Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
E.A. Overgaauw
| |
[pagina 98]
| |
Begin van Johannes Gersons De consolatione theologiae. In het penwerk in en om de initialen komt het kenmerkende ‘Schnabelflügelblatt’ verschillende keren voor (Münster, ULB: Ms N.R. 1551, f. 1v).
De vreugde in Münster is terecht, want het Veghe-handschrift is een prachtig boek. Het perkament (23 × 15 cm, 92 ff.) is van gemiddelde kwaliteit, maar het schrift en de verluchting zijn van hoog niveau. Al met al maakt het handschrift een zeer verzorgde, professionele indruk. Maar is het, zoals Bauhuis en de auctionator meenden, wel in Münster geschreven? Waarom wisten zij dat zo zeker? En is de kopiist, Johannes Veghe, inderdaad de vader van de beroemde zoon met dezelfde naam? Anders dan de meeste middeleeuwse handschriften trok het Veghe-handschrift in Münster steeds opnieuw de aandacht. Vooral de kwesties van de plaats waar het handschrift werd geschreven en de identiteit van de kopiist werden herhaaldelijk besproken. Elke keer ging het om de delicate balans tussen zekerheden, twijfels en vermoedens. Wat kan eigenlijk als ‘zeker’ worden beschouwd als het gaat om de geschiedenis van een middeleeuws handschrift? De gegevens in een colofon? De notities van vroegere bezitters? Welke twijfels zijn terecht? Op welke vragen is een bevredigend antwoord mogelijk? | |
[pagina 99]
| |
Het Veghe-handschrift in Münster bevat vier traktaten van Johannes Gerson (1363-1429). Gerson was theoloog, kanunnik van het Kapittel van Sint-Donatiaan te Brugge en van de Notre-Dame te Parijs, en vanaf 1395 tevens kanselier van de Universiteit van Parijs. In zijn talrijke werken behandelt hij een zeer breed spectrum van theologische problemen, niet alleen exegetische en doctrinaire, maar ook contemplatieve en kerkrechtelijke. Net als Bernard van Clairvaux driehonderd jaar eerder speelde hij een belangrijke rol als bemiddelaar in conflicten in de Kerk in Frankrijk en tussen de Kerk en de Franse koning. Anders dan de meeste theologen van zijn tijd, schreef hij niet alleen in het Latijn, maar ook in de volkstaal, in zijn geval het Frans. Zijn werken verspreidden zich zeer snel, hadden groot gezag en werden tot ver in de zestiende eeuw intensief bestudeerd, vooral in Frankrijk, maar ook in het Duitse taalgebied.Ga naar voetnoot6 De vier traktaten in het Münsterse handschrift horen, voor zover men ze onder één noemer kan brengen, tot het genre van de theologische consolatio-literatuur. Het gaat hier niet om doctrinaire of exegetische kwesties, maar om de troost die bij de studie van de theologie gevonden kan worden. De combinatie van deze vier traktaten in één band (ff. 1v-46v De consolatione theologiae, ff. 47r-70r Regulae mandatorum, ff. 71r-89r Opus tripartitum de praeceptis Decalogi, de confessione et de arte moriendi en ff. 89r-92r Appellatio peccatoris ad divinam misericordiam) in het Münsterse handschrift is vermoedelijk uniek, maar dat zegt niet veel. De meeste van Gersons werken zijn tamelijk kort en komen in de handschriften niet alleen in wisselende combinaties met werken van dezelfde auteur voor, maar ook met werken van andere auteurs. Het Münsterse Veghe-handschrift is in dit opzicht niet bijzonder, wel door het gegeven dat het, zoals wij zullen zien, door een kopiist, die niet noodzakelijk een clericus was, voor eigen gebruik werd geschreven. De grote meerderheid van de Latijnse theologische handschriften werd in de Nederlanden en in Noord- en West-Duitsland dóór en vóór kloosterlingen geschreven.Ga naar voetnoot7
Het beginpunt van elk onderzoek naar de geschiedenis van het Münsterse Veghe-handschrift is het colofon op f. 46v. Het volgt direct op het einde van het eerste traktaat van Johannes Gerson: | |
[pagina 100]
| |
Colofon van De consolatione theologiae met de datering in 1436 en de naam van de kopiist (Münster, ULB: Ms N.R. 1551, f. 46v).
Explicit tractatus de consolacione theologie Johannis de Jarsone cancellarii Parisiensis, professoris in sacra pagina eximii. Scriptus per Johannem Veghe de exemplari scripto in studio Montispessulani, anno Domini m°cccc°xxxvi°, exemplar autem scriptum erat anno Domini m°cccc°xxiiii°. Twee gegevens lijken zeker. Ten eerste: Johannes Veghe beëindigde zijn kopie van Gersons De consolatione theologiae in 1436. Ten tweede: Zijn legger (exemplar) was geschreven aan de universiteit van Montpellier (in studio Montispessulani) in 1424. Twee andere gegevens vallen direct op: Veghe noemt, anders dan gewoonlijk in een uitgebreid colofon, wel het jaar, maar niet de dag waarop hij aan het einde van zijn kopie van Gersons traktaat aankwam. Veghe vermeldt daarentegen wél het jaar en de plaats van ontstaan van het handschrift waaruit hij kopiëerde. Dat is evenmin gebruikelijk. Een vermoeden: misschien deed hij dat om de kwaliteit van zijn legger te benadrukken een handschrift dat aan de eerbiedwaardigge Universiteit van Montpellier was geschreven, bovendien nog geruime tijd vóór Gerson overlijden in 1429.Ga naar voetnoot8 Deze vermelding impliceert zeker niet, dat de kopiist in 1436 zélf in Montpellier moet zijn geweest. Het geciteerde colofon volgt, zoals gezegd, direct op het einde van het eerste traktaat van Gerson. Dat is niet verwonderlijk. Een colofon staat normaal gesproken aan het einde van een handschrift, maar het isegen zeldzaamheid dat de afzonderlijke teksten door de kopiist afzonderlijk gedateerd en/of gelokaliseerd werden. Wij zien dit niet alleen in codicologisch complexe verzamelhandschriften, maar óók in codicologisch homogene handschriften zoals het hier besproken Veghe-handschrift. Twee interessante vraggen worden in het colofon van het Veghe-handschrift niet beantwoord: Waar schreef Johannes Veghe en schreef hij het handschrift voor zichzelf of voor iemand anders? Op de laatste vraag is een bevrediggend antwoord moggeeliljk; daarover later meer. De vraag naar de plaats waar Veghe schreef is daarentegen | |
[pagina 101]
| |
niet goed te beantwoorden. Op het eerste oog ziet het handschrift er erg Nederlands uit. Het schrift is een littera gothica hybrida, het gangbare schrifttype voor Latijnse theologische handschriften uit de Nederlanden vanaf het eerste kwart van de vijftiende eeuw. Bovendien bevat het veertien uitstekende penwerkinitialen van een type dat in de vijftiende eeuw juist in Oost-Nederland heel gangbaar was.Ga naar voetnoot9 Een kenmerkend motief in het penwerk is het zogenaamde ‘Schnabelflügelblatt’, dat zowel in het oog van de initialen als in de uitlopers voorkomt (zie afb. p. 98).Ga naar voetnoot10 Datzelfde type penwerk vinden we echter ook in Westfalen en in het Rijnland. In het kielzog van de uitbreiding van de Moderne Devotie van de IJsselstreek naar het oosten en het zuiden, vanaf het tweede kwart van de vijftiende eeuw, kwamen mét de hybrida ook de penwerkinitialen van het Oost-Nederlandse type in westelijk Duitsland in gebruik.Ga naar voetnoot11 Dit soort initialen komt vaak voor in handschriften uit de huizen van de Broeders van het Gemene Leven in Münster, Keulen en Wezel. Juist daarom heet de stijl van deze initialen in Duitsland de Fraterherrenstil, al vinden wij hem ook bij de Windesheimers, de kruisheren en de kartuizers.Ga naar voetnoot12 Münster is als plaats waar het handschrift geschreven is dus heel goed mogelijk. Maar waarom was Bauhuis daarvan zo overtuigd? Hij wist heel goed dat de kopiist Johannes Veghe onmogelijk met de gelijknamige Nederduitse auteur geïdentificeerd kon worden. Veghe junior was immers in 1436 hoogstens tien jaar oud. Van zijn vader, Veghe senior, nam Bauhuis echter aan, dat hij een burger van de stad Münster was, vermoedelijk een gezeten burger. Zijn naam (met de titel Meister) komt, samen met die van zijn vrouw Mette, voor in het laatvijftiende-eeuwse Wohltäterregister van het Zusterhuis Marienthal (Niesing), het convent waar zijn zoon jarenlang de zielzorg | |
[pagina 102]
| |
van de bewoonsters voor zijn rekening nam.Ga naar voetnoot13 Bauhuis indentificeerde de kopiist van het nieuw verworven handschrift met Veghe senior en kwam zo op Münster als de plaats waar het was geschreven. Ongeacht het antwoord op de vraag of de familienaam Veghe nu wel of niet frequent voorkomt, is dat een onzekere identificering. Daarmee staat ook de lokalisering van het handschrift in Münster op losse schroeven. Dezelfde twijfel moet blijven bestaan voor het antwoord op de vraag, of de kopiist van het handschrift dezelfde persoon is als magister Johannes Veghe de Monasterio, magister artium Parisiensis, die zich in 1430 aan de Universiteit van Keulen liet inschrijven. Misschien is deze student dezelfde als Johannes Veghe senior, de Meister uit het Münsterse Wohltäterregister. Hij is daarmee echter niet noodzakelijk óók, zoals de Keulse archivaris Hermann Keussen (1862-1943), de uitgever van de Matrikels van de Keulse universiteit aannam, de kopiist van ons handschrift.Ga naar voetnoot14 Er zijn dus drie personen met de naam Johannes Veghe: de kopiist, de Keulse student en de Münsterse weldoener (die tevens de vader van de beroemde auteur geweest zou zijn). Dat alle drie de naamgenoten (of twee ervan) naar dezelfde persoon verwijzen, is heel goed mogelijk, maar volstrekt niet zeker.
Wij keren terug naar het handschrift. Daar staat op f. 92v: Notitie van Johannes Stummel waaruit blijkt dat hij het handschrift op 3 november 1450 van Johannes Veghe heeft gekocht (Münster, ULB: Ms N.R. 1551, f. 92v).
Istum librum magister Johannes Veghe prescriptus vendidit michi Johanni Stummel anno Domini m° cccc° quinquagesimo, die tercia mensis novembris, et solvi sibi statim sine mora, utinam serviat pro edificacione incipiencium et proficiencium, (...). En in de bovenmarge van f. 1v: Liber Johanni Stummel (...) solutus ab eodem anno (?) Domini 1450, die 3a novembris, quem sibi vendidit Magister Johannes Veghe de Monasterio. | |
[pagina 103]
| |
Volgens deze notities kocht Johannes Stummel op 3 november 1450 het handschrift van Magister Johannes Veghe uit Münster. Wij kunnen hieruit ten eerste afleiden dat Johannes Veghe had het door hem in 1436 geschreven handschrift in 1450 nog in zijn bezit. Hij had het dus voor zichzelf geschreven en niet ten behoeve van een betalende opdrachtgever of voor de bibliotheek van zijn eigen klooster. Ten tweede dat het handschrift het persoonlijk bezit van Veghe was, anders had hij het niet kunnen verkopen. Had hij het ‘voor de markt’ geschreven, met de opzettelijke bedoeling het te verkopen, dan had hij het wellicht eerder, en niet pas na veertien jaar kunnen slijten. Ten slotte blijkt dat Stummel het boek niet voor zichzelf kocht, maar tot stichting van ‘beginners en gevorderden’ (incipiencium et proficiencium), waarbij we allereerst moeten denken aan kloosterlingen of mensen die een kloosterachtig leven leiden, mensen die onderweg naar ‘geestelijke volmaaktheid’ zijn. Waarom Veghe het handschrift verkocht, weten wij niet. Het heeft geen zin daarover te speculeren. Johannes Stummel, die het handschrift in 1450 van de kopiist Johannes Veghe kocht, was een aanzienlijk man. Hij was protonotarius (hoofd van de kanselarij) van de stad Keulen en decaan van de Kerk van de Heilige Apostelen.Ga naar voetnoot15 Stummel schonk het boek aan het kartuizerklooster St. Barbara in zijn stad. Dat blijkt uit een notitie op f. 1v: Liber domus Sancte Barbare m Colonie ordinis Carthusiensis, quem dedit eis dominus Johannes Stummel. Oretur pro eo. De Keulse kartuizers waren in de vijftiende eeuw vroom en geleerd; zij ontvingen vele schenkingen. Zij gaven het Veghe-handschrift de signatuur 00 30, een signatuur die nu niet meer in het handschrift terug te vinden is, maar onder welke het in de catalogus van de bibliotheek van St. Barbara werd vermeld.Ga naar voetnoot16 Ondanks de grote brand van 1451 bleek deze bibliotheek een veilige plaats voor het Veghe-handschrift. Het bleef daar tot 1793 (het jaar van de opheffing van het kartuizerklooster), daarna raakte het op drift. De geciteerde notities over de verkoop van het handschrift aan Johannes Stummel in 1450 doen vermoeden dat deze handeling in Keulen plaatsvond. Als wij bovendien willen geloven, dat de kopiist van het handschrift dezelfde is als de magister met dezelfde naam, die zich in 1430 aan de Keulse universiteit liet immatriculeren, dan wordt Keulen als de plaats waar Johannes Veghe het handschrift heeft geschreven ineens een stuk waarschijnlijker. Het Veghe-handschrift was in dit geval Keuls, bleef Keuls, en zou dat nog heel lang blijven. Als deze vermoedens juist zouden zijn, is de Meister Johannes Veghe waar Bauhuis aan dacht, de vrome Münsterse burger, die in 1436 in Münster een boek met werken van Johannes Gerson voor zichzelf had zitten schrijven, misschien niet meer dan een fantoom. Dan is er nog de band van het handschrift. Die is zeer waarschijnlijk origineel en vijftiende-eeuws: bruin rundleer over houten platten met filetlijnen en enkele kleine en zeer kleine stempeltjes, daaronder een leeuwtje, dat heel veel lijkt op Löwe 174 in | |
[pagina 104]
| |
de Schwenke-Sammlung van wrijfsels van boekbandstempels te Berlijn. Beide Stempels zijn niet per se identiek; het stempel op de band van het Veghe-handschrift is dus niet bruikbaar om vast te stellen door welke boekbinder het handschrift werd gebonden.Ga naar voetnoot17 Stempels op niet-gelokaliseerde boekbanden zijn voor de lokalisering van een handschrift of vroege druk alleen bruikbaar als ze absoluut identiek zijn met stempels uit een bekende boekbinderij of collectie. Niettemin is dit leeuwtje niet zonder belang voor de geschiedenis van het handschrift. Het komt namelijk niet voor bij de talrijke bekende stempels uit de boekbinderijen van de Broeders van het Gemene Leven in Münster en Keulen, ook niet bij die van het Kartuizerklooster in Keulen.Ga naar voetnoot18 Dat impliceert dat het handschrift hoogstwaarschijnlijk al was gebonden toen Stummel het aan het kartuizerklooster in Keulen schonk: óf Johannes Veghe óf Stummel had het handschrift laten inbinden. Wie aan Münster als plaats van herkomst en aan de nauwe banden van Veghe senior met de Broeders van het Gemene Leven in die plaats wil vasthouden, moet bedenken dat die Broeders met de band van het Veghe-handschrift niets te maken hebben. Ook al zou Johannes Veghe het handschrift in Münster hebben geschreven, dan heeft hij het niet bij de Broeders in die plaats laten inbinden. Zo is er, onafhankelijk van het antwoord op de vraag, welke Johannes Veghe met welke van zijn beide naamgenoten identiek is, geen bevredigend antwoord mogelijk op de vraag naar de plaats waar het handschrift geschreven is. Met onze gegevens over de kopiist, de stijl van de penwerk-initialen, het schrift en de band komen wij niet verder dan een lokalisering met een vraagteken: Keulen? Münster? Of een andere, nog onbekende plaats in oostelijk Nederland, het Rijnland of Westfalen? Vroegere onderzoekers van het Veghe-handschrift hadden minder twijfels en andere zekerheden. Bibliothecaris Bauhuis had, zoals wij zagen, in 1960 weinig of geen twijfels over Münster als plaats waar het handschrift was geschreven. Richard Marks, die het handschrift in 1974 beschreef in zijn dissertatie over de bibliotheek van de Keulse kartuizers, meende ten onrechte dat Johannes Veghe senior de stichter was van het Fraterhaus in Münster. Hij verbond daaraan echter niet de conclusie dat de kopiist Veghe het naar hem benoemde handschrift ook in Münster had geschreven, | |
[pagina 105]
| |
maar liet de vraag naar de lokalisering van het handschrift onbeantwoord.Ga naar voetnoot19 Joseph Lammers, de auteur van de beschrijving van het handschrift in de catalogus van de tentoonstelling ‘Köln Westfalen 1180-1980’ wist het daarentegen zeker: de verluchting van het Veghe-handschrift ‘weist (...) eindeutig auf das Fraterhaus [zu Münster]’. Johannes Veghe senior, de kopiist, kan, aldus Lammers, weliswaar vanwege zijn beroep en familie bezwaarlijk als Broeder beschouwd worden, maar ‘vielleicht hat Veghe die Handschrift als asketische Übung im Sinne der devotio moderna geschrieben und sie zum illuminieren in das Fraterhaus gegeben’.Ga naar voetnoot20 Met dit laatste vermoeden probeerde hij dat, wat hij al eindeutig zeker wist, nog zekerder te maken. En een ascetische Übung past toch heel goed bij een weldoener van de vrome Münsterse Broeders van het Gemene Leven? In 1982 lag het Veghe-handschrift in de tentoonstelling ‘Monastisches Westfalen’, samen met zeven andere handschriften die aan het scriptorium van de Broeders van het Gemene Leven in Münster werden toegeschreven. De identiteit van de kopiist bleef hier buiten beschouwing, maar in de zeer korte notitie over het handschrift is het alleen de verluchting die naar Münster wijst: ‘Die Ornamentik der Initialen ist typisch für die hohe Schreibkunst der Münsterschen Fraterherren’.Ga naar voetnoot21 Negen jaar later, in 1991, werd het handschrift opnieuw tentoongesteld, nu vanwege de herdenking van de vijfhonderdste verjaardag van de boekdrukkunst in Münster. Opnieuw schreef men het handschrift zonder bedenken toe aan de Münsterse Broeders.Ga naar voetnoot22 Joseph Lammers ging er impliciet van uit dat de kopiist van het Veghe-handschrift tevens de vader van de gelijknamige Münsterse Broeder was. Hij zag terecht in, dat Veghe senior als getrouwd burger bezwaarlijk óók Broeder van het Gemene Leven kon zijn geweest. Hij redde het handschrift echter voor Münster door aan te nemen dat Veghe thuis had zitten schrijven en het handschrift vervolgens bij de Broeders had laten verluchten. In de beide andere tentoonstellingscatalogi heeft men dit probleem links laten liggen. Wolfgang Oeser ging in 1992 nog een stap verder. Ook hij identificeerde de Johannes Veghe van ons handschrift met de vader van de beroemde Münsterse Broeder van het Gemene Leven. Vervolgens meende hij dat het Veghe-handschrift niet door, maar voor Veghe senior werd geschreven, en wel hoogstwaarschijnlijk bij de Broeders te Münster. Het handschrift is dus niet van de hand van Veghe zelf, maar van een anonieme Broeder. Het geciteerde colofon met de datering in 1436 op fol. 46v is daarmee, volgens Oeser, niet het colofon van het handschrift waar het hier om gaat, maar van Veghes handschrift dat in Münster als legger van ons handschrift werd gebruikt. Kort na | |
[pagina 106]
| |
1436 (maar in ieder geval vóór 1450), aldus Oeser, maakten de Münsterse broeders voor hun weldoener een keurig afschrift van de Gebrauchskopie, een eenvoudig handschrift dat Veghe zelf in 1436 gemaakt had. Vervolgens kreeg Veghe dit keurige afschrift, ons Veghe-handschrift met zijn veertien uitstekende penwerk-initialen, als geschenk.Ga naar voetnoot23 Met deze redenering begeeft Oeser zich op glad ijs. Toen hij in 1959 zijn uitstekende dissertatie over de handschriften van de Münsterse Broeders verdedigde, was hem het Veghe-handschrift nog niet bekend.Ga naar voetnoot24 Later kon of wilde hij niet geloven dat Veghe senior voor eigen gebruik een zo markant handschrift van een zo hoog niveau had geschreven. Hij herkende het schrifftype, dat hij een stilisierte Devotenbastarda noemt, in handschriften uit het scriptorium van de Broeders in Münster, overigens zonder dat hij de kopiist kon identificeren. Bovendien meende hij dat de siermotieven in het penwerk van het Veghe-handschrift juist bij de fraters in Münster bijzonder geliefd waren. Oesers hypothese is niet per se onjuist, maar is de uitkomst van een vergelijking met niet weinig onbekenden. Ten eerste: Waarom kan Veghe niet in staat worden geacht om een uitstekende stilisierte Devotenbastarda te schrijven? Ten tweede: Oeser kent weliswaar tientallen handschriften uit het scriptorium van de Münsterse Broeders, maar er is er niet één waarvan vermoed kan worden dat het voor een weldoener van hun convent geschreven is. Ten derde: De door Oeser genoemde motieven in het penwerk van het Veghe-handschrift lijken inderdaad sterk op die in handschriften van de fraters in Münster, maar óók op die in handschriften uit andere fraterhuizen. Dat een bepaald siermotief in het penwerk van het Veghe-handschrift, zoals Oeser stelt, bij de broeders in Münster pas in 1444 voor het eerst gebruikt werd, is geen argument om de datering in 1436 van het Veghe-handschrift ter discussie te stellen, maar wél om aan de lokalisering in Münster te twijfelen. Oeser spreekt bovendien ten onrechte van Veghes etwas dunklen Formulierungen in het colofon. Het colofon is volstrekt niet duister, er ontbreekt alleen een lokalisering.
Terug naar het handschrift. Tot de opheffing van St. Barbara in 1793 bleef het in Keulen, daarna raakte het, zoals gezegd, op drift. Met talrijke andere handschriften uit St. Barbara kwam het in 1821 via het Keulse veilinghuis Heberle eerst in de bibliotheek van Leander van Ess (1772-1847), theoloog te Marburg.Ga naar voetnoot25 Van Ess verkocht zijn handschriften al in 1824 aan de bekende Engelse bibliofiel Sir Thomas Phillipps (1791-1872).Ga naar voetnoot26 In diens bibliotheek kreeg het de signatuur 537, die de nieuwe bezitter | |
[pagina 107]
| |
persoonlijk op f. 1r van het handschrift vermeldde.Ga naar voetnoot27 In 1910, met de achtste portion van de verzameling-Phillipps, werd het Veghe-handschrift bij Sotheby's in London geveild.Ga naar voetnoot28 Koper was het Antiquariaat J. & J. Leighton in dezelfde stad.Ga naar voetnoot29 Sindsdien bleef het handschrift onzichtbaar tot dinsdag 21 april 1959, de dag waarop het bij Antiquariaat Beijers te Utrecht werd geveild.
Over het Veghe-handschrift in Münster weten wij veel meer dan van de meeste andere middeleeuwse handschriften. Het is gedateerd. Dateringen vinden wij tot ver in de veertiende eeuw maar zelden, in de vijftiende eeuw veel vaker, vooral in theologische handschriften. Naar schatting is ongeveer twintig procent van de middeleeuwse handschriften gedateerd, althans die in Duitse bibliotheken.Ga naar voetnoot30 Handschriften zonder datering kunnen aan de hand van het schrift en de verluchting doorgaans niet preciezer dan op een kwart eeuw gedateerd worden. Het Veghe-handschrift vermeldt bovendien de naam van de kopiist. Ook dat is vrij zeldzaam. Nog zeldzamer is het, wanneer de kopiist van een niet-gesigneerd handschrift vastgesteld kan worden door de identificatie van zijn schrift met dat van een bekende kopiist. Wij weten daarentegen niet waar het handschrift werd geschreven. Münster komt in aanmerking, Keulen ook, en anders wel een willekeurige andere plaats in Westfalen, het Rijnland of in Oost-Nederland. Naar die streken wijst immers de stijl van de penwerk-initialen. Voor veel handschriften zonder colofon is zelfs een zo vage lokalisering niet mogelijk. De latere lotgevallen van het Veghe-handschrift zijn goed gedocumenteerd. Afgezien van de tijdvakken 1796-1821 en 1910-1959 weten wij precies wie de respectievelijke bezitters waren. Alleen in zeldzame gevallen kan de bezitsgeschiedenis zo goed gereconstrueerd worden als voor dit handschrift. Juist de opvallende combinatie van zekerheid over een groot aantal aspecten en onzekerheid over de plaats van ontstaan en de identiteit van de kopiist maakt dit handschrift interessant. Juist deze combinatie bleek stimulerend voor de speurzin van boekhistorici. Sommige onderzoekers, zoals Löffler en Marks, waren terecht erg voorzichtig. Bauhuis en Lammers waren daarentegen zó overtuigd van Münster als lokalisering van het handschrift, dat hun kritische instelling enigszins tekortschoot. Oeser was vermoedelijk overmatig kritisch. Hij twijfelde aan de authenticiteit van het colofon. Soms blijken dergelijke twijfels terecht, vooral in gevallen waarin aangetoond kan worden dat een kopiist een colofon uit zijn legger heeft overgeno- | |
[pagina 108]
| |
men.Ga naar voetnoot31 Oeser twijfelde bovendien aan de identiteit van de in het colofon genoemde kopiist: Veghe had volgens hem niet zó kunnen schrijven als hij blijkens het colofon geschreven had. Met betrekking tot deze twijfels vindt hij vermoedelijk niet veel respons, wél betreffende zijn waardering voor het professionele schrift en de uitstekende verluchting van het Veghe-handschrift in de Universitäts- und Landesbibliothek Münster. |
|