende was in de kringen rond de koning.Ga naar voetnoot8 Blijkbaar lag een en ander zo gevoelig dat het Bentley vier jaar later verstandig leek om het werkje, zonder vergunning, uit te geven met het valse Amsterdamse impressum. In 1683, toen het werkje nogmaals verscheen in Bentleys serie Modern Novels, werd ditzelfde valse adres gehanteerd.Ga naar voetnoot9 Dat Bentley wel degelijk het volledige copyright op Hattigé had - en dus ook zonder twijfel schuilging achter het valse adres - kan bewezen worden met de lijst die in 1698 door de weduwe van Bentley werd opgesteld toen zij de rechten op Bentleys uitgaven verkocht aan Richard Wellington.Ga naar voetnoot10 | |
MarktwerkingDe tot nu toe genoemde publicaties lagen allemaal politiek gevoelig en werden daarom niet op de reguliere manier in Engeland gedrukt en geregistreerd in de registerboeken van de Stationers' Company (deze fungeerden tot 1695 toen de Licensing Act verviel niet alleen als registratie van de vergunning, maar ook van het kopij- | |
[pagina 60]
| |
recht).Ga naar voetnoot11 Maar ook niet-Engelstalige werken die zonder probleem in Engeland gedrukt hadden kunnen worden, werden om diverse redenen geïmporteerd vanuit de Republiek. Door het monopolie van de Londense Stationers' Company was de concurrentie in Engeland zelf niet groot genoeg om een goede marktwerking te garanderen. De prijzen lagen veel hoger dan op het continent en de kwaliteit van het Engelse drukwerk was vaak bedroevend. Pas toen er drukpersen in de universiteitssteden Cambridge en Oxford werden opgericht, kwamen er ook wetenschappelijke werken op de markt die aan de academische kwaliteitseisen voldeden. Maar deze universiteitsuitgaven waren erg duur en Londense boekverkopers zagen meer heil in goedkopere, geïmporteerde geleerde werken. De binnenlandse markt voor boeken op sommige wetenschapsgebieden, bijvoorbeeld de mathematica, was zo klein dat uitgevers er niet aan dachten om met groot financieel risico een uitgave op dat gebied te verzorgen. Op 30 april 1672 schreef de mathematicus John Collins aan Isaac Newton: ‘our Latin booksellers here are averse to the printing of mathematical books, there being scarce any of them that have a foreign correspondence for vent, and so when such a copy is offered, instead of rewarding the author, they rather expect a dowry with the treatise.’Ga naar voetnoot12 Een ander voorbeeld van de moeite die gedaan moest worden om mathematische boeken uitgegeven te krijgen, is de Principia mathematica van Newton zelf. Dit boek wordt nu gezien als een van de pijlers van de moderne natuurwetenschappen, maar toen Newtons vriend, de astronoom Edmond Halley, in 1686 de hulp van de Royal Society inriep om het werk gepubliceerd te krijgen, werd hem te verstaan gegeven dat hij zelf voor de kosten moest opdraaien. De notulen van 2 juni 1686 laten wat dat betreft niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘it was ordered, that Mr. Newton's book be printed, and that Mr. Halley undertake the business of looking after it, and printing it at his own charge; which he engaged to do.’Ga naar voetnoot13 Zelf voor de kosten van een uitgave opdraaien was een mogelijkheid, maar uitwijken naar de Republiek was een andere. Zo weten we uit de briefwisseling van de veelzijdige geleerde John Ray, lid van de Royal Society, dat zijn Methodus plantarum emendata in 1703 in Nederland werd gedrukt. De eerste editie van dat werk, getiteld Methodus plantarum nova, is een voorbeeld van de veel minder vaak voorkomende praktijk waarbij Nederlandse boekverkopers Engels materiaal gebruikten. Deze editie was in 1682 in Londen gedrukt voor Henry Faithorne en John Kersey. Er zijn echter ook exemplaren bekend met een variante titelpagina van hetzelfde zetsel als de Londense editie, maar met een ander impressum: ‘Amstelaedami: Prostant apud Jans- | |
[pagina 61]
| |
sonio-Waesbergios’.Ga naar voetnoot14 In 1700 schreef Ray aan Hans Sloane, wiens natuurwetenschappelijke verzameling de grondslag zou vormen van het British Museum, over de geplande tweede editie: ‘As to my “Methodus Emendata,” it lies by me finished, and ready for the press, but I believe will hardly ever be printed. No bookseller will undertake it.’Ga naar voetnoot15 En op 4 april 1701 schreef hij aan de apotheker/botanicus James Petiver: Sir, It is not long since I wrote to you at large, in answer to yours of April 1, since which time Dr. Robinson tells me that you had an opportunity of sending to Leyden, and would do me the kindness to convey the manuscript of my ‘Methodus Plantarum Emendata’ to Dr. Hotton, in order to the printing of it there; whereupon I have sent up the copy to you, entreating you to take care of it, and to transmit it to him when occasion serves.Ga naar voetnoot16 Petrus Hotton, hoogleraar in de botanie te Leiden, had aangeboden om het werk in Nederland te laten drukken en uiteindelijk kwam het in 1703 van de pers met het impressum: ‘Londini, Impensis Samuelis Smith & Benjamini Walford Typographorum Regiae Societatis, ad insignia Principis in Coemeterio D. Pauli. mdcciii. Et veneunt Amstelaedami apud Janssonio-Waasbergios’. Ray was hier zeer verbolgen over, aangezien Smith en zijn partner Walford eerst geweigerd hadden om het boek te publiceren vanwege de hoge kosten en de geringe afzetmarkt. William Derham, vriend en latere biograaf van Ray, schrijft: The printers finished their task in 1703, and the Waasbergs (thinking it for their interest) had it said in the title-page, that it was printed at London for Smith and Walford, who used to print Mr. Ray's things, and desired Mr. Ray's leave to say so; but he refused his consent, it being a manifest falsehood. However, they did it without his leave, pleading it to be their right, and that it was customary among the printers to say what they thought would be for their interest in such cases.Ga naar voetnoot17 Het lijkt er sterk op dat óf de Engelse uitgevers en Van Waesberge een spelletje gespeeld hebben met Ray, óf de Nederlandse uitgevers zonder overleg hadden besloten dat Smith en Walford de beste afzetgarantie in Engeland boden. | |
[pagina 62]
| |
Commercie en kopijrechtNederlandse uitgevers exporteerden veelvuldig boeken naar het buitenland, ook naar Engeland. Normaal gesproken probeerden ze hun handelswaar te ruilen met collega's om afrekeningen in baar geld te voorkomen, maar de in Engeland gedrukte boeken waren niet aantrekkelijk door de veel slechtere kwaliteit en hogere prijs. Bovendien waren ze vaak ook in de Engelse taal, wat toentertijd een ernstige handicap voor afzet op de continentale markt betekende. Allemaal redenen voor Nederlandse boekverkopers om niet te ruilen met hun Engelse collega's, maar contant geld te eisen voor de geëxporteerde boeken. Een andere strategie om de afzetmarkt te vergroten, was het verkopen van een substantieel gedeelte van een editie aan een Engelse boekverkoper, die dan een eigen titelpagina meegeleverd kreeg.Ga naar voetnoot18 Deze laatste verkreeg zo een gedeelte van een uitgave op eigen naam, waarmee hij kon adverteren zonder het volledige financiële risico van een eigen uitgave te lopen. De Nederlandse uitgever op zijn beurt had een gegarandeerde afzet van het overeengekomen aantal exemplaren. Zolang de buitenlandse boekverkoper zijn afzet tot eigen land beperkte, was er van concurrentie geen sprake, maar o wee als er iets mis ging. Op 9 december 1687 schrijven Johannes en Gillis van Waesberge, de bekende Amsterdamse boekverkopers, aan hun Londense collega Samuel SmithGa naar voetnoot19 dat de Vitae excellentium imperatorum van Nepos in 12o die maand gedrukt zal worden en ze vragen hem of hij zijn eigen naam in het impressum wil hebben of dat van een ander.Ga naar voetnoot20 Eind januari 1688 schrijven ze nogmaals dat ze nu toch echt de informatie voor het impressum moeten hebben aangezien de rest van het werk klaarligt.Ga naar voetnoot21 Op 12 maart is alles geregeld en de exemplaren zullen meegestuurd worden in de eerstvolgende zending boeken.Ga naar voetnoot22 Ze vertellen Smith ook nog dat hun editie ‘tout conforme a celle de Wetstein’ is, maar dat ze de ‘Chronologie de Bosius et aussi l'index’ die in de editie van Hackius zitten, achterwege hebben gelaten.Ga naar voetnoot23 Deze extra onderdelen willen ze graag voor Smith drukken als hij daar prijs op stelt, alhoewel ze zelf denken dat het niet nodig is aangezien de Wetstein-editie zonder de extra's altijd goed ontvangen is.Ga naar voetnoot24 Vervolgens ontvangt Smith | |
[pagina 63]
| |
vijfhonderd exemplaren in de zending die 11 april verzonden is met het schip van Claes Janssen Brommer en in februari 1690 nogmaals driehonderd.Ga naar voetnoot25 Tot zover is dit een redelijk gewone transactie. Maar dan ontvangt Smith in mei 1689 een brief van de Van Waesberges waarin ze hem melden een klacht te hebben gekregen van hun collega Hendrik Wetstein, die klaarblijkelijk ook aan Smith heeft geschreven, over de Nepos-editie die een roofdruk van ‘zijn’ editie zou zijn. De Van Waesberges verzekeren Smith echter dat de beschuldigingen niet gefundeerd zijn, want ‘les auteurs classiques sont communs a tous qu'il plairoit de les imprimer.’ Ze vinden dat Wetstein niet zo hypocriet moet klagen, ‘car luy meme ne difficulte d'imprimer des autheurs classiques au prejudice des autres’.Ga naar voetnoot26 Wetstein denkt hier echter heel anders over. In een brief gedateerd 8 februari 1689 die Johan Lucas Wetstein namens zijn broer Hendrik aan Smith schrijft, meldt hij exemplaren van de 12o-editie te hebben gezien in de winkel van de Van Waesberges in Frankfort en dat zijn broer zelfs exemplaren met het Smith-impressum in winkels in Amsterdam heeft zien liggen.Ga naar voetnoot27 Toen hij de Van Waesberges hiermee confronteerde, beweerden ze dat het hele idee van Smith afkomstig was en dat ze zelf Wetsteins rechten nooit op een dergelijke wijze geweld aan zouden doen. Wetstein is zeer verbaasd over deze actie van Smith aangezien hij hem diverse malen exemplaren van zijn eigen Nepos-editie heeft aangeboden. Van Waesberge weet heel goed dat hij, Wetstein, deze door Rutger Hermannides geredigeerde uitgave van Nepos heeft gekocht uit de erfenis van Van Ravestein en dat deze dus niet zomaar nagedrukt mag worden. Hij waarschuwt Smith dat, alhoewel hij wellicht niet op de hoogte was van deze Nederlandse regels en het voordeel van de twijfel krijgt, hij niet moet proberen het recht op deze editie te claimen. Van een tweede editie mag dan ook geen sprake zijn omdat Wetstein anders tegenmaatregelen zal nemen en een bestseller van Smith zal nadrukken om daarmee de Engelse markt te overspoelen. Harde woorden, maar ook al hebben de heren nu een meningsverschil over deze uitgave, ze blijven op vriendschappelijke voet met elkaar omgaan en aan het eind van dezelfde brief schrijft Wetstein: ‘My respects to Mad[am]e Smith, pray let me know if she shal better lycke a Westfaly hamm or a peece of smoak'd beef to be sent to her this year.’ De rol van de Van Waesberges was nogal dubieus. Zij hadden Smith natuurlijk moeten waarschuwen voor het feit dat Wetstein wellicht het recht op deze versie van Nepos zou claimen. Het zou allemaal nog niet zo erg zijn geweest als de editie zuiver en alleen bedoeld was geweest om in Engeland verkocht te worden, maar dat was klaarblijkelijk niet het geval. Volhouden dat het allemaal het idee was van Smith, lijkt een onhoudbaar excuus. Tot op heden zijn er nog geen exemplaren aan het licht gekomen met het impressum van de Van Waesberges en wellicht zijn die er ook nooit geweest. Het lijkt er sterk op dat ze meer exemplaren met het Smith-impressum hebben | |
[pagina 64]
| |
gedrukt dan ze verzonden naar Engeland om die op het continent te verkopen zonder zelf in de gaten te lopen. Wat deze driehoeksruzie ons laat zien is dat de kwaliteit, die zeker beter was dan wat de Londense drukkers konden leveren, en ongetwijfeld de prijs - de Van Waesberges vroegen slechts vier stuivers exclusief verzendkosten per stuk - van het Nederlandse drukwerk Smith verleidde tot het bestellen van een grote hoeveelheid exemplaren van een van de klassieken. In 1687 was in Oxford ook een klein formaat editie uitgekomen van de Vitae excellentium imperatorum, maar vermoedelijk was deze erg duur en kon Smith met zijn Amsterdamse editie fors onder de prijs van de Engelse concurrent gaan zitten. | |
HerkomstSamuel Smith stond zoals gezegd bekend als een ‘Latin trader’ die grote hoeveelheden ‘geleerde werken’ en werken van klassieke auteurs importeerde. Zo bracht hij in 1695 een catalogus uit, Catalogus librorum domi forisque impressorum, van maar liefst 94 pagina's met ruim 3.000 items waarvan het merendeel op het continent gedrukt was. Smith was in 1675 in de leer gegaan bij de boekverkoper Samuel Gellibrand, althans zo luidt de officiële tenaamstelling op zijn ‘indenture’,Ga naar voetnoot28 maar al snel, zo niet meteen, werd hij overgeschreven naar Moses Pitt. Deze Pitt was geen lid van de Stationers' Company en kon als zodanig dan ook niet legaal iemand opleiden tot boekverkoper. In de geschiedenis van de Stationers' Company was er geregeld onenigheid met andere gilden wier leden zich ook op het terrein van de Stationers begaven en zo het monopolie aantastten.Ga naar voetnoot29 Ongetwijfeld zal dit een belangrijke reden geweest zijn waarom Smith alleen op papier bij Gellibrand in de leer ging en niet bij Moses Pitt, die lid was van het Haberdashers gilde. Gellibrand had in 1673 een werkje uitgegeven van William Temple, voormalig Engels ambassadeur in de Republiek: Observations upon the United Provinces of the Netherlands. Het bleek zo populair dat nog datzelfde jaar een tweede editie bij hem verscheen en, althans zo lijkt het, ook een Nederlandse vertaling met de titel Aenmerckingen over de Vereenighde Nederlandtsche Provintien. Het impressum van deze vertaling luidde: ‘Tot Londen, gedruckt by A. Maxwel, voor Sa. Gellibrand. 1673. Na de copye, t'Amsterdam, voor de weduwe van Joseph Bruyning’. A. Maxwel was Anne Maxwell, de weduwe van David Maxwell, een drukker die wel vaker werk voor Gellibrand verzorgde. Tot zover niets vreemds, er werden wel vaker uitgaven nagedrukt met een dergelijke formulering op het titelblad. Echter, er was nooit een Nederlandse uitgave verschenen van de weduwe Bruyning die als voorbeeld zou kunnen dienen voor Gellibrand! Bestudering van het boekje wijst uit dat het hier om Neder- | |
[pagina 65]
| |
lands drukwerk gaat en de vraag is of Gellibrand en Maxwell wel iets met de uitgave te maken hadden. Al snel kwam er een tweede druk uit bij de weduwe Bruyning, maar ook een roofdruk bij Jacob Vinckel, die dezelfde formulering in het impressum hanteerde, inclusief de verwijzing naar Gellibrand.Ga naar voetnoot30 Zoals Paul Hoftijzer al meldde, was de weduwe Bruyning niet gecharmeerd van deze praktijken van Vinckel en ze reageerde met een gecorrigeerde en geannoteerde druk, Sekere Aenmerckingen, ook hier weer met dezelfde verwijzing naar Gellibrand.Ga naar voetnoot31 Enkele jaren later, in 1680, gaf Edward Gellibrand, de zoon van Samuel, de Engelse versie, Observations upon the United Provinces, nogmaals uit. Vergelijking met de editie uit datzelfde jaar van de Amsterdamse boekverkoper Steven Swart laat zien dat het hier om titeluitgaven gaat.Ga naar voetnoot32 In dit geval is duidelijk dat ook Gellibrand jr. en Swart zich kennelijk terdege bewust waren van het gemak van het delen van een oplage aan beide zijden van de Noordzee. De vraag blijft waarom er in eerste instantie gekozen werd voor de formulering met Gellibrands naam in de impressa van de Nederlandstalige edities. Was Gellibrand hiervan op de hoogte? Had hij wellicht een afspraak gemaakt met de weduwe Bruyning over de formulering zodat hij de vertaling makkelijk kon slijten aan de Nederlandse gemeenschap in Londen en zij aan de Engelse gemeenschap in Nederland? Of gaat het slechts om een exceptioneel uitvoerige ‘na de copy’-constructie in het impressum? Helaas zullen de beweegredenen wel altijd verborgen blijven bij gebrek aan archivalia. Ook Moses Pitt, de daadwerkelijke leermeester van Smith, heeft samengewerkt met Nederlandse uitgevers. In de eerste plaats bij het gigantische project voor The English Atlas,Ga naar voetnoot33 maar ook in 1678 toen hij een uitgave verzorgd leek te hebben van de Opera theologica van Simon Episcopius. Deze editie kwam uit met het impressum ‘Londini, ex officina Mosis Pit’. Opvallend is echter het drukkersmerk op de titelpagina. In Engeland komen in de late zeventiende eeuw zelden drukkersmerken op titelpagina's voor. Bibliografisch onderzoek leert dat het hier een titeluitgave betreft van een editie die in Nederland was verschenen met verschillende impressa, alle met datzelfde drukkersmerk van J. Janssonius van Waesberge.Ga naar voetnoot34 Waarschijnlijk betrof het | |
[pagina 66]
| |
hier een gezamenlijke uitgave waarbij de andere boekverkopers naar rato van hun aandeel in de onderneming exemplaren afnamen van deze omvangrijke folio-editie.Ga naar voetnoot35 De rol van Pitt is in deze niet geheel duidelijk. Was hij een van de deelnemers in het gezamenlijke project of kocht hij slechts een beperkt aantal exemplaren met een eigen impressum? Ook hier blijven wij door gebrek aan bewijs helaas weer in het ongewisse over de feitelijke gang van zaken betreffende deze samenwerking. Een jaar na de Episcopius-uitgave, in 1679, lijkt Pitt wederom een belangrijk theologisch verzamelwerk onder zijn naam uit te geven, Hugo de Groots Opera omnia theologica, geredigeerd door Pieter de Groot. Maar ook hier treft men weer een Nederlands drukkersmerk op de titelpagina, ditmaal van de firma Blaeu, en blijkt er wederom een titeluitgave van een Nederlandse druk in omloop te zijn. Het werk verscheen bij de erven Blaeu, die een gedeelte van hun uitgave voorzagen van het impressum van Pitt. De laatste had eerder ook al samengewerkt met de firma Blaeu in de uitgave van de op dubieuze wijze verkregen ‘staatsbrieven’ van John Milton.Ga naar voetnoot36 De Gellibrands en Moses Pitt hadden dus zeker contacten met uitgevers en boekverkopers in de Republiek in de tijd dat Smith als leerjongen en beginnend boekverkoper werkzaam was, en een aantal van deze Nederlandse contacten, zoals Van Waesberge en Swart, zien we later weer terug als correspondenten van Smith. | |
TiteluitgavenIn juni 1690 ontving Samuel Smith een brief uit Utrecht van Johannes Leusden, hoogleraar Grieks en Hebreeuws, waarin deze hem meldde dat er 600 exemplaren van zijn Compendium Graecum Novi Testamenti gedrukt waren met het impressum van Smith, ‘Londini. Sumptibus Samuelis Smith, ad insigne principis in coemiterio D. Pauli 1688’.Ga naar voetnoot37 Het betrof hier de vierde editie van Leusdens Compendium, waarvan ook exemplaren bekend zijn met het impressum van Jordaen Luchtmans te Leiden. Leusden gaf een aantal van zijn teksten zelf uit en probeerde die dan aan verschillende boekverkopers te slijten met het aanbod dat ze bij aankoop van een fors aantal exemplaren een eigen titelpagina konden krijgen. Smith maakte diverse malen gebruik van de werkwijze van de hoogleraar. Zo had hij in 1686 een grammatica met eigen titelpagina besteld bij Leusden, A short Hebrew and Caldaick grammar, waarvan ook een exemplaar met het impressum van de Utrechtse boekverkoper François Halma bekend is en een met het impressum van een andere Londense boekverkoper, Thomas Malthus. Halma's naam staat ook in de impressa van de Nederlandse en Franse versie en hij is wellicht de drukker geweest van deze grammatica.Ga naar voetnoot38 Dat Smith | |
[pagina 67]
| |
inderdaad een regeling met Leusden had afgesproken, kan niet alleen worden afgeleid uit de briefwisseling tussen beide heren, maar ook uit het voorwoord, gedateerd 15 maart 1688, van de Engelse versie van het psalmboek, The book of psalmes with the new English translation. Leusden schrijft daarin: ‘Having occasion to publish the Hebrew Psalter with the Latine and Dutch version, I resolved to adde the English likewise (...). And because that it's troublesome to learn the Hebrew without a Grammar; I have published a short Hebrew and Chaldaick Grammar, written in the English, printed for Mr. Samuel Smith, Book-seller at London, and for Francis Halma at Utrecht.’ Er bestaan inderdaad exemplaren van het psalmboek met de impressa van Halma en van Smith, maar ook met het impressum van de Utrechtse boekverkoper Johannes van de Water. Van de Latijnse versie van het psalmboek, het Liber psalmorum, dat Smith ook met eigen titelpagina had verkregen, komen exemplaren voor met het impressum van de Utrechtse uitgever Willem van de Water en met dat van Balthasar Lobé. Nog een voorbeeld van Leusdens werkwijze is zijn Griekse Nieuwe Testament dat in Nederland met de impressa van de Amsterdamse uitgever Abraham van Someren en van, de eveneens Amsterdamse, Hendrik en weduwe Dirk Boom verscheen, maar waarvan ook Smith exemplaren gekocht had met eigen titelblad.Ga naar voetnoot39 Het colofon van het Nieuwe Testament noemt trouwens de Utrechtse drukker Johan van Stuyvesant - verder bewijs, indien nog nodig, dat het hier om Nederlands drukwerk gaat. De Leidse boekverkoper Pieter van der Aa had niet alleen contacten met Smith, aan wie hij grote hoeveelheden boeken leverde, maar ook met andere Engelse boekverkopers, zoals Thomas Bennet, Henry ClementsGa naar voetnoot40 en Walter Kettilby. Met deze laatste is geen correspondentie bewaard gebleven, maar één uitgave van Pieter van der Aa licht toch een tipje van de sluier op. In 1686 gaf hij een werk uit van een lid van de Royal Society, Martin Lister, Novae ac curiosae excercitationes & descriptiones thermarum ac fontium medicatorum Angliae, met zijn eigen impressum, maar ook met dat van Walter Kettilby. Hoewel er geen archiefstukken zijn die de samenwerking bevestigen, moet het hier wel om een afspraak tussen beide boekverkopers gaan. Een strookje over het impressum of een cancel titelpagina kunnen altijd nog zonder medeweten van de oorspronkelijke uitgever toegevoegd zijn, maar een titelpagina van hetzelfde zetsel, zoals in het geval van de Lister uitgave, bevestigt een samenwerking. Samuel Smith koos de strategie van het plakken van een strookje voor de uitgave van Introductio in universam geographiam tam veterem quam novam van Petrus Cluverius. Deze uitgave was in 1697 verschenen bij Johannes Wolters in Amsterdam. In de Philosophical Transactions van de Royal Society werd het boek besproken met daarbij de opmerking dat het te koop was bij Smith.Ga naar voetnoot41 Het exemplaar in de bibliotheek van de | |
[pagina 68]
| |
Gegraveerde en typografische titelpagina's van Cluverius' Introductio in universam geographiam (1697) met het impressum van Johannes Wolters. Den Haag, KB, 534 C 11.
Cluverius' Introductio in universam geographiam met het originele impressum van Wolters op de gegraveerde titelpagina en dat van Smith en Walford door middel van een opgeplakt strookje op de typografische titelpagina. Santa Cruz (CA), antiquariaat G.R. Kane.
Royal Society heeft een strookje over het impressum met de tekst: ‘Amstelaedami: typis Joannis Wolters. Londini, prostant apud Sam. Smith & Benj. Walford, in Coemeterio d. Pauli’. Helaas valt 1697 buiten het bereik van de bewaard gebleven correspondentie van Smith en weten we niet wat hij met Wolters heeft afgesproken over deze uitgave en de wijziging van het impressum. Een iets andere constructie is gebruikt bij de uitgave van Idea generalis morborum et passionum hominis van Jean François Vallade, dat in 1694 uitkwam met de adressen van zowel de Engelse als de Nederlandse boekverkoper in het impressum: ‘Rotterodami, apud Abraham Acher Typographum & Bibliopolam. Et Londini. Apud S. Smith, & B. Walford’. Het boek is in Nederland gedrukt met op de titelpagina een drukkersmerk voorstellende een uit ringen samengestelde hemelglobe (armillarium). In Engeland moest (tot 1695) volgens de Licensing Act toestemming worden gevraagd aan de bevoegde instanties om een boek te mogen uitgeven. Blijkbaar had Smith aan Acher | |
[pagina 69]
| |
Links
Titelpagina van Van Almeloveens Collectio monumentorum (...) Belgii Faederati uit 1684 met het impressum van de weduwe Bruyning. Utrecht, UB, U oct. 366. Rechts Titelpagina van de heruitgave van Van Almeloveens Collectio monumentorum (...) Belgii Faederati uit 1695 met het impressum van de Londense boekverkoper Ebenezar Tracy. Amsterdam, UB, OK 79-210. een opgave gedaan van de namen van de censoren die zich over deze aanvraag hadden ontfermd (in dit geval het Royal College of Physicians), maar de Nederlandse zetter kon Smiths handschrift niet goed lezen - niet verbazingwekkend want het is inderdaad erg slecht - en verhaspelde de naam van de voorzitter Thomas Burwell tot Burnvedl. Er zijn geen exemplaren bekend met alleen de naam van Acher op de titelpagina. Wel heeft de British Library een exemplaar met een overduidelijke cancel titelpagina. Deze titelpagina, met alleen de namen van Smith en Walford, is, op basis van de typografie, tot Engels drukwerk te bestempelen, maar waarom Smith de moeite nam om een cancel titelpagina te laten drukken is niet bekend. Natuurlijk werden er door Engelse boekverkopers vaker titeluitgaven met gecancelde titelpagina's van Nederlandse uitgaven verzorgd, net zoals Nederlandse uitgevers dat van elkaar deden. Zo gaf Ebenezar Tracy, boekverkoper op London Bridge, in 1695 een werk uit van Theodorus Janssonius van Almeloveen dat hij onder het pseudoniem Phileleutherus Timaretus had geschreven, Collectio monumentorum, rerumque maxime insignium, Belgii Faederati. Dit blijkt een titeluitgave te zijn van de editie die in 1684 in Amsterdam was verschenen bij de weduwe Bruyning. Hoe de restanten van de Amsterdamse editie in Londen terecht zijn gekomen is niet bekend, maar wellicht had de opvolger van de weduwe Bruyning, Rest Fenner, er iets mee te maken. Hij vertrok namelijk in 1693 voorgoed uit Nederland naar Engeland. | |
Één bedrijfIn het begin van de achttiende eeuw zocht een aantal Engelse uitgevers naar een andere oplossing om hun marktaandeel te vergroten en het monopolie van de Stationers' Company te omzeilen. De zoons van de hugenoot François Vaillant, Isaac en | |
[pagina 70]
| |
Paul, hadden een zeer geraffineerde firma opgezet die aan beide zijden van het Kanaal opereerde. Paul had een boekwinkel in Londen met het uithangbord The ship, maar kon officieel in Londen geen eigen titels uitgeven aangezien hij geen lid was van de Stationers' Company. De mogelijkheid voor buitenlanders om zich in te kopen in het Londense gilde (freedom by redemption) was in 1694 zo goed als verdwenen. Inkoop kon toen alleen nog voor diegenen die de Engelse nationaliteit hadden. Ook voor leerjongens ging deze naturalisatieregel gelden. De enige mogelijkheid voor immigranten (veelal hugenoten) was het exploiteren van een boekwinkel buiten het centrum van de stad waarin alleen geïmporteerde boeken werden aangeboden.Ga naar voetnoot42 Isaac verhuisde op een gegeven moment naar Nederland om in de periode 1716-1724 in Den Haag op te duiken. Van daar uit verzorgde hij allerlei uitgaven zonder zelf een ‘gewone, open’ winkel te hebben. Deze uitgaven kwamen soms uit met alleen zijn naam en de plaatsnaam Den Haag in het impressum (eventueel in combinatie met andere Nederlandse boekverkopers), soms als ‘les freres Vaillant’ te Den Haag en soms met Londen als plaats van uitgave voor titels die de Vaillants publiceerden samen met hun neef Nicolaas Prevost. Deze Prevost had een Engelse vader en had zijn leertijd bij een Londense boekverkoper voltooid en kon zo als lid van de Stationers' Company eigen titels uitgeven. Op veel van de Haagse uitgaven komt een drukkersmerk voor met een illustratie van een schip, ongetwijfeld een directe verwijzing naar de boekwinkel in Londen.Ga naar voetnoot43 In haar artikel geeft Katherine Swift aan dat een substantieel deel van de boeken die uitkwamen met een Londens impressum van boekverkopers met een hugenotenachtergrond in de periode 1690-1730 Nederlands drukwerk blijkt te zijn en dat geldt zeker voor de uitgaven van de Vaillants.Ga naar voetnoot44 Zo verscheen in 1721 het commentaar van Alexander Cunningham op Richard Bentleys (niet te verwarren met de boekverkoper) uitgave van het werk van Horatius.Ga naar voetnoot45 De kritiek, Animadversiones, in Richardi Bentleii notas et emendationes ad Q. Horatium Flaccum, verscheen met het impressum ‘Londini, apud fratres Vaillant et N. Prevost’. Ook verzorgde Cunningham zijn eigen editie van het werk van Horatius, de Poemata, dat ook in 1721 bij dezelfde uitgevers verscheen. Zo op het eerste gezicht is er niets aan de hand: een Schot die het werk van een Engelsman bekritiseert en dit commentaar in Londen uitgeeft. Totdat er ook een uitgave uit datzelfde jaar blijkt te bestaan met het impressum ‘Hagae Comitum, apud Thomam Jonsonium’. Nog een aanwijzing dat er iets aan de hand zou kunnen zijn is het feit dat Cunningham in 1710 om politieke redenen werd afgezet als hoogleraar in Edinburgh en zich in Den Haag vestigde. Thomas Johnson was een notoire boekverkoper/uitgever van Schotse afkomst die vooral bekendheid kreeg door zijn roofdrukken van Engelse toneelstukjes. Hele series verschenen er bij hem met het fictieve | |
[pagina 71]
| |
impressum ‘London, for Thomas Johnson’, of ‘London, for the company’.Ga naar voetnoot46 Vergelijking van de Haagse en Londense uitgaven van Cunninghams werk maakt duidelijk dat het hier helemaal niet om afzonderlijke edities gaat, maar om titeluitgaven die in Den Haag zijn geproduceerd. Alweer twee ‘Engelse’ drukken ontmaskerd. Maar dit waren niet de enige boeken waarbij de gebroeders Vaillant hun connecties in Nederland gebruikten om op een simpele wijze de markten van beide landen te bedienen met hun uitgaven. Zo is ook de uitgave die Johannes Le Clerc in 1718 verzorgde van Hugo de Groots De veritate religionis Christianae verdacht. In dat jaar kwamen er namelijk edities uit in Londen (apud Paul & Isaac Vaillant) en in Den Haag (apud. I. Vaillant). Deze beide uitgaven heb ik nog niet kunnen vergelijken, maar het zou me zeer verbazen als dit geen titeluitgaven waren. | |
ConclusieSamengevat kan een aantal strategieën onderscheiden worden die gebruikt werden door Engelse boekverkopers en uitgevers om hun klanten van drukwerk te voorzien anders dan de ‘gewone’ import van buitenlands materiaal.Ga naar voetnoot47 Allereerst zijn er de om godsdienstige of politieke redenen in Nederland gedrukte werken die Engeland bereikten buiten de officiële kanalen om. Deze hadden veelal een Nederlands of misleidend impressum op de titelpagina (bijvoorbeeld de bijbels en psalmboeken van Stam). Ten tweede zijn er de werken die wel in Engeland werden gedrukt, maar die een (fictief) Nederlands adres in het impressum hadden (bijvoorbeeld Hattigé van Bentley). Ten derde de werken die om commerciële redenen niet in Engeland gedrukt werden, maar in Nederland (bijvoorbeeld Rays Methodus plantarum emendata). Ten vierde de verschillende gradaties van samenwerking die titeluitgaven tot gevolg hadden. Dit kon een afspraak voor deelname in een gezamenlijk project zijn, maar ook het naderhand aanschaffen van een gedeelte van de oplage waarvoor een eigen titelpagina (bijvoorbeeld de uitgaven van Leusden voor Smith) of eigen impressum door middel van een opgeplakt strookje verkregen of geproduceerd werd (bijvoorbeeld de Cluverius van Wolters voor Smith). Vaak is het helaas bij gebrek aan archivalia niet mogelijk vast te stellen in hoeverre de Engelse uitgever van te voren betrokken was bij een uitgave (Pitt en de Grotius- en Episcopius-edities). Dan is er de variant die de Vaillants gebruikten. Twee takken van een (familie) bedrijf geven aan beide zijden van de Noordzee eigen issues uit van een editie. En ten slotte de door misleidende informatie op de titelpagina gesuggereerde samenwerkingsverbanden (Gellibrand en Bruyning), hoewel hierbij zeker de nodige voorzichtigheid betracht moet worden. De vermelding van meerdere namen in een impressum is nog geen bewijs van samenwerking, net zo min als het ontbreken van bewijs voor samenwerking een samenwerkingsverband uitsluit. | |
[pagina 72]
| |
Er zijn duidelijke aanwijzingen, zo valt te concluderen, dat er op veel grotere schaal dan tot nog toe is aangenomen contacten bestonden tussen Nederlandse en Engelse uitgevers en boekverkopers, waarbij vooral de commerciële varianten van de cross-channel uitgaven een nieuwe invalshoek bieden voor het onderzoek naar deze samenwerkingsverbanden. Bovenstaande voorbeelden zijn slechts een kleine selectie uit de inmiddels in de literatuur of door eigen onderzoek gevonden gevallen, maar ongetwijfeld kan systematisch onderzoek in deze nog veel opleveren. Het woord ‘detective’ is hier zeker op zijn plaats aangezien er zelden archivalia bestaan - de aantekenboeken van Bennet en Clements en de correspondentie van Smith uitgezonderd - die een rechtstreeks verband aantonen tussen de Nederlandse en Engelse uitgevers. Bewijzen zullen gezocht moeten worden door vergelijking van de boeken zelf. Ook al lijkt het onderzoek naar de fysieke details van een boek zoals drukkersmerken, opmaak van de titelpagina, plaatsing en vorm van de signatuur, en de stcn-‘vingerafdruk’ soms op haarkloverij, het is in veel gevallen de enige mogelijkheid om aanwijzingen en bewijzen te verzamelen voor de boekhandelsrelaties tussen Nederland en Engeland. |
|