Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdGeschreven gedrukt gedigitaliseerd. Elf eeuwen boekcultuur in de lage landen
[pagina 123]
| |
Paul Dijstelberge
| |
[pagina 124]
| |
misschien nog wel meer voor de monumentale vorm, het tot papier geworden onveranderlijke woord Gods. De invloed laat zich moeiteloos vergelijken met die van de King James Bible in Engeland, waar ‘the kings' English’ een staande uitdrukking is. In de gecompliceerde vormgeving zien we de tot typografie gestolde retorica van de godgeleerdheid, het eindproduct van eeuwen exegese.
Spaarzame uitzonderingen daargelaten, ontlenen boeken hun bestaansrecht aan de inhoud. Dit voor de hand liggende gegeven speelt voor de liefhebbers van oude boeken nauwelijks een rol. De meeste connoisseurs lezen vrijwel nooit in de boeken die ze verzamelen en zorgvuldig bewaren. Ze lezen een roman of een detective, of een studie over een zeldzaam boek. Door die aandacht voor het boek als voorwerp en voor de factoren die tot de vorm ervan hebben geleid, lijkt de inhoud niet of nauwelijks meer van belang. Diegenen die zich het meest hebben losgezongen van de bestaansgrond van het boek zijn zij die zich met de buitenkant bezighouden en die in vervoering kunnen raken bij het zien van een zeldzame of mooie band - waarbij het irrelevant is of die een onbenullige tekst of een onaanzienlijke typografische prestatie verbergt. Ook de kenners die zich binnen de band wagen hebben vaak meer oog voor het uiterlijk dan voor de inhoud - of voor de relatie tussen die twee. Het is kenmerkend dat de Hypnerotomachia Poliphili wordt beschouwd als het mooiste boek dat ooit is verschenen. Het is een onleesbaar boek omdat het in ‘macaroni,’ een mengvorm van Latijn en Italiaans, is geschreven; een ‘taal’ die in de vijftiende eeuw door de gemiddelde humanist kon worden geapprecieerd, maar die vandaag de dag is voorbehouden aan een zeldzame specialist. Eenmaal ontcijferd blijkt de inhoud overigens nog altijd zo cryptisch te zijn dat exegeten er in de loop der tijd radicaal van elkaar verschillende betekenissen aan hebben gegeven.Ga naar voetnoot4 Ik heb het Boek van de eeuw uitgekozen op grond van de inhoud - je zou dan ook beter kunnen spreken van de Tekst van de eeuw. Het is René Descartes' Discours de la méthode, het belangrijkste en meest invloedrijke in Nederland gedrukte boek van de zeventiende eeuw, geschreven door een buitenlander in een vreemde taal. Het verscheen bij de drukker en uitgever Jean Maire en zijn naam is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld die van de Elzeviers, buiten de kleine kring van specialisten, alleen nog maar bekend vanwege zijn uitgave van dit ene boek, dat hem zakelijk meer verdriet dan plezier zal hebben gedaan. Een systeem bedenken dat achteraf geen enkele juiste verklaring blijkt te geven voor de verschijnselen die het tracht te verklaren en toch een van de grootste denkers aller tijden zijn.Ga naar voetnoot5 De filosoof die dit overkwam werd op 31 maart 1596 geboren in La Haye, een dorp in de buurt van Tours. La Haye heet tegenwoordig Descartes en dat is een waardig eerbetoon van het soort dat in communistische landen gebruikelijk | |
[pagina 125]
| |
Titelpagina met drukkersmerk. (Amsterdam, UB: UBM: O 79-22).
was, maar dat in Frankrijk verder niet voorkomt. René Descartes was de zoon van een lid van een van de provinciale parlementen, een rijke burger met adellijke aspiraties, die uiteindelijk culmineerden in de verwerving van een landgoed. Descartes zou later het land verkopen en zo het door zijn vader verworven recht om zichzelf ‘Seigneur du Perron’ te noemen kwijtraken. Van de opbrengst zou hij de rust kopen om na te denken. Descartes was leerling in een jezuïetencollege in Anjou en studeerde rechten in Poitiers, waar hij in 1616 zijn kandidaats haalde. In deze periode kreeg hij een psychische inzinking die enkele dagen duurde. Deze inzinking, van het type waarbij het slachtoffer plotseling volledig in paniek raakt omdat hij twijfelt aan de zin van zijn bestaan en de fundamenten van zijn wereldbeeld, leidde bij Descartes, anders dan bij andere grote geesten zoals Pascal of Newton, niet tot een intense belangstelling voor godsdienst of alchemie. In 1618 maakte Descartes als gentleman-militair deel uit van het leger van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, een leger dat onder leiding van stadhouder Maurits en onder invloed van de ideeën van de filosoof Justus Lipsius het modernste leger van Europa was geworden. Een dergelijk soldatesk intermezzo ter afronding van de opleiding was in die tijd in de mode als spartaanse voorloper van de Grand Tour. In het leger van Maurits ontmoette Descartes Isaac Beeckman (1588-1637), een autodidactisch ingenieur die probeerde mechanische problemen op wiskundige wijze te verklaren. Deze ontmoeting is van doorslaggevend belang geweest voor de ontwikkeling van Descartes' ideeën. Zij spraken en correspondeerden over hun onderzoek, dat zich vooral concentreerde op mechanica en wiskunde, maar terwijl Descartes al bij zijn leven wereldberoemd zou worden, bleef Beeckman een onbekende wiens notities pas in deze eeuw werden uitgegeven.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 126]
| |
Wat veroorzaakt beweging? Wat is beweging? Wat is licht? Wat is zien? Descartes hield zich met dergelijke vragen bezig en gaf zijn gedachten hierover vorm met behulp van de wiskunde. Het door hem uitgevonden en naar hem genoemde cartesiaanse vlak wordt nog altijd gebruikt. Beeckman hield zich op een minder abstract en minder fundamenteel niveau met vergelijkbare vragen bezig en de wijze waarop hij zijn antwoorden formuleerde, heeft Descartes vermoedelijk mede de weg gewezen. Maar dat wil niet zeggen dat Descartes niet de grootste en origineelste denker van zijn tijd was. De radicale breuk met het verleden die zijn filosofie impliceerde, werd door tijdgenoten als zodanig onderkend en zowel met enthousiasme als met afschuw onthaald. De ideeën van Descartes werden gunstig ontvangen op de universiteiten van Leiden en Franeker, terwijl de Utrechtse hoogleraar Voetius zich als zijn grootste tegenstander zou ontpoppen. Descartes' zienswijze kreeg in de loop der tijd een vergaande invloed op de wijze waarop men naar de alledaagse werkelijkheid keek. Aan het eind van de eeuw, lang na zijn dood, zouden allerlei zaken ook door eenvoudige burgers, die zijn naam vermoedelijk niet eens kenden, beschreven worden in mechanische termen. Dieren werden automaten, het heelal een uurwerk. Tussen het eerste concept - waarvan de kiem misschien werd gelegd in de koninklijke tuinen te Saint-Germain-en-Lay, met de beroemde door water aangedreven machines - en het uiteindelijke resultaat in boekvorm, verstreken bij Descartes lange jaren. Tevergeefs vroegen geleerde correspondenten in Frankrijk wanneer hij zijn ideeën nu eindelijk eens wilde uitgeven. Maar Descartes hield iedereen aan het lijntje: ‘Horatius is van mening dat een auteur zijn werk tien jaar voor zichzelf moet houden, en wie ben ik om die regel te overtreden’, zo merkte hij ironisch op.Ga naar voetnoot7 Zijn aarzelingen werden vooral ingegeven door de houding van de kerk en de gecompliceerde verhouding tussen Rome en de regering van Frankrijk. De eerste jaren van de eeuw werd het proces tegen Galilei gevoerd, wiens lot grote indruk maakte op geleerd Europa en met name op een wiskundige die zich er van bewust was dat zijn ideeën veel verstrekkender consequenties zouden hebben dan de constatering van Galilei dat de aarde wel degelijk om de zon draaide. Op 2 december 1636 stelde de Leidse notaris Laurens Vergeyl, in bijzijn van de getuigen David Gatou en Jean Despuy, een contract op voor de auteur René Descartes en de uitgever Jean Maire.Ga naar voetnoot8 Descartes zou aan Maire de kopij voor een boek leveren, genaamd La Méthode en zou hem bovendien het privilege bezorgen om dit boek te drukken in Holland en in Frankrijk. Maire was gerechtigd twee edities te drukken | |
[pagina 127]
| |
in een totale oplage van 3000 exemplaren. Als deze oplage was uitverkocht of als Descartes de resterende exemplaren had overgenomen met een korting zoals die onder boekhandelaren gebruikelijk was, zou het privilege weer naar hem terugkeren. Het was Maire niet toegestaan meer exemplaren te drukken in het Frans of in enige andere taal. Bovendien zou Descartes van de eerste editie 200 exemplaren ontvangen: Le gentilhomme ne songe donc pas à demander à son éditeur, qu'il enrichera, des honoraires: il se contentera de deux cents exemplaires d'auteur et c'es ce que fut payé un des plus purs chefs-d'oeuvre de l'esprit humain!Ga naar voetnoot9 Zou Jean Maire het ook zo hebben gezien? Het contract veronderstelt twee oplagen van in totaal 3000 exemplaren en dat zijn er nogal wat voor een werk dat ondanks het feit dat het ‘een van de edelste voortbrengselen der menselijke geest’ betrof, in hoofdzaak bedoeld zal zijn geweest voor specialisten, waarvan het nog maar de vraag is of deze het Frans meester waren. Hoewel we niet weten uit hoeveel exemplaren de eerste oplage heeft bestaan, lijkt het op het eerste gezicht alsof Descartes qua overtuigingskracht de gelijke moet zijn geweest van de oplichter Boorman die in Elsschots roman Lijmen de weduwe Lauwereisen een grote hoeveelheid exemplaren van Het Wereldtijdschrift in de maag weet te splitsen.Ga naar voetnoot10 Net als de arme weduwe kon Maire nog tientallen jaren, tot het eind van zijn leven toe met de eerste oplage. Het waarom van de theoretische oplage van 3000 exemplaren, is dan ook een raadsel, al zijn inschattingsfouten van uitgevers omtrent het publiek voor een bepaalde uitgave van alle landen en alle tijden. Descartes zou, zoals gezegd, niet minder dan 200 auteursexemplaren ontvangen, terwijl de auteur van een wetenschappelijk werk - net als nu - blij mocht zijn met een stuk of tien exemplaren en wie weet een of ander fondsrestant met een paar procent korting. Het kwam ook voor dat de auteur die exemplaren moest betalen en het gebeurde incidenteel zelfs dat hij de hele oplage voor zijn rekening diende te nemen. Als Maire een optimist was, die de helft van de totale oplage drukte, ofwel 1500 exemplaren, dan zien we dat de auteur daarvan ruim 13% ontving. Als we dit als honorarium in natura opvatten, dan kreeg Descartes een vergoeding die vergelijkbaar is met wat goed betaalde auteurs heden ten dage ontvangen voor hun arbeid en hij kreeg die vergoeding vooraf, voor een editio princeps van een debuut. Aangezien zijn exemplaren bedoeld waren om weg te geven, zal dat bovendien voor een deel ten koste zijn gegaan van het debiet van de uitgever. De vraag is natuurlijk waarom Descartes dergelijke goede condities kreeg, want uiteindelijk zal dat natuurlijk weinig met zijn overtuigingskracht of charme te maken hebben gehad. Het betrof dan ook weliswaar een debuut, maar als wiskundige was Descartes al een beroemdheid in kringen die ertoe deden. Hij kwam niet bij Maire als | |
[pagina 128]
| |
een jong en onbekend geleerde die hoopte met zijn eerste werk door te breken in de wetenschappelijke wereld. Anders dan in het tegenwoordige ‘publish or perish’-tijdperk, was het relatief van gering belang dat men publiceerde, laat staan dat een of andere knecht van de universiteit het aantal verwijzingen naar publicaties telde. Van veel groter belang was het relatienetwerk dat wetenschappers door uitgebreide correspondenties onderhielden. Ook een bekend wetenschapper hoefde niet te rekenen op een honorarium. Dat was voorbehouden aan auteurs die in opdracht van uitgevers schreven en die, per pagina betaald als ze werden, verantwoordelijk waren voor de
Waarschuwing: wie de inhoudsopgave leest en meent zo de onderwerpen te kunnen uitzoeken waar hij belang instelt om de rest over te slaan, komt van een koude kermis thuis. Want de samenhang tussen de verschillende vragen is zodanig dat men er niets van kan begrijpen als het hele boek niet aandachtig wordt gelezen. Maar voor degenen die het boek al hebben gelezen, kan zij goede diensten bewijzen als geheugensteun en wie weet ziet men er nog iets wat tijdens het lezen niet is opgevallen.
eindeloze, populair geschreven compilatiewerken over allerlei aspecten van geschiedenis, religie en wetenschap.Ga naar voetnoot11 Descartes nam in dit opzicht dus een uitzonderingspositie in. Daarnaast bezat hij één van de twee privileges van zijn boek en dat is bijna even uitzonderlijk. Dat de auteur het privilege heeft van een tekst en zo invloed heeft op het lot ervan, komt vaker voor - Huygens en Cats zijn beroemde voorbeelden - maar het blijft uitzonderlijk. Vermoedelijk participeerden dergelijke auteurs zakelijk in de uitgaven van hun werk, al staat de in de zeventiende eeuw met een zekere regelmaat voorkomende mededeling ‘voor den autheur’ niet altijd op de titelpagina. Het geheel of gedeeltelijk op eigen kosten en ten eigen bate uitgeven van teksten is overigens iets fundamenteel anders dan het zelf kunnen beschikken over een tekst dankzij een privilege. Tegen het eerste verschijnsel zal geen uitgever of drukker bezwaar hebben gehad, tegen het tweede verzetten zij zich met hand en tand. Een voorbeeld ter illustratie. Ruim zeventig jaar na het verschijnen van de Discours, in het begin van de achttiende eeuw, raakte dominee D'Outrein in conflict met het boekverkopersgilde omdat hij zelf het privilege van zijn werk wilde behouden, en zo hoopte te kunnen bepalen welke boekverkoper het mocht uitgeven. Zijn idee was dat de auteur het privilege voor een bepaalde tijd aan een uitgever afstond - de gebruikelijke vijftien jaar - en dat de auteur daarna opnieuw kon beslissen wie een nieuwe druk mocht verzorgen. Dat was een stap in de | |
[pagina 129]
| |
richting van het huidige auteursrecht. De uitgevers waren van mening dat dergelijke privileges slechts dienden te worden verstrekt aan degenen die zakelijke risico's namen, de uitgevers of de drukkers. Zij achtten het ondenkbaar dat een tekst, die zij hadden gekocht of gekregen van een auteur toch diens eigendom bleef: ‘Elendige drukkers dan, die de schade alleen zouden moeten draegen, en de winsten aen d'auteurs geven? Sij moghten liever nae Oost-Indien vaeren?’Ga naar voetnoot12 Waarom had het zin om een privilege aan te vragen? Privileges komen redelijk vaak voor en bevatten altijd ongeveer dezelfde tekst. Het nadrukken van een tekst was verboden binnen de jurisdictie van de uitvaardigende instantie en op overtreding stonden hoge boetes. Ook in Descartes' geval zou de gehele niet geautoriseerde oplage worden verbeurd verklaard en aan Joannes Maire worden overhandigd, terwijl de boete van 300 Carolusguldens gelijkelijk diende te worden verdeeld over de schout, de armenzorg en de uitgever Maire. Als alle roofdrukken daadwerkelijk op een dergelijke wijze waren afgestraft, zouden schout en boekverkopers in weelde hebben kunnen baden. Maar straffen voor nadrukkers werden, voorzover bekend, bijna nooit uitgevoerd en het is op het eerste gezicht dan ook raadselachtig waarom boekverkopers jaar in, jaar uit privileges bleven aanvragen. Het bracht administratieve rompslomp mee en kostte geld, in de vorm van leges en - het privilege werd in het boek afgedrukt - in de vorm van zet- en drukkosten en extra papierkosten, terwijl boekverkopers er toch om bekend stonden dat zij op de kleintjes letten. Mogelijk diende het privilege dan ook niet zozeer om het nadrukken te bestrijden, maar om aan te geven dat een boekverkoper zich hield aan de fatsoensnormen van zijn vak. Men gaf er mee aan, althans in naam, een bonafide uitgever te zijn, die zelf niet liet nadrukken, die geen anonieme en/of subversieve publicaties verspreidde; een man van zijn woord kortom, waarop overheid en collega's konden vertrouwen. Een systeem dat zelfcensuur lijkt te impliceren en dat als zodanig kenmerkend is voor de Republiek, waar de gefragmentariseerde overheid, in verhouding tot omringende landen, nauwelijks actieve censuur pleegde.Ga naar voetnoot13 Wie het spel meespeelde, werd door de regenten beloond met subsidies en met lucratieve overheidsopdrachten, zoals het drukken van de talrijke plakkaten. Als deze hypothese juist is, zou er een verband moeten bestaan tussen een regelmatige aanwezigheid van privileges in het fonds van de uitgever, opdrachten voorin zijn boeken en het aantal en de aard van zijn zakelijke contacten. Een globale indruk van de Nederlandse boekproductie lijkt het idee te bevestigen dat nette boekverkopers veel contacten hebben met andere nette boekverkopers, terwijl de piraten over het algemeen solitair of in kleine kring opereren. Helemaal consistent is dit beeld overigens niet. Laatzeventiende-eeuwse Amsterdamse boekverkopers als Boom en Rieuwertsz toonden de wereld een januskop: enerzijds gerespecteerde steunpilaren | |
[pagina 130]
| |
van de maatschappij, anderzijds uitgevers en verspreiders van boeken die zelfs in de relatief tolerante Republiek werden vervolgd. Maar het betreft bij deze drukkers altijd godsdienstige kwesties en nooit nadrukken of politiek nieuws.Ga naar voetnoot14 Anders dan gebruikelijk zijn de privileges in de Discours niet voorin het boek opgenomen, maar achterin. De reden daarvoor is vermoedelijk dat dit boek - en dat is eveneens uitzonderlijk - geen voorwerk met opdracht, drempeldichten enzovoort bevat. Dergelijk voorwerk werd om voor de hand liggende redenen het laatst gedrukt. Vrienden van de auteur die hem een gedicht hadden toegezegd, hadden problemen met de muze, de regent aan wie hij het boek wilde opgedragen, liet pas op het allerlaatste moment weten dat hij de opdracht gaarne zou accepteren, enzovoort. Een uit de kluiten gewassen voorwerk wijst op een even ijdel als ijverig auteur en Descartes was geen van beiden. Dat zijn naam niet op de titelpagina staat, zegt in dit verband niets. Er zijn meer anonieme werken bekend met zowel een opdracht als drempeldichten. Om het Franse privilege te krijgen dienden de gedrukte vellen echter vóór publicatie te worden voorgelegd aan een censor. Descartes vroeg aan Constantijn Huygens of deze via diplomatieke kanalen voor de verzending naar Parijs kon zorgen, want dat ging veel sneller, terwijl het risico dat het pakket werd gestolen veel kleiner was.Ga naar voetnoot15 Dat Franse privilege, daterend van 4 mei 1637 is, zoals gezegd een auteursprivilege waarbij, de overigens niet bij naam genoemde Descartes, het recht verkrijgt om zijn boek te laten drukken waar het hem goeddunkt, binnen of buiten Frankrijk. Niet-geautoriseerde uitgaven zouden worden bestraft met 1000 Duitse ponden en confiscatie van alle exemplaren ‘&c.’ Descartes beschikte in 1637 dus al over het type privilege waartegen in 1707, in het geval van D'Outrein, de boekverkopers te hoop zouden lopen. De reden was echter eenvoudig: de Franse overheid wilde geen privilege verschaffen aan een Nederlandse uitgever, ten koste van zijn Franse vakbroeders. Descartes kon, als Fransman, wel een privilege aanvragen.Ga naar voetnoot16 Het Nederlandse privilege van de Staten Generaal dateert van 20 december 1636 en is verstrekt aan Maire. Tussen de datum waarop auteur en uitgever bij de notaris hun overeenkomst beklonken en de afgifte van dit Nederlandse privilege verstreken dus iets meer dan twee weken.
Maar weinig mensen brengen hun dagen door te midden van zeventiende-eeuwse boeken: verzamelaars, vanzelfsprekend, conservatoren, en verder wat specialisten. De in boeken geïnteresseerde leek die wil weten wat een zeventiende-eeuws boek is en hoe het eruit ziet, kan naar een van de grote bibliotheken gaan of naar een antiquaar. | |
[pagina 131]
| |
Tussen de beschouwer en het voorwerp in zijn handen staat een muur van eeuwen, ondoorzichtig als bewasemd glas. Alles eraan is vreemd en tegelijkertijd vertrouwd, zoals in historische reconstructies onze verre voorouders, met zware wenkbrauwen en een wijkend voorhoofd ons niettemin met een menselijke blik aankijken. Het is dan ook de moeite waard kort stil te staan bij enkele uiterlijke aspecten van de Discours. Het lijkt op het eerste oog een standaardboek, een ‘Elckerlyc’ dat bijna alle eigenschappen van het Nederlandse zeventiende-eeuwse boek in zich verenigt - maar we zullen zien dat Descartes op een paar plaatsen iets heeft bedacht dat nog niet eerder was vertoond. Een zaak is opvallend afwezig in dit boek: de literatuurverwijzing. Juist de opkomst en de standaardisering van de literatuurverwijzing zijn kenmerkend voor het gedrukte boek, maar Descartes verwijst naar geen enkele auteur. Behalve al dan niet bestelde loftuitingen op rijm ontbreekt in de Discours ook een portret van de auteur in zijn studeerkamer. Nogal wat geleerden lieten zich in vergelijkbare boeken afbeelden met een goed gevulde boekenkast op de achtergrond. Het was een populaire vorm van portretteren in de zeventiende en achttiende eeuw en door alle geleerdenportretten chronologisch achter elkaar te leggen, kunnen we zien wat er allemaal veranderde in studeerkamers en vooral hoe de boekenkasten evolueerden.Ga naar voetnoot17 De geleerde kreeg niet alleen meer boeken, maar zette die ook anders neer. Staan ze in het begin van de eeuw nog met de snede naar buiten, in de loop der tijd verandert dat en ontstaat de gewoonte om het te doen op de wijze die nu nog altijd gebruikelijk is. Dat is minder vreemd dan het lijkt: boeken waren veelal in perkament gebonden of in donker leer en op het leer schreef je niet makkelijk titel op. Het was makkelijker om de titel op de snede te schrijven of met een speld of wat plaksel een papiertje met de titel in de snede te bevestigen. Je ziet op zeventiende-eeuwse afbeeldingen van bibliotheken stukken papier uit boeken steken. Wie weet betreft het dit type titels. Heel af en toe vind je er nog een in een boek, vastgepind met een zwart geworden zilveren speld.Ga naar voetnoot18 Het is een teken van veronachtzaming: je mag veronderstellen dat een dergelijk boek eeuwenlang niet is ingezien want dergelijke snippers raken nog sneller weg dan een stofomslag. De meeste boeken zijn in de loop der eeuwen gerestaureerd, waarbij niet alleen alle parafernalia zijn weggegooid, maar waarbij vaak ook nog eens alle sporen van vroegere eigenaren zorgvuldig zijn uitgewist. Pas de laatste decennia is onder conservatoren en restauratoren het besef gemeengoed geworden dat een boek een individu is met een ‘persoonlijke’ geschiedenis, het uit ijle sporen bestaande verslag van zijn reis door de tijd. Het exemplaar van de Discours dat in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam wordt bewaard en dat voor dit artikel is gebruikt, is in de loop der tijd zijn originele band kwijtgeraakt. De eenvoudige perkamenten band is nieuw, net als de schutbladen. De bladzijden zijn bijgesneden en zo van scheuren en rafelranden ontdaan. Het | |
[pagina 132]
| |
is aannemelijk dat de originele band ook van perkament was gemaakt; van het eenvoudige type waarin veel boeken door de boekverkoper werden afgeleverd. Het is een hardnekkig misverstand dat de gemiddelde koper bij een boekhandelaar een stapel bedrukt papier kocht waarmee hij vervolgens naar een binder toog om het naar eigen smaak te laten inbinden.Ga naar voetnoot19 Waarschijnlijk bestelde de klant een boek en werd dat vervolgens ingebonden en zo verkocht: ‘perkament of marokijn?’ De koning van Frankrijk en de Franse ministers die een exemplaar van de Discours ontvingen, kregen vanzelfsprekend een prachtig ingebonden boek dat met uitbundige gouden ornamenten was versierd door een specialist als Albert Magnus en waarin de auteur een door een schoonschrijver vervaardigde opdracht had laten bijbinden. De echte liefhebber liet ook een dergelijk mooi exemplaar naar eigen smaak opnieuw inbinden. Dat de schutbladen zijn vernieuwd, is eveneens jammer. Het Amsterdamse exemplaar van de Latijnse editie van 1644 heeft de oorspronkelijke band nog en daar zijn de schutbladen door vroegere eigenaren en door antiquaren gebruikt om aantekeningen op te maken. Het met onoplosbare lijm vastgeplakte ex-libris van een beroemde eigenaar en diens wijsgerige krabbels zijn door ouderdom respectabel geworden uitingen van vandalisme. De titelpagina, die we vervolgens aantreffen, is eenvoudig. We zien er een aantal conventies terug die de hele zeventiende eeuw min of meer standaard zijn in het Nederlandse boek en waarvan een sobere variant ook nu nog opgeld doet. Deze conventies vonden voor het eerst ingang in Franse boeken uit de zestiende eeuw en zijn via de Zuidelijke Nederlanden in het noorden beland. Vroege zestiende-eeuwse boeken uit Holland zijn over het algemeen heel wat archaïscher vormgegeven. Ze lijken veel meer op laatmiddeleeuwse handschriften, met hun chaotische, onduidelijke typografische organisatie. Pas na de stichting van de Leidse universiteit en de massale immigratie van calvinisten uit het zuiden zou deze slordige typografie vervangen wordt door de plompe elegantie die ook dit boek kenmerkt als Nederlands renaissanceproduct. De tekst is gecentreerd gezet uit kapitalen, kleinkapitalen, romein en cursief onderkast. Kapitalen en kleinkapitalen zijn gespatieerd, een internationale typografische conventie waaraan ook nu de meeste grafisch ontwerpers zich houden. Op het drukkersmerk van Maire zien we onder het toeziend oog van de hemel en van een vogel een boer de grond omspitten. De zinspreuk fac et spera, ‘werk en hoop’ is protestants.Ga naar voetnoot20 De auteursnaam staat niet op de titelpagina. Dat was niet vanwege de wetenschappelijke bescheidenheid die zo kenmerkend was voor Descartes, zoals Cohen meende. Wetenschappers in de zeventiende eeuw waren net zulke ijdeltuiten en | |
[pagina 133]
| |
Hoe weet een blinde in welke richting hij een stok houdt? Bestaat er verschil tussen de gevoelszenuwen die de bewegingen van spieren registreren en de zenuwen van de ogen die licht en beweging zien?
De doorsnede van een oog.
intriganten als in alle andere eeuwen en Descartes was geen uitzondering. Het niet vermelden van zijn naam is eerder een teken van voorzichtigheid.Ga naar voetnoot21 Het bood de autoriteiten de mogelijkheid niet al te fanatiek naar de persoon achter het boek te zoeken als de inhoud uiteindelijk toch niet beviel. De titel van deze eerste druk wijkt overigens subtiel af van latere drukken: de wetenschappelijke verhandelingen zijn in deze eerste druk ‘des essais de cete Methode’ wat klinkt alsof de Methode eerder was geschreven en vervolgens in de praktijk werd getoetst. In werkelijkheid waren de wetenschappelijke proeven ouder en was de Methode eerder resultaat dan oorzaak. De verhandelingen waarin Descartes laat zien wat de wetenschappelijke resulta- | |
[pagina 134]
| |
ten van zijn denkwijze zijn, zijn geïllustreerd met houtsneden. Dat was in die tijd een gebruikelijke techniek, die later in de zeventiende eeuw in wat duurdere boeken steeds meer plaats zou maken voor de gravure. Houtsneden zijn minder verfijnd dan gravures, en het is bovendien veel moeilijker om een goede, gedetailleerde houtsnede te maken dan een gravure van vergelijkbare kwaliteit. Maar houtsneden werden tussen het zetsel geplaatst en tegelijk daarmee afgedrukt - de drukkers dienden dan wel goed op te letten dat ze het relatief kwetsbare hout niet beschadigden door er te veel druk op uit te oefenen. Gravures werden afgedrukt met behulp van een speciale plaatpers. Om afbeeldingen op dezelfde pagina te krijgen als de tekst moest het papier twee keer door de pers en dat was beduidend duurder. Vaak werden de afbeeldingen op afzonderlijke vellen gedrukt en dan vind je soms achter in het boek een lijst voor de binder met pagina's en bijbehorende afbeeldingen. Voor kleine afbeeldingen, zoals het merendeel in dit boek, had dat het nadeel dat plaatjes ver weg konden staan van de bijbehorende tekst. Tegen het einde van de eeuw komt dan ook een nieuw type illustratie in zwang: groepen kleine afbeeldingen worden op extra grote vellen gedrukt die kunnen worden uitgeklapt en zo uit het boek steken.Ga naar voetnoot22 De plaatjes in de Discours zijn ontroerend. Van een in broek en vest gestoken man stel je je voor dat hij een amanuensis is, vergelijkbaar met de domme Schuler van Faust. Een in klassieke kledij gestoken blinde heeft achter zijn rug een hond die op de grond ligt en die zijn baas met één oog in de gaten houdt. Met één, op het eerste gezicht onbetekenende afbeelding in dit boek was Descartes, bewust of onbewust, zijn tijd vooruit. Het betreft de afbeelding van een oog. In de anatomische afbeeldingen zou je drie perioden kunnen onderscheiden: de symbolische, de realistische en de idealistische. De oudste, symbolische afbeeldingen hebben weinig overeenkomst met de werkelijkheid en beogen dat ook niet te zijn. Het betreft abstracties van veelal overgeleverde ideeën die enigszins vergelijkbaar zijn met primitieve kunst uit Afrika. De eindeloze reeks boeken over de vrouwelijke heimelijkheden bevat dit soort afbeeldingen: de baarmoeder is in deze boeken een fles met wijde hals waarin een baby rondzwemt van een jaar of vier oud. De realistische afbeeldingen beginnen met de beroemde anatomische prenten van Vesalius, uit het midden van de zestiende eeuw. In dit type afbeeldingen blijft de kunstenaar zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid. Hij geeft weer wat hij van de verrichtingen van de anatoom ziet. Naarmate de zeventiende eeuw verstrijkt neemt dat realisme toe: we zien de spelden en de draden waarmee de preparaten op hun plaats worden gehouden, de vlekken op de lappen waarmee de halfontlede lijken deels zijn bedekt en soms zien we zelfs, als een memento mori, een vlieg zitten op een opengeklapte buikwand, waaronder ver in de diepte de contouren van een kind zichtbaar zijn. | |
[pagina 135]
| |
Had Descartes zijn boek niet beter bij Blaeu kunnen laten drukken? Volgens Huygens een man met verstand van wiskunde en erg precies. Een blik op de fouten maakt duidelijk dat dit geen boek was voor leken: de niet eenvoudige formules worden er door fouten niet makkelijker op.
Descartes was een ‘idealist’ en als zodanig zijn tijd ver vooruit: pas tegen het einde van de achttiende eeuw werd het gebruikelijk om medische preparaten te tonen zoals ze eruit zouden zien als de natuurwetten tijdelijk buiten werking zouden zijn gesteld. De doorsnede van een darm zien we dan als een buis in plaats van als aan elkaar geplakte vellen die de zeventiende-eeuwer zou afbeelden. Vooral nadat het mogelijk werd om lijken te diepvriezen en in bevroren staat aan te snijden, raakten afbeeldingen van in dunne plakken gesneden, de zwaartekracht weerstrevende lichamen in zwang. Bij zijn doorsnede van een oog merkt Descartes het volgende op: ‘Als het mogelijk was om een oog door te snijden zonder dat de vloeistoffen waarmee het is gevuld weglopen terwijl geen enkel onderdeel van zijn plaats zou komen en als we precies door het midden zouden kunnen snijden, dan zouden we het zien zoals het op de afbeelding hiernaast staat.’ De afbeelding van het oog ziet er modern uit, eerder vroegnegentiende-eeuws dan zeventiende-eeuws. Een groot filosoof is echter weer iets heel anders dan een groot filoloog. Op de laatste pagina staan ‘Les fautes de l'impression.’ Het is een pagina vol, waarvan de vele fouten in wiskundige formules het leven van de, wiskundig onderlegde, lezer er | |
[pagina 136]
| |
niet eenvoudiger op zullen hebben gemaakt, tenzij die natuurlijk slim genoeg was om meteen op de laatste pagina te kijken (of briljant genoeg om ze zelf onmiddellijk te kunnen verbeteren). De in dit boek gepresenteerde denkbeelden waren volledig nieuw. De auteur had dan ook geen idee hoe de lezers op zijn tekst zouden reageren. Hij gaf daarom enkele recepten omtrent de consumptie ervan. Zo worden zij streng door hem toegesproken over de wijze waarop hij de inhoudsopgave diende te gebruiken. Die dient als geheugensteun voor wie het boek al helemaal gelezen heeft. Meteen een interessant onderwerp opzoeken heeft geen zin. Ook de eerste tekstpagina van de eerste druk heeft een bijzonderheid, die in alle latere drukken ontbreekt: een inleiding waarin Descartes de Discours kort samenvat: als deze discours te lang lijkt om in een keer gelezen te kunnen worden, dan kan men hem in zes stukken verdelen. Daarop volgt een beknopte samenvatting van die onderdelen, die vervolgens met behulp van glossen in de rand zijn aangegeven. Dit is in feite een nogal ouderwetse manier van doen, al vind je dergelijke samenvattingen vooraf en glossen in de marge tot in deze eeuw terug. En dan gebeurt het. Zoals je in Venetië de hoek van een steeg om kan slaan en onverwacht oog in oog staat met een adembenemend paleis, zie je hier plotseling de beroemde woorden staan, als enige in de hele inleiding cursief afgedrukt, zodat ze de aandacht onmiddellijk trekken: ik denk dus ik ben. Het is Descartes' bekendste uitspraak, die minstens even beroemd is als het ‘heureka’ van Archimedes, en die nog altijd diepe indruk maakt op degenen die hem voor het eerst lezen en beseffen wat er staat. |
|