Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kees Thomassen & Klaas van der Hoek
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koopbedrag op tafel te leggen. Sinds 14 december 1999 maken de boekjes officieel deel uit van haar rijke collectie van circa 475 alba amicorum. Wat zijn alba amicorum eigenlijk voor soort handschriften en waarom vormen ze al meer dan honderd jaar een speerpunt in het verzamelbeleid van de Koninklijke Bibliotheek? Heel kort geformuleerd is een album amicorum een boekje waarin de eigenaar bijdragen verzamelde van mensen aan wie hij, om wat voor reden ook, een herinnering wilde bewaren. Het is vanaf het ontstaan in de zestiende eeuw altijd sterk verbonden geweest met het universitaire milieu, hoewel al vanaf het prille begin ook adellijke dames alba in gebruik namen. De heren studenten beperkten zich niet tot één universiteit, maar trokken voor hun vorming langs een aantal Europese universiteitssteden en documenteerden deze peregrinatio academica door het verzamelen van bijdragen van professoren en medestudenten. Na een periode van teruggang in de zeventiende eeuw herkreeg het album halverwege de achttiende weer een enorme populariteit. In de negentiende eeuw keren de studenten zich van het genre af, als de jongedames van goede stand zich massaal op het verzamelen storten, een ontwikkeling die vervolgens zal leiden tot het ‘poesiealbum’ dat tot op de dag van vandaag populair is onder leerlingen van de basisschool.Ga naar voetnoot6 Het belang van alba is velerlei. Ze leveren biografische gegevens over aanlegger en contribuanten, ze geven inzicht in de maatschappelijke context waarbinnen bezitter en inscriptoren zich bewegen, en ze bevatten een schat aan literair, heraldisch en iconografisch materiaal. Studentenalba vormen bovendien een onontbeerlijk hulpmiddel bij de aanvulling of reconstructie van gebrekkige of niet bewaard gebleven universiteitsmatrikels en geven inzicht in de wisselende populariteit van universiteiten. Kortom, als ‘spiegel van hun tijd’ vormen alba een fascinerend en waardevol onderdeel van het Europese cultuurgoed. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De collectie van Harinxma Thoe SlootenHet is hier niet de plaats om in te gaan op het belang van de afzonderlijke alba in deze verzameling, maar er is één aspect dat wij naar voren willen halen. Namelijk dat uit zeven van de elf alba blijkt hoezeer het houden van dergelijke boekjes binnen één familie gemeengoed kon zijn, een aspect dat tot op heden uit geen enkele andere verzameling zo overtuigend is gebleken. Illustratief hiervoor is de volgende fragmentgenealogie, waarin de namen van albumbezitters in klein kapitaal gedrukt zijn: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die zeven vormen alleen de bewaardgebleven alba, want er is weinig tegen de veronderstelling dat, net als Hiskia en Homme senior, ook Anna en Ernst een dergelijk boekje gehad zullen hebben. Vooral ten aanzien van de laatste dringt die gedachte zich op: Ernst studeerde tegelijk met zijn broer te Leiden en voorzag zijn drie zoons van een album bij de aanvang van hun studie. Dat Baerdt van Sminia in zijn afgebroken artikelenreeks uitgerekend aan de alba van die drie zonen niet meer toegekomen is, lijkt ons een goede reden om juist hun boekjes eens nader te bekijken.Ga naar voetnoot8 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Alba van Homme, Juw en PieterRond de tijd dat de tweelingbroers Homme en Juw van Harinxma (afb. p. 151) zich na hun opleiding aan de Latijnse School te Leeuwarden naar Franeker begaven en zich daar op 20 april 1625 als student inschreven, kregen zij van hun ouders elk een album cadeau.Ga naar voetnoot9 De boekjes waren gebonden in rood fluweel en waarschijnlijk toen al voorzien van een serie aantrekkelijke gouaches. Hoewel het - zoals later in poesiealbums bijna standaard werd - in die tijd niet gebruikelijk was dat ouders een inscriptie voor hun kinderen plaatsten, zijn zij toch symbolisch aanwezig, doordat op de eerste bladzijde prominent de wapenschilderingen van de geslachten Van Harinxma thoe Slooten en Van Botnia zijn aangebracht (afb. p. 151). Heel bijzonder is de achtkantige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm van het album van Homme, waarvan geen ander voorbeeld bekend is.Ga naar voetnoot10 Weliswaar kwam de jongere broer Pieter zich op 14 september 1626 te Franeker bij hen voegen, maar hij moest tot begin 1628 wachten voordat ook hij in het bezit van een album werd gesteld. Alsof hij voor zijn geduld beloond moest worden, werden de binnenste katernen in perkament uitgevoerd, een relatief kostbare zaak, waarvan men onder de Nederlandse alba dan ook maar weinig voorbeelden aantreft. Het perkamenten binnenwerk werd overigens niet door alle latere contribuanten naar waarde geschat, want er is een plaats waar een contribuant welgemoed begon te schrijven en na twee woorden ophield om snel een bladzijde van het hem meer vertrouwde papier op te zoeken. Ook Pieters album was gebonden in fluweel. Een kwetsbaar materiaal, dat vanwege de verwachte gebruiksfrequentie voor dit type boekjes zeer zelden werd toegepast. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bij zijn album de rugbekleding verloren is gegaan. De alba waren vanaf het begin dus nauw gerelateerd aan de studietijd van de jongens en daarover moet ten huize Van Harinxma grondig zijn nagedacht. De opleiding van de vader - sinds 1597 raadsheer bij het Hof van Friesland - had zich waarschijnlijk beperkt tot een rechtenstudie te Leiden, waar hij en zijn broer Homme op 1 juli 1580 immatriculeerden. Voor zijn zoons had hij echter ambitieuzere plannen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FranekerVermoedelijk was het onderwijs op de Latijnse school niet toereikend als voorbereiding op een universitaire studie. Niet voor niets stelden de Staten van Holland en West-Friesland in 1625 een ‘Schoolordre’ voor de Latijnse scholen vast, die ten doel had die opleiding beter te laten aansluiten bij de universiteit en sterk beïnvloed was door hoogleraren van de Leidse universiteit.Ga naar voetnoot11 Er is weinig reden om aan te nemen dat de situatie elders in het land veel beter zal zijn geweest. Dat Homme en Juw zich inschreven als student in de artes liberales en vervolgens in de rechten, is conform de status die de artesfaculteit te Franeker in die periode had. Het onderricht had een propedeutisch karakter en vormde een tussenstap tussen de Latijnse school en de studie in een der hogere faculteiten, waaronder de juridische. Pieter, die als student filosofie en wiskunde werd ingeschreven en dus voor zijn ‘vakonderwijs’ binnen de artesfaculteit kon blijven, zal evenmin aan het noodzakelijke voorbereidende onderricht zijn ontkomen.Ga naar voetnoot12 Het is opvallend dat in de alba het verblijf te Franeker nauwelijks een weerslag heeft gevonden. De belangstelling ging vooral uit naar het verwerven van inscripties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Friese en enige buitenlandse edellieden. Deels lijkt deze belangstelling van ouderskant gestimuleerd, we komen daar bij de behandeling van de illustraties op terug. Aanvankelijk ruimden de broers alleen voor de rector van hun Latijnse school, Edo Neuhusius, een plaatsje in. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LeidenFraneker was slechts een eerste kennismaking met de wetenschap. Voor het serieuzere werk zouden de broers het voetspoor van hun vader volgen en in Leiden gaan studeren. Toen achtten zij het toch wel opportuun om bij wijze van aanbeveling althans van de twee grootste Franeker coryfeeën een bijdrage in hun album te hebben. En zo vroegen de drie heren op 16 maart 1628 belet bij de jurist en toenmalige rector Bernardus Schotanus en op 17 maart bij de theoloog Johannes Maccovius. Op 18 mei schreef het drietal zich te Leiden in: Homme en Juw als student rechten en Pieter opnieuw als student filosofie en wiskunde. Het is overigens de vraag of hij niet al te Leiden alsnog naar de juridische faculteit is omgezwaaid. In Leiden treffen we voor het eerst medestudenten in de alba aan, al was ook hier wellicht het feit dat die tot de (Friese) adel behoorden doorslaggevend. Homme en Juw kregen een bijdrage van Douwe van Aylva en alle drie scoorden zij inscripties van twee zoontjes van de koning van Bohemen, van drie leden van de familie Hillama (die zij overigens nog uit hun studietijd te Franeker kenden) en van twee telgen uit het geslacht Van Wyckel. Nog meer verguld zullen zij echter geweest zijn met de bijdrage van de Leeuwarder predikant en theoloog Johannes Bogerman, voorzitter van de Nationale Synode te Dordrecht en in die tijd bezig met de bewerking van het Oude Testament voor de Statenvertaling. Ook hun verblijf te Leiden was overigens van beperkte duur. Het feit dat in april 1629 de Leidse beroemdheden Franco Burgersdicius, Petrus Cunaeus en Johannes Polyander de broers gezamenlijk langs zagen komen, duidt op een naderend vertrek. Opvallend is overigens dat Daniel Heinsius - die in het Guinness book of records een vermelding als kampioen albuminscriptor verdientGa naar voetnoot13 - door de broers terzijde werd gelaten. Met hoeveel sardonisch genoegen zou hij ook in hun alba het ‘Quantum est quod nescimus’ (hoeveel is er wat wij niet weten) hebben neergeschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ‘kleine tour’Het sluitstuk van de opvoeding zou bestaan uit een verblijf in het buitenland. De keuze voor de bestemming was niet zo moeilijk. Zou vroeger Duitsland nog een reële optie hebben kunnen zijn, thans maakte de Dertigjarige Oorlog grote delen van Duitsland niet bereisbaar, hoewel studenten op papier ook in oorlogstijd speciale pri- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vileges genoten. Nee, het werd Frankrijk, waarmee de Van Harinxma's zich schaarden in de bonte stoet Nederlanders die al van oudsher in groten getale de daar gevestigde universiteiten met een bezoek vereerden. Veelzeggend over de verhouding Duitsland-Frankrijk en de massaliteit van de studenten zijn de door Willem Frijhoff bijeengebrachte cijfers op grond van bewaardgebleven matrikels. In de periode 1625-1649 bedraagt het aantal Nederlandse studenten te Orléans 951. Heidelberg, Herborn en Jena scoren 0, 1 en 0, terwijl deze universiteiten in de periode 1600-1624 - waarin Orléans ook al goed is voor 911 studenten - tenminste nog 143, 40 en 10 belangstellenden wisten te trekken.Ga naar voetnoot14 De doelstellingen van de educatiereis van de drie broers laten zich raden: vertrouwd raken met de in Europa zo dominerende Franse cultuur in al haar facetten en een mondje Frans leren, zelfstandigheid verwerven door op eigen kracht de problemen die het reizen met zich meebracht op te lossen, en zo mogelijk ook nog enige tijd besteden aan de studie. Natuurlijk hoefden zij op hun reis niet alles zelf uit te vinden. Er waren voldoende reisgidsen voorhanden en daar zij op verschillende plaatsen regelmatig weer dezelfde studenten tegen het lijf liepen, mag je veronderstellen dat er de nodige tips over betrouwbaar vervoer, redelijk vlooienvrij onderdak, goede dranklokalen en andere oorden van plezier werden uitgewisseld. Bij Frankrijk-reizen werd onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde ‘grote’ en de ‘kleine tour’. De ‘grote tour’ voerde tot in het zuiden van Frankrijk vanwaar regelmatig doorgestoken werd naar Italië. Voor zover uit de drie alba valt af te leiden beperkten de broers zich echter tot een ‘kleine tour’, waarbij de Loirevallei - met zijn talrijke kastelen ook toen al een toeristische trekpleister - de meeste zuidelijke bestemming was.Ga naar voetnoot15 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ParijsDe alba geven geen uitsluitsel over de datum waarop de broers aan hun Frankrijkreis zijn begonnen. Mogelijk hebben zij eerst nog een periode thuis doorgebracht, want de vroegste inscriptie in Frankrijk is geplaatst te Parijs op 6 december 1629. Hierdoor is het onduidelijk of hun verblijf in die stad van betrekkelijk korte duur was en dus een zuiver toeristisch karakter had of dat zij zich ook hier al op de studie hebben geworpen. Dat zij in ieder geval hun kennissen zochten in de schare studenten die eveneens aan hun educatiereis bezig waren, is wel duidelijk: van de zeven Parijse contribuanten zijn er vijf student, vier van hen treffen we later weer te Orléans aan en een heeft zijn verblijf daar al achter de rug. Eind januari 1630 maken de broers zich op de stad te verlaten. Homme koos tijdelijk domicilie in Orléans, Juw en Pieter begaven zich naar Angers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AngersHoewel te Angers een van de oudste Franse universiteiten was gevestigd waar traditioneel de nadruk lag op het juridisch onderwijs, was dat dikwijls niet de reden voor de keuze voor die plaats. Die werd gevormd door de aanwezigheid van een ‘Academie d'équitation’. Deze rij-academie moet men zich niet voorstellen als een eenvoudige manege, maar als een onderwijsinrichting waarin edellieden naar lichaam en geest werden gevormd: het lichaam door gymnastiek, paardrijden, schermen, worstelen, zwemmen en (met mate) dansen; de geest door onderwijs in het Frans van vakken als wiskunde, aardrijkskunde, vestingleer en moderne talen. Zo luidde althans een onderwijsplan voor dit soort academies dat in 1587 door F. de la Nove op schrift was gesteld.Ga naar voetnoot16 In hoeverre de opleiding te Angers aan dit plan beantwoordde, is niet bekend. Waarschijnlijk zal de nadruk vooral op de lichamelijke vaardigheden hebben gelegen, maar het ligt voor de hand dat studenten uit den vreemde zich er in de Franse taal konden bekwamen. In ieder geval bestond de mogelijkheid om bij de advocaat Jacques Bruneau de Tartifume een cursus Grieks te volgen. Van hem is namelijk een lijst bewaard gebleven met 644 namen van studenten die tussen 1601 en 1635 zijn onderricht hebben genoten. Daarnaast is er een soort album studiosorum overgeleverd van de schermmeester Pierre Baullain over de jaren 1613-1636. Helaas is dit album - omdat vrijwel alle inscripties vergezeld gaan van geschilderde wapens - duchtig geplunderd en dus incompleet. Willem Frijhoff heeft aan de hand van deze bronnen een reconstructie gemaakt van het aantal en de herkomst van de buitenlandse studenten over de periode 1601-1635 en komt bij een totaal van 712 studenten uit op 203 Noord-Nederlanders. Onder hen bevinden zich ook Juw en Pieter van Harinxma.Ga naar voetnoot17 Aangezien zij figureren op de lijst van Bruneau de Tartifume, hebben zij inderdaad van de gelegenheid gebruik gemaakt om hun kennis van het Grieks te vergroten, maar bereikten zij - tenzij ook hun bladen uit het album van Baullain gescheurd zijn - niet de status van ‘maître d'armes’. Juw ontpopte zich te Angers als de minst fanatieke verzamelaar; zijn verblijf leverde geen enkele inscriptie op. Dit in tegenstelling tot Pieter, die de moeite nam zijn album door zeven personen te laten signeren. Onder hen bevinden zich een medecursist Grieks, Albrecht von Oelffen, en een schermmeester, Adriaen van Bruinsfelt. Diens inscriptie is interessant omdat hij al op 13 september 1622 als ‘Goudtsmidtsgesel van Leuarden in Vrijslant’ het album van Baullain had getekend en dus nog steeds te Angers verbleef. Kennelijk had hij zich daar metterwoon gevestigd. De opmerkelijkste inscriptie is echter die van niemand minder dan Jacques Bruneau ‘Advocad. Sr. de Tartiffume’! Mogelijk behoorde ook Joan. Hanly Boishuard ‘in eadem urbe Advocatus’ tot de leraren aan die academie. Alle inscripties zijn geplaatst op 5, 6 of 7 sep- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tember 1630, opnieuw kennelijk kort vóór vertrek, want we treffen Pieter vervolgens aan in Orléans. Of Juw met hem is meegereisd of in Angers is achtergebleven, kan niet worden vastgesteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OrléansEen van de eerste dingen die Homme bij zijn aankomst geregeld zal hebben, is zijn inschrijving bij de Germaanse Natie. Er bestonden te Orléans vier naties, drie voor inheemse studenten en een waarin de inwoners uit Germania superior (hoofdzakelijk Duitsers) en Germania inferior (de Nederlanders) niet altijd even broederlijk verenigd waren. De voordelen die de Natie bood, waren niet te versmaden. De juridische status bood bijvoorbeeld het recht om een degen te dragen, vrijheid van godsdienst en geweten, en een speciaal studentenpaspoort dat in heel Frankrijk officieel werd erkend. Daarnaast beschikte de corporatie over een welvoorziene bibliotheekGa naar voetnoot18 en bood zij haar leden financiële steun als ze door rampspoed werden getroffen. En hoewel men de status van de Natie niet mag gelijkstellen met die van een studentenvereniging, werd zo een uitgelezen mogelijkheid geboden om in korte tijd kennissen op te doen. Het bestuur - dat ieder semester een nieuwe samenstelling kreeg - werd gevormd door een procurator (voorzitter), een penningmeester, enige leden en een bibliothecaris.Ga naar voetnoot19 Dat over Orléans - in vergelijking met veel andere universiteiten - zoveel bekend is, komt doordat een groot deel van het archief van de Natie bewaard is gebleven. Daarin bevinden zich onder meer de statutenboeken, de verslagen van de procurators, de lijst van aanwinsten van de bibliotheek en het inschrijvingsregister. Vooralsnog hebben wij ons tot dit laatste moeten beperken.Ga naar voetnoot20 Het register maakt duidelijk dat Homme in een warm bad terechtkwam. Gedurende het jaar 1630 schreven circa 75 landgenoten zich daar met hem in.Ga naar voetnoot21 Vermeldenswaard is dat Homme de functie van procurator heeft bekleed. Zijn op groot formaat geschilderde wapen en zijn naam prijken fier aan het begin van het derde semester. Het was bepaald geen erefunctie; zo waren de voorzitters van de vier naties betrokken bij het bestuur van de universiteit. Het vierde semester had voor Homme een prettige verrassing: de komst van broer Pieter, die in de tweede helft van september zijn naam in het register schreef. Hij wilde kennelijk ook nog wel enige maanden in de rechtenstudie steken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kan niet anders of de twee broers hebben het te Orléans bijzonder druk gehad. Homme verwierf slechts drie inscripties van medestudenten. Pieter bracht het niet verder dan twee, maar die vormden wel een verrijking voor zijn album. De contribuanten, Douwe van Aylva en Hessel Meckema van Aylva, lieten namelijk op eigen kosten fraai geschilderde familiewapens bij hun bijdrage aanbrengen (afb. p. 157).
Waarschijnlijk hebben Homme en Pieter na afloop van het vierde semester van 1630 Orléans verlaten. Uit de in de alba van Homme en Juw geplaatste inscripties door Simeon Ruytingius (een uit Londen afkomstige kandidaat theologie) blijkt nog een verblijf in Tours rond 31 januari 1631. Als Juw inderdaad in Angers was blijven hangen, zou het centraal tussen de beide plaatsen gelegen Tours de afgesproken plek kunnen zijn geweest vanwaar ze gedrieën de terugtocht weer zouden aanvaarden. Hun spoedige thuiskomst was toch al gewenst, want in 1631 overleed hun vader. Over de vraag of het verblijf in Frankrijk de jongemannen de door hun ouders verwachte vorming heeft gebracht, kan men slechts speculeren. Een landgenoot, Jacob Olfertsz. de Jong, die in 1621 en 1622 Frankrijk bereisde, gaf een wel zeer sombere opinie over het nut van zijn verblijf in Orléans: Alhier can ick niet nalaten om aen te wij sen hoe schadelijck het is, sich lange tot Orleans te onthouden. De oorsaken sijn tweederleij: eerstelijck om dat aldaer altijt gevonden wort een overgroot getal van Hooghe ende Nederduijtschen, derwelcken gestadigen ommegang het eenighe beletsel is dat de Fransche tale, dewelcke daer andersins heel suijver ende wel gesproken wort soo overlangsaem wort aengenomen. Ten anderen omdat aldaer soo substantieusen wijn is, ende daer beneffens soo aengenaem, dat weijnighen deselve met middelmaticheijt hebben cunnen nuttigen. Daer en boven comen de lantsluiden malcander aldaer dagh voor dagh besoecken twelck oorsaeck geeft van sware excessen ende overstallighe debauche, waer uijt nootsakelijck volgen moeten ongesontheden, ende sware extraordinarise oncosten.Ga naar voetnoot22 Natuurlijk, er werd stevig gedronken, er werd tussen studenten onderling gevochten, er was liefde te koop, maar dat is van alle tijden. En altijd waren er genoeg mensen die - ondanks alle verlokkingen - zich wel degelijk vlijtig op de studie toelegden. In ieder geval werd Hommes juridische kennis hoog genoeg geschat om hem op 24 juni 1631 de vacante plaats van zijn vader bij het Hof van Friesland te laten innemen.Ga naar voetnoot23 Hij huwde op 5 april 1637 Catharina van Cammingha en kreeg twee kinderen, die echter al vroeg stierven. Op 10 juli 1641 droeg hij zijn post over aan zijn broer Pieter. Hij overleed in 1663. Hoe Juws maatschappelijke carrière is verlopen, is niet bekend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk is hij al op vrij jonge leeftijd overleden. Pieter liet zich vanaf 1635 als lid van de Staten van Friesland kennen als een temperamentvol man en volgde, zoals gezegd, in 1641 zijn broer op als raadsheer bij het Hof, een ambt dat hij tot aan zijn dood op 30 juli 1669 heeft vervuld. Hij huwde in november 1648 Susanna van Burmania (1628-1691), een verbintenis waaruit zeven kinderen geboren werden. Het is aan zijn nazaten te danken dat de alba van de drie broers samen met de overige zo goed bewaard gebleven zijn.Ga naar voetnoot24 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IllustratiesWat de alba van de drie broers binnen de Nederlandse traditie uniek maakt, is de aanwezigheid van seriematig aangebrachte illustraties, waarbij op de naastgelegen bladzijde telkens een familiewapen is geschilderd. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat deze versieringen al in de alba aanwezig waren op het moment dat de jongens ze in gebruik namen. Ten eerste blijken de drie kunstenaars die verantwoordelijk waren voor de illustraties - en op grond van de vele stilistische overeenkomsten vrijwel zeker ook voor de tegenoverliggende wapens - inspiratie geput te hebben uit gedrukte bronnen waaruit telkens meerdere voorstellingen werden nageschilderd. Ten tweede is op vier plaatsen de kennelijk beoogde inscriptor (hun wapens waren namelijk al aangebracht) nooit aan de invulling van zijn bijdrage toegekomen. En ten derde waren degenen die wel een bijdrage hebben geplaatst Friese, dan wel aan Friese adel gelieerde, edellieden. Velen van hen bewogen zich niet zozeer in het studentenmilieu van de drie broers als wel in de kringen waarin hun vader Ernst een voorname plaats innam. Het lijkt wel of hij zijn zoons nog eens extra hun adellijke afkomst wilde inprenten en hen persoonlijk kennis wilde laten maken met degenen die in Friesland hoge maatschappelijke posities bekleedden, door hen te prikkelen om bij die elite langs te gaan op handtekeningenjacht. In totaal bevatten de alba achttien illustraties. Zij zijn evenals de wapenschilden uitgevoerd in gouache en soms opgehoogd met wat goudverf. In de alba van Homme en Juw zijn ze omgeven door een smal kader, dat soms onbeschilderd is gelaten, maar vaker zodanig van enig bruin of rood is voorzien dat het lijkt of de voorstelling gevat is in een lijstje met versteknaden. Uiteraard leent vooral het achtkantige album van Homme zich hier goed voor. In het album van Pieter - drie jaar later opgezet, en kleiner van formaat - lopen de afbeeldingen van rand tot rand. Van de illustraties bevinden zich er zes in het album van Homme, dat van Juw bevat er negen en dat van Pieter drie. Afgaande op de overeenkomst in wapenschilderingen zal het album van Homme oorspronkelijk ook negen illustraties hebben bevat; een van de ontbrekende illustraties heeft op de tegenoverliggende bladzijde zelfs lichte verfafdrukken achtergelaten. Door de achtkantige vorm van het oblong uitgevoerde album is de bindhoogte uiterst gering. Bovendien maakten de kaders in waterverf het papier kennelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nogal kwetsbaar. Veelzeggend is in ieder geval dat bij binnenkomst van de collectie in de Koninklijke Bibliotheek in dat album twee illustraties los voorin lagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorstellingenIn nagenoeg alle bijdragen met illustraties ontbreekt elke tekstuele verwijzing naar of toelichting op hetgeen er op de plaatjes te zien valt. Zonder nader speurwerk zijn sommige van de voorstellingen daardoor niet eenvoudig te interpreteren; Baerdt van Sminia had er in elk geval moeite mee. Een aantal illustraties kon hij thuisbrengen als ‘voorstellingen uit de fabelleer’, waarmee hij de Griekse mythologie bedoelde, zoals de luchtreis van Daedalus en Icarus, de wedstrijd tussen Apollo en Pan, een bezoek van Minerva aan de Muzen, Actaeon die de badende Diana bespiedt, en Faëton met zijn zonnewagen. Van andere vond hij echter ‘de bedoeling moeielijk, zoo niet onmogelijk te ontraadselen’, kennelijk waren ze ‘geheel uit het brein der vervaardigers ontstaan’.Ga naar voetnoot25 De zojuist genoemde voorstellingen hebben met elkaar gemeen dat zij deel uitmaken van de verhaalstof uit de Metamorfosen van Ovidius. Met een uitgave van de Metamorfosen in de hand - zeker als het een zestiende- of zeventiende-eeuws exemplaar met prentjes betreft - kunnen vervolgens al snel ook een aantal andere voorstellingen worden geïnterpreteerd. Zo geeft de voorstelling die Baerdt van Sminia omschreef als ‘een meerman, die eene naakte vrouw, aan den oever staande, bij zich in het water wil lokken’ ongetwijfeld weer hoe Glaucus de nymf Scylla verleidt (Met. XIII, 898-968). En bij ‘eene hertenjagt’ is de argeloze beschouwer feitelijk getuige van het drama waarbij Actaeon, veranderd in een hert, door zijn eigen honden wordt verscheurd (Met. III, 206-252). Hoe zou de beschouwer zich van dat drama ook bewust moeten zijn? Onder de illustraties bevindt zich de eraan voorafgaande, makkelijker te herkennen scène: die waarbij Actaeon per ongeluk de badende Diana en haar nymfen ontwaart en voor straf langzaam verandert in een hert. Maar deze voorstelling zit in het album van Pieter, en die waarbij Actaeon verscheurd wordt in dat van Juw. De illustraties missen een context die een handreiking biedt tot een juiste interpretatie: ze staan niet in een temporele volgorde en stellen het zonder een toelichtend ‘praatje bij het plaatje’. Terwijl een deel van de illustraties kennelijk is ontleend aan de Griekse mythologie zoals die overgeleverd is in Ovidius' Metamorfosen, lijken andere eerder een emblematisch karakter te hebben, terwijl sommige beide sferen lijken te combineren. Twee illustraties hebben een bijbels dan wel historisch thema tot onderwerp: respectievelijk het gevecht van Jacob met de engel aan de Jabbok (afb. p. 155) en het bezoek van Caesar aan de graftombe van Alexander de Grote (afb. p. 158). Vermoedelijk zijn alle voorstellingen gekopieerd naar voorbeelden, een vermoeden dat in een aantal gevallen bevestigd kon worden. Het feit dat de iconografieën ontleend zijn aan het werk van anderen, zal invloed hebben gehad op de stijl van de illustratoren. Niettemin ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tonen de illustraties stilistische karakteristieken die voldoende houvast bieden om ze toe te kunnen schrijven aan drie verschillende handen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Illustrator ADe omvangrijkste bijdrage - vier (oorspronkelijk zes) illustraties in het album van Homme en zes in dat van Juw - kan op naam gesteld worden van een illustrator die hier bij gebrek aan beter aangeduid wordt met de letter A. De plaats van die letter binnen het alfabet heeft overigens geen kwantitatieve implicatie, en evenmin een kwalitatieve: illustrator A is onder meer verantwoordelijk voor een gekluisterde Damon die door Baerdt van Sminia met recht tot de ‘minder gelukkig uitgevallen’ plaatjes werd gerekend. Het afbakenen van A's bijdrage aan de drie alba levert geen lastige toeschrijvingsproblemen op. Zijn stijl is heel herkenbaar, onder meer door de rode blosjes, ronde mondjes en zwarte kraaloogjes van zijn figuren, waardoor een levendige verbazing van hun koppen afstraalt. Illustrator A brengt zijn verf dun op, waardoor zijn werk soms een wat vlekkerige indruk maakt; groen en blauw, met name kobalt, overheersen. Hij trekt een bruine lijn om zijn voorstellingen en suggereert met bruin en eenmaal met groen de al genoemde ‘versteknaden’ in de rand eromheen. Die individuele stijl heeft illustrator A weten te behouden ondanks het feit dat hij tamelijk getrouw kopieerde naar voorbeelden van ten minste tweeërlei oorsprong. De eerste bron bestaat uit 178 houtsneden met voorstellingen naar Ovidius' Metamorfosen, vervaardigd door de Neurenbergse graveur Virgil Solis (1514-1562).Ga naar voetnoot26 Solis was daarbij te werk gegaan met een exemplaar onder handbereik van de Nederlandstalige editie verschenen te Lyon in 1557. Die uitgave bevatte houtsneden van de hand van Bernard Salomon, waarvan de reeks van Solis spiegelbeeldige kopieën zijn. Uiteraard was ook de reeks van Solis bedoeld om Ovidius' Metamorfosen te illustreren: we treffen deze aan in de door Johannes Posthius gemaakte Duitse vertaling, verschenen bij Siegmund Feyerabent te Frankfurt in 1563. Een aantal daarvoor gemaakte houtsneden bleek naderhand tevens dienstig voor hergebruik in de bekende embleembundel van Nicolaus Reusner, verschenen te Frankfurt in 1581. Illustrator A kopieerde naar Solis de voorstellingen ‘Perseus bevrijdt Andromeda’ (afb. p. 154), ‘Cephalos doodt Procris’ (afb. p. 152) en ‘Glaucus verleidt Scylla’.Ga naar voetnoot27 Van deze drie keert alleen de eerste terug in Reusners embleembundel uit 1581, dus die bundel kan in elk geval niet als voorbeeld zijn gebruikt. Daarmee is echter nog niet gezegd dat het de Frankfurter Ovidius-uitgave uit 1563 dan wel een herdruk daarvan moet zijn geweest die hij in zijn atelier had liggen. Er bestaan namelijk anonieme, zeer nauwkeurige kopieën naar de houtsneden van Solis in een Nederlandse prozavertaling van de Metamorfosen, vervaardigd door Joannes Florianus en in 1566 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgegeven bij Hans de Laet te Antwerpen.Ga naar voetnoot28 Volgende edities van Florianus' bewerking in combinatie met deze Solis-kopieën verschenen - we beperken ons tot de uitgaven tot 1625 - te Antwerpen in 1595, 1608, 1615 en 1619, en te Rotterdam in 1615.Ga naar voetnoot29 Opmerkelijk is dat illustrator A de houtsnede met ‘Cephalos doodt Procris’ zodanig aanpaste dat het mythologische drama verdampt tot een gemoedelijke pastorale (afb. p. 152). Was de oorspronkelijke voorstelling, waarin Cephalos per abuis zijn echtgenote Procris met een speer dodelijk verwondt, te gruwelijk voor een studentenalbum als dit? Of was bij illustrator A elke moedwil afwezig en veranderde hij de voorstelling slechts uit onbegrip? Feit is dat de speer in Hommes album weggelaten is, waardoor het slachtoffer (blosjes, open mondje, kraaloogjes) eerder blij verrast dan dodelijk verschrikt lijkt te zijn door Cephalos' plotselinge verschijning, ondanks diens wat krampachtig gebalde vuistje. Valt het Baerdt van Sminia dan kwalijk te nemen dat hij de scène omschreef als ‘een herder en eene herderin in een verliefd gesprek onder een boom in een fraai landschap’? Voor een drietal andere illustraties putte illustrator A dankbaar uit een reeks van 74 genummerde, voor boekillustratie bedoelde etsen van de in Antwerpen werkzame Gerard de Jode (1509 of 1517-1591).Ga naar voetnoot30 Deze reeks werd tot 1625 voor ten minste negen verschillende edities gebruikt. De eerste, de Latijnse embleembundel Parvus mundus door Laurentius Haecht, verscheen in 1579 te Antwerpen bij Gerard de Jode zelf; een tweede editie (of een herdruk?) en een derde volgden in 1592 te Antwerpen en in circa 1610 te Arnhem. Jan Moerman zorgde voor een Nederlandstalige bewerking getiteld De cleyn werelt, die door Gerard de Jode werd uitgegeven in 1584. Daarvan bracht Dirck Pietersz. Pers, boekverkoper te Amsterdam, in 1608 een nieuwe editie op de markt. Franstalige bewerkingen van Parvus mundus verschenen bij De Jode in 1589 en bij Pers in circa 1613. De laatste bedacht nog een andere toepassing voor de koperplaten: hij liet de nog jonge Joost van den Vondel er toepasselijke gedichten bij schrijven en publiceerde het geheel onder de titel De vernieuwde gulden winckel der kunstlievende Nederlanders in 1613. In 1622 verscheen hiervan nog een herdruk.Ga naar voetnoot31 Elk van deze edities is met de volledige reeks van 74 genummerde ‘ouerschoone Constplaten seer heerlijck verciert’, om de titelpagina uit 1584 eens te citeren. Maar welke editie daadwerkelijk door onze illustrator is gebruikt, valt niet uit te maken. Een aardig aspect bij de naar de Jode vervaardigde illustraties ten slotte is dat één ervan voorzien is van een randschrift. Het betreft de voorstelling, in het album van Juw, van Pallas Athena die door List en Bedrog in een net gevangen wordt. Foeckel van Haitzma - de enige vrouw die in twee van de drie alba een plaatsje heeft gekre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen - schreef niet alleen haar naam en het jaartal 1625 onder haar wapenschild, maar priegelde in het smalle kader rondom de illustratie op de tegenoverliggende bladzijde ook nog het volgende kwatrijn (afb. p. 153): men siet dat giericheijt bedrecht soe fuele menschen
soe dat sij na geen dinck als groote schaten wenschen
soe dat ghij sagen muecht ick heb die tit geleeft
dat palas die goodin haer sulfs gefangen geeft
Hoewel het kwatrijn qua strekking wel min of meer overeenkomt met de toelichtende verzen van Moerman en Vondel, is het niet rechtstreeks aan het dichterlijk vernuft van Jan of Joost ontleend. Maken wij hier kennis met een bescheiden, maar kennelijk niet onoorspronkelijke literaire proeve van Foeckel van Haitzma zelf? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Illustrator BHet aandeel van illustrator B is kwantitatief gering - het gaat om slechts twee illustraties - maar kan in kwalitatief opzicht een vergelijking met het werk van illustrator A goed doorstaan. Omdat beide plaatjes naast het wapen en de inscriptie van Duco van Jongema uit 1625 voorkomen, zou men overigens in dit geval nog kunnen veronderstellen dat niet door de schenkers van de alba, maar door Van Jongema zelf de opdracht tot de vervaardiging is gegeven. Een van de voorstellingen kopieerde illustrator B naar een prent van AEgidius Sadeler II (1568-1629): de bosgod Pan die de nymf Syrinx bespiedt.Ga naar voetnoot32 Hij ging daarbij heel trouw te werk, maar omdat hij de in staand formaat uitgevoerde prent oblong moest weergeven, moest hij een deel zelf aanvullen. Dat deed hij met verve: ter linkerzijde is een passend landschapje geheel harmonisch bijgepinseld. Voorts buit hij de extra mogelijkheden van zijn medium bekwaam uit: de toch wel ‘kleurloze’ nimf in zwart-wit van Sadeler wordt dankzij een adequaat kleurgebruik bij onze illustrator een vrouwmens van vlees en bloed (afb. p. 155). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Illustrator CTerwijl werk van illustratoren A en B enkel voorkomt in de gelijktijdig begonnen alba van de tweelingbroers Homme en Juw, is illustrator C in alle drie alba vertegenwoordigd. Het album van Homme telt één illustratie (oorspronkelijk twee) van zijn hand, dat van Juw twee en dat van Pieter drie. Zijn spectaculairste werkstuk is een voorstelling van de halfgod Faëton die de controle over de zonnewagen verliest (afb. p. 158). Zoals eerder gezegd bevat het album van Pieter maar drie illustraties. Gezien het feit dat illustrator C superieur is aan A en B, en juist de Faëton-voorstelling zich in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pieters album bevindt, wordt deze voor dat geringe aantal illustraties toch aardig gecompenseerd. Vooral hij kon zich immers vermeien met voorstellingen die blijk geven van aandacht voor anatomisch detail en dramatische impact. In navolging van illustrator A kadreert illustrator C zijn beide bijdragen aan het album van Juw in een pseudo-lijstje met versteknaden, waarvoor hij echter geen bruin of groen gebruikt maar rood; zijn enige bewaardgebleven illustratie in het album van Homme heeft een kader van effen rood. Illustrator C dankt zijn superioriteit mede aan een gelukkige hand in het kiezen van zijn voorbeelden. Hij putte namelijk uit een reeks van 150 fijnzinnige etsen gemaakt door de Florentijnse kunstenaar Antonio Tempesta (1555-1630). De eerste Nederlandse uitgave verscheen in 1606 te Antwerpen onder de titel Metamorphoseon.Ga naar voetnoot33 De uitgever was Pieter de Jode, die er een eigenhandig gegraveerde titelpagina aan toevoegde. Het boekje bevat, de titelpagina daargelaten, geen andere tekst dan korte Latijnse onderschriften en een volgnummer bij de etsen. Het boekje was namelijk uitdrukkelijk bedoeld voor gebruik door kunstenaars. De prenten werden inclusief De Jodes titelpagina in hetzelfde jaar ook op de markt gebracht door de Amsterdammer Wilhelmus Janssonius, alias Willem Blaeu.Ga naar voetnoot34 De beide voorstellingen die illustrator C naar Tempesta kopieerde, maken deel uit van hetzelfde verhaal, te weten ‘Actaeon ziet de badende Diana’ (afb. p. 156) en ‘Actaeon wordt door zijn honden verscheurd’ (afb. p. 157). In de uitgaven van De Jode en Blaeu volgen deze voorstellingen direct op elkaar (nr. 25-26),Ga naar voetnoot35 maar in de alba is de eerste voorstelling in Pieters album en de tweede in dat van Juw aangebracht. Dat illustrator C nog andere voorbeeldboeken ten dienste hebben gestaan is een uitgemaakte zaak, want van de Faëton-uitbeelding door Tempesta maakte hij geen gebruik. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InscriptiesOndanks alle verscheidenheid is voor inscripties in alba amicorum wel een soort standaard te geven: een of meer motto's en/of citaten uit werken van klassieke auteurs, de bijbel, de kerkvaders en dergelijke die de albumbezitter tot overdenking worden aangeboden. Vervolgens een dedicatie waarin de inscriptor uiting geeft aan zijn gevoelens voor de bezitter, die daarbij vaak met name wordt vermeld. De plaats en de datum van de inscriptie en - uiteraard - de naam van de inscriptor al dan niet gevolgd door diens plaats van herkomst, studierichting en beroepswerkzaamheden. De adel wilde zo'n inscriptie nog wel eens tot het minimum beperken: hun persoonlijk devies, eventueel een geschilderd familiewapen, naam en jaar. De volgorde van de inscripties in de alba is doorgaans zo dat de eerste bladzijden gereserveerd bleven voor vorsten en hoge adel, het tweede echelon gevormd werd door de hoogleraren, en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Studenten zich over de resterende pagina's ontfermden. Nu valt de waterscheiding tussen hoogleraren en studenten in de alba van de drie broers wel mee, maar dat de eerste reeks inscripties door hiërarchie werd bepaald is onmiskenbaar. De bijdragen van Karl Ludwig von der Pfalz, de latere keurvorst, en diens broer Moritz confronteren ons met een gevolg van de Dertigjarige Oorlog. Zij waren zonen van de ‘winterkoning’ Friedrich V en verbleven als ballingen in Holland, waar zij zich op 16 maart 1628 aan de Leidse universiteit hadden ingeschreven. Daar de familie door de oorlogsomstandigheden afgesneden was van inkomstenbronnen konden zij geenszins naar hun stand leven; ‘sie lebten von anderer Leute Gnade zu Leyden in Leiden’, werd wel gezegd. Desalniettemin was hun status toch zodanig dat alle drie de Van Harinxma's het de moeite waard vonden om in 1629 hun alba aan hen voor te leggen. Zelfbewust plaatsten zij jaar, naam en devies vrijwel voorin in de boekjes en geen der latere contribuanten heeft de euvele moed gehad om een van de door de prinsen overgeslagen lege bladen te vullen. De twaalfjarige Karl Ludwig hanteerde als devies ‘Veritas premitur non opprimitur’ (waarheid kan verdrukt, niet onderdrukt worden). Een devies dat hij kort daarop verruilde voor het ‘Dominus providebit’ (de Heer zal erin voorzien) dat hij de rest van zijn leven zou blijven voeren. Opmerkelijk is dat dit devies in de alba van Homme en Juw al aanwezig was, namelijk bij de in 1627 geplaatste bijdragen van Friedrich zu Norburg, hertog van Schleswig-Holstein, die tot op dat moment de eerste plaats in de alba innam. Zou Karl Ludwig daar zijn inspiratie hebben opgedaan? Op Friedrich zu Norburg volgde Ernst Casimir graaf van Nassau, stadhouder van Friesland. Dat in het album van Pieter zich naderhand twee inscriptoren voor hem drongen hoeft geen teken van hovaardigheid te zijn, want de stadhouder schreef zijn bijdrage pas op het eenenvijftigste blad en dan mag men niet meer verwachten dat iedereen de inscriptie tijdig opmerkt. De regelmaat in de plaatsing wordt nog even voortgezet met inscripties van de veldmaarschalk Heinrich Mathes, graaf von Thurn en de edelman Paul Wostersky Kapliř von Sulevic, maar daarna wordt de volgorde steeds losser, zij het dat inscriptoren soms graag elkaars gezelschap opzoeken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CitatenHoewel de herkomst van de citaten nog maar in beperkte mate kon worden vastgesteld, valt het geringe aantal uit ‘religieuze’ bronnen op: een enkele keer de bijbel en een paar maal Augustinus. Heeft dit te maken met het rechtenmilieu waarbinnen de broers zich bewogen? Met andere woorden: kom je in alba van theologiestudenten veel meer citaten uit de religieuze hoek tegen? Veelzeggend is dat de theoloog Bogerman in de drie alba vrijwel in zijn eentje voor de religieuze citaten tekent. Het zijn de klassieken die volledig domineren, waarbij Seneca koploper is, achtervolgd door Cicero, Ovidius en Sallustius. De raadgevingen die de broers krijgen, vertonen een grote variëteit, maar heel algemeen kan men constateren dat het thema ‘vriendschap’ en ‘onderlinge loyaliteit’ vrij populair is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Citaten zijn bij voorkeur in het Latijn, maar een Fransman wil nog wel eens een levenswijsheid als ‘Si tu as le loup pour compagnon / Porte le chien sous le manteau’ ten beste geven en anderen demonstreren dat ze het Italiaans of zelfs het Pools beheersen. Wat opvalt is dat er zo weinig van het vrolijke studentenleven in de bijdragen doorklinkt. Rector Neuhusius meent Juw voor de verlokkingen en gevaren te moeten waarschuwen met Mente caret Bacchus, nox fronte, Cupido pudore
Et loca sola metu: quattuor ista fuge
(Bacchus ontbreekt het aan bezinning, de nacht aan betamelijkheid, Cupido aan schaamte en eenzame plekken aan angst: vermijd die vier!)
maar hij zal over de effectiviteit ervan zijn twijfel hebben gehad. Een album werd kennelijk toch als een zo serieuze zaak opgevat dat slechts drie contribuanten zich frivoliteiten permitteren. Zo bevordert Hessel Meckama van Aylva Pieters drankzucht met het volgende staaltje van logica: drinck ick veel soo bederf ick,
drinck ick niet soo sterf ick,
het is beter veel gedronken en bedorven,
als niet gedronken en gestorven.
Bij een wijntje hoort een trijntje, dus krijgt Homme van Arent van Loo te lezen: Spelen sonder const
Mijnnen sonder gonst
vrijen sonder genieten
dat soude de duijvel verdrieten
Douwe van Aylva probeert de uitersten te verzoenen (afb. p. 157) als hij Pieter voorhoudt: Mon Espoir en Dieu & en madame
l'un pour le corp & l'autre pour l'ame
en voor het geval dat Pieter van die boude uitspraak schrikt: C'est une chose naturelle
de coucher avec une Damoijselle
De eerlijkheid gebiedt te melden dat hij de zaak probeert te neutraliseren door er een uiterst serieus citaat van Sallustius achteraan te schrijven, maar toch. Daarnaast | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt er middels een citaat wel eens besmuikt aan minder ernstiger zaken gerefereerd maar verder dan een raadgeving als ‘Ne mettez liquer en un nouveau vaisseau / Sans avoir regarde, s'il tien eau’ gaat dit niet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Semper idem?De beschikbaarheid van drie ‘parallelle’ alba met deels dezelfde contribuanten biedt de zeldzame gelegenheid om inscriptiegedrag te vergelijken. Is het plaatsen van een bijdrage een ‘automatisme’ waarbij het citaat telkens identiek is en enkel opdracht, plaats en tijd aan de omstandigheid worden aangepast, of neemt men de moeite om te variëren? Zoals blijkt uit Bijlage II, gaat de plaatsing maar zelden op de automatische piloot, tenzij het edellieden betreft, die standaard hun devies aan hun naam toevoegen. De theoloog Johannes Maccovius is een van de weinigen met een vast citaat: in elk van de drie alba pent hij ‘Ardua nactus / Est in se contentus honos’ (het overwinnen van moeilijkheden is in zichzelf al eer genoeg). Als niet-adellijke personen een identiek element in hun bijdrage verwerken, gaat het niet zozeer om een citaat als wel om een persoonlijk motto, dat min of meer dezelfde status heeft als een devies voor een edelman. Een goed voorbeeld daarvan vormt Johannes Polyander, wiens ‘Pie et prudenter’ (gewetensvol en bedachtzaam) al in 1619, tijdens de Synode van Dordrecht, in vijftien alba wordt aangetroffen.Ga naar voetnoot36 Het gebruik van zo'n vast motto sluit niet uit dat er ook nog een of meer citaten worden toegevoegd. Als voorbeeld hiervan kan Johannes Bogerman dienen, die vrijwel onveranderlijk een Hebreeuws citaat uit Jesaja VII, 14 en een Grieks citaat uit Hebreeën X, 22 verwerkt en daaraan citaten toevoegt al naargelang ze op dat moment bij hem opkomen. Deze gewoonte van hem is ook in de synode-alba al waar te nemen. Een laatste vraag in dit kader is of contribuanten voordat zij een citaat kozen eerst nagingen of iemand hen niet al was voor geweest. Alleen in het album van Homme komt een dubbelplaatsing voor, maar hier gaat het om een in dit soort boekjes wel heel populair Cicero-citaat: ‘Amicus certus in re incerta cernitur’ (in nood leert men zijn vrienden kennen). Er is nog één ander geval waarbij verschillende contribuanten hetzelfde citaat gebruiken, maar zij doen dat niet in hetzelfde album. Nu wil dit geenszins zeggen dat de overige contribuanten de alba wél eerst helemaal doorkeken voordat zij hun ganzenveer in de inkt doopten. Waarschijnlijk hadden ze daar niet eens tijd voor als ze het boekje in handen kregen. Zij zullen er op vertrouwd hebben dat statistisch gezien de kans dat een ander uit de onuitputtelijke hoeveelheid denkbare citaten precies dezelfde keus zou maken te verwaarlozen was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DedicatiesDe dedicatieformule moet natuurlijk iets duidelijk maken over de relatie tussen de bezitter van het album en de contribuant. Als er een dedicatie werd geplaatst - de adel vond dat soms te veel werk - dan blijkt daar steevast uit dat de bijdrage uit vriendschap en/of ter eeuwige herinnering werd neergeschreven. Daarbij valt op dat men, ook al is het citaat in het Latijn, voor de opdracht regelmatig terugvalt op de eigen landstaal. De Duitser ‘schrieb [dieses] zu stets wehrender Gedachtnuss’, en een Fransman brengt het wat zwieriger door zijn bijdrage te plaatsen ‘en tesmoignage que je seray toujours prest de servir monsieur...’. Toch maken dit soort dedicaties door het formule-achtige karakter vaak een wat plichtmatige indruk. Gelukkig slagen sommigen er in om door hun net iets andere woordkeus de overtuiging te wekken dat er op dát moment althans sprake is van oprechte gevoelens van vriendschap. Als voorbeeld kan de opdracht van Edzard van Wyckel voor Homme gelden wanneer hij niet alleen rept van een plaatsing ‘[signum] verae ac nunquam intermoriturae amicitiae’ (ten teken van waarachtige en onvergankelijke vriendschap) maar daar het jucundissimi inter nos consortii memoriam (ter herinnering aan de allergenoeglijkste samen doorgebrachte uren) aan toevoegt. Opdracht en citaat zijn meestal gescheiden eenheden, maar een enkele keer komt het voor dat het citaat vrijwel naadloos in de opdracht overgaat. Zo schrijft Neuhusius: Democritus rogatus, in quibus consisteret nobilitas: Pecudum, inquit, in bono corporis habitu; hominum autem in bonitate morum. Is hier uit de toevoeging achter zijn naam al te reconstrueren wat de verhouding tussen contribuant en bezitter is geweest, soms kan een bloedverwantschap of een leerling-docent verhouding ook uit de dedicatie worden opgemaakt. Zo betitelt dezelfde Neuhusius Juw van Harinxma expliciet als zijn voormalige leerling. Tot slot confronteren de drie alba ons nog met het fenomeen dat over het hoofd van de albumbezitter heen diens beroemde vader bij de opdracht betrokken wordt. Zo schrijft Johannes Bogerman (die zich toch al aardig uitslooft door voor elk van de broers twee bladzijden vol te schrijven) voor Pieter: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generis nobilitate animique et corporis dotibus excellenti juveni Petro ab Harinxma, nobiliss. et consultiss. D. Ernesti ab Harinxma primarii in suprema Frisiae Curia consilarii filio haud degeneri L. adscripsit recordationis ergo Johannes Bogermannus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitKijkt men naar de aantallen studenten die tegelijk met de drie broers te Franeker, Leiden, Angers en Orléans verbleven, dan was de vijver waarin zij naar bijdragen konden vissen overvloedig gevuld. Toch bevatten hun alba maar een bescheiden aantal bijdragen. Zo houdt Homme aan het jaar te Orléans welgeteld drie inscripties over. Een vergelijking met twee andere alba illustreert dat dit toch wel erg weinig is. Het verblijf van de Groninger Theodorus Eyssonius te Orléans duurde ook ongeveer een jaar, van eind april 1627 tot omstreeks 16 april 1628. Hij verzamelt in die periode 17 bijdragen van medestudenten.Ga naar voetnoot37 Hessel Meckema van Aylva, die met een korte onderbreking in januari 1631, van november 1630 tot eind september 1631 in die plaats verblijft, weet niet minder dan 23 studenten tot een inscriptie te bewegen.Ga naar voetnoot38 Nu moet daarbij aangetekend worden dat hij in Orléans pas met zijn album begon en des te ijveriger zal zijn geweest om de blanco bladen gevuld te krijgen. Díe ambitie was er bij de broers misschien al wat van af. Een bijzonder aardig aspect is natuurlijk wel hun gezamenlijk opereren: 28 personen zijn in alle drie de alba terug te vinden. Je ziet ze bijna voor je als zij in colonne de inscriptoren overvallen. Maar het is juist dát aspect en voor een deel ook het soort contribuanten die maken dat de meest positieve verklaring voor hun uiterst selectieve beleid niet erg waarschijnlijk is. Namelijk dat in het album alleen vrienden een plaats mochten krijgen. Nee, je studeerde, en zo'n album? Ach, dat hoorde er nu eenmaal bij en het was toch een leuke herinnering aan je jongelingsjaren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Album amicorum van Juw van Harinxma (*1607)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Album amicorum van Pieter van Harinxma thoe Slooten (1610-1669)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgave per albumAchtereenvolgens wordt aangegeven: het volgnummer van de bijdrage in het album; plaats en datum; aard en taal van de bijdrage; voorkomen van een illustratie en/of wapen; aanwezigheid van een dedicatie. Indien bekend, wordt bij citaten de bron in algemene termen weergegeven (de exacte verwijzingen zijn ter KB beschikbaar). De aanduiding ‘[geen tekst]’ betekent dat de beoogde inscriptor niet aan een bijdrage is toegekomen. Bij de illustraties wordt middels de letters A, B en C aangegeven welke meester ervoor verantwoordelijk wordt geacht. Dedicaties zijn in het Latijn, tenzij anders aangegeven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Homme en Juw van Harinxma in 1609. Schilderij toegeschreven aan Pieter Feddes.
Eigendomsinscriptie van Pieter van Harinxma met de wapens van zijn ouders Ernst van Harinxma (links) en Tieth van Botnia (rechts).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cephalos doodt Procris. Gouache door illustrator A naar een houtsnede van Virgil Solis. Album Homme van Harinxma, fol. 77r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pallas Athena door List en Bedrog in een net gevangen. Gouache door illustrator A naar een kopergravure van Gerard de Jode. Album Juw van Harinxma, fol. 105r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pan bespiedt de nymf Syrinx. Gouache en wapenschildering door illustrator B bij een inscriptie van Duco van Jongema. Album Juw van Harinxma, fol. 100v-101r.
Perseus bevrijdt Andromeda. Gouache door illustrator A. Album Juw van Harinxma, fol. 98r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevecht van Jacob met de engel bij de rivier de Jabbok. Gouache door illustrator C. Album Homme van Harinxma, fol. 144r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Actaeon ziet de badende Diana. Gouache door illustrator C naar een ets door Antonio Temppesta. Album Pieter van Harinxma, fol. 995r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inscriptie van Douwe van Aylva met wapenschildering, aangebracht te Orléans. Album Pieter van Harinxma, fol. 72r.
Actaeon wordt door zijn honden verscheurd. Gouache door illustrator C. Album Juw van Harinxma, fol. 114r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Faëton verliest de controle over de zonnewagen. Gouache door illustrator C. Album Pieter van Harinxma, fol. 84r.
Julius Caesar bezoekt de tombe van Alexander de Grote te Alexandrië. Gouache door illustrator C. Album Juw van Harinxma, fol. 111r.
|
|