Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 8.
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet kompt altemael aen op het distribuweeren
[pagina 43]
| |
Koen Goudriaan
| |
[pagina 44]
| |
Kerkhervorming en missioneringWe zien hier dus enkele abten aan het werk bij de distributie van liturgische boeken, weliswaar op eigen initiatief en dus in zekere zin als zelfstandige ondernemers, maar toch met gebruikmaking van een kerkelijk institutioneel netwerk. Dit roept de vraag op naar de rol die kerkelijke organen en personen bij de boekdistributie speelden in de periode van de incunabelen en postincunabelen. Hoe verhielden zich hierbij commercie en officiële verspreiding via kerkelijke kanalen? Is het contract van de twee abten met Dirk Martens representatief voor de samenwerking tussen kerkelijke instanties en drukkers? Deze bijdrage is bedoeld als een verkenning op dit terrein, waarbij we ons concentreren op het gebied van de Nederlanden aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw. Bij het beantwoorden van deze en dergelijke vragen moet worden gelet op de achtergrond waartegen eventuele kerkelijke bemoeienis met boekdistributie kan worden gezien. Oosterbosch brengt in zijn inleiding het contract over de brevieren voor de Unie van Bursfeld in verband met het beleid van hervormingsgezinde congregaties om hun interne reformatie te ondersteunen door het scheppen van eenheid in de liturgie.Ga naar voetnoot4 Ook voor de vijftiende eeuw is opgemerkt dat de observantiebeweging in de verschillende monastieke orden leidde tot een impuls voor de boekproductie en de verspreiding van teksten van een bepaalde signatuur.Ga naar voetnoot5 In een studie over de gedrukte brevieren van het bisdom Konstanz heeft Hermann Tüchle daarnaast gewezen op de bemoeienis met drukkersactiviteiten waartoe bisschoppen zich genoodzaakt zagen in hun strijd tegen wildgroei in de praktijk van het getijdengebed onder de geestelijken van hun diocees.Ga naar voetnoot6 Severin Corsten haalt het geval aan van de prins-bisschop van Würzburg, die zich bij de magistraat van Straatsburg sterk maakte voor de vrijlating van Michael Reyser: deze was als drukker onmisbaar bij het op orde brengen van de mis- en gebedenboeken van het bisdom Würzburg.Ga naar voetnoot7 In beide gevallen gaat het dus om sturing van de boekdistributie in binnenkerkelijk context. Maar de kwestie heeft mogelijk nog een wijder bereik. Herman Pleij heeft aan- | |
[pagina 45]
| |
dacht gevraagd voor een eigenaardigheid in het verloop van de geschiedenis van de vroege boekdrukkunst in de Nederlanden.Ga naar voetnoot8 Opvallend is, dat bij het drukken van volkstalige werken het gewest Holland in eerste instantie het voortouw nam, om na verloop van betrekkelijk korte tijd de leidende rol aan Antwerpen te moeten afstaan. Pleij verklaarde deze kortstondige prominentie van Holland als een inhaalmanoeuvre. In tegenstelling tot de hoogontwikkelde zuidelijke gewesten Vlaanderen en Brabant zou Holland slechts een bescheiden handschriftelijke boekproductie hebben gekend, maar tevens een grote honger naar religieus getinte lectuur in de volkstaal, gevoed door de missionerende activiteit van de Moderne Devotie. Toen de drukpers werd geïntroduceerd lag er in het noorden dus een grote markt braak. Het waren kerkelijke personen die met hun knowhow maar ook met hun kapitaal de drukkers ondersteunden die deze markt wilden bedienen, als ze al niet zelf een drukpers installeerden. Hoewel Pleij dat niet met zoveel woorden zegt, vloeit uit zijn benadering logischerwijs voort dat kerkelijke netwerken ook bij de afzet van deze plotselinge vloed aan boeken een rol moeten hebben gespeeld. Toen na korte tijd de markt verzadigd was - aldus Pleij - trok de kerk zich uit de drukkersactiviteiten terug. Op eigen kracht konden de drukkers het in Holland toen niet meer redden, waarop ze uitweken naar het zuiden en in het bijzonder naar Antwerpen. Deze stad werd én commercieel én cultureel de beste vestigingsplaats voor ondernemende boekproducenten. Een van de bouwstenen voor Pleijs argumentatie is dus de veronderstelling dat de Kerk de drukkers in hun moeilijke Hollandse beginperiode actief ondersteunde: ‘voor de eerste drukkers in Holland ligt hier een interessante markt, gestimuleerd en soms zelfs gefinancierd door de geestelijkheid’.Ga naar voetnoot9 De bemoeienis van kerkelijke personen met de Hollandse drukpers zou in Europees verband niet uniek zijn. Pleij beroept zich hiervoor op de zo-even al aangehaalde studie van Corsten naar de vroege drukpers in Duitsland. Corsten laat zien dat tot de plaatsen waar het eerst een drukpers werd gevestigd opvallend veel bisschopssteden behoorden, en hij houdt er de kerkelijke instanties voor verantwoordelijk, die vroegtijdig het belang van de nieuwe techniek inzagen: Sie waren darum bereft and auch in der Lage, den in der Regel ortsfremden Druckern bei der Einrichting einer Offizin finanziell unter die Arme zu greifen and ihnen zu helfen, die besonders schwierige und riskante Anfangszeit zu überstehen.Ga naar voetnoot10 De context waarin Corsten tot deze uitspraak komt, is overigens die van de productie van Latijnstalige teksten: de drukkers die ‘im Dienste des Bischofs’Ga naar voetnoot11 stonden, maakten zich verdienstelijk met het drukken van liturgica en andere teksten voor kerkelijk gebruik. Dat is dus toch een wat andere situatie dan die waarin Pleij de interventie | |
[pagina 46]
| |
van kerkelijke instanties meent waar te nemen: Pleij breidt de bevindingen van Corsten uit tot een terrein waarop ze oorspronkelijk niet van toepassing waren. In ieder geval luidt de veronderstelling dus dat ‘de Kerk’ (geestelijken, kerkelijke instanties) een stimulerende en sturende rol zou hebben gespeeld bij de intensivering van de West-Europese boekcultuur. Het gaat daarbij allereerst om de beschikbaarheid van Latijnse boeken voor intern kerkelijk gebruik, al dan niet in het kader van het streven naar hervorming en uniformering. Voor dergelijke boekwerken geldt dat hun gebruik onontkoombaar en hun bezit verplicht is. Ze werden ‘vermoedelijk alle op bestelling gedrukt, voor rekening van de genoemde kloosterorden en bisdommen’.Ga naar voetnoot12 Maar daarnaast moest de boekdistributie dienen als middel om de kerstening van de bevolking in onze streken te verdiepen. Doelgroep waren de leken, de in het geding zijnde boeken waren volkstalig en hun bezit werd wel aanbevolen maar niet verplicht gesteld. In de discussie tot nu toe is de argumentatie ten aanzien van de volkstalige boeken aangehangen aan die rondom de Latijnse. Ook a priori verwacht men een actieve rol van de kerk nog het eerst in de distributie van Latijnse boeken. Kan deze bewezen worden, dan hebben we tevens een steunpunt voor de argumentatie rondom volkstalige boeken. Daarom staat in deze bijdrage het aandeel van de kerk in de distributie van Latijnse boeken centraal. Aan het slot schenken we kort aandacht aan de consequenties van de uitkomst voor het debat over de volkstalige boeken. | |
Toezicht en financieringBij onze rondgang langs de praktijk van uitgave en distributie van kerkelijke boeken nemen we de gang van zaken geschetst in het contract van de twee abten met Dirk Martens als leidraad. Af en toe werpen we ook een blik op relevante gegevens van buiten de Nederlanden. Tijdens de vervaardiging van de brevieren en diurnalen voor Bursfeld ligt de intellectuele regie ondubbelzinnig bij de geestelijkheid. De boeken moeten worden gedrukt volgens het exemplar dat de twee abten aan Martens overhandigen, tijdens het aanstaande kapittel moeten de vaderen in de gelegenheid worden gesteld enkele proefkaternen te beoordelen, en uiteindelijk moeten de boeken ‘grondig gecorrigeerd en van fouten gezuiverd’ (‘bene correcta et emendata’) worden opgeleverd. Voor dergelijk toezicht op de kwaliteit van de tekst bevatten de titelpagina's en colofons van Latijns kerkelijk drukwerk talloze parallellen. Een standaardmededeling luidt dat het werk ‘met de grootste zorgvuldigheid is gecorrigeerd en geëmendeerd’.Ga naar voetnoot13 Daarmee is nog niet gezegd dat de intellectuele bemoeienis met de druk een officieel karakter had. Dat was zeker wel het geval bij de aanmaak van 1500 brevieren (grote en kleine) voor het bisdom Konstanz, waartoe bisschop Hugo van Hohenlandenberg en de Augsburgse drukker Erhart Ratdolt in 1498 een contract slo- | |
[pagina 47]
| |
ten.Ga naar voetnoot14 In het contract staat onder meer dat de bisschop, overigens op kosten van Ratdolt, enkele personen zal aanwijzen die een voorbeeldtekst zullen samenstellen en aan de drukker doen toekomen. Bij het in 1509 te Parijs door een ongenoemde drukker vervaardigde Doornikse missaal lag het evenzo. Blijkens de titelpagina was het geëmendeerd door afgevaardigden van Charles de Hautbois, bisschop van Doornik, en van deken en kapittel van de kerk van Doornik.Ga naar voetnoot15 Bij het tot stand komen van edities waar dit niet expliciet wordt vermeld, kan men een vergelijkbare gang van zaken soms vermoeden. In 1512 drukte Hendrik van Oudewater, kanunnik van Den Hem, in Amsterdam (een verkorte versie van) de Privilegiën van de derde orde.Ga naar voetnoot16 Dat hij dit in Amsterdam deed, hangt mogelijk samen met de aanwezigheid in die stad van het Paulusconvent, dat rond 1500 fungeerde als een soort hoofdkwartier van het Kapittel van Utrecht, waarbij de conventen van de derde orde waren aangesloten: vanuit hun convent konden de Paulusbroeders toezicht houden op het drukproces. De situatie was niet hetzelfde bij de door Jan Seversz in 1523 uitgebrachte Ordinarius (ceremoniënboek) van het bisdom Utrecht voor 1524, die was bewerkt door Lambert, de pastoor van Aalsmeer.Ga naar voetnoot17 Het is moeilijk voor te stellen dat daar een officiële opdracht aan ten grondslag lag. Bemoeienis van geestelijken bij de bewerking van dergelijke kopij spreekt vanzelf en is op zich geen bewijs voor een actieve rol van de kerk in de boekdistributie. Opmerkelijker bij de aanmaak van de Bursfeldse brevieren en diurnalen is de manier waarop deze wordt gefinancierd. De twee abten komen met Martens overeen dat ze hem of zijn rechthebbende na tijdige aflevering van de oplage veertien stuivers per brevier en zeven stuivers per diurnale zullen betalen, onder aftrek van de eerder gedane aanbetaling van 160 gulden. De voorfinanciering moet dus gedaan worden door Martens zelf of door de Parijse drukker die hij met het werk belast, maar het financiële risico wordt door de beide abten gedragen. In die zin kan men zeggen dat de druk wordt bekostigd door kerkelijke personen. Voor een dergelijke gang van zaken zijn er wel parallellen aan te wijzen. In 1517 onderhandelden afgevaardigden van het kapittel van Sint Donaas in Brugge met Dirk Martens over de uitgave van een eigen brevier. Om onbekende redenen liepen deze onderhandelingen op niets uit.Ga naar voetnoot18 Een interessant geval vormen de Windesheimse statuten die in 1508 worden uitgebracht door de kanunniken van Den Hem. De editie vindt plaats ‘op aandringen en voor | |
[pagina 48]
| |
kosten van de eerwaarde vaderen van het kapittel’.Ga naar voetnoot19 Het aandeel van het Kapittel van Windesheim is in dit geval groter dan dat van de Unie van Bursfeld in 1507: daar was het initiatief immers uitgegaan van twee abten en had het pas achteraf een officieel tintje gekregen. Maar in het algemeen is een dergelijke gang van zaken een uitzondering. Veel vaker vermelden de colofons van officieel-kerkelijke teksten dat ze zijn gedrukt op kosten van een bij name aangeduide drukker(-boekhandelaar). Het ceremoniënboek van het bisdom Utrecht, bijvoorbeeld, dat in 1503 (vermoedelijk in Den Hem) verschijnt, is gedrukt op kosten van Gerard van Lier, poorter van Antwerpen, en Willem Helmont, poorter van Utrecht.Ga naar voetnoot20 Het drukken te Parijs van een missaal voor de Unie van Bursfeld geschiedde ‘door het werk, met de inspanning en voor kosten van de drukker Desiderius Maheu en van Valerianus Noel’.Ga naar voetnoot21 In zijn contract met Ratdolt voor 1500 Konstanzer brevieren bedingt bisschop Hugo dat de aanmaak zal plaats vinden ‘on unnsern Costen und Schaden’ en geheel op kosten van de drukker.Ga naar voetnoot22 Dergelijke notities laten zich gemakkelijk vermenigvuldigen. | |
DistributieVolgens het contract van 1507 moest Martens de brevieren en diurnalen in handen van notaris Pels of een andere door de abten gemachtigde persoon ‘afleveren en in bewaring geven’ (‘tradet et consignabit’), en wel te Antwerpen. Het contract stelt dus duidelijk dat de voorraad bij een vertrouwenspersoon in Antwerpen moest worden ondergebracht. Zoals we zagen, blijkt uit het verslag van het kapittel van 1508 dat er ter vergadering exemplaren werden aangeboden. In het archief van de abdij Egmond bevinden zich daarnaast notities over de verkoop van brevieren aan enkele andere abdijen van de Unie van Bursfeld.Ga naar voetnoot23 Bij de verkoop ter kapittelvergadering wordt ondubbelzinnig van een kerkelijk evenement gebruik gemaakt om de boeken af te zetten. Maar uit de opslag van de voorraad in Antwerpen,Ga naar voetnoot24 dat wil zeggen in de stad met de gunstigste verbindingen in heel Noordwest-Europa, kan worden afgeleid dat men ook rekende op incidentele verkoop van losse exemplaren via de gebruikelijke handelswegen. In ieder geval vond de afzet van de boeken plaats onder verantwoordelijkheid van de twee abten die er in hadden geïnvesteerd. Dat ze - ongetwijfeld slechts tijdelijk - het monopolie kregen van hun kapittel, onderstreept de logica van de situatie.Ga naar voetnoot25 Zij is er niet minder uitzonderlijk om. | |
[pagina 49]
| |
Colofons vermelden niet zelden de naam van de boekhandelaar waar het boek verkrijgbaar is, vergezeld van een al dan niet uitgebreid adres. Bij kerkelijke boeken is dat lang niet altijd de bisschopsstad of een voor de orde centrale plaats. Aan het begin van de zestiende eeuw gaat het vaak om Antwerpen. Zo is niet onmiddellijk in te zien waarom in de verspreiding van het al genoemde Bursfeldse missaal van 1533 nu juist door de boekhandelaar Noel in Mons werd geïnvesteerd.Ga naar voetnoot26 De verklaring is in dit geval misschien te vinden in de daarvan afgeleide speciale editie voor de abdijen Waulsort en Hastière, in de tegenwoordige provincie Namen niet al te ver van Mons gelegen:Ga naar voetnoot27 het zou kunnen dat het initiatief voor het missaal van 1533 bij de genoemde twee abdijen lag en dat ze bij een contract met Noel, mogelijk naar analogie van het contract met Martens van 1507, een eigen variant bedongen. Maar voor het Luikse Missale itinerantium van 1527, dat eveneens te Mons verkrijgbaar was, gaat dit niet op: Mons lag niet eens in het bisdom Luik.Ga naar voetnoot28 Andere Luikse missalen waren te koop bij Michiel Hillen van Hoogstraten in AntwerpenGa naar voetnoot29 en behalve in Mons ook in Luik zelf.Ga naar voetnoot30 Het missaal voor Salisbury, in 1527 te Antwerpen gedrukt, lag in Londen te koop.Ga naar voetnoot31 Utrechtse liturgica werden onder meer gedistribueerd vanuit Utrecht zelf in combinatie met Antwerpen,Ga naar voetnoot32 vanuit Antwerpen,Ga naar voetnoot33 vanuit BaselGa naar voetnoot34 en vanuit Rotterdam.Ga naar voetnoot35 Met dit laatste brevier zijn we bij een verkooppunt binnen het diocees Utrecht beland. Interessant zijn in dit verband de Utrechtse statuten die door Leeu in 1484 werden gedrukt.Ga naar voetnoot36 Hij nam er ook de tekst van een reglement voor de provisor- | |
[pagina 50]
| |
dekens in Holland en Zeeland in op.Ga naar voetnoot37 De editie was dus alleen interessant voor de westhelft van het bisdom en is ongetwijfeld vanuit Gouda verhandeld. We kunnen concluderen dat de voorraad kerkelijke boeken niet per se ligt opgeslagen op een knooppunt in de kerkelijke organisatie, maar eerder op een vanuit commercieel oogpunt centraal, althans handig punt. | |
OndernemersDaarmee is nog geen afdoende antwoord gegeven op de vraag waar het initiatief lag wanneer boekdrukkers/-verkopers een missaal of brevier voor eigen rekening uitbrachten. Ook hier kunnen zich verschillende situaties hebben voorgedaan. Hoewel de editie van het Konstanzer brevier van 1498, gezien de medewerking van deskundigen namens het bisdom en door het eraan verleende monopolie, zeker een officieel karakter had, zou men bij de bewoordingen van het contract van 1498 nog kunnen aarzelen. Bisschop Hugo zet in een uitvoerige considerans eerst de noodzaak van sanering van het koorgebed in zijn diocees uiteen, om dan te vervolgen: ‘und darum unnser sonder lieber Ratdolt, Burger zu Augspurg, als er das vernommen, mit uns Red gehallten hat’.Ga naar voetnoot38 Schijnbaar laat hij hier het initiatief toch aan Ratdolt. Interessant is de gang van zaken in Doornik omstreeks 1509. Kort na elkaar verschenen bij een onbekende Parijse drukker een missaal (21 oktober 1509), een brevier (december 1509) en de op 15 december 1509 vastgestelde synodale statuten.Ga naar voetnoot39 Gezien de korte tijdsafstand tussen de drie edities kan men ze als onderdelen van een samenhangend officieel project beschouwen. Dat officiële karakter wordt versterkt door het al gememoreerde feit dat afgevaardigden van de bisschop en het kapittel op de correctheid van de tekst toezagen.Ga naar voetnoot40 Op de drie uitgaven werden de wapens van bisschop Charles de Hautbois en van de stad Doornik aangebracht. Desondanks werden de uitgaven gedaan op kosten van Anthonius de Rieu, die zijn boekhandel had bij de poort van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal voor het bisschoppelijk hof.Ga naar voetnoot41 Hoe officieel de edities ook waren, en al had de boekhandelaar dan ook een locatie ingenomen op het kerkelijk knooppunt, uiteindelijk was de distributie toch een commerciële affaire. Met een andersoortige maar even illustratieve situatie hebben we te maken bij een rechtsstrijd die zich in 1486 te Basel afspeelde.Ga naar voetnoot42 De drukker Michael Wenssler had aan de boek- | |
[pagina 51]
| |
handelaar Conrat Gylgenstein zeshonderd exemplaren van een Breviarium Traiectense verkocht, maar deze bleken af te wijken van de Utrechtse gewoonten en waren dus onverkoopbaar. Gylgenstein wilde zijn schade op Wenssler verhalen. De afloop van het proces is niet bekend en exemplaren van dit brevier zijn niet bewaard. In ieder geval zien we hier twee ondernemers aan het werk die zonder kerkelijke sturing een poging deden om een verre markt binnen te dringen en die daarbij een akelig risico liepen. Het algemene beeld van een handel in officiële kerkelijke boeken die wordt gedomineerd door particuliere ondernemers wordt versterkt door het feit dat niet zelden twee (of meer) personen betrokken zijn, een drukker en een of meer boekhandelaars. In 1498 drukt Johannes Higman in Parijs een Doorniks missaal voor Willem Houtmart.Ga naar voetnoot43 Een Utrechts missaal werd door Chr. van Roermond gedrukt voor Willem Vorsterman en Godfried van der Haghen; het titelblad vermeldt met zoveel woorden dat het missaal bij laatstgenoemden te krijgen is.Ga naar voetnoot44 Een Luiks Missale itinerantium werd in 1527 in Parijs gedrukt door Johannes Herouf voor kosten van meester Valerianus Noel, in wiens winkel te Mons dit missaal te koop was.Ga naar voetnoot45 Klaarblijkelijk was Noel als boekhandelaar gespecialiseerd in kerkelijk drukwerk.Ga naar voetnoot46 Oppervlakkig bezien lijkt deze rolverdeling tussen twee particuliere ondernemers op de situatie in het contract voor de Bursfeldse brevieren en diurnalen. Daarin wordt bepaald dat Dirk Martens de boeken zal drukken of laten drukken in Parijs. De reden waarom bedongen wordt dat Martens het drukken ook mag uitbesteden is niet helemaal duidelijk: Michel Oosterbosch suggereert dat kwaliteitsoverwegingen de abten deden besluiten naar een drukkerij in Parijs om te zien, waarbij Martens met zijn kennis van zaken werd ‘ingehuurd’ om toezicht te houden.Ga naar voetnoot47 Helemaal logisch is dat toch niet omdat, zoals ook Oosterbosch beseft, Martens juist zelf in de jaren rond 1500 als de specialist bij uitstek voor brevieren gold.Ga naar voetnoot48 Kan een verklaring niet worden gevonden in de kennelijke haast die de abten hadden om de brevieren op tijd voor de volgende kapittelvergadering gereed te hebben? Ze wilden het werk door Martens laten doen, maar wellicht had diens drukkerij op een dergelijke termijn geen capaciteit. Het is bekend dat het zetten van ingewikkelde teksten als brevieren een tijdrovend karwei was.Ga naar voetnoot49 Hoe we het inschakelen van een tweede figuur ook verklaren, het ver- | |
[pagina 52]
| |
schil met de hiervoor geschetste rolverdeling springt in het oog. Het is juist niet Dirk Martens die de kosten voor de productie op zich neemt: dat doen de twee abten. Ook op dit punt wijkt het contract af van de standaardpraktijk. | |
Beïnvloeding van kopersUit de bekostiging van de aanmaak door een drukker of boekhandelaar vloeide de noodzaak voort om de oplage te slijten onder de potentiële afnemers. Ook dit was een commercieel proces. Er was geen sprake van dat de boeken vanuit het bisschoppelijk of het ordecentrum langs de officiële kanalen werden toegezonden aan de parochies of kloosters. Dat was, zoals we zagen, zelfs bij de Bursfeldse brevieren van 1507 niet het geval: de abten hebben er ter kapittelvergadering in 1508 onderhands de nodige van verkocht, maar dan toch in hun rol van ondernemers. Des te meer kwam het er voor de echte ondernemers op aan klandizie te vinden. De prijs zal daarbij zeker een rol hebben gespeeld. In het algemeen waren gedrukte boeken al vrij snel veel goedkoper dan handgeschreven exemplaren. Verder is het niet uitgesloten dat bij ‘officiële’ liturgische boeken door het bisdom werd toegezien op een gunstige prijsstelling. Corsten signaleert dit en beroept zich met name op het contract van 1498 inzake het Konstanzer brevier.Ga naar voetnoot50 Inderdaad bevat dit een clausule waarin geregeld wordt dat een commissie van drie mannen - één namens de bisschop, één namens het domkapittel en één uit naam van de drukker - maximumprijzen vaststelt voor de grote en de kleine versie van het te maken brevier; pas daarna wordt aan Ratdolt het monopolie toegekend.Ga naar voetnoot51 Maar de bescheidenheid van de prijs was niet toereikend. Ten aanzien van Middelnederlandse literatuur is de aandacht gevestigd op het vroegtijdig introduceren van reclametechnieken en -boodschappen in gedrukte boeken.Ga naar voetnoot52 Maar de manier waarop Latijnse kerkboeken door wervende taal op de titelpagina of in het colofon worden aangeprezen, doet daar niet voor onder. Het door Leeu in 1479 gedrukte Utrechtse brevier werd voltooid tot lof van de Almachtige God en de maagd Maria ‘en tot nut van alle priesters in het bisdom Utrecht’.Ga naar voetnoot53 Het brevier dat de kanunniken van Den Hem drukken zal ‘door heel de geestelijkheid van Sint Maarten des te inniger worden omhelsd naarmate vast staat dat er niets uit is weggelaten’.Ga naar voetnoot54 In missalen duiken reclameteksten wat later op, zoals in het door Jan Seversz in 1514 gedrukte Utrechtse missaal ‘volgens de ware rite van de Utrechtse kerk’, waarvan onder ande- | |
[pagina 53]
| |
re de handzame index wordt aanbevolen.Ga naar voetnoot55 Tot de reclametechnieken kan ook het plaatsen van aanbevelingsbrieven als inleiding op een editie worden gerekend. Een dergelijke brief, van de hand van Adolf Occo, lijfarts van de Augsburgse bisschop Friedrich von Hohenzollern, staat afgedrukt voorin een door Ratdolt gedrukt Obsequiale van 1497.Ga naar voetnoot56 De brief vertelt hoe de voorganger van Friedrich vergeefs had gepoogd Ratdolt vanwege zijn uitstekende reputatie als drukker van liturgica van Venetië terug te halen naar Augsburg, en hoe dat pas aan Friedrich was gelukt. Corsten haalt deze brief aan als bewijs van het belang dat de drukker voor de bisschop had.Ga naar voetnoot57 Maar gezien de plaats die de brief van de lijfarts - niet eens van de bisschop zelf! - in de editie inneemt, zal de drukker zich juist eerder van bisschoppelijke geloofsbrieven hebben willen verzekeren om zijn waar bij de diocesane geestelijkheid aan de man te brengen. Dat was namelijk de functie van dergelijke aanprijzingen: een appèl te doen op de eigen verantwoordelijkheid van tot getijden verplichte geestelijken (inzake brevieren), kerk- en kapelmeesters (voor missalen) en de parochiegeestelijkheid (voor diocesane statuten) om noodzakelijke kerkboeken aan te schaffen. Missalen werden niet verstrekt: de aanschaf ervan kon dan ook voor de verantwoordelijken een hele onderneming zijn. Voor de handschriftelijke periode wordt dat geïllustreerd door het Haarlemse ‘linnenweversmissaal’. Analyse van de samenstelling ervan heeft aannemelijk gemaakt dat het kostbare boek eerst voor een andere opdrachtgever werd vervaardigd voordat het kon worden aangekocht voor het Onze-Lieve-Vrouwe-altaar in de Sint-Bavokerk.Ga naar voetnoot58 Maar ook de aanschaf van een gedrukt missaal kon de nodige voeten in de aarde hebben. Blijkens een provenance-inscriptie moest er bijvoorbeeld een weldoende leek aan te pas komen om de Wijnbergenkapel in Doetinchem van het onmisbare missaal te voorzien.Ga naar voetnoot59 De pastoors, vicecureiten en kapelaans van het bisdom Utrecht kregen in 1535 het bevel van hun bisschop om in hun kerken een exemplaar van de synodale statuten te hebben; de provisoren moesten daar bij hun visitaties op letten.Ga naar voetnoot60 Deze verplichting zal niet nieuw zijn geweest; dat zij werd herhaald, bewijst dat men het er niet altijd even nauw mee nam. Opnieuw blijkt van centrale distributie van deze tekst geen sprake te zijn. Vergelijkbare regels golden in orden en congregaties. Het Kapittel van Utrecht bijvoorbeeld besliste in 1443 dat elk aangesloten convent een Latijnse versie van de derde orderegel van Franciscus en van de statuten diende te bezitten.Ga naar voetnoot61 De conventen moesten hun exemplaar op de volgende | |
[pagina 54]
| |
kapittelvergadering laten zien, maar het kapittel zelf regelde niets ten aanzien van de vervaardiging van deze exemplaren. Besluiten van 1473 en 1510 om ook de privileges van het kapittel in meer exemplaren beschikbaar te hebben, gingen toch niet verder dan drie respectievelijk vier kopieën, te deponeren op evenzoveel hoofdplaatsen van dit meer dan honderd conventen tellende kapittel.Ga naar voetnoot62 Gezagdragende centrale organen binnen de seculiere en de reguliere geestelijkheid zagen het niet als hun verantwoordelijkheid essentiële teksten te distribueren. Des te meer aanleiding was er voor personen uit het boekenvak om te pogen hun kerkelijke waar aan de man te brengen. | |
Drukwerk in opdrachtEr is een kleine categorie waarvoor de hier geschetste gang van zaken niet opgaat. Ten aanzien van religieus propagandadrukwerk mogen we aannemen dat de kosten en de taak van distributie wél door kerkelijke instanties voor hun rekening werden genomen. Aflaatteksten behoren tot deze categorie.Ga naar voetnoot63 Een ander voorbeeld is de editie van de pauselijke privileges voor de kerkfabriek van de Dom te Utrecht, die werd bekostigd door diezelfde domfabriek en verspreid onder alle pastoors van het bisdom.Ga naar voetnoot64 Ongetwijfeld hing de verspreiding van deze tekst samen met de financiering van de bouwcampagne van de Domkerk.Ga naar voetnoot65 Van eenzelfde aard is de bekende editie van Jan Brugmans ‘Leven van Liduina’ door de Schiedamse drukker die men pleegt te identificeren met Otgier Nachtegael. De kerkmeesters van de Sint-Janskerk in Schiedam namen de kosten van de editie op zich, die ze bedoelden als ondersteuning van hun campagne om Liduina heilig verklaard te krijgen. Voor de editie kozen ze de Latijnse Vita om door te kunnen dringen tot geleerde mannen, wier invloed - meer dan die van de arme Schiedammers - bij de kerkelijke autoriteiten enig gewicht in de schaal legde.Ga naar voetnoot66 Dat is overigens toch een iets andere toedracht dan de door Pleij - ter ondersteuning van zijn hypothese over de Hollandse boekdrukkunst - geschetste: er is geen sprake van dat ‘priester Otgier Nachtegael door plaatselijke notabelen voorzien wordt van een uitrusting om de gegevens voor een heiligverklaring van Lidwina van Schiedam te drukken’.Ga naar voetnoot67 Ook zonder dat ze een complete drukkerswerkplaats bekostigden, | |
[pagina 55]
| |
De titelpagina met proloog en de slotpagina met colofon en verslag over de opdracht tot drukken door de kerkmeesters van Schiedam. Johannes Brugman, Vita Lydwinae de Schiedam. Schiedam: Ad sanctam Annam [Otgier Nachtegael], 1498 (ILC 486).
zal de investering in de editie voor de arme Schiedamse kerkmeesters al kostbaar genoeg zijn geweest, die ze alleen hoopten terug te verdienen als hun kerk door de heiligverklaring van Liduina in aantrekkelijkheid als bedevaartplaats toenam. We kunnen vermoeden - maar hebben er geen bewijs voor - dat ook boekjes over de nieuwe Rozenkransdevotie en over de verering van Maria-van-Zeven-Smarten door de ermee corresponderende broederschappen zijn besteld en verspreid.Ga naar voetnoot68 In elk van deze gevallen werd een concreet kerkelijk belang gediend of een heel specifieke, door een sterk wervende broederschap gepropageerde devotie ondersteund. Van hieruit conclusies trekken ten aanzien van algemeen gebruikte liturgische of kerkrechtelijke teksten is ontoelaatbaar. | |
Latijnstalige boekenZouden we de rol van de kerk bij de distributie van Latijnstalige werken voor kerke lijk gebruik op een korte formule moeten brengen, dan zou deze als volgt luiden: | |
[pagina 56]
| |
vanwege de eisen gesteld aan haar liturgie en vanwege de reglementering van het kerkelijk leven vormden de Kerk, kerkelijke personen en instellingen een buitengewoon belangrijke boekenmarkt. De rol van de Kerk daarbij was in de eerste plaats die van consument. Slechts bij wijze van uitzondering en vaak in verband met het bereiken van concrete doelstellingen - zoals het bewerkstelligen van een heiligverklaring, het zeker stellen van privileges of het ondersteunen van een bouwcampagne - traden kerkelijke instanties als producent en distributeur van boeken op. Van een zelfstandige strategie op het gebied van boekdistributie kan geen sprake zijn: de sturende en stimulerende werking die van de Kerk uitging was een afgeleide van haar eigenlijke doelstellingen, zoals die op het vlak van kerkhervorming. In dat kader hechtten kerkelijke autoriteiten in voorkomende gevallen aan de correctheid van een te vermenigvuldigen tekst. Maar ze trokken daaruit niet de conclusie dat ze dan ook financiële verantwoordelijkheid voor productie en distributie behoorden te dragen. Niet-commerciële boekdistributie speelde een veel geringere rol dan men zou verwachten. De Kerk stak haar kapitaal in het algemeen niet in ondernemingen binnen de uitgeversbranche. Het distributienetwerk voor boeken was het gebruikelijke commerciële, dat niet samenviel met de kerkelijke netwerken opgebouwd rond bisdoms- en ordehoofdplaatsen. Dat is de algemene regel. Daarop zijn natuurlijk uitzonderingen, en tot die uitzonderingen behoort tot op zekere hoogte het contract met Dirk Martens van 1507. Hoe belangwekkend dat contract ook is, als representatief mag het niet beschouwd worden. | |
Ten slotte: boeken in de volkstaalOm de consequenties uit het voorgaande te kunnen trekken ten aanzien van de rol van de Kerk bij de distributie van volkstalige teksten, brengen we ons nog eenmaal te binnen dat Pleij zich voor zijn argumentatie beriep op de veronderstelde parallel met Duitsland, zoals gedocumenteerd door Corsten. Duitse bisschoppen zouden beginnende drukkers financieel hebben ondersteund, in het belang van de aan hen ondergeschikte geestelijkheid. Corsten veronderstelt zelfs dat de bisdommen de aanmaak van liturgica subsidieerden.Ga naar voetnoot69 Kritische beschouwing van het materiaal waarop zijn hypothese is gebaseerd, laat daarvan echter weinig heel. Van drukkers die - als drukkerGa naar voetnoot70 - ‘in dienst’ van een bisschop stonden noemt hij geen concreet voorbeeld. De verwoede pogingen van opeenvolgende bisschoppen van Augsburg om Ratdolt terug in hun stad te krijgen, wijzen op een tegengestelde verhouding. Corstens belangrijkste troef is toch eigenlijk het door Tüchle geëditeerde contract van Konstanz (1498). Maar dat bewijst op zijn hoogst de inspanning van de bisschop om een goede tekst van het Konstanzer brevier te krijgen. Op het zakelijk-financiële vlak worden alle | |
[pagina 57]
| |
zwartepieten naar Ratdolt gespeeld: om het monopolie voor zijn brevieren te krijgen moet deze niet alleen al het financiële risico op zich laden en genoegen nemen met een prijs vastgesteld door een in meerderheid kerkelijke commissie, maar hij moet ook nog een aantal papieren en perkamenten exemplaren gratis leveren aan de bisschop en het domkapittel en bovendien ter verkrijging van het octrooi driehonderd gulden (in drie termijnen) betalen. Het is er verre van dat de kerkelijke autoriteiten het brevier met een ‘Zuschuss’ zouden hebben ondersteund.Ga naar voetnoot71 Corstens hypothese is dus onvoldoende onderbouwd, en daarmee vervalt ook een steunpilaar voor de verklaring die Pleij voor de vroege korte bloei van de Hollandse drukpers geeft. Positief bewijs dat kerkelijke instellingen binnen de Nederlanden zouden hebben geïnvesteerd in volkstalige teksten, ontbreekt. Het kan zijn dat de enorme verbreiding van catechetische, devotionele en moreel-didactische teksten in de laatste decennia van de vijftiende eeuw de indruk geeft van een goed geplande kersteningscampagne. Maar de wijze waarop Latijnse kerkelijke boeken werden gedistribueerd, laat weinig grond bestaan voor het vermoeden dat de Kerk er een bewuste strategie van ingrijpen in de markt op nahield. Voor een verklaring van het opvallende verloop van de vroege boekdrukkunst in de Nederlanden en de prominente plaats die teksten met een religieuze inhoud daarin hebben gespeeld, is meer heil te verwachten van een onderzoeksstrategie die de lijn doortrekt vanuit de handschriftelijke periode. Williams-Krapp heeft een aantrekkelijk model geschetst van de wijze waarop teksten zich in het voetspoor van kloosterhervormingen verbreidden. Regionaal werden teksten uitgewisseld tussen kloosters van verschillende orden maar van vergelijkbare, hervormingsgezinde spiritualiteit. Bij de snelle verbreiding van een tekst in monastieke milieus op bovenregionale schaal was juist het behoren tot een orde een belangrijke factor. En was een tekst eenmaal in een klooster bekend, dan was hij ook snel beschikbaar voor de leken in de omgeving van het klooster.Ga naar voetnoot72 In hun recente bestandsopname van Middelnederlandse handschriften uit kloosters hebben Karl Stooker en Theo Verbeij een zelfde verspreidingsmechanisme kunnen aanwijzen.Ga naar voetnoot73 Is een vergelijkbare verklaring voor de verspreiding van volkstalige devotionele werken in de vorm van (post) incunabelen niet toereikend? Wat de Kerk als instituut bijdroeg, was dan vooral de beschikbaarheid van de teksten in kwestie in de vele observante kloosters. Samenhang tussen kerkhervorming en boekdistributie was er zeker. Maar de veronderstelling dat de Kerk aan dit proces sturing gaf door zelf als boekondernemer op te treden moet als te avontuurlijk van de hand worden gewezen. |
|