Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||
Johan de Zoete
| |||||||||||||||||||||||||||
Een korte schets van het bedrijfGa naar voetnoot1Om enig inzicht te krijgen in de ontstaansgeschiedenis van de collectie is het noodzakelijk in het kort iets over de geschiedenis van het bedrijf te vertellen. Als datum voor de vestiging van het bedrijf wordt de dag genomen waarop Izaak Enschedé in het gildenboek der drukkers van de stad Haarlem werd ingeschreven: 21 juni 1703. Daarvoor werkte hij bij de weduwe Abraham Casteleyn, drukker en uitgever van de Op- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||
rechte Haarlemsche Courant.Ga naar voetnoot2 Of Izaak zich op die 21e juni ook direct als zelfstandig drukker vestigde, is niet bekend. Mogelijk heeft hij nog enige tijd voor de weduwe gewerkt. De oudste bekende druk met het impressum van Izaak Enschedé is een plano huwelijkszang uit 1707; de vroegstbekende boeken stammen uit 1712 en 1713. Rond 1734 nam Izaak zijn zoon Johannes als deelgenoot in zijn zaak op, de eerste van een ‘serie’ van zes naamgenoten.Ga naar voetnoot3 In 1737 namen Izaak en Johannes I de zaak over van de laatste opvolger van Casteleyn, Anna Maria Colterman, en daarmee de uitgave van de Oprechte Haarlemsche Courant en het stadsdrukkerschap. Door de overname van de te Amsterdam gevestigde lettergieterij van Hendrik Floris Wetstein in 1743 werd een belangrijke tak aan het bedrijf toegevoegd. Ook andere lettergieterijen werden, wanneer de kans zich voordeed, overgenomen en op die manier wist het bedrijf een enorme voorraad ‘schriften’ (lettertypes) op te bouwen. In de loop van de achttiende eeuw groeide de lettergieterij van Enschedé uit tot een van de grootste en belangrijkste ter wereld, vanaf het midden van de negentiende eeuw in Nederland eigenlijk alleen beconcurreerd door de Amsterdamse lettergieterij van Nicolaas Tetterode, de latere ‘Lettergieterij Amsterdam’. Tijdens de Bataafse Republiek legde het bedrijf zich toe op de vervaardiging van waardepapieren zoals assignaten, daartoe in staat gesteld door het bezit van vele schriften die nooit aan andere drukkerijen geleverd waren en zo als middel tegen vervalsing konden dienen. Voor het drukken van deze waardepapieren werd een aparte ‘geheimdrukkerij’ ingericht, waarin slechts enkele werknemers toegang hadden. Toen in 1814 De Nederlandsche Bank werd opgericht, lag het derhalve voor de hand Enschedé te vragen de uit te geven biljetten te drukken. Ook voor de toenmalige koloniën drukte Enschedé bankbiljetten, en in de loop van de tijd is daar nog een aantal andere landen bijgekomen. In dezelfde lijn ligt het drukken van postzegels en andere zogenoemde ‘postwaardestukken’ als briefkaarten en adreswijzigingskaarten. Ook voor deze producten geldt, dat het drukwerk tegen namaak beveiligd moest worden; bovendien vraagt ook het interne transport of de ‘logistiek’, de gang van het nauwkeurig getelde aantal vellen door het bedrijf van afdeling naar afdeling, om de strengste controle. De postzegeldruk was aanvankelijk, in 1852, bij de Munt te Utrecht ondergebracht. Vanaf 1866 is het drukken van postwaarden echter geheel in handen van Enschedé overgegaan. De firma heeft voor een enorm aantal landen postzegels gedrukt en doet dat nog altijd. Het bezit van oude en soms erg fraaie lettertypes maakte Enschedé ook aantrekkelijk voor uitgeverijen die met bijzondere uitgaven eer wilden inleggen. Omdat Enschedé bovendien bekend stond als kwaliteitsdrukker, raakte de firma nauw betrokken bij de vervaardiging van bibliofiele boekwerken. Vanaf het eind van de negentiende eeuw werden steeds meer luxe uitgevoerde boeken bij Enschedé gedrukt. De | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||
grote hoeveelheid bijbels en psalm- en gezangenboeken in de collectie, ten slotte, vindt haar oorsprong in de betrokkenheid van Enschedé bij de Nederlandsche Bijbel Compagnie (vanaf 1822) en de Evangelische Gezangen Compagnie (vanaf 1818). | |||||||||||||||||||||||||||
De geschiedenis van het museumOver het begin van het Museum Enschedé is niet zo heel veel bekend. Feit is dat de familie Enschedé bijna nooit iets weggooide, en dus een enorme hoeveelheid papier en materiaal betreffende haar bedrijfsvoering (maar ook zaken in de persoonlijke sfeer) opbouwde. Daarnaast werd er ook actief verzameld. Beroemd, of eigenlijk berucht, is de veiling (in 1867) van de bibliotheek die Izaak en Johannes I, II en III bijeen hadden gebracht. Wie de catalogus van die veiling doorneemt, zou willen dat deze nooit had plaatsgevonden en dat alle boeken nog in het museum waren.Ga naar voetnoot4 Vanuit een grote belangstelling voor de geschiedenis en het begin van de boekdrukkunst in Nederland (Coster!) was er materiaal bijeengebracht om het bewijs te leveren dat de boekdrukkunst in Haarlem zou zijn uitgevonden. Toen Charles Enschedé rond 1890 begon met zijn onderzoek naar de geschiedenis van de lettergieterij van Enschedé, die in 1893 150 jaar zou bestaan, vond hij zoveel materiaal in het bedrijf zelf, dat vermoedelijk daardoor het idee voor een museum is ontstaan. Aan het eind van de negentiende eeuw werd in stukken en brieven gesproken over een ‘museumkamer’, waarin gasten ontvangen werden. In 1915 schreef Charles Enschedé in het door Enschedé uitgegeven tijdschrift Op de hoogte een artikel over ‘De typographische verzameling van Joh. Enschedé en Zonen’ waarin hij, sprekend over de door de Enschedés aangelegde verzameling van boeken en schilderijen zegt: (...) het bijzondere typographische drukwerk bleef bewaard en vormt nu den grondslag van de verzameling, die sedert een paar jaar door de firma Joh. Enschedé en Zonen in afzonderlijke lokalen ondergebracht voor belangstellenden ter bezichtiging wordt gesteld. Formeel bestond het museum toen al elf jaar. In 1904, op 7 oktober, richtte H.J.D.D. - ‘mijnheer Jacob’ - Enschedé namelijk de Stichting Enschedé-Museum op met als doelstelling: Het Enschedé-Museum zal gevestigd zijn te Haarlem (...); het is bestemd voor het bewaren en verzamelen van alles wat betrekking heeft op het bedrijf, het geslacht en de leden der familie Enschedé, hunne voorvaderen en echtgenooten, alsmede voor het bewaren en verzamelen van antiquiteiten, kostbaarheden en curiosa van allerlei aard. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het museum in 1913 aan het Klokhuisplein in het centrum van Haarlem.
Het ‘bezit’ van het museum werd in 1916 vastgelegd in de Catalogus van de typografische verzameling (CTV), waarnaar nog altijd veelvuldig verwezen wordt. Merkwaardigerwijs wordt de in 1904 gevestigde stichting in 1935 weer ontbonden bij akte van 9 oktober 1935, waarin H.J.D.D. niet alleen verklaart gedurende zijn leven enig beheerder te zijn, maar ook: (...) dat de omstandigheden zich evenwel inmiddels zodanig gewijzigd hebben, dat het naar mijne mening geen zin heeft de stichting te laten voortbestaan, zoodat ik haar dan ook ontbonden heb op heden.Ga naar voetnoot5 Over het functioneren van het museum in de periode vanaf 1904 tot de oprichting van een nieuwe stichting in 1946, of over de overwegingen die tot haar opheffing in 1935 geleid hebben, zijn (nog) geen stukken gevonden. In directienotulen uit die periode komt het museum van tijd tot tijd ter sprake bijvoorbeeld in verband met de aanschaf van kasten of het laten vervaardigen van vitrines, maar overzichten of jaarverslagen ontbreken vooralsnog. Het is daarom niet bekend wie zich in deze periode met het museum bezighield of waaruit de werkzaamheden bestonden. In 1946 werd door de toenmalige directeuren B.F. Enschedé en A.D. Huijsman opnieuw een stichting in het leven geroepen. Beheerder werd Huijsman zelf, bijgestaan door Netty Hoeflake, die in 1940, vlak voor de oorlog, als administratieve kracht bij de firma in dienst was getreden. Grootste probleem was ruimtegebrek, het op een na grootste probleem de voortdurende achterstand bij het inventariseren. Het archief werd, mede | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||
voor bronnenonderzoek ten behoeve van een in 1953 (bij het tweehonderdjarig bestaan) te verschijnen geschiedenis van het bedrijf, in bewaring gegeven bij het Gemeentearchief, waar gemeentearchivaris mejuffrouw G.H. Kurtz dit deel van de collectie inventariseerde. De uitgave ging echter niet door.Ga naar voetnoot6 De ‘bemanning’ van het museum bleef een lastig punt. Er bestaat een groot aantal nota's waarin steeds opnieuw op de noodzaak van het inventariseren gewezen wordt. Er was echter geen beginnen aan. De beheerder van het museum was tevens verantwoordelijk voor de technische bibliotheek en voor de tijdschriftencirculatie binnen het bedrijf. Daarnaast moesten er onderzoekers ontvangen worden en werden schriftelijke vragen beantwoord voorzover de tijd dat toeliet. Ruimtegebrek speelde een grote rol. Nooit waren er genoeg kasten, er was geen ruimte om eens iets uit te leggen en uit te zoeken. En vanuit het bedrijf werden steeds opnieuw delen van de administratie het museum binnengeschoven, een praktijk die tot op heden voortduurt. Achtereenvolgende beheerders hebben manmoedig geprobeerd het materiaal de baas te worden. Schriftjes, kaartsystemen, kistjes, doosjes, zakjes, alles werd gebruikt om toch op z'n minst enig inzicht te krijgen in de omvang van het bezit en om zaken die bij elkaar hoorden bij elkaar te houden. Slechts twee onderdelen van de collectie waren redelijk ontsloten: de bankbiljetten en postzegels. Deze waren op kartons opgezet en in een aantal registers genoteerd. Het zou hier te ver voeren de individuele verdiensten van de opeenvolgende beheerders op te sommen. Onder de oudere lezers zullen enkelen zich wellicht Netty Hoeflake nog herinneren, in 1974 opgevolgd door Gonne Flipse. Nadat deze op veel te jonge leeftijd (zij was pas 47) in 1985 overleed werd het museum door tijdelijke krachten waargenomen, maar veel meer dan het bijhouden van de dagelijkse beslommeringen zat er niet in. Het bedrijf verhuisde inmiddels in fasen naar een industrieterrein aan de rand van Haarlem. Rond 1990 was het museum, als een van de laatste ‘bewoners’ van het eeuwenoude bedrijf aan het Klokhuisplein, aan de beurt. Om de verhuizing te realiseren werd er eindelijk weer een vaste kracht in dienst genomen: Jan Willem Enschedé, in de functie van directeur. Het museum werd, na veel vijven en zessen, ondergebracht in een kluis onder de grond. Daar moest het opbouwwerk weer beginnen. Hier was in eerste instantie ruimte genoeg, maar kasten en andere opbergvoorzieningen ontbraken nog. Wie de omvang van de collectie enigszins kent, kan niet anders dan bewondering krijgen voor de bijna onmogelijke taak die ‘J.W.’ op zijn schouders had genomen. Stukje bij beetje werd de collectie weer uitgepakt en kwa- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||
men er langzamerhand kasten bij. Van een structurele inventarisatie en ontsluiting kon geen sprake zijn. Het bestuur van de stichting was doordrongen van het feit dat het zo niet langer kon. Na een oriënterend onderzoek en een zeer globale inventarisatie van de omvang van het museumbezit en de conserveringsproblemen die zich bij een dergelijke collectie voordoen, werd in 1996, in samenwerking met het bedrijf, een project opgezet om het gehele bezit op een verantwoorde wijze te ontsluiten en passief te conserveren. Het-aanwezige materiaal zou in een geautomatiseerd systeem beschreven worden en omgepakt worden in zuurvrij materiaal. Er werd geld vrijgemaakt, waarbij het bedrijf een evenredig deel op zijn schouders nam. Ook werd een plan gemaakt om nu eindelijk tot inventarisering van het bezit te komen. Voor het gehele project werd vier jaar uitgetrokken en schrijver dezes werd per 1 juni 1996 aangesteld om het plan ten uitvoer te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||
Het project ‘inventarisatie’In het totaal van de bezittingen van het Museum Enschedé kan een aantal, met de aard van het bedrijf samenhangende deelcollecties onderscheiden worden. Deze deelcollecties vormen slechts een enkele keer een afgesloten en samenhangend geheel, voor het grootste deel hangen zij samen met andere deelcollecties. Het ‘Historisch Bedrijfs Archief’ bijvoorbeeld is als een aparte collectie te beschouwen, maar het zal duidelijk zijn dat onderdelen van dit archief ten nauwste samenhangen met alle andere deelcollecties. De ‘Gieterijboeken’ in het archief zijn nauw verbonden met de deelcollectie ‘Stempels en Matrijzen’, en de administratie van de Oprechte Haarlemsche Courant (OHC) behoort tevens tot de deelcollectie OHC. Van de deelcollectie ‘Drukvormen’ hangt een gedeelte samen met de collectie ‘Bankbiljetten’, een ander gedeelte met ‘Postwaarden’, weer andere delen met de prentencollectie of met de enorme verzameling vignetten die bij de lettergieterij besteld konden worden. Na drie maanden lag er een ‘Plan van aanpak’ dat direct daarna kon worden uitgevoerd. Hoofdlijnen in dat plan waren een iets gewijzigde onderverdeling in kerncollecties en ‘overige’ deelcollecties, waarbij voorgesteld werd de kerncollecties het eerst aan te pakken. Uitgangspunt daarbij was dat kerncollecties de collecties zijn met het meest unieke materiaal. Het ontsluiten van een bibliotheek, waarvan het overgrote deel van de boeken ook in andere bibliotheken kan worden gevonden, is minder relevant dan het ontsluiten van een collectie stempels en matrijzen, waarvan het grootste deel alleen in het Museum Enschedé aanwezig is en nergens anders ter wereld. Bibliotheken hebben bovendien het streven boeken een voor een te beschrijven, voor het museum zou dit echter een taak zijn die praktisch alle beschikbare tijd zou opslokken en weinig rendement zou opleveren. Er werd een computerprogramma geïnstalleerd en een datatypiste aangesteld, waarna als eerste de collectie stempels en matrijzen werd ingevoerd. Voor de invoer van deze kerncollectie was gekozen omdat het matrijzenbezit redelijk omschreven was in een tweetal ‘Matrijzenboeken’, waarvan de gegevens zonder veel moeite in een geautomatiseerd bestand konden worden verwerkt. Tevens diende deze eerste invoer als test voor de verdere verwerking van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||
de gegevens, het schrijven van controleprogramma's, en de uiteindelijke bewerking tot catalogus. Het plan voorzag in de invoer van de volgende kerncollecties:
De overige deelcollecties, die hooguit een zeer globale inventarisatie zullen ondergaan, bestaan uit:
| |||||||||||||||||||||||||||
De belangrijkste collectiesI. Historisch Bedrijfs ArchiefDeze buitengewoon omvangrijke collectie is waarschijnlijk niet alleen een van de volledigste bedrijfsarchieven ter wereld, maar is ook van onschatbare waarde vanuit sociaal-cultureel en economisch-historisch oogpunt. Neem alleen al de afschriften en kopieën van de uitgaande post: in zijn geheel bestrijkt dit onderdeel van het archief, in zo'n 700 banden en dozen, de periode 1782 tot 1958. Zolang men maar weet in welke periode een bepaalde zaak speelde, moeten er gegevens in deze kopijboeken terug te vinden zijn. Bij de inventarisatie door mevrouw Kurtz in 1952 maakte het gemeentearchief van de aanwezige leggers en cahiers een presentielijst waarop, door opeenvolgende beheerders van het museum, een ‘vindplaats’ werd bijgeschreven. Deze lijst was uitgangspunt om alle daarin genoemde categorieën en series, die al voor, maar met name na de verhuizing tamelijk door elkaar waren geraakt, bij elkaar te zoeken en op volgorde te zetten. Deze ‘opschoningsoperatie’ heeft ertoe geleid dat het gehele bedrijfsarchief, voor zover in banden, cahiers en notitieboekjes opgetekend, nu ordelijk bij elkaar staat, in de computer is ingevoerd en direct vindbaar is. Het tot nu toe ontsloten deel van dit bedrijfsarchief omvat zo'n 2100 banden. Een voorbeeld: Johannes III (1795-1866) heeft van 1818 tot aan zijn dood in 1866 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||
in zijn agenda's, naast allerlei persoonlijke notities, talloze aantekeningen gemaakt over wat zich in het bedrijf afspeelde. Daarna begon zijn kleinzoon Johannes V met het vastleggen van ‘Firma-aantekeningen’, verslagen van de belangrijkste gebeurtenissen en besprekingen. Van deze firma-aantekeningen, die volgens een gevonden lijst in vier cahiers opgetekend zouden moeten zijn (van 1877-1895), waren jarenlang alleen de delen 1 en 2 bekend. Door stelselmatig zoeken zijn uiteindelijk ook, een voor een, de beide vermiste delen teruggevonden. De ‘Notulen van de firmavergaderingen’Ga naar voetnoot7 bleken hierop bijna naadloos aan te sluiten, zodat nu een vrijwel compleet overzicht aanwezig is van alle overwegingen en beslissingen die op directieniveau genomen zijn van 1818 tot 1985. Naast de in allerlei banden, cahiers, registers en ordners opgenomen bedrijfsadministratie bestaat er nog een overstelpende hoeveelheid losse ingekomen brieven, rapporten, verslagen, en dossiers. Visitekaartjes van vertegenwoordigers werden net zo goed bewaard als berekeningen van de kosten van een personeelsfeestje, en klachten over de te late bezorging van de krant evenzeer als de strooibiljetten van kermisattracties. Prospectussen van machines, prijscouranten voor ‘lak en ouwelen’, ‘predikbeurten’-briefjes, voorschriften voor de ‘broodzetting’, te zingen liederen bij jubilea, een verdwaald kaartje voor de diligence, alles is er nog. Als een belangrijk onderdeel binnen het bedrijfsarchief geldt het personeelsarchief. Vanaf 1832 werden alle personeelsleden met een volgnummer in het ‘Stamboek Personeel’ ingeschreven met gegevens als geboortedatum, volledige naam, godsdienst, datum indiensttreding en een ruimte voor opmerkingen waarin werd genoteerd wanneer iemand vertrok of werd ontslagen en waarom, data van bevordering van knecht tot meesterknecht, en waarin later vaak de datum van overlijden werd aangetekend, ook al was de betrokkene al jaren weg bij de firma. In een album dat in 1879 aan Jan Justus Enschedé werd aangeboden bij gelegenheid van zijn vijftigjarig drukkersfeest zijn 154 portretfoto's en de handtekening van alle toenmalige werknemers opgenomen. Meldde iemand zich ziek, of schreef een vader een smeekbede aan de ‘Weledele Heeren’ of zij alstublieft zijn zoon weer in dienst wilden nemen omdat die - uiteraard onterecht - ontslagen was, dan werden deze stukken onder het stamnummer als personeelsdossier bewaard. Daarnaast is door middel van talloze ‘loonlijsten’ van week tot week te volgen wie hoeveel verdiende, terwijl in de ‘drukkerijboeken’ zelfs van dag tot dag te volgen is welke drukker welk werk onderhanden had en in de ‘gieterijboeken’ welke gieter wat goot. De instelling van de ‘zieke bos’ (een soort collectebus waarin de knechts spaarden om de gezinnen van ziek geworden collega's enige hulp te kunnen bieden) is er even goed te volgen als de betrokkenheid bij zangkoren. Maar ook de volledige notulenboeken van de typografische vereniging ‘Tot nut en gezellig verkeer’, een vereniging waarvan veel werknemers van Enschedé lid waren, zijn van de oprichtingsvergadering in 1851 tot de opheffingsvergadering in 1930 in het museum bewaard gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een blad uit het album voor Jan Justus Enschedé met de portretten van een aantal werknemers.
| |||||||||||||||||||||||||||
2 Stempels en matrijzenDe matrijzencollectie is ondergebracht in een kleine 4000 ‘matrijzenlaatjes’; de stempels voor de verschillende schriften in enkele honderden stempeldozen. Daarbij moet wel bedacht worden dat er in één laatje vaak verscheidene schriften liggen. De invoer van deze kerncollectie was als eerste voltooid. In zo'n 6500 beschrijvingen zijn in totaal ruim 350.000 matrijzen en 46.000 stempels beschreven met naam van de letter, herkomst, aantal en letterproef waarin zij voor het eerst getoond werden. | |||||||||||||||||||||||||||
3 BankbiljettenDe collectie bankbiljetten is misschien voor de leek wel een van de meest spectaculaire verzamelingen van het museum. Voor een bankbiljet eindelijk een stuk waardedrukwerk vormt, is er een lange weg afgelegd. Een weg van schetsen, ontwerpen, detailtekeningen, proeven voor een gravure, proeven voor achtergronden, proeven voor de tekst (de strafwet en waardeaanduiding), en dat alles in veelvoud. Met commentaren van de bank, technische aanwijzingen, proeven op verschillende soorten papier, met verschillende inkten en in verschillende kleuren. Na goedkeuring van alle onderdelen, die tot maar één biljet leiden, moeten er drukplaten vervaardigd worden waarop elk onderdeel een aantal keer herhaald wordt, om uiteindelijk de oplage te kunnen drukken van platen waarop 20, of 24, of 36 biljetten staan, afhankelijk van het formaat van het biljet en de grootte van het te gebruiken papier. Van al deze onderdelen en proeven worden in het museum stukken bewaard. De gehele collectie is inmiddels ingevoerd, alle kartons omgepakt in nieuwe omslagen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||
de omslagen in nieuwe dozen. De collectie bestaat niet alleen uit Nederlandse bankbiljetten, maar ook uit biljetten voor een aantal andere landen als Portugal, Israël en de voormalige Nederlandse koloniën. Het totaal aantal proeven en biljetten bedraagt 55.000 exemplaren; daarnaast zijn er nog eens 6500 ontwerpen, schetsen en foto's. | |||||||||||||||||||||||||||
4 PostwaardenDe verzameling postwaarden is waarschijnlijk in omvang de grootste collectie. Tot deze collectie worden niet alleen de postzegels gerekend, maar ook tabaksbanderolles, belastingzegels, legeszegels, vakantiebonnen, spaarzegels, rentezegels, kortom alles wat ‘plakt’ en/of geperforeerd is. Daarnaast worden traditioneel ook briefkaarten, verhuiskaarten, spaarboekjes van de Postspaarbank en dergelijke tot deze collectie gerekend. Ook deze collectie bevat schetsen, ontwerpen, proefdrukken, kleurproeven, enzovoort, tot de uiteindelijke hele vellen. Is de collectie bankbiljetten nog beperkt wat het aantal landen betreft, voor de postzegels geldt dat niet. Meer dan 140 landen komen in deze collectie voor. Er zijn bij het invoeren voor de nieuwere tijd, ongeveer vanaf 1960, grote stappen gemaakt door bijvoorbeeld een jaar- of periodeproductie voor een bepaald land als één enkel item te beschrijven: inv.nr FIL 7918: Faeröer, collectie frankeerzegels 1980-1995, 2930 stuks, doos 101/4, of Ze zijn wel allemaal geteld en nageteld en bij een verschil tussen telling en natelling, nogmaals geteld, dat wel... Eens moet toch vastgesteld worden wat de precieze omvang van zo'n collectie is, ook al om eventuele vermissingen te kunnen constateren indien daartoe aanleiding zou bestaan. Het uiteindelijke totaal van de collectie berekent de computer, die telt eenvoudig alle getallen in het veld ‘zegelaantal’ op en komt daarmee (oktober 1999) op een totaal van 2.032.491! | |||||||||||||||||||||||||||
5 Oprechte Haarlemsche CourantDeze kerncollectie is een van de weinige die redelijk beperkt en duidelijk afgebakend is. Voor raadpleging van specifieke nummers wordt doorgaans verwezen naar de Koninklijke Bibliotheek, waar de gehele krant op film te raadplegen is. Tot deze deelcollectie worden ook andere historische kranten gerekend. Het gedeelte van het Historisch Bedrijfs Archief dat aan de courant is gewijd, is buitengewoon omvangrijk. Niet alleen is in de ‘Courantenboeken’ opgenomen hoeveel exemplaren er aan postmeesters en agenten geleverd werden,Ga naar voetnoot8 ook bestaan er honderden ‘Advertentieboeken’, boeken waarin per adverteerder wordt opgegeven welke advertenties hij of zij opgegeven heeft, hoe dikwijls deze geplaatst moesten | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||
worden en wat dat allemaal kostte. De ‘losse’ administratie, bestaande uit aantekeningen, overzichtjes, ingezonden brieven enzovoort, zijn nog maar voor een klein deel ingevoerd. Een bijzondere vondst is de compleet bewaard gebleven correspondentie van Jacobus Blauw, de correspondent te Parijs, die vanaf zijn aanstelling in 1819 tot enkele dagen voor zijn dood in 1829 zo om de twee à drie dagen naar Haarlem schreef over de gebeurtenissen in Frankrijk. Het zijn in totaal zo'n 1700 brieven, die het zeker verdienen uitvoerig bestudeerd te worden, waarbij dan onder meer nagegaan zou kunnen worden in hoeverre zijn verhalen de krant daadwerkelijk gehaald hebben. De kranten zelf zijn inmiddels op eenvoudig niveau ontsloten. Het is nu mogelijk na te gaan welk jaar en welke editie (stadseditie, streekeditie) op welke plank staat. Ook de aanwezige andere couranten, de Utrechtse, de Amsterdamse, de Haagse, de buitenlandse couranten, zijn allemaal omgepakt en ontsloten. Een eenvoudige catalogus, op plaatsnaam en jaar gesorteerd, verwijst naar doos en omslag waarin de losse afleveringen opgeborgen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||
6 LetterproevenDe collectie letterproeven bestaat voor een gedeelte uit zelfstandige ‘boeken’, voor een zeer groot deel echter ook uit losse bladen, brochures en vouwbladen. De omvang van deze deelcollectie binnen de bibliotheek moet beslist niet onderschat worden. Het is bovendien een zeer belangrijke collectie, met vele proeven waarvan wereldwijd slechts één exemplaar - dat in het Museum Enschedé - bekend is. Op het moment van schrijven (oktober 1999) is deze collectie in behandeling: invoeren, ompakken en opbergen. Allereerst is echter een poging gedaan om de letterproeven zoveel mogelijk fysiek van de rest van de bibliotheek en het archief te scheiden. Overal kwamen letterproeven voor, tussen stapels losse papieren, in dozen met klein drukwerk, bij brieven en correspondentie.Ga naar voetnoot9 De letterproeven in ‘boek’ vorm worden een voor een beschreven, de plano's zoveel mogelijk in plukken, geordend op naam van de lettergieterij, waarbij wel het aantal plano's aangegeven wordt. Deze wijze van ontsluiting levert zeker geen catalogus op als die van de collectie letterproeven in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam; daartoe ontbreekt zowel de tijd als de kennis.Ga naar voetnoot10 Voor onderzoekers is het belangrijk om te weten: heeft het museum letterproeven van Voskens en zo ja, hoeveel en in welke doos zijn ze te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||
7 DrukvormenDe omvang van deze collectie is nauwelijks bij benadering te schatten. Voorlopig wordt uitgegaan van zo'n tienduizend stuks. Stuksgewijze ontsluiting is bij een dergelijke omvang niet aan de orde. Binnen de kerncollectie ‘Drukvormen’ kunnen verschillende deelcollecties onderscheiden worden. Beroemd is de verzameling houtblokjes van vignetten, gefigureerde kapitalen, tabaksmerken, enzovoort, zoals door Charles Enschedé gepubliceerd in de ‘Fonderies’. Daarnaast kon men bij de lettergieterij een grote hoeveelheid vignetten en stadswapens bestellen, die vervolgens in de vorm van galvano's geleverd werden. De originele houtgravures voor deze galvano's, de ‘stock-collectie’, wordt bewaard in zo'n 80 laden. Ook hier geldt weer dat nader onderzoek, bijvoorbeeld naar de voor het graveren gebruikte techniek, nog vele verrassingen op kan leveren. Zo werden in de collectie twee afdrukken gevonden (van een schip en van een paard) met de aantekening dat in 1820 aan Alexander Cranendoncq f 9,- betaald is voor het graveren (niet: het snijden) van deze twee voorstellingen. De prenten zien er op het eerste gezicht inderdaad als houtgravures uit, maar uit die voor Nederland zo vroege tijd zijn nog geen houtgravures bekend. Er kan dan gewoon op zoek gegaan worden naar de blokjes zelf om met eigen ogen te kunnen vaststellen dat het inderdaad op kops hout gegraveerde voorstellingen zijn.Ga naar voetnoot11 Een ander deel van de collectie drukvormen bestaat uit de gravures en het zetwerk voor bankbiljetten. Drukplaten voor bankbiljetten werden eerst ‘à i’ vervaardigd: op koper (later op staal) werden de originele voorstellingen gegraveerd, strafwet en waardeaanduidingen werden in lood gezet, om na correcties en uiteindelijke goedkeuring galvanisch vermenigvuldigd en samengesteld te worden tot een drukplaat die 20, 24, of welk aantal ook, bankbiljetten bevatte. Deze ‘à i’-drukvormen zijn vermoedelijk - door de verre van ideale wijze van opslag is nog niet goed zicht op deze collectie te krijgen - alle bewaard gebleven: voor biljetten van De Nederlandsche Bank, voor de Javasche Bank, de Surinaamse Bank, enzovoort. Drukvormen voor postzegels zijn er echter nauwelijks. De Nederlandse Posterijen hielden strikt de hand aan de vernietiging van de drukvormen wanneer de oplage eenmaal gedrukt was. In processen-verbaal zijn deze vernietigingen vastgelegd. Daarnaast zijn er koperplaten voor illustraties (waaronder 130 platen voor Flavius Josephus' ‘Geschiedenissen der Joden’ met etsen van Jan en Casper Luyken), drukvormen voor bijzondere technieken die soms van de uitvinders betrokken werden, er is een collectie stenen voor de lithografie, er is ‘staand zetsel’ voor een aantal uitgaven van Enschedé, voor letterproeven, kortom, ook hier is weer een hoeveelheid en diversiteit aanwezig die uit geen enkele andere collectie bekend is. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||
8 BibliotheekIn de bibliotheek is een aantal deelverzamelingen te onderscheiden.
Een substantieel deel van de technische bibliotheek, de grafische vakliteratuur, is in 1953 gepubliceerd in de Catalogus van de technische bibliotheek. Het behoeft geen betoog dat deze catalogus zwaar verouderd is. In een bedrijf waar het nauwgezet volgen van de ontwikkelingen in de grafische en fotografische technieken - en tegen - woordig ook digitale en kopieertechnieken - van levensbelang is, zal niemand ervan opkijken dat ook de meest recente vakliteratuur in het bedrijf aanwezig is. Dit soort vakliteratuur veroudert bij de huidige technische ontwikkelingen natuurlijk vrij snel en wordt dan aan het museum overgedragen.
Het zou te ver voeren hier ook alle overige deelcollecties uitgebreid de revue te laten passeren. Het familiearchief omvat ruim 80 archiefdozen, met boedelbeschrijvingen, brieven, foto's, reisverslagen en allerlei andere persoonlijke zaken, tot haarlokken van overledenen toe. Met name de brieven in het familiearchief zijn interessant. Deze bevatten soms ook gegevens over zaken die zich in het bedrijf afspeelden. Zo schrijft Johannes III aan zijn in Leiden studerende zoons een brief, waarin eerst verteld wordt bij wie er die avond is gegeten en dat Marie nog altijd zo hoest, maar ook dat hij die dag de twee ‘jeneverkoningen’ die en die ontslagen heeft. De collectie prenten, tekeningen en foto's, de collectie aandelen en obligaties, de collectie distributiebonnen, ze zijn allemaal zo omvangrijk dat er voorlopig nog geen schatting van te maken is. Centsprenten, schilderijen, daguerréotypieën, Costeriana, het is allemaal in niet kinderachtige aantallen aanwezig. Of deze collecties in de zeer nabije toekomst ontsloten kunnen worden, is echter een andere vraag. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tot slotUit het bovenstaande moge blijken dat het belang van het museum beslist niet onderschat moet worden. Niet alleen als ‘museum’, maar ook als onderzoekscollectie waar op talloze gebieden iets te halen valt. Het museum is langzamerhand een bijna onuitputtelijke bron geworden voor sociaal- en economisch-historici, boekhistorici, genealogen, stads- en streekhistorici, foto- en drukhistorici, en ga maar zo door. Het bewaart zowel de geschiedenis van het grafische vak als lokale geschiedenis, geschiedenis van de arbeidsomstandigheden en de geschiedenis van de krant. Trots van het museum is het uitvoerige en misschien wel meest complete bedrijfsarchief in Nederland. Het omvat niet alleen alle bestellingen van letter, of hoeveel kranten er naar welke postmeesters verzonden werden, maar ook alle uitgaande post in afschriften en kopieën van 1782 tot 1958. Het museum heeft de naam slecht toegankelijk te zijn, maar dat is slechts ten dele waar. Niet vergeten mag worden, dat het voornamelijk aan de familie Enschedé te danken is dat er zoveel bewaard gebleven is en dat zij ook iets met dit bezit wil doen: het ter beschikking stellen van de wetenschap. Maar het museum is ‘te gast’ bij het bedrijf, en voor toelating in het bedrijf worden uiterst strenge regels gesteld. Gezien de aard van het bedrijf en de producten die er vervaardigd worden, kan dat ook moeilijk anders. Het betekent echter ook, dat er geen busladingen mensen naar binnen kunnen. Bovendien is de bezetting van het museum zo klein en de hoeveelheid werk die er verricht moet worden zo groot, dat het dagelijks ontvangen van zomaar allerlei liefhebbers uitgesloten is. Elke postzegelverzamelaar zou de postzegelcollectie van het museum misschien wel willen zien, maar die mogelijkheid bestaat niet. Verricht men echter serieus onderzoek naar de filatelistische achtergronden van postzegels of de vervaardiging daarvan, dan is een afspraak voor een bezoek altijd mogelijk. In de afgelopen jaren heeft zo een toenemend aantal (ook buitenlandse) onderzoekers de weg naar het museum weten te vinden. Daarnaast worden veel telefonische en schriftelijke vragen gesteld. Deze worden, zonder uitzondering, zo goed mogelijk in behandeling genomen. Naarmate meer en meer informatie snel te vinden is (er zijn nu meer dan 31.000 beschrijvingen in de computer ingevoerd!), zullen onderzoekers ook beter geholpen kunnen worden. Het is dus in het belang van de onderzoeker dat de invoer van gegevens niet voortdurend wordt verstoord. Om toch enigszins aan de behoefte van liefhebbers tegemoet te komen, werkt het museum vaak mee aan tentoonstellingen elders in de vorm van bruiklenen, zodat op die, op een groter publiek gerichte plaatsen, toch iets van de vele schatten van het museum te zien is. Het bezit van een bedrijfsmuseum is voor Joh. Enschedé echter ook een last. Er moet ruimte voor zijn, de klimatologische condities moeten verzorgd worden, en er zijn talloze inbreuken op een bedrijfsvoering die toch voornamelijk gericht is op het weren van pottenkijkers. De goodwill die het museum het bedrijf oplevert door de welwillende medewerking aan wetenschappers en onderzoekers, komt nou niet bepaald bij potentiële klanten van Enschedé terecht. Het is daarom bewonderenswaardig dat het bedrijf het museum toch onderdak verschaft en er jaarlijks een fors bedrag | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het museum in 1991.
aan spendeert. Dikwijls wordt de vraag gesteld of het museum niet uit het bedrijf weg zou moeten. Een aparte ruimte, een apart museum ergens in de stad, niet op zo'n industrieterrein. Nog afgezien van de financiële consequenties die een dergelijke stap met zich zou brengen, blijkt echter meer en meer dat het bezit van het museum zich daar niet voor leent. Het meeste materiaal is weliswaar uniek en alleen daarom al interessant, maar thematisch ‘beperkt’: iemand die een grafisch museum bezoekt wil daar persen zien draaien, zien hoe letters gegoten worden. De bestaande grafische musea kunnen ruimschoots aan deze wens voldoen. Hierin ligt ook niet de kracht van het Museum Enschedé. Zoveel persen en ‘draaiende’ apparatuur bezit het museum niet. Maar het is het geheel van documentatie, voorbeelden, en de overstelpende hoeveelheid van alles, dat het museum maakt tot wat het nu is: een fantastische onderzoekscollectie. Een collectie waarin nog zoveel onbekends te vinden is, dat velen er een boeiend promotieonderzoek zouden kunnen beginnen. |
|