Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 8.
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet kompt altemael aen op het distribuweeren
[pagina 59]
| |
Kees Gnirrep
| |
[pagina 60]
| |
De meeste initiatieven tot intekening zijn bekend uit aankondigingen in kranten en geleerdentijdschriften. Doorgaans zullen dergelijke projecten tegelijkertijd bekend zijn gemaakt door prospectussen, maar de overlevingskans van dit soort efemeer materiaal is gering. Bij Cornelis de Bruijn is het geluk ons welgezind. Zowel van zijn eerste publicatie, Klein Asia (1698), als van zijn Reizen over Moskovie (1711), dat eveneens in eigen beheer bij voorintekening verscheen,Ga naar voetnoot3 is een prospectus teruggevonden, in beide gevallen in handschrift. Het eerste prospectus dateert uit de laatste maanden van 1695. Het tweede is uit de zomer van 1709. Alleen in Klein Asia is een lijst van intekenaren opgenomen.Ga naar voetnoot4 | |
De bruijn als uitgeverEr was een grote markt voor reisbeschrijvingen en reisverhalen in de zeventiende en achttiende eeuw. Jacob van Meurs, de Amsterdamse boek- en kunstverkoper, graveur en plaatdrukker, had vanaf 1664 internationaal de trend gezet met zijn lijvige publicaties in folioformaat van fraai geïllustreerde reis- en landbeschrijvingen. Zijn edities van Nieuhofs reis naar China, Montanus' boeken over Japan en Amerika en de werken over China, Afrika en Azië van de studeerkamergeleerde dr. Olphert Dapper verschenen bij hem veelal niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Duits, Frans, Engels en Latijn. Na de dood van Van Meurs in 1679, zette zijn weduwe het bedrijf nog enkele jaren voort. Ook de concurrerende combinatie van Johannes Janssonius van Waesberge en Johannes van Someren bleef nog enige tijd actief, maar in de jaren negentig was de ‘hype’ verleden tijd.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 61]
| |
Waarschijnlijk heeft Cornelis de Bruijn wel geprobeerd om een uitgever te interesseren voor zijn boek, maar zonder resultaat. Boeken met veel prenten waren kapitaalintensief en dit was wel een heel bijzonder geval. Klein Asia moest meer dan tweehonderd afbeeldingen tellen. Voor de grote uitslaande prenten waren zelfs verscheidene koperplaten nodig en de verschillende delen van de prent moesten aan elkaar geplakt worden. Beroepsuitgevers zullen huiverig zijn geweest om hun goede geld in een dergelijk kostbaar project te steken en De Bruijn, die de prenten als het belangrijkste onderdeel van zijn boek beschouwde, zal ongetwijfeld geen genoegen hebben genomen met minder of kleinere afbeeldingen. Hij was dus wel gedwongen om zelf voor de uitgave te zorgen. Hij was echter geen vermogend man zoals Nicolaes Witsen, die de eerste publicatie van zijn boek over Tartarije (1692) zelf bekostigde en op zeer bescheiden schaal onder vrienden verspreidde. De Bruijn financierde de onderneming door het boek te verkopen bij intekening. Het bewaard gebleven prospectus, dat zich uitsluitend richt op grote afnemers, geeft enige details: De heeren Liefhebbers werden genodigt tot het intekenen ieder ter somme van hondert guldens, te betalen een vierde part van deselve somme nevens het intekenen en naar verloop van drie maanden weer een vierde part, ende het derde de volgende drie maanden, ende het resterende vierde part, wanneer den autheur aan hoogem. heeren sal ter hant stellen seven complete exemplaren van dese seijne reijse, welke exemplaren een maant voor't uitgeven der boeken aan de heeren intekenaars sullen ter hand gestelt werden om deselve naar haar Ed. goetvinden te verkopen ofte distribueren. Grote afnemers betaalden dus bij afname van zeven exemplaren ongeveer veertien gulden per stuk. Exemplaren op groot papier waren, blijkens het kladje van een intekenaar op de blanco buitenkant van het prospectus, vier gulden duurder. Bij De Bruijn aan huis, in Den Haag, konden de toekomstige kopers zijn oorspronkelijke tekeningen zien als voorproefje. | |
De oplageUit de lijst van intekenaren blijkt dat Cornelis de Bruijn wonderwel slaagde in zijn opzet. Hij vond 624 mensen, boekhandelaren en particulieren, bereid om in totaal 1330 exemplaren af te nemen. Of er meer gedrukt zijn weten we niet. Het prospectus zwijgt over de oplage. Kampman schatte op basis van het aantal intekenaren de totale oplage op drie- à vierduizend exemplaren. Een aantal dat door latere schrijvers herhaaldelijk is overgenomen, maar niet erg waarschijnlijk is.Ga naar voetnoot6 Voor die tijd is een oplage van 1330 exemplaren voor een dergelijk boek al behoorlijk hoog. Gezien het succes van de intekeningscampagne zijn er mogelijk nog een paar honderd exemplaren extra gedrukt van de tekst, maar veel meer zullen het | |
[pagina 62]
| |
niet geweest zijn. Daarvoor was het papier te duur.Ga naar voetnoot7 Van Meurs had de Latijnse editie van Joan Nieuhofs reisverslag van een gezantschap van de VOC naar China gedrukt in slechts duizend exemplaren, maar de oplagen van de twee edities zijn moeilijk vergelijkbaar. De Latijnse editie van Van Meurs was uitsluitend bestemd voor de internationale wetenschappelijke wereld; de Nederlandse markt was al door hem bediend met een Nederlandstalige editie. Vertalingen in het Frans en Duits had hij kort tevoren ook al op de markt gebracht en een Engelse editie stond op stapel. Bovendien kon Van Meurs gebruik maken van reeds bestaande koperplaten, de belangrijkste kostenpost in de productie viel dus weg. De Bruijn gebruikte dezelfde tactiek om in 1700, opnieuw in eigen beheer, een Franse editie van zijn boek op de markt te brengen. Daarna verkocht hij de koperplaten naar Engeland, waar ze voor het eerst door beroepsmatige uitgevers gebruikt werden voor een Engelse editie, die in 1702 verscheen. De oplage van Klein Asia kan het best vergeleken worden met die van zijn Reizen over Moskovie. In het prospectus voor die uitgave belooft De Bruijn Ieder exemplaer gedruckt op klein papier sal komen op 24 gulden, en groot mediaen op 30, zullende daervan niet meer worden gedruckt dan 1000 exemplaren. Dat is minder dan het aantal dat reeds bij intekening werd afgezet van zijn eerste boek. De verwachtingen over het mogelijke debiet zullen al bij voorbaat getemperd zijn door de economische malaise in deze periode. De hogere kostprijs zal eveneens een rol gespeeld hebben: de Reizen over Moskovie zou met anderhalf maal zoveel prenten nog luxer uitgegeven worden dan Klein Asia. | |
De lijst van intekenarenAan het slot van de voorrede van Klein Asia staan de ‘Naamen der Persoonen die op 't voorsz werk getekend hebben’. De lijst bevat behalve de namen alleen het aantal exemplaren waarop men intekent, een enkele maal is een titel toegevoegd, beroepen of functies worden niet vermeld. Eerst komen de mensen met zeven of meer exemplaren en dan de overige intekenaren, verder lijkt van enige ordening in de lijst geen sprake. Hendrik Krooneveld, de drukker van het boek, sluit de lijst van intekenaren met zeven exemplaren. Zijn aanwezigheid op de lijst toont aan dat de drukker zelf part noch deel had aan de financiering van het werk. Toen de identificatie van de intekenaren al een eind op weg was, bleek hier en daar wel degelijk enige orde in de lijst te zitten. Personen uit eenzelfde stad waren vaker in elkaars buurt te vinden dan het geval zou zijn bij een volstrekt willekeurige | |
[pagina 63]
| |
volgorde. Men kan de samensteller van de kopij voor de intekenlijst aan het werk zien: een hoop van briefjes en lijstjes met namen die door De Bruijns helpers in den lande aan hem waren verstrekt. De intekenaren op zeven of meer exemplaren werden op een stapel gelegd, de rest op een andere en de resulterende lijst werd zonder omhaal gezet. Ondanks het door elkaar husselen bleef de oorspronkelijke volgorde hier en daar intact. In het vervolg van het identificatieproces gaven deze plaatsclusters een aanwijzing in welke stad naar een naam gezocht moest worden, of vormden een extra argument bij de toewijzing aan een specifieke persoon, in het geval van identieke namen uit verschillende steden.Ga naar voetnoot8 In totaal 79 mensen gingen in op het voorstel om zeven exemplaren of meer te kopen. Opvallend is het geringe aantal boekverkopers en -handelaars onder hen. Het zijn er niet meer dan dertien, die samen 155 exemplaren afnamen (2% van de intekenaren met 11% van de exemplaren). Het beeld verandert niet wezenlijk als we ook de boekverkopers meetellen die minder dan zeven exemplaren kochten: 3% van de intekenaren bestelde 12% van de exemplaren. Daar staat tegenover dat 66 personen die geen relatie met het boekenvak lijken te hebben, goed waren voor 583 exemplaren (10,5% van de intekenaren met 44% van de exemplaren). De belangrijkste afnemers onder de boekverkopers waren Meyndert Uytwerf in Den Haag, tevens drukker en veilinghouder, met een winkel op de Zaal (26 exemplaren), Dirk Goris in Dordrecht (21 exemplaren), Pieter Scéperus te Amsterdam en Willem van Kessel in Haarlem (elk 14 exemplaren). Alle boekverkopers in de intekenlijst waren gevestigd in Holland en Zeeland: Amsterdam, Haarlem, Den Haag, Delft, Rotterdam, Dordrecht en, onverwacht, Goes. Belangrijke centra van de boekhandel als Leiden en Utrecht ontbreken echter. Er kunnen hier en daar nog wel mensen uit het boekenvak in de lijst voorkomen die ik niet als zodanig heb herkend. De Thesaurus van Gruys & De Wolf, het nieuwe Adresboek en de stcn beperken zich tot de namen van uitgevers, drukkers en boekhandelaren die expliciet genoemd worden in gedrukte uitgaven. Daarnaast moeten er tallozen geweest zijn die beroepsmatig als wederverkopers optraden, maar zelf nooit een impressum of colofon haalden.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 64]
| |
Een voorbeeld hiervan is Leendert Eyermeet te Goes, die zeven exemplaren wilde hebben. Hij heeft, voor zover we kunnen nagaan, nooit een boek uitgegeven of gedrukt. Dankzij Kleerkooper en Van Stockum weten we dat hij in 1690 door zijn vader voor vier jaar in de leer werd gedaan bij de Amsterdamse boekverkoper Pieter Rotterdam, en in 1707 werd hij als Eyermeer(!) te Goes genoemd in een advertentie, in een opsomming van boekhandelaren waar de catalogus van een fondsveiling verkrijgbaar was. Eyermeet schijnt ook zelf veilingen gehouden te hebben. In de boedelinventaris van Mattheus Smallegange wordt vermeld dat hij ‘op een koopdag tot Leenderd Eijermeet op den 14 Meij 1709 publikelijk [boeken heeft] gekogt’.Ga naar voetnoot10 Tot de boekenwereld mogen we ook mr. Johannes Hooft rekenen, goed voor 21 exemplaren. In 1671 kreeg hij als boekhouder procuratie van Judith van Aelst uit de bekende papiermakersfamilie om haar zaken waar te nemen tegen iemand, die met haar overleden man een compagnie had. Elf jaar later treffen we Hooft aan als arbiter in een geschil tussen Hendrick Wetstein en de weduwe Jan Jacobsz Schipper en de voogden van de erven Daniel Elsevier. Weer elf jaar later treedt hij tijdens de afwikkeling van de erfenis op namens de erfgenamen van Johannes Janssonius.Ga naar voetnoot11 Schimmiger is de figuur van Johannes Cloribus, die intekende op 21 exemplaren. In de lijst staat hij direct na de bekende Haarlemse boekverkoper Willem van Kessel. Bij KossmannGa naar voetnoot12 vinden we een zekere Johannes Cloribus te Haarlem die zijn naamgenoot Johan Cloribus Abrahamsz in de leer deed bij Arnout Leers de jonge in Den Haag in 1674. Zes jaar later hield Johannes Cloribus A. filii (dezelfde?) een oratie op de Latijnse school te Haarlem. Nog in hetzelfde jaar schreef hij zich in als student in de theologie te Franeker. Vele jaren later, in 1745, werd op de Grote Zaal te Den Haag de bibliotheek geveild van Johannes Cloribus, ‘vir curiosissimus et accuratissimus’ staat op de catalogus. Een paar maanden later werden diens schilderijen geveild, eveneens in Den Haag. Op de titel van de schilderijencatalogus wordt de overledene ‘klerk ter secretarie van Holland’ genoemd. Nr. 630 van de boekencatalogus is een ingenaaid exemplaar van De Bruijns Klein Asia op groot papier. De omstandigheid | |
[pagina 65]
| |
dat een exemplaar, nog wel op groot papier, nog steeds ongebonden is, wijst eerder op een boekverkopersrestant dan op een particulier exemplaar. Het is een typische interimband van een boekhandelaar die de katernen provisorisch bijeenhoudt en tegen vuil beschermt in afwachting van de uiteindelijke koper die bepaalt hoe de definitieve band er moet uitzien. Ook Cloribus heb ik tot het boekenvak gerekend. Van de intekenaren komt 87% niet uit het boekenvak. Familieleden, oude en nieuwe vrienden, collega-kunstenaars lijken de sleutelfiguren in het netwerk van De Bruijn. Door hen weet hij toegang te krijgen tot hofkringen, gewestelijke bestuurders, en de lokale bestuurders van Den Haag, Rotterdam, Middelburg en Goes. | |
Pictura en het hofVoordat Cornelis in 1674 op reis ging om de opening van het heilig jaar in Rome mee te maken als toeristische attractie, had hij les gehad van de Haagse kunstschilder Theodorus van der Schuer. In Rome ontmoette hij een oude vriend Robert Duval, een Haagse kunstbroeder, die hem introduceerde bij het roemruchte gezelschap van de Bentveugels, de Nederlandse kunstenaarskolonie in Rome. Zijn bentnaam werd Adonis. Na zijn terugkeer in Den Haag werd De Bruijn lid van Pictura; hij had dan een jaar of acht gewerkt in het schildersatelier van Carlo Loth in Venetië en mocht zich meesterschilder noemen. In 1695 werd hij assistent van de Haagse Tekenacademie. Dit gezelschap van kunstenaars was opgericht om, naar Italiaans voorbeeld, naar naaktmodel te schilderen. Een bijzonderheid van Pictura was, dat het niet alleen het gilde vormde van de Haagse fijnschilders, maar ook kunstminnaars onder zijn leden telde. Onder beide groepen wist De Bruijn intekenaren te werven. Duval, inmiddels een vooraanstaand bestuurder van Pictura, was goed voor veertien exemplaren. Zijn oude leermeester Van der Schuer, die gedurende zijn lange carrière niet minder dan twintig maal hoofdman van de schildersconfrerie was, nam eveneens veertien exemplaren. Andere collega's, zoals Jan Brouwer, de landschapschilder Karel Koddé en de dier- en bloemschilder Carel Borchart Voet, een beschermeling van Bentinck, beperkten zich tot één exemplaar. Onder de kunstliefhebbers die lid waren van Pictura deed De Bruijn goede zaken: George Rooseboom en de advocaat Michael Issac namen elk zeven exemplaren en dat deed ook Willem Houper, commies van de burgemeester en een van de invloedrijkste leden van Pictura, die 36 jaar lang secretaris was van de confrerie. Anderen beperkten zich tot één exemplaar, zoals mr. Johan Rosa, zes maal burgemeester van Den Haag, Theodoor Beuckelaar, burgemeester in 1696 en diens jongere broer Martin, postmeester van de Generaliteit, en bij zijn inschrijving in Pictura in 1672 aangeduid als ‘ondertrompet van de prins van oranje’. Ook Johannes Hendricus Helvetius, 's landsdoctor, arts van de Raad van State en van de prins van Oranje, schaarde zich onder de intekenaren. Op zijn minst 21 personen die op enig moment lid van Pictura waren als kunstenaar of liefhebber namen samen 66 exemplaren voor hun rekening. Pictura was met talloze draden verbonden met het hof. Duval, wiens bentveugel- | |
[pagina 66]
| |
naam niet ten onrechte Fortuin was, trouwde met de dochter van Daniel des Marets, Frans predikant in Den Haag en intendant van de buitenhuizen, tuinen en parken van Willem III. Robert werd zodoende benoemd tot bewaarder van de schilderijencollectie van Willem III. In die functie werkte hij ook in Hampton Court, waar de oude vriendschapsbanden hernieuwd werden niet Godfrey Kneller, inmiddels hofschilder van Willem III, die hij uit Italië kende. Duval is de decoratieschilder die het meest voor Willem III en zijn omgeving heeft gewerkt. Hij schilderde in de stadhouderlijke huizen te Honselaarsdijk, te Dieren en in het kasteel te Breda. Hij maakte tevens de schilderingen in het trappenhuis van het Loo. Ook alle schilderijen in het privé-kabinet van Willem III waren van zijn hand en hij was actief in de huizen van gunstelingen van Willem III zoals Bentinck. Godfrey Kneller was in 1689 naast John Riley benoemd tot ‘Principal painter to the King’ en werd drie jaar later zelfs in de adelstand verheven voor bewezen diensten. Kneller was ook een vriend van De Bruijn. Het portret van De Bruijn dat in zijn boek is opgenomen, is gegraveerd naar het schilderij dat Kneller van hem maakte.Ga naar voetnoot13 Vlak voor zijn vertrek naar Rusland in 1701 liet De Bruijn notarieel vastleggen dat hij Godfrey Kneller machtigde om zijn financiële beslommeringen te Londen te behartigen. Kneller zou namens De Bruijn onder andere geld mogen innen van de Londense boekverkopers Tonson, Bennet en Mortier.Ga naar voetnoot14 Theodoor van der Schuer, historie-, portret- en decoratieschilder, werkte zowel voor de Staten-Generaal als voor Willem III op Soestdijk en op Honselaarsdijk. De Heer spreekt het vermoeden uit dat Willem van Schuylenburg de mecenas van Van der Schuer was. Bij de gedwongen verkoping van Van der Schuers boedel in 1700 was hij de voornaamste koper van de schilderijen.Ga naar voetnoot15 Deze mr. Willem van Schuylenburg, Heer van Duckenburg was een belangrijk man in het gevolg van Willem III. Vanaf 1685 was hij secretaris en griffier van de stadhouder en sinds 1689 thesaurier of rentmeester-generaal. W. van Schuylenburch ‘voor den Raad van zyn Majt. van Groot Britagne’ staat in de lijst van intekenaren geboekt voor veertien exemplaren. Heeft hij er voor gezorgd dat De Bruijn zijn boek mocht opdragen aan Willem III? In ieder geval zal deze opdracht De Bruijn geen windeieren hebben gelegd. De belangrijkste intekenaar op de lijst is de Gelderse edelman Jan van Arnhem, Heer van Rozendaal, die de belangen van Willem III in Gelderland behartigde. Jan van Arnhem behoorde tot de intimi van de koning-stadhouder. Willem en Mary waren vaak geziene gasten op Rozendaal. Willem was een fervent jager, die tot wanhoop | |
[pagina 67]
| |
van het hof vaak drie maanden per jaar op de Veluwe doorbracht. Mary was, getuige hun correspondentie, een vriendin van de vrouwe van Rozendaal, Johanna Margaretha van Arnhem. Via zijn secretaris Hinjosa bestelde Van Arnhem niet minder dan 37 exemplaren, het hoogste aantal dat op de lijst voorkomt. Cornelis heeft in de oude vriendenclub van Italië-gangers, Theodoor van der Schuer (Vriendschap), Robert Duval (Fortuin) en Sir Godfrey Keller, de juiste relaties gevonden die hem toegang gaven tot lieden uit de directe omgeving van de koning-stadhouder.
Moeten we de bereidheid om in te tekenen in de hofkringen zien als een vorm van mecenaat of spelen andere factoren mee? Ik vermoed van wel. Er bestond een grote belangstelling voor het Middellandse-Zeegebied en het Turkse rijk onder de diplomaten van Willem III. Die belangstelling hing samen met de politiek-militaire situatie in de jaren negentig van de zeventiende eeuw. De Oostenrijkse Habsburgers vochten op twee fronten, zowel tegen het Ottomaanse Rijk als tegen Frankrijk. In 1683 stonden de Turken nog voor Wenen, maar kort voor de verschijning van De Bruijns boek wist Eugenius van Savoye de Turken uit Hongarije te verdrijven in de slag om Zenta in 1697. In het Westen woedde sinds 1689 de Negenjarige Oorlog tussen Lodewijk XVI en de Grote Alliantie, waarvan naast de Oostenrijkse keizer Leopold I, de koning-stadhouder Willem III, Spanje, Savoye en Zweden deel uit maakten. Er was Willem III en de vertegenwoordigers van de andere zeemogendheden in de Grote Alliantie veel aan gelegen dat Oostenrijk haar strijd zou concentreren op Lodewijk XVI. Temeer daar de economische belangen van Engelse en Nederlandse kooplieden geschaad werden door de onzekere situatie in het Middellandse-Zeegebied. Ze boden Leopold hun bemiddeling aan bij de Verheven Porte in Constantinopel. De resident van de Staten-Generaal in Constantinopel, Justinus Colyer, lange tijd de gastheer van Cornelis de Bruijn, werd wegens zijn bemoeienissen in dezen door de Keizer in de adelstand verheven.Ga naar voetnoot16 Voor de diplomaten die zich bezighielden met het Ottomaanse Rijk was het reisverslag van De Bruijn niet alleen een statusverhogend sieraad voor de boekenkast, maar ook een buitengewoon nuttig werk. De bewindhebbers van de marine van de Republiek, in het bijzonder de Admiraliteit van de Maze en de Admiraliteit van Zeeland, waren eveneens in de Middellandse Zee geïnteresseerd. Deze instellingen waren onder meer verantwoordelijk voor de bescherming van de koopvaarders en de organisatie van de kaapvaart in dit gebied. Gerard Zas van Bossche bestelde voor de Admiraliteit van de Maze te Rotterdam achttien exemplaren. Mr. Adriaen Paets, ontvanger van de Admiraliteit, en de Rotterdamse magistraat Jacob Dane en mr. Ewout van Bleyswijk, respectievelijk namens Rotterdam en Delft gecommitteerd, vinden we ook onder de intekenaren. De gecommitteerden namens de Staten van Utrecht, Vlissingen en Goes in de Admiraliteit van Zeeland tekenden in en dat deed ook de secretaris van de Admiraliteit, Johan Steengracht. Middelburgs economische bloei in deze periode berustte voor een belangrijk deel | |
[pagina 68]
| |
op de kaapvaart (gelegitimeerde zeeroverij) - dit verklaart waarom niet minder dan 37 personen uit Middelburg belangstelling hadden voor het voor hen zo profijtelijke Middellandse-Zeegebied. Het waren belangrijke heren uit de magistraat, zoals burgemeester Alexander de Muncq én zijn zwager én zijn broer, Johan van Reygersberg, eveneens burgemeester, en de secretaris van de Staten van Zeeland mr. Pieter Duvelaer. Onder de kooplieden die betrokken waren bij de kaapvaart vinden we eveneens verscheidene intekenaren, zoals Pieter de la Rue sr., voornaam koopman in Middelburg die rijk was geworden in de kaapvaart. Zelfs een heuse kaperkapitein, Gerrit van der Port (†1712) die zeer succesrijk was in zijn metier, kocht Klein Asia.
Heel wat exemplaren kwamen terecht in de bibliotheken van de rijke Amsterdamse kooplieden, met hun kabinetten van schelpen, munten, rariteiten en hun buitenplaatsen met exotische planten. Alleen al op de Herengracht konden 21 intekenaren getraceerd worden. Ook hier tekende men niet alleen in om de boekenkast op te fleuren. Aegidius van Bempden, die tussen het Koningsplein en de Gouden Bocht woonde, was groothandelaar in Italiaanse en Levantse zijde. De zoon van zijn compagnon, Philips de Smet, was lakenverver en koopman, voornamelijk in Italiaanse en Levantse zijde en Turks garen. Ook de verschillende leden van de doopsgezinde familie De Flines op de Herengracht: de steenrijke Philips de Flines was een van de beroemdste collectioneurs van zijn tijd. Hij stelde belang in de schilder-, teken- en prentkunst, beeldhouwkunst, architectuur en plantkunde. Beroepsmatig, als fabrikant en koopman van zijdelakens, was hij bovendien zeer geïnteresseerd in de Levant. Zijn jongere broer Jacob tekende zelfs met de firmanaam: Jacob & Gilbert de Flines (Gilbert was inmiddels overleden). De begaafde tekenaar Abraham Rutgers, die met een zuster van de voorgaanden was getrouwd, en ook al koopman in zijde, tekende zelfs in op zeven exemplaren. Als we alle personen bij elkaar tellen die op de een of andere manier betrokken zijn bij de Levantse handel, de marine of de kaapvaart dan komen we op 47 intekenaren die io8 exemplaren afnemen. In wetenschappelijk kring bestond eveneens levendige belangstelling voor de reizen van Cornelis de Bruijn. Petrus Francius, hoogleraar in de welsprekendheid aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam tekende in en schreef een van de drempeldichten voor het boek van De Bruijn. Johannes Georgius Graevius, beroemd filoloog en verzamelaar van antiquiteiten, die geschiedenis en welsprekendheid doceerde in Utrecht, had eveneens belangstelling. De theologen zullen uitgekeken hebben naar de prenten die De Bruijn maakte van Jeruzalem en van het Heilige Graf, afbeeldingen die ook nu nog documentaire waarde hebben. Zoals Frederik Spanheim, hoogleraar theologie en bibliothecaris te Leiden, en Melchior Leydekker, Herman Wits en Herman van Halen, alle drie hoogleraar in de theologie in Utrecht. Hun collega Jacobus Vallan, die medicijnen doceerde en zich actief bezighield met de studie van klassieke medische auteurs, wilde ook een exemplaar. | |
[pagina 69]
| |
GrootverbruikersOpmerkelijk is het aantal professoren dat zeven exemplaren kocht: Johannes van der Waeyen, hoogleraar in de theologie en geschiedenis te Franeker, Johannes Texelius, hoogleraar Grieks en welsprekendheid en predikant te Rotterdam, de baanbreker van de historische kritiek, Jacob Perizonius, hoogleraar in de geschiedenis, welsprekendheid en het Grieks in Leiden en zijn collega in de biologie in Leiden, Petrus Hotton. Hetzelfde patroon zien we onder de predikanten: Lambert Zeegers te Amsterdam, de Leidse dominee David Knibbe, Hendricus Nahuys, predikant in Delfshaven en de doopsgezinde Amsterdamse predikant Petrus Noortdyk. Ook in andere beroepsgroepen vinden we intekenaren op zeven exemplaren of meer: Johannes Bronkhorst, pasteibakker in Leiden en later in Hoorn, wilde zelfs 21 exemplaren. Tot zeven exemplaren beperkten zich de Haagse wijnkoper Willem van Thief en mr. Nicolaes Anthonisz Flinck, koopman-verzamelaar in Rotterdam. Wat waren de beweegredenen van Florentius Petrus Pittenius, advocaat van het Hof van Holland, om zeven exemplaren te kopen? Hoe zat het met de secretaris van Dordrecht, mr. Johan de Witt, zoon van de raadspensionaris en zelf een begaafd collectioneur van handschriften, zeldzame werken en oudheden, met de Schiedamse schepen dr. Pieter Brest, en de Leidse griffier Gerard de Munt, die elk f 100,- investeerden om zeven exemplaren te bemachtigen?Ga naar voetnoot17 Boeknar, de hoofdpersoon van het blijspel van Gijsbert Tijsens De belaghelyke intekenaars of de nieuwe inventie der boekverkopers uit 1727, zegt daarin: De intekening nogtans doet ons veel voordeel trekken, Was winstbejag ook de drijfveer van al deze lieden? Investeerde men een bedrag van 100 gulden in een wat riskant project, in de hoop op korte termijn winst te maken? De Bruijn lijkt zo iets te veronderstellen in zijn prospectus, waarin hij zich niet wendt tot de boekverkopers, maar tot de ‘heeren Liefhebbers’. Hij belooft de intekenaren op zeven exemplaren dat hij ze ‘een maant voor't uitgeven der boeken aan de heeren intekenaars sullen ter hand gestelt werden om deselve naar haar Ed. goetvinden te verkopen ofte distribueren’. Hij belooft ze dus een maand voorsprong om hun boeken in circulatie te brengen. Een dergelijke belofte lijkt eerder interessant voor een liefhebber-boekhandelaar dan voor iemand die een appeltje voor de dorst denkt te kopen. Wat de motiveringen van de intekenaren ook mogen zijn, een feit is dat in het ge- | |
[pagina 70]
| |
val van het boek van De Bruijn 44% van de 1330 exemplaren - viermaal zoveel als de boekhandel afneemt - in een alternatief distributiecircuit terechtkomt waarvan we contouren noch structuur kennen. Het is een intrigerende vraag of we hier met een opzichzelfstaand geval van doen hebben, of dat het beeld van de boekdistributie omstreeks 1700 aanvulling behoeft. Vaster grond onder de voet krijgen we als we ons afvragen hoe De Bruijn zijn intekenaren op de hoogte stelde dat het boek gereed was. Op 21 oktober 1698 verscheen in de Amsterdamse Courant een advertentie dat het boek over twee weken gedrukt zou zijn. Een nieuwe advertentie, op 4 december, informeerde de intekenaren waar ze hun exemplaren konden afhalen. Adressen waar de intekenaren hun boek konden bekomen, waren: in den Den Haag by den Autheur, woonende in de Princestraet, tot Delft by de voornoemde Krooneveld, tot Rotterdam by Wm. de Wilde, Boekverkoper in de Westwagestraet, tot Leiden ten huise van Gerrit Jansz. Dwingelo, in 't Noorteinde in de gouden Wagen, tot Amsterdam by Barent Holscher, op 't Oude Kerks plein, tot Utrecht ten huise van de Weduwe Caré, in de Plaes Royael, tot Middelburg by de Commis Abram de Crane, tot Ter Goes by Hieronimus Peuteman.Ga naar voetnoot19 Hendrik Krooneveld en Willem de Wilde zijn de enige personen waarvan we kunnen vaststellen dat ze werkzaam zijn in het boekenvak. Boekhandelaren die zelf op het boek van De Bruijn hebben ingetekend, zullen niet erg geneigd zijn geweest om De Bruijn hierbij van dienst te zijn. Als producent mocht hij een aantrekkelijke partner zijn, als distributeur was hij hun concurrent. Ze bezaten hun eigen klantenkring die ze zelf bedienden. Het is kenmerkend dat De Wilde niet voorkomt op de lijst van intekenaren. Krooneveld staat wel met zeven exemplaren op de lijst, maar als drukker heeft hij belang bij een snelle distributie: een kwart van de koopsom werd pas betaald bij aflevering. Daarmee kon ook de drukker betaald worden. De distributeur in Goes, Hieronimus Peuteman, was familie van De Bruijn. Een zuster van Cornelis was namelijk getrouwd met de Rotterdamse kunstschilder Pieter Peuteman uit Goes. Deze Pieter is waarschijnlijk de spil geweest van de intekencampagnes in Rotterdam en Goes (een van de drempeldichten in Klein Asia is van zijn hand). Het moet voor zijn broer (of oom?), die predikant was in Goes, een kleine moeite zijn geweest om de acht Goese intekenaren te bedienen. Claes Ratel, Mattheus Stilte en Gerard Witte waren politieke vrienden, Ratel en Stilte waren ook geparenteerd aan de Peutemans, leden van de factie van de ‘Dikke pofgans’ in Goes. Toen de Orangisten in Goes zegevierden in november 1692 werden Witte en Peuteman gelijktijdig benoemd tot officier van de burgerwacht, Ratel op dezelfde dag tot vaandeldrager en Stilte de volgende dag tot schepen. Burgemeester Gruiwardt was zijn oom, de rector van de Latijnse school Van Arkel zal hij ook vaak genoeg zijn tegengekomen. De schatrijke grootgrondbezitter in Zuid-Beveland, David Gillisz., Heer van der | |
[pagina 71]
| |
Nisse en Waarde, kende iedereen in Goes, al zal ‘Norsche David’ als gecommitteerd raad van Zeeland namens Goes en gecommiteerd raad ter Admiraliteit vaker in Middelburg zijn geweest dan in Goes.Ga naar voetnoot20 Vermoedelijk is ook Abraham de Crane, de distributeur in Middelburg, door familie- of vriendschapsbanden met De Bruijn verbonden. Er zijn niet minder dan vijf leden uit het Middelburgse geslacht De Crane die een exemplaar bij intekening kopen. Wat Dwingelo, Holscher en Carre voor de kost deden weet ik niet.Ga naar voetnoot21 | |
BesluitUit het verhaal van zijn reizen door het Nabije Oosten komt Cornelis de Bruijn naar voren als een kunstenaar die rijk gezegend was met sociale vaardigheden en contactuele eigenschappen. Een ‘rollende kloot’ - a rolling stone - typeerde de achttiende-eeuwse kunstenaarsbiograaf Van Gool hem. Hij wist snel vrienden te maken en kon vaak maandenlang op logies rekenen. In patria teruggekeerd waren het oude en nieuwe vrienden, familieleden en collega's die hem hielpen zijn boek te verkopen. Tot zover niets nieuws. Het opvallendste resultaat van dit onderzoek is het grote aantal particulieren dat zich opwierp als herdistributeur van zijn boek door zeven of meer exemplaren af te nemen. In vergelijking met hen speelde de professionele boekenwereld een ondergeschikte rol. Hoe dit alternatieve boekencircuit functioneerde, is nog niet duidelijk. Onverwacht was het grote aantal intekenaren dat min of meer zeker geïdentificeerd kon worden. Ik rekende op maximaal tweehonderd personen van de 624, het werden er ruim tweemaal zoveel. De overheersende betekenis van familierelaties in de organisatie van het maatschappelijk leven, de geringe omvang van de elite die zich dit soort boeken kon veroorloven, de overlap van die elite met het regentenpatriciaat, het grote aantal vroedschapsleden dat een universitaire rechtenstudie had gevolgd, maakten dat inschrijvingsregisters van de universiteiten, de genealogische literatuur, patriciaats- en elitestudies rijkvloeiende bronnen bleken.Ga naar voetnoot22 |
|