Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||
Inger Leemans
| |||||||||||
Le magasin de l'universIn Nederland kwam dit soort onderzoek veel later op gang. P.J. Buijnsters (in zijn hoedanigheid van hoogleraar, maar niet in de laatste plaats ook in die van bibliofiel/ verzamelaar) schreef in 1984 een artikel over de rol van de libertijnse roman in | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
Nederland.Ga naar voetnoot2 Hij werd getroffen door een passage in Sara Burgerhart, waarin gesuggereerd wordt, dat de Nederlandse ‘salondametjes’ uit de achttiende eeuw niet vies waren van dit soort lectuur. Naar aanleiding daarvan ging hij voor die eeuw op zoek naar libertijns publiek en zelfs naar libertijnse lectuur van eigen bodem. Tot dan toe was de vraag daarnaar nooit aan de orde gekomen. Pas vanaf de jaren tachtig ontstond er meer interesse voor deze afwijkende studie.Ga naar voetnoot3 Dat is des te verbazingwekkender omdat Nederland een sleutelrol speelt in de buitenlandse erotica-bibliografieën. Het mag als bekend worden verondersteld dat Nederland in de vroegmoderne tijd fungeerde als ‘magasin de l'univers’:Ga naar voetnoot4 hier werden boeken voor heel Europa gedrukt. De productie richtte zich deels op in andere landen verboden werken.Ga naar voetnoot5 Nederlandse drukkerijen en uitgeverijen maakten boeken in het Engels, het Duits, het Latijn en vooral in het Frans, de taal waarin de meeste libertijnse en erotische romans werden geschreven.Ga naar voetnoot6 Zoals Weil over de in Frankrijk verboden Nederlandse uitgaven stelt: car il est évident que la production hollandaise de langue française est essentiellement destinée à la France, et par production hollandaise j'entends ici les éditions originales qui pour la plupart dans ce premier quart de siècle ne seront pas réimprimées en France.Ga naar voetnoot7 Over een Nederlandse markt voor dit soort werken wordt inderdaad vrijwel niet gesproken. Dit hangt nauw samen met de hypothese dat de Republiek een ‘januskop’ had:Ga naar voetnoot8 aan de ene kant stond de Nederlandse tolerantie er garant voor dat schrijvers en | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
denkers uit heel Europa, die in eigen land in problemen waren gekomen met de autoriteiten (inclusief dus Franse pornografen), hier een onderkomen vonden en vrijwel alles konden schrijven en publiceren wat ze wilden. Aan de andere kant waren de Nederlanders zelf niet in het minst geïnteresseerd in deze opruiende en/of opwindende geschriften, maar vonden integendeel bevrediging in het lezen van godsdienstige traktaten en de verzamelde werken van Cats.Ga naar voetnoot9 Tussen de Nederlanders en buitenlandse schrijvers bestonden in deze visie slechts handelscontacten: Nederlandse drukkers verzorgden werken voor het buitenland en voor de immigranten, waarmee ze voor zichzelf een goed loon en een onaantastbare positie op de internationale boekenmarkt veroverden. In geen van de bibliografische standaardwerken wordt de Republiek genoemd als afzetmarkt. Volgens deze hypothese produceerde en profiteerde Nederland, maar participeerde niet. Is het nu zo dat Nederland nauwelijks geïnteresseerd is in zijn rol in de geschiedenis van de pornografie, omdat het nooit enige interesse heeft gehad in de pornografie zelf? Of is het juist zo dat latere onderzoekers hun eigen desinteresse projecteren op de zeventiende en achttiende eeuw en, uit het feit dat er vrijwel niemand zoekt naar Nederlandse bemoeienis met pornografie, laat staan naar pornografie van Nederlandse bodem, concluderen dat die er ook wel niet zullen zijn geweest? Dat is wat ik in dit artikel wil onderzoeken. Eerst ga ik met Buijnsters op zoek naar vertalingen van buitenlands erotica, om vervolgens te speuren naar werk van eigen bodem. Later zullen we zien dat de Nederlandse rol op pornografiegebied uitgebreider en gevarieerder was dan tot nu toe werd aangenomen. | |||||||||||
Vertalingen naar het NederlandsBuijnsters gaat uit van zeven buitenlandse libertijnse werken (zijn definitie van het begrip libertijns - ‘een min of meer filosofisch gefundeerd streven om de gangbare moraal op seksueel gebied te “ontmaskeren”’ - geeft ook niet-obscene werken een kans), die grofweg kunnen gelden als de vroege pornocanon:
| |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
Een zeer diverse lijst dus, die grote gaten vertoont - zeker als het gaat om de achttiende eeuw - maar die als eerste steekproef volgens Buijnsters aan kan tonen dat er een geïnteresseerd Nederlands publiek bestond, omdat bijna al deze werken betrekkelijk snel in het Nederlands werden vertaald. Op deze conclusie valt echter wel het een en ander af te dingen. Twee van de genoemde klassiekers werden (voor zover men weet, en dat is in dit soort gevallen natuurlijk nooit zeker) vóór 1800 nooit in het Nederlands vertaald, namelijk Fanny Hill en de sonnetten van Aretino. De Ragionamenti werden weliswaar vertaald, maar pas meer dan een eeuw na hun verschijning (in 1646 en een nieuwe vertaling rond 1680)Ga naar voetnoot10 en dan gaat het nog om slechts een deel van het oorspronkelijke boek. L'academie des dames - van de genoemde werken pornografisch het meest vergaand - werd pas laat in de achttiende eeuw vertaald.Ga naar voetnoot11 De door Buijnsters genoemde vertaling uit 1682 van Venus dans le cloître - Praetjes door de traliën of de monnik in 't spreekvertrekGa naar voetnoot12 - kan onmogelijk een vertaling van dat werk geweest zijn: het verscheen immers een jaar eerder dan het origineel. Het werk blijkt een vertaling van het Franse Les entretiens de la grille, ou le moine au parloir dat in hetzelfde jaar verscheen onder het beroemde gefingeerde impressum ‘A Cologne, chez Pierre Marteau’.Ga naar voetnoot13 Deze Praetjes kunnen echter goed als aanvulling op | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
de lijst dienen: ook hier hebben we te maken met (een zeer snelle vertaling van) een libertijnse dialoog tussen twee nonnen. De eerste bekende Nederlandse vertaling van Venus dans le cloître is pas van 1694.Ga naar voetnoot14 La puttana errante van rond 1650 zou volgens Buijnsters net vóór 1669 en in 1677 vertaald zijn. Buijnsters baseert zich hier op secundaire informatie, want een exemplaar van deze vertalingen heeft hij nergens kunnen vinden. Ik vond er een in de Bayerische Staatsbibliothek te München. Het lijkt een laatzeventiende-eeuwse druk, maar aangezien er geen jaar, plaats of uitgever vermeld worden, is dat niet met zekerheid te zeggen. Dat vóór 1669 een vertaling zou zijn uitgegeven, wordt gebaseerd op een censuurkwestie uit dat jaar: in 1669 wordt een hele lijst van Franse ‘obscoene’ en ‘faemrovende’ geschriften verboden.Ga naar voetnoot15 De dwalende hoer is het enige boek dat met een Nederlandse titel vermeld wordt. Dit zou evenwel ook kunnen liggen aan het feit dat het het enige Italiaanse werk op de lijst is.Ga naar voetnoot16 Voor de vertaling uit 1677 is meer bewijs: in Nyd en twist-sucht naar het leven afgebeeldGa naar voetnoot17 wordt namelijk verteld dat in 1677 bij de Amsterdamse boekverkoper Timotheus ten Hoorn exemplaren van Aretino's ‘Dwaalende Hoer’ in beslag werden genomen. De schoutsrol vermeldt inderdaad dat Ten Hoorn in maart 1678 gedaagd werd wegens het distribueren en verkopen van vuile plaatjes.Ga naar voetnoot18 Op deze vertaling zal ik nog terugkomen. De snelste vertaling die Buijnsters noemt is die van L'école des filles. Al drie jaar na de verschijning van dit boek in 1655 kwam bij de Amsterdamse uitgever Jacob Benjamin L'école des filles of de schoole voor de jonge dochters. Door D.V.W.Ga naar voetnoot19 uit. Dit | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
is des te spectaculairder als we bedenken dat L'école des filles in die tijd een uiterst zeldzaam werk was.Ga naar voetnoot+ Had Benjamin, die geldt als een vrij oninteressante uitgever, onvermoede contacten of had hij eenvoudig geluk? Als we het boekje ter hand nemen blijkt de oplossing veel eenvoudiger. Het gaat hier om een platte uitgeverstruc. Het Nederlandse werk is namelijk geen vertaling van de beroemde Franse pornoroman, maar van een vervalsing met dezelfde naam.Ga naar voetnoot21 Het zijn hier niet, zoals in de Franse L'école des filles, een maagd en een volleerde minnares die met elkaar converseren, maar een moeder met haar dochter, en het gaat niet over de geneugten van seks, maar over de manier waarop een vrouw zich dient te gedragen. Geen pornografie dus, alhoewel het voorwoord en het eerste hoofdstuk van deze vervalsing toch te rangschikken zijn onder het kopje ‘libertijnse literatuur’. In eerste instantie lijken deze gegevens het beeld dat er in Nederland weinig andere dan commerciële interesse voor pornografische werken was te bevestigen. De Nederlandse betrokkenheid bij de boeken is evenwel heel wat uitgebreider en genuanceerder dan uit het bovenstaande blijkt. Dat blijkt als we verder kijken dan de bestaande exemplaren van eventuele vertalingen. | |||||||||||
Populariteit van buitenlandse pornografie in de republiekDe Benjamin-vervalsing van L'école des filles is dan wel niet de vertaling die Buijnsters hoopte te vinden, maar deze uitgave wijst er wel op dat L'école des filles een behoorlijke reputatie had opgebouwd bij het Nederlandse publiek. Andere bronnen bevestigen dit beeld. Zo beschrijft Pierre Le Jolle in zijn Description de la ville d'Amsterdam en vers burlesques uit 1666 een rondleiding door Amsterdam, waarbij hij in de ‘Bibliothèque et illustre école’ de boeken L'escole des filles en Les amours diverses des Gaules ziet liggen. Dit lijkt me eerder een grap dan realiteit, maar de strekking blijft hetzelfde: L'école was een bekend werk. Klachten over dit werk bleven niet uit: in 1668 schreef de Utrechtse predikant Franciscus Burmannus namens zijn kerkenraad een brief aan het Utrechtse stadsbestuur, waarin hij klaagt over het feit dat het boek l'Ecole des filles, leerende alle ontuchtigheden en gruwelycke oncuysheden ende so men seyt alles te boven gaende, wat van sulcke vuijligheden oyt in andere landen ende in | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
Italien selve geschreven is, in dese Stadt niet alleen hoe langer hoe meer geveylt en verkogt, maar ook (...) tot dien eynde openlyck voor de winckels te koop gehangen is.Ga naar voetnoot22 In 1669 wordt ook dit werk in verschillende steden verboden. Een derde bron is het dagboek van Constantijn Huygens junior, die in 1682 schrijft dat Adriaan van Borssele van der Hooge hem een boek liet zien, dat beschreven wordt als ‘op de manier van Ecole des filles’. Van Borssele van der Hooge zou het boek in de bosjes bij het kasteel van de koning te Dieren gevonden hebben, wat een nogal doorzichtig excuus lijkt te zijn voor het bezit van een pornografisch en verboden werk: het gaat hier waarschijnlijk om de hierboven genoemde Nederlandse vertaling van La puttana errante uit 1677.Ga naar voetnoot23 Het excuus laat zien dat in de meer libertijnse hofkringen waarin Van Borssele van der Hooge en Huygens zich bewogen ook grenzen werden getrokken. Huygens vond pornografie verwerpelijk, maar het fascineerde hem wel: in 1696 kocht hij Histoire des amours du Marechal de Bouffler, een werk dat gerangschikt kan worden onder de erotische smaadschriften. Interessant voor de verspreiding van obscene werken is de wijze waarop Huygens het kocht, namelijk in het leger waar een jonge (Franse!) marskramer het kamp afstruinde om dit soort werken te verkopen. Een gegarandeerde afzetmarkt.Ga naar voetnoot24 Constantijn had zijn interesse voor erotica overigens niet van een vreemde: Constantijn Huygens senior bezat al een exemplaar van de Ragionamenti van Aretino.Ga naar voetnoot25 Van L'academie des dames was ons weliswaar geen zeventiende-eeuwse Nederlandse vertaling bekend, maar toch is het goed mogelijk dat die er geweest is. In ieder geval had het werk een reputatie. We vinden het terug in een tekening van Cornelis Troost, waarop het opengeslagen op het nachtkastje van een vrijend paartje ligt. Ook in de gefingeerde satirische bibliotheekcatalogus van de als erotomaan en libertijn gedoodverfde professor Pieter Burman staat L'academie: ‘De heymelijkheden van de Liefde en 't Minnespel, door Aloisia Sigea van Toledo’. Het feit dat de bibliotheekcatalogus een Nederlandse titel geeft en niet het alom bekende Franse L'academie des dames zou erop kunnen wijzen dat er toch Nederlandse vertalingen van dit werk circuleerden. Ook in studentenkringen werd het werk gelezen. De Leidse student Adriaan Beverland bezat een exemplaar van de Latijnse versie, wat niet verwonderlijk is, want Beverland verzamelde alle erotica die hij maar kon krijgen.Ga naar voetnoot26 | |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
De Nederlandse bemoeienis met La puttana errante voert ons naar de rechtszaal. In maart 1678 werd de Amsterdamse uitgever Timotheus ten Hoorn voor het gerecht gedaagd wegens het distribueren en verkopen van ‘vuile’ prenten. Waarschijnlijk gaat het hier om de in 1677 verschenen uitgave De dwalende hoer, de vertaling van La puttana errante, verlucht met 32 obscene platen, naar verluidt van de hand van de bekende graveur Romeyn de Hooghe, die in het werk verhaalde standjes verbeeldden. Over de persoon van Romeyn de Hooghe woedde in de jaren 1689-1690 een ware pamflettenoorlog tussen staatsgezinden en Oranje-aanhangers (waartoe we De Hooghe moeten rekenen).Ga naar voetnoot27 Een telkens terugkerende beschuldiging is dat De Hooghe deze platen vervaardigd zou hebben en dat hij ze liet verkopen door zijn eigen vrouw. Van de Haar, die de strijd rondom De Hooghe beschrijft, stelt: ‘De beschuldigingen tegen De Hooghe kunnen niet geheel uit de lucht gegrepen zijn’.Ga naar voetnoot28 Helaas zitten bij het enig bekende exemplaar van De dwalende hoer geen platen die deze hypothese voor eens en voor altijd zouden kunnen bevestigen. Ook de andere klassieke pornografische werken worden in verschillende bronnen genoemd. Al met al kunnen we stellen dat van deze pornografische werken niet altijd bewezen kan worden dat ze meteen naar het Nederlands werden vertaald, maar dat het Nederlandse publiek er wel degelijk mee bekend was. De boeken werden in Nederland gedrukt, bewerkt, geïllustreerd, bestreden en gevierd. Er tekent zich ook een duidelijk tijdperk af waarin de pornoromans de meeste sporen nalieten. Dat is niet het tijdperk waarin Buijnsters ging zoeken, de achttiende eeuw van Sara Burgerhart. De meeste nadrukken, vertalingen en verwijzingen stammen uit de laatste decennia van de zeventiende eeuw en de eerste jaren van de achttiende eeuw.Ga naar voetnoot29 Wie op zoek gaat naar oorspronkelijke Nederlandstalige pornografische werken zal zich dus ook eerst tot die tijd moeten wenden. Twee verwijzingen naar pornografische werken, die ik nog niet heb behandeld, kunnen ons verder op het spoor van Nederlandse porno brengen. Het zijn literaire verwijzingen uit Nederlandse romans uit dezelfde tijd. L'academie des dames vinden we in de boekenkast van Louw van Zevenhuizen. Daar staat ‘De schouwburg van Aloisia Sigeja van Toledo’. Louws levensverhaal, de schelmenroman Het koddig en | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
vermakelijk leven van Louwtje van Zevenhuizen of het schermschool der huislieden, werd in 1704 beschreven door de Rotterdamse bakker Gerrit van Spaan. Aan deze roman is de invloed van de pornografie zeker niet vreemd. Het leven van Louw en zijn gezellen draait om vrouwen en vechten. Blijkbaar werd ook door de Nederlandse middenstand pornografie gelezen en verwerkt. Ook een andere Nederlandse held leest porno. Het is Jan Stront uit de gelijknamige roman uit 1684. Nomen est omen. In het begin van deel 2 legt Jan juist De dwalende hoer ter zijde, omdat hij dit ‘stichtelyke’ werkje van weinig belang acht, ‘voornamentlyk als hy't by zyn leven en bedryf vergeleek’. En wie zijn boek leest kan hem moeilijk ongelijk geven. Met Jan Stront had de Nederlandse literatuur een boek voortgebracht dat nergens onderdoet voor de buitenlandse klassiekers. Het staat dan ook, als Jan Starond, naast L'academie des dames in de bibliotheek van Louw van Zevenhuizen. | |||||||||||
De UitgeversVanaf de jaren zestig van de zeventiende eeuw breidde de markt voor erotica zich uit naar een groter, Nederlandstalig publiek. Niet alleen werden de buitenlandse pornowerken vertaald, er werden ook oorspronkelijke Nederlandse romans geschreven die zich op een lijn stelden met de buitenlandse klassiekers. Welke uitgevers begaven zich op deze nieuwe markt? Zijn dat dezelfde uitgevers die de werken in hun oorspronkelijke taal uitgaven? Hebben we hier te maken met ‘pornospecialisten’ of pikte elke uitgever een graantje mee? Een eerste schets, die door het hoge ‘anonimiteitsgehalte’ van dit soort uitgaven noodzakelijk vaag moet blijven. We kunnen het beste beginnen bij de al genoemde Timotheus ten Hoorn. Niet alleen had hij kennelijk bemoeienis met de uitgave van de vertaling van La puttana errante, ook de ‘nep-venus’ Praetjes door de traliën wordt aan hem toegeschreven. Borst en Schaake nemen aan dat Ten Hoorn de uitgever was, omdat hij het vermeldde in zijn verkoopcatalogus van 1687. Als doorslaggevend bewijs kan dit echter niet gelden.Ga naar voetnoot30 Het zijn echter de kerkenraden die Ten Hoorn onverbloemd kwalificeren als uitgever van obscene werken. De Amsterdamse Gereformeerde Kerk maakte zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw zelden druk om de productie van obscene werken. Meestal had hij zijn handen vol aan sociniaanse en aanverwante geschriften. In 1683 ontving de Amsterdamse raad echter een brief van de Utrechtse kerkenraad waarin deze erop wijst dat ‘den boekverkoper van Hoorn (...) uytgeeft verscheyden seer vuylen en ergerlyke boeckjens de godsdienst en goede zeden seer nadelig synde’.Ga naar voetnoot31 De raad stuurde een brief terug waarin hij vroeg om de titels van deze werken en enkele ‘staaltjens van eeniger boeken’, zodat hij kon optreden tegen deze | |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
‘schadelyke en jeugt verdervende boecken’.Ga naar voetnoot32 Die ‘staaltjens’ zijn helaas niet bewaard gebleven. Blijkbaar voldeden ze aan de verwachting, want de Amsterdamse raad stelde inderdaad een onderzoek in. De zaak liep echter (zoals wel vaker het geval was met anoniem drukwerk) op niets uit. Ten Hoorn ontkende en daarmee lijkt de kous af. Hoewel de affaire geen titels of represailles opleverde, geeft ze wel aan dat Ten Hoorn tot in Utrecht bekend stond als uitgever van ‘onreyne’ en ‘dertele’ werken. Timotheus ten Hoorn begon met uitgeven in 1677, met een vertaling van een werk van Juvenalis.Ga naar voetnoot33 Meteen daarop zou dan De dwalende hoer zijn gevolgd. Het lijkt op het eerste gezicht onwaarschijnlijk dat een beginnende uitgever zoals Ten Hoorn meteen zo'n grote vis als De Hooghe aan de haak heeft kunnen slaan (in 1672 wordt De Hooghe al als ‘beroemd’ bestempeld, in 1675 werd hij in de adelstand verheven)Ga naar voetnoot34 voor zo'n risicovolle uitgave. Het was immers een verboden werk en de 32 platen zullen het tot een kostbare onderneming gemaakt hebben. Maar er valt vrij eenvoudig een lijn te construeren tussen Ten Hoorn en De Hooghe. Die loopt via Hieronymus Sweerts, eveneens een Amsterdamse uitgever van verhalend proza, die begin jaren tachtig intensief samenwerkte met Timotheus' broer Jan ten Hoorn en zijn vriend Jan Bouman.Ga naar voetnoot35 Sweerts woonde van 1673 tot 1681 in het huis van de weduwe Hondius (vandaar waarschijnlijk de naam ‘wakende hond’, of soms ook ‘wackeren hond’) op de hoek van de Beurssteeg en de Dam, waar in 1677, zo blijkt, ook Romeyn de Hooghe woonde. Dat ze een huis hebben gedeeld is niet de enige band tussen Sweerts en De Hooghe. Sweerts Innerlycke ziel-tochten op 't H. Avontmaal uit 1673 heeft een titelplaat van Romeyn de Hooghe.Ga naar voetnoot36 Er is dus vrij eenvoudig een aantal dwarsverbanden te vinden tussen de Amsterdamse uitgevers die zich met proza bezighielden. Curieuzer wordt het als we gaan kijken wie we nog meer in het bovengenoemde huis ‘De wakende hond’ kunnen vinden. Samen met Sweerts woonde daar ook Jean Maximilien Lucas, een van die vele immigranten die hun heil in Nederland zochten, omdat ze elders vervolgd werden. Lucas was een intrigerende boekverkoper uit Rouen, die in Amsterdam een moeilijk te traceren uitgeverij voerde. Hij wordt er onder meer van beschuldigd in 1676 L'école des filles en Aloisea sigaea naar Londen te hebben gesmokkeld, waardoor zijn afnemer, de Londense boekverkoper George Wells, in problemen kwam met de Engelse autoriteiten. Van Lucas zijn alleen enkele Franse en Latijnse uitgaven bekend uit zijn eerste jaren van werkzaamheid. Volgens Van Eeghen gaf hij daarna onder pseudo- | |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
niem of anoniem uit.Ga naar voetnoot37 Verschillende malen wordt hij opgepakt en veroordeeld wegens zijn schrijvers- en uitgeverspraktijken, verschillende malen onder druk van Frankrijk. Lucas hield zich namelijk eveneens bezig met het schrijven van ‘lardons’, satirische nieuwsbrieven waarin voornamelijk Frankrijk het moest ontgelden. Een latere redacteur van het door Lucas opgezette nieuwsblad La quintessence des nouvelles beoordeelt hem als volgt: ‘son style bas, sa fade poésie, et les flots d'impertinences qu'il répandait sur le parti qu'il pouvait insulter impunément, font son charactère’.Ga naar voetnoot38 Over Lucas wordt zelfs beweerd dat zijn schrijfsels de oorlog van 1672 uitgelokt zouden hebben. Pornografie en riooljournalistiek waren overigens niet zijn enige bezigheden. Hij hield zich ook met filosofie bezig. En geheel passend kiest hij ook hier de tegendraadse en ondergrondse weg: hij schreef een biografie van Spinoza. Misschien was hij zelfs eveneens de auteur van het fel-libertijnse en spinozistische traktaat L'esprit de Spinoza. Een tegendraadse duizendpoot dus, en voor een Nederlandse proza-uitgever een op z'n zachtst gezegd compromitterende kennis. | |||||||||||
SpecialistenTimotheus ten Hoorn gaf niet zomaar incidenteel pornografisch werk uit. Vanaf de jaren tachtig specialiseerde hij zich daadwerkelijk in oorspronkelijk Nederlandstalig, seksueel openhartig proza. Onder zijn uitgaven vinden we Leven en bedryf van de hedendaagse Haagse en Amsterdamse zalet-juffers (twee uitgaven uit 1696), De Leidsche straatschender, of de roekelooze student (1683) en een herdruk van 't Amsterdamsch hoerdom (1687). Werken waarvan zeker is dat hij ze verkocht, maar die eveneens aan hem worden toegeschrevenGa naar voetnoot39 zijn D'openhertige juffrouw (1680), De doorluchtige daden van Jan Stront (1684)Ga naar voetnoot40 en Het kind van weelde of de Haagsche lichtmis (1679), Het leeven der reukeloose pachters (1677) allemaal romans waarin moraal en zedenles plaats hebben moeten maken voor bedgeheimen, ontboezemingen en seksuele avonturen. Was Ten Hoorn de opdrachtgever van deze werken? Dat kan niet met zekerheid gezegd worden: van De Leidsche straatschender en de Zalet-juffers verschenen al eerdere drukken met een gefingeerd impressum, respectievelijk in 1679-1680 ‘Te Leiden, by Cornelis Jacobs, in de gekroonde student’ en in 1696 ‘gedrukt voor de liefhebbers’. Kijken we echter naar Ten Hoorns verdere uitgeefpraktijken dan zien we, dat hij op romangebied eigenlijk zelden werken herdrukte en als dat voorkwam dan waren het latere drukken van eigen uitgaven. Het is dus aannemelijk dat Ten Hoorn in deze twee gevallen niet van zijn gewoonten afweek en dat ook de eerste drukken aan hem | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
Titelplaat van dl. i en 2 van Das verderbte Kind, oder Vorstellung eines in allen Lastern und Untugenden ersoffenen, nachgehends aber wieder bekehrten Menschens. [z.pl.] 1699. Duitse vertaling van Het kind van weelde of de Haagsche lichtmis. (Utrecht, UB: AB-DPi: 244 H 41.
toebedeeld moeten worden. Dit vermoeden wordt nog verder gestaafd doordat Ten Hoorn De Leidsche straatschender al in 1680 te koop aanbood. In hetzelfde jaar dus dat de eerste druk van het tweede deel verscheen. Ook de met Timotheus ten Hoorn bevriende uitgever Jan Bouman blijkt zich intensief met pornografisch werk te hebben beziggehouden: in een in 1686 bij zijn overlijden opgemaakte inventaris van zijn boedel 1686 treffen we bij de ongebonden boeken op de werkzolder 220 exemplaren van ‘venus in't Clooster’ aan.Ga naar voetnoot41 Blijkbaar was Buijnsters vermoeden juist en werd deze erotisch-libertijnse dialoog tussen twee nonnen toch zeer snel vertaald: de eerste Franstalige druk was namelijk uit 1683. De hierboven genoemde inventaris van Jan Boumans voorraad laat zien, dat de uitgave van Venus in 't clooster niet op zichzelf stond. Op zolder vond men onder de vele ongebonden boeken: 152 cocuage, 36 omkapte munnick, 153 putanisme d'Amsterdam, 55 Franse minneryen en 643 Amsterdamsch hoerdom. Alleen de titels verraden al dat Bouman insprong op de nieuwe, populaire genres van ‘kloostererotica’ en de ‘chroniques scandaleuses’ over de Franse adel. De grote uitschieter, 't Amsterdamsch hoerdom, waarvan 643 exemplaren werden opgetekend, is weer een oorspronkelijk Nederlands werk, een in romanvorm gegoten gids voor de hoerenbuurt van Amsterdam.Ga naar voetnoot42 Het eveneens door Bouman uitgegeven Le putanisme d'Amsterdam is er een Franse vertaling van. Beide uitgaven verschenen in hetzelfde jaar, 1681, onder hetzelfde gefingeerde impressum: Amsterdam: Elias | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
Jogchemse van Rijn, in de drie gekroonde muzikanten’.Ga naar voetnoot43 Dat dit daadwerkelijk uitgaven van Jan Bouman waren en niet slechts een partij ongebonden werken die hij met de werkelijke uitgever had geruild of in commissie verkocht, blijkt uit het feit dat het vignet op de titelpagina van de Franse versie hetzelfde is als dat van het door Bouman uitgegeven Les délices de la Hollande uit 1678.Ga naar voetnoot44 | |||||||||||
Porno vertaald uit het NederlandsMet Le putanisme d'Amsterdam zijn we bij een volgend aspect van de Nederlandse pornografie gekomen. Niet alleen werden buitenlandse werken in het Nederlands vertaald, de eigen Nederlandse werken werden vrijwel meteen in de verschillende West-Europese talen vertaald. Regelmatig gebeurde dit, zoals in het geval van Le putanisme, door de uitgever van het oorspronkelijke werk. Hierbij gaat het meestal om naar het Frans vertaalde werken. Van Le putanisme zijn we zeker en de drukaanduiding ‘Delft’ bij L'enfant gâté ou le débauché de la Haye. Delft 1682 (de vertaling van Het kind van weelde of de Haagse lichtmis) is waarschijnlijk gefingeerd, maar toch een vingerwijzing. Uiterlijk lijken L'enfant en la damoyselle à coeur ouvert, où l'Hypocrisie découverte. Cologne: Pierre Marteau, 1682,Ga naar voetnoot45 (vertaling van D'openhertige juffrouw) ook van Nederlandse makelij. Ook het gefingeerde impressum ‘Cologne, Pierre Marteau’ wijst op een Nederlandse uitgever.Ga naar voetnoot46 In het geval van La damoyselle hebben we echter nog sterker bewijs: in 1686 probeert namelijk ene ‘Sr Bridon, dit la Cologne’ een lading boeken Parijs binnen te smokkelen. Hij wordt echter gepakt en de politie opent de kist, waarin ze 84 verschillende werken vinden. Hieronder bevindt zich ook een exemplaar van La damoyselle. Voor zover te achterhalen valt, is meer dan de helft van de gesmokkelde werken door Nederlanders gedrukt, vele andere met gefingeerde adressen, waarbij Pierre Marteau favoriet is. Bridon smokkelde allerhande verboden werken: wetenschappelijke (cartesiaanse en spinozistische bijvoorbeeld), theologische (werken van Jurieu) en politieke (voornamelijk anti-Lodewijk XIV-traktaten), maar ook de bekende hofroddels, een aantal kloosterromans en een stapeltje pornografie. Ook de (waarschijnlijk) in opdracht van Ten Hoorn en Bouman vertaalde L'adamite, Venus dans le cloître, Le moine défroqué, La fausse Clélie en La putain errante komen in de lijst voor. Vertalingen in het Duits volgden meestal snel op de Franse vertalingen. Om enkele voorbeelden te noemen: D'openhertige juffrouw (Die verblendete Jungfrau, oder Arglistigkeit dess Frauezimmers. [z.pl., z.dr.] 1690), De Leidsche straatschender (Der ruchlose Student, oder der hochstraffbare und nichtwürdige Selbst-Ruhm, Eines in allen | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
Upigkeiten und Lastern ersoffenen Welt-Bruders. [z.pl., z.dr.] 1681. Herdruk in 1691) en Het kind van weelde (Das verderbte Kind, oder Vorstellung eines in allen Lastern und Untugenden ersoffenen, nachgehends aber wieder bekehrten Menschens. [z.pl., z.dr.] 1687 en een tweede druk ‘Aus dem Französischen überzetst’, 1699). Zoals de laatste druk van Das verderbte Kind al aangeeft zijn de Duitse vertalingen gebaseerd op de Franse tekst. Engelse vertalingen in de jaren tachtig waren meestal het initiatief van Engelse uitgevers, zoals al bleek uit het artikel van Borst en Schaake. Zij bespraken de Engelse vertalingen van D'openhertige juffrouw (Ten Hoorn? 1680), Leven, op- en ondergang van de verdorven koopman (Timotheus Ten Hoorn, 1682) en De tien vermakelikheden des houwelyks (Hieronymus Sweerts, 1679). Bij de vertaling van de Koopman - The Dutch rogue - was nog duidelijk dat het om een vertaling ging: ‘Done out of Nederdutch’ stond op de titelpagina. In het geval van The London jiltGa naar voetnoot47 (D'openhertige juffrouw) werd de tekst aangepast: het verhaal speelt zich in de vertaling af in Londen, de gravures en de inleiding werden gekuist en van moraal voorzien.Ga naar voetnoot48 De London jilt werd waarschijnlijk in Londen gedrukt op aanvraag van de uitgever Henry Rhodes. The Dutch rogue heeft het niet traceerbare impressum ‘London, printed by A.M. for Greg. Hill’ en Borst en Schaake durven dan ook geen uitspraak te doen over de plaats waar deze roman geproduceerd werd.Ga naar voetnoot49 The ten pleasures of mariageGa naar voetnoot50 zouden in de Republiek gedrukt kunnen zijn en door de Londense handelaren Rhodes en Smith naar Londen gehaald. Titelplaat van L'enfant gâté ou le débauché de la Haye. Delft 1682. Franse vertaling van Het kind van weelde of de Haagsche lichtmis. Londen, British Library: 012550 de 65.
Aan deze lijst is nog een vierde werk toe te voegen: ook Het kind van weelde of de Haagsche lichtmis werd in het Engels vertaald. In 1683 verscheen die als The London bully, or the prodigal sonGa naar voetnoot51 ‘London, Printed by Henry Clarke for Thomas Malthus’. Evenals bij de vertaling van D'openhertige juffrouw is | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
ook hier de oorspronkelijk inleiding vervangen door een andere, waarin een excuus wordt gegeven voor de uitgave van dit werk: dit soort verhalen zouden de lezer laten zien hoe het niet moet. Ook hier wordt gedreigd met de hel als straf voor hen die de hoofdpersoon na zullen volgen. De Engelse vertalingen verschenen allemaal na de Franse. Niet alleen haalden de Engelsen hun ideeën kennelijk uit Frankrijk, ze waren het Frans duidelijk beter machtig dan het Nederlands. De vertaler van The London bully baseerde zich op L'enfant gâtéGa naar voetnoot52 Ook D'openhertige juffrouw lijkt deze weg te hebben bewandeld: het werk werd eerst door een Nederlandse uitgever in Franse vertaling uitgegeven, waarna een Engelse uitgever (al na één jaar) met een Engelse versie kwam op basis van de Franse vertaling.Ga naar voetnoot53 Zowel The London jilt als The London bully werd in Londen verkochtGa naar voetnoot54 en waarschijnlijk met goed gevolg. Volgens Roger Thompson was The London jilt na The English rogue (dit keer daadwerkelijk een Engels werk) het meest populaire schunnige boek in Engeland.Ga naar voetnoot55 The London jilt werd echter niet alleen in Londen verkocht: ook in Amerika was er vraag naar. In 1683 verscheepte de Londense boekverkoper Chiswell twee exemplaren van The London jilt naar boekverkoper John Usher in Boston. Blijkbaar was Boston een goede afzetmarkt voor schunnige werken, want Chiswell verscheepte eveneens exemplaren van Poems on several occasions, Venus in the cloister en Nugae Venales. Een jaar later wil Usher nog meer exemplaren van The London jilt hebben, maar hij krijgt nul op het rekest: Chiswell schrijft hem dat de London Gilt [sic] is out of print and not to be had. Een herdruk uit datzelfde jaar zal ongetwijfeld uiteindelijk aan deze vraag hebben kunnen voldoen.Ga naar voetnoot56 En zo komen deze romannetjes ook in de nieuwe wereld terecht. | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
ConclusieVolgens FoxonGa naar voetnoot57 geeft de tweede helft van de zeventiende eeuw een explosie aan erotisch proza te zien. Thompson spitst deze periodisering nog meer toe: ‘the market for disreputable littérature appears to have been particularly keen in the 1680's’.Ga naar voetnoot58 In deze periode speelde de Republiek een belangrijke rol in de productie en verspreiding van buitenlandse obscene werken. Amsterdamse uitgevers zoals Jan Bouman en Timotheus ten Hoorn zijn intensief bezig geweest met deze nieuwe markt. Zij speelden handig in op de populariteit van de buitenlandse romans door te komen met snelle vertalingen in het Nederlands. Daarnaast was Ten Hoorn intensief bezig met het creëren van een nieuwe markt voor oorspronkelijk Nederlandstalig werk. Dat dit project slaagde, blijkt uit de vele herdrukken en vervolgdelen van de Nederlandse romans. De vertalingen van de Nederlandse werken en de verspreiding van deze vertalingen in Frankrijk, Engeland en Amerika geven aan dat ook in het buitenland een publiek bestond voor libertijnse romans van Nederlandse bodem. Dat de receptie in het buitenland moeilijk lag, wordt bewezen door de ‘moralisering’ van de vertalingen van de Nederlandse romans. In Frankrijk werd La damoyselle au coeur ouvert zelfs verboden en bereikte dit boek het land slechts nog via een van de vele smokkelroutes. Waarschijnlijk zijn het de Nederlandse uitgevers geweest die voor de Franse vertalingen zorgden en tevens voor de smokkel naar Parijs. De Engelse uitgevers bespeelden hun eigen markt, waarbij zij zich voor hun vertalingen weer op de Franse vertalingen baseerden. De Republiek fungeerde in de tweede helft van de zeventiende eeuw blijkbaar als de sexshop van Europa, die voor een belangrijk deel gevuld was met werk van eigen bodem en die door de eigen bevolking zeker niet werd gemeden. |
|