Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdGeschreven gedrukt gedigitaliseerd. Elf eeuwen boekcultuur in de lage landen
[pagina 105]
| |
August den Hollander
| |
[pagina 106]
| |
De publicatie van deze bijbel markeert tevens een meer fundamentele vernieuwing in de productie van gedrukte bijbels. Niet alleen was er niet eerder een complete Nederlandse bijbel gedrukt, er waren ook nauwelijks Nederlandstalige edities van de integrale tekst van één of meerdere bijbelboeken uit het Oude of het Nieuwe Testament verschenen.Ga naar voetnoot3 Populair waren vooral de lectionaria, die in grote aantallen zijn gedrukt. Deze lectionaria bestonden uit evangelie- en epistellessen (evangeliarium en epistolarium) en bevatten alle perikopen uit de bijbel die tijdens het kerkelijk jaar aan de orde komen. Vanwege de grote aantallen waarin deze lectionaria werden gedrukt en verspreid, zijn ze van grote invloed geweest op de vorming van de bijbeltaal van de vijftiende en de zestiende eeuw.Ga naar voetnoot4 Daarnaast is vooral de ‘Bibel int Corte’ bekend. Deze ‘Bibel int Corte’ was eerder een bijbelse geschiedenis, aangevuld met allerlei volksverhalen, dan een echte bijbelvertaling. Pas vanaf 1522 komen de eerste edities van de integrale Nederlandse tekst van (delen van) het Nieuwe Testament op de markt. In 1526 is er dan ook nog niet of nauwelijks een vraag naar integrale bijbelvertalingen aan te wijzen, wat Liesvelts initiatief des te opmerkelijker maakt. Om nog een andere reden is het verschijnen van Dat oude ende dat nieuwe testament bijzonder. Hoewel er nooit eerder een complete Nederlandse bijbel was gedrukt, heeft Liesvelt het toch aangedurfd. Een dergelijke uitgave was alleen al vanwege de omvang (658 folia) een kostbare zaak. Dat hij aan die onderneming begon, zegt iets over zijn pioniersgeest. Die kant van zichzelf had Liesvelt al eerder laten zien, toen hij in 1522-1523 als een van de eerste Nederlandse drukkers een Nederlandstalig Nieuw Testament, in delen, publiceerde.Ga naar voetnoot5 Slechts een paar jaar na de publicatie van de integrale tekst van het Nieuwe Testament drukt Liesvelt een complete Nederlandse bijbel. Het geeft aan dat er voldoende vertrouwen bij hem, en mogelijk zijn geldschieters, was dat hij met die bijbel zou beantwoorden aan een reële vraag. Dat Liesvelts initiatief in 1526 aan het begin stond van een periode waarin de vraag naar bijbels flink zou toenemen, lijken de cijfers te bevestigen. Tussen 1522 en 1545 verschenen in totaal tachtig verschillende Nederlandstalige bijbeldrukken in de Nederlanden.Ga naar voetnoot6 Al deze edities bieden de integrale tekst van (delen van) de bijbel. Jacob van Liesvelt had de nieuwe vraag naar bijbels al in een vroeg stadium gesignaleerd en er alert op gereageerd. Liesvelt zou in totaal achttien bijbeledities op de | |
[pagina 107]
| |
markt brengen, ruim een kwart van zijn totale fondslijst.Ga naar voetnoot7 Zes van die achttien edities waren complete bijbels. Daarmee was hij in de eerste helft van de zestiende eeuw de belangrijkste leverancier van Nederlandse bijbeldrukken. De bijbeluitgaven van Liesvelt, zo zal in deze bijdrage blijken, zijn ook van grote invloed geweest op de andere Nederlandse bijbelvertalingen in de zestiende eeuw. Achteraf gezien was het vertrouwen van Liesvelt in de potentiële markt in 1526 dus gerechtvaardigd en de publicatie van Dat oude ende dat nieuwe testament een schot in de roos. De integrale, Nederlandstalige bijbels hebben, mede dankzij de verbeterde druktechnieken, een snelle en brede verspreiding in de Nederlanden gehad. De invloed die van deze drukken op de Nederlandse samenleving is uitgegaan, is groot geweest. De bijbels hebben een centrale rol gespeeld in de ingrijpende godsdienstige ontwikkelingen in de Nederlanden in de zestiende eeuw. Tegelijk zijn de nieuwe Nederlandstalige bijbels ook in cultureel opzicht van grote betekenis geweest. De nieuwe vertalingen hebben invloed gehad op de liedkunst en vooral op de schilderkunst en de prentkunst in de Nederlanden.Ga naar voetnoot8 Zelfs tot in de Nederlandse huiskamer zijn de nieuwe bijbelvertalingen doorgedrongen, bijvoorbeeld in teksten op wandtegels en op gebruiksvoorwerpen.Ga naar voetnoot9 Liesvelts editie uit 1526 is de eerste representant van dit nieuwe type bijbel en markeert, om bovengenoemde redenen, een breukpunt in de geschiedenis van het zestiende-eeuwse boek. Met recht kan Dat oude ende dat nieuwe testament daarom ‘boek van de eeuw’ genoemd worden. Liesvelt heeft met zijn bijbeleditie van 1526 (en latere edities) succes gehad. Maar daarmee is de vraag waarom de markt voor Nederlandse bijbelvertalingen juist op dat moment zo groeit nog niet beantwoord. In het algemeen is groei pas dan te verklaren wanneer er geen juiste verhouding is tussen vraag en aanbod. Er moet dus in de Nederlanden een nieuwe, specifieke vraag naar bijbels aan te wijzen zijn aan het begin van de zestiende eeuw. De maatschappelijke realiteit voor een uitgever/drukker was echter gecompliceerder dan het spel van vraag en aanbod. Uitgevers in deze periode moesten rekening houden met het repressieve beleid van de overheid jegens moderne (vaak lutherse) godsdienstige werken, waaronder nieuwe bijbelvertalingen. Ook Liesvelt heeft vanwege zijn drukkersactiviteiten verschillende keren problemen met de justitie gehad. Al in 1536, het jaar waarin hij als meester-drukker in het St.-Lucasgilde werd opgenomen, is Liesvelt door de procureur-generaal van Brabant verhoord. Hij werd ervan beschuldigd in een door hem uitgegeven editie van een pauselijke bul ten onrech- | |
[pagina 108]
| |
te het ‘cum gratia et privilegio Imperialis Maiestatis’ te hebben afgedrukt, aangezien dit privilege hem niet zou zijn verleend.Ga naar voetnoot10 Mede dankzij de spitsvondige verdediging van Liesvelt is de drukker waarschijnlijk niet veroordeeld. Ook in 1542 kreeg Liesvelt problemen, dit maal vanwege het drukken van het boek Troostinge der goddelycker scryft.Ga naar voetnoot11 De schout van Antwerpen beschuldigde Liesvelt ten overstaan van de Vierschaar (het gerecht) dat deze dat boekje had gedrukt, dat ‘nyet alleene nyeuw en was, maer was oick vol erreuren, dwalingen ende heresien’. De drukker had vóór het drukken eerst een privilege moeten aanvragen, zoals de plakkaten vereisten. De schout stelde Liesvelt mogelijke straffen in het vooruitzicht: ‘op een schavot gestelt, oft met eenen heeten geloeyenden ysere, by maniere van eenen cruyce, in synen aensichte gebrant ende geteeckent te wordene, in sulcker wegen dat hy tselve nyet en soude cunnen verdriven noch vuytgedoen, oft zyn een ooge vuyt gesteken te wordene, oft zyn een hant te verliesene’, maar gelukkig voor Liesvelt moest de schout eraan toevoegen ‘na de discretie vanden rechtere’. Liesvelt verdedigde zich rustig. Hij had te goeder trouw gehandeld. Hij had weliswaar het bedoelde boekje gedrukt, maar omdat het niets meer was dan een uittreksel uit bestaande werken, waarvoor wel een octrooi was verleend, kon het bedoelde Troostinge toch moeilijk als iets nieuws worden gezien. Nadat de Vierschaar het gewraakte boekje had ingezien, evenals de ‘oude boeken’ die aan de editie ten grondslag hadden gelegen, sprak deze Liesvelt vrij van de beschuldiging en veroordeelde de schout tot het betalen van alle proceskosten. Het boekje is wel op de Leuvense en Antwerpse indices terecht gekomen.Ga naar voetnoot12 De problemen met de justitie hebben Liesvelt er niet van weerhouden in 1542 een nieuwe, geannoteerde bijbel te drukken. Voor deze editie had Liesvelt wederom geen consent aangevraagd. De publicatie van deze bijbel is hem echter noodlottig geworden. Na een slepend proces werd Liesvelt op 27 november 1545 ter dood veroordeeld. Om te achterhalen wat de vraag naar nieuwe bijbelvertalingen aan het begin van de zestiende eeuw heeft bepaald en op welke wijze Liesvelt zijn succes heeft kunnen bereiken, zal in de komende paragrafen aandacht worden gegeven aan de volgende vragen: 1. wat waren aan het begin van de zestiende eeuw de maatschappelijke omstandigheden in de Nederlanden en in hoeverre hebben deze aan de nieuwe belangstelling voor bijbelvertalingen bijgedragen; 2. hoe zag de nieuwe vraag naar bijbelvertalingen er precies uit en waar kwam die vandaan; 3. op welke wijze heeft Liesvelt geprobeerd bij deze nieuwe vraag aan te sluiten en 4. op welke wijze werd de Liesveltbijbel ontvangen door het lezerspubliek en de overheid. | |
[pagina 109]
| |
Het afzetgebiedVanaf het begin van de zestiende eeuw en met name vanaf 1522 kwam in de Nederlanden een grote stroom Nederlandstalige bijbeledities op de markt. Niet alleen absoluut maar ook procentueel groeide het aantal bijbeldrukken in deze periode flink ten opzichte van de voorafgaande periode: van 1,6% van de totale boekproductie in de periode tot 1500 naar 6% in de periode 1500-1540, een verviervoudiging dus.Ga naar voetnoot13 Zoals uit een recente berekening blijkt, zijn in de periode 1520-1566 ongeveer 200.000 exemplaren van Nederlandstalige bijbeledities (met name Nieuwe Testamenten) van de pers gekomen. Op een totaal van de vijf miljoen Nederlands sprekenden die in die periode leefden, betekent dat één bijbel per 25 personen.Ga naar voetnoot14 Aannemende dat alle exemplaren verkocht zijn, betekent dit dat de markt voor bijbelvertalingen niet alleen nieuw was en alleen daarom al voor een uitgever interessant, maar ook groot. Het is bekend dat de groei van de boekproductie aan het begin van de zestiende eeuw, dus ook die van bijbels, in absolute aantallen sterk bevorderd is door de technische en economische ontwikkelingen van dat moment.Ga naar voetnoot15 De ‘boekdrukkunst’ speelde een belangrijke rol in de snelle verspreiding van de nieuwe bijbelvertalingen. Door de nieuwe technieken kon men sneller en goedkoper boeken produceren en daardoor meer mensen met goedkopere bijbeledities bereiken. De Nederlanden waren bovendien welvarend en behoorden, met meer dan tweehonderd steden op het grondgebied, tot de meest geürbaniseerde gebieden van die tijd. In die steden waren altijd handelslui aanwezig en daar vestigden zich ook de rijken. Door de hoge urbanisatiegraad was de alfabetiseringsgraad - in steden altijd hoger dan op het platteland - in de Nederlanden het meest ver gevorderd in Europa. Dat hing ook samen met het onderwijssysteem dat, zeker in een grote stad als Antwerpen, goed was ontwikkeld.Ga naar voetnoot16 Er heerste bovendien een relatief open intellectueel klimaat in de Nederlanden.Ga naar voetnoot17 De actieve, al dan niet georganiseerde kringen, zoals die van de rederijkers, getuigen van die intellectuele activiteit. Niet alleen literaire zaken, ook actuele geloofsvragen kwamen in dergelijke bijeenkomsten aan de orde. Niet zelden vonden nieuwe ideeën, zoals die van Luther, juist in en via deze kringen snel ingang.Ga naar voetnoot18 Aan het begin van de | |
[pagina 110]
| |
zestiende eeuw waren de omstandigheden in de Nederlanden daarom gunstig voor een groei in de productie van Nederlandse bijbels. | |
De nieuwe vraagHet karakter van de nieuwe vraag naar bijbelvertalingen kan geïllustreerd worden aan de hand van de twee voorredes in de editie van het Nieuwe Testament, die in 1524 bij de Antwerpse drukker en uitgever Adriaen van Berghen verscheen.Ga naar voetnoot19 De eerste voorrede is getiteld ‘Een corte vermaninge verweckende eenen yegelijcken om naerstelick te overlesen, ende te beleven dat heylich Evangelie JESU Christi’. De tekst is een vertaling van het eerste deel van Erasmus' Praefatio in diens Novum Testamentum.Ga naar voetnoot20 De voorrede beantwoordt de vraag hoe de mens tot Christus kan komen: Ende niemant en coemt tot Christum, dan die tot hem gaet, met een stantvastich, oprecht, puer, ende suver gelove, dan die hongert ende dorst die rechtvaerdicheyt. Comen wi dan also wi behooren, wi en dorven niet sorgen dat wi tevergeefs sullen comen. Want die here is nu bi den sinen starcker, dan hi voortijts was lichamelic tegenwoerdich by den Joden. Want hi ons gelaten heeft, die alder suverste aderkens zijns gheests in dit nieu testament, te weten, int Evangelie, ende die Epistelen van sinte Pauwels, daer mogen wi toegaen also dicwils alst ons lust, dye mogen wi altijt met ons dragen, daer hebben wi inne die fonteyn ons salichmakers, waer uut wi anders niet en scheppen, noch en vinden dan onse salicheyt, hier sullen wi zeer overvloedelic uut scheppen ende af drincken.Ga naar voetnoot21 De lezer wordt in deze voorrede op directe wijze aangespoord het Nieuwe Testament te lezen. Daar, in de bijbeltekst, is Christus aanwezig en daar kan de lezer zelf Hem vinden. De boodschap die uit de voorrede klinkt, typeert een belangrijk element in het godsdienstig leven in de Nederlanden aan het begin van de zestiende eeuw. Het woord van God brengt de gelovige zonder enige bemiddeling in verbinding met God. Zo zocht een lezer uit Zuid-Limburg in 1535 een kennis op, sloeg een groot boek open, las daaruit voor, zei toen ‘dat godt selff die worden gesprocken hedde, die daer bynnen gescreven stoen’ en fulmineerde vervolgens tegen de bestaande kerk.Ga naar voetnoot22 Er is geen bemiddelende instantie tussen God en mens nodig om heil te vinden. De centrale gedachte uit de voorrede sluit aan bij een godsdienstige ontwikkeling in het | |
[pagina 111]
| |
begin van de zestiende eeuw naar een meer individueel beleefd geloof. Deze gedachte is niet alleen bij Erasmus te vinden maar ook bij Luther en andere reformatoren.Ga naar voetnoot23 Niet alleen in boeken, maar ook in diverse andere uitingen, zoals in preken, pamfletten, de schilderkunst, liederen, poëzie, dagboeken, prenten, toneelstukken en in brieven wordt duidelijk dat de geloofsbeleving in grote delen van de samenleving aan het veranderen was. De centrale gedachte die daaruit naar voren komt is: ‘geen ander en niets anders tussen God en mij’.Ga naar voetnoot24 Alles wat als bemiddelende instantie tussen God en mens in staat, is aan kritiek onderhevig. Wat overblijft is de bijbel als directe, persoonlijke weg tot God. Dat verklaart waarom er in de samenleving een beweging op gang kwam die wordt gekenmerkt door een nieuw enthousiasme voor en nieuwsgierigheid naar de bijbel en naar de bijbelse boodschap die daarbij hoort.Ga naar voetnoot25 Het zal geen verbazing wekken dat deze voorrede is opgenomen in verschillende Noorden Zuid-Nederlandse bijbeledities uit deze periode.Ga naar voetnoot26 De tweede voorrede brengt ons nog iets verder bij de precieze vaststelling van het karakter van de vraag naar nieuwe bijbels. Deze voorrede is getiteld ‘Den printere allen Christen menschen saluyt’.Ga naar voetnoot27 In de openingspassage van de voorrede is nog eens de ‘honger’ naar bijbelvertalingen verwoord: Allen Christelijcken broederen ende susteren si kenlic, dat die godlijcke maiesteyt uut zijnder vrijer rijcker liefden, ten lesten die hongherige schare met den ooghen zijnder ontfermherticheyt genadelic heeft aenghesien, ende heeft se ghespijst, metten hemelschen levenden broode zijns godlijcken woorts. In het vervolg van de voorrede maakt de printer duidelijk hoe de tekst tot stand gekomen is. De vertalers hadden een nieuwe [Latijnse] vertaling uit het Grieks genomen, die ze vervolgens in het Nederlands hadden vertaald ‘voer die gene die geen latijn en verstaen’. De vertalers maken duidelijk dat ze geen Vulgaattekst als uitgangspunt voor hun Nederlandse vertaling hebben genomen: Want onse oude latijnsche translatie zeer gecorrumpeert ende oec duyster is, also dat wij dat puer godlijcke woort niet puerlic en consten gelesen, sonder welcke onse zielen niet leven en moghen, mer bederven ende sterven. | |
[pagina 112]
| |
Uit het citaat spreekt het verlangen ‘het puer godlijcke woort... puerlic’ te kunnen le zen. Deze woorden maken duidelijk wat bij de aspirant-koper belangstelling voor deze nieuwe bijbelvertaling moest wekken. In het citaat is twee keer het woord puer genoemd. De ‘oude latijnsche translatie’ (de Vulgaat), zo stelt het citaat, is dermate
Titelbladzijde van het eerste deel van de Vorstermanbijbel uit 1528. (Amsterdam, VU: XC 05040).
‘gecorrumpeert’ en ‘duyster’ dat men daarin het pure woord van God niet meer puur kan lezen. Daarom moest er een nieuwe Nederlandse tekst komen die wel zuiver is. Om die reden hebben de vertalers een tekst genomen die uit het Grieks was overgezet. Zij hebben een tekst vertaald die terugging op de oorspronkelijke bijbelse bronnen en die dus ook zo weinig mogelijk redactionele bewerking had ondergaan. Concreet betekent dat, dat Van Berghen een Nieuw Testament publiceerde dat in beide opzichten ‘puer’ was: én een onverkorte, integrale tekst bood én, weliswaar in vertaling, op het Grieks terugging. Dat raadpleging van de bijbelse bronnen een aanbeveling voor een bijbeleditie was, wordt ook elders duidelijk. Het titelblad van de bekende Vorstermanbijbel uit 1528 vermeldt uitdrukkelijk: ‘ende opten cant die alteratie, die hebreeusche veranderinge, naerder hebreeuscher waerheyt der boecken die int hebreus zijn, ende die griecse der boecken die int griecs zijn’. Vorsterman liet deze aanbeveling drukken op het titelblad van al zijn (complete) bijbeledities.Ga naar voetnoot28 Vorstermans aanbeveling is vrijwel onveranderd overgenomen op het titelblad van de bijbeleditie van de Antwerpse drukker Hansken van Liesvelt uit 1538 en op dat van de bijbeleditie van de Antwerpse drukker Henrick Peetersen van Middelburch uit 1541. Het verlangen naar een zuivere tekst die teruggaat op de bijbelse bronnen is meer dan een wetenschappelijk streven. Achter dat verlangen gaat een diepere behoefte schuil. Aangezien de bijbel de plaats is waar de lezer rechtstreeks met God zelf in aanraking komt, is die ontmoeting directer wanneer die tekst teruggaat op de oorspronkelijke | |
[pagina 113]
| |
Titelbladzijde van het tweede deel van de Liesveltbijbel uit 1526. (Amsterdam, VU: XC 05039).
| |
[pagina 114]
| |
bijbelse bronnen, de Hebreeuwse en de Griekse tekst. En had niet God zelf in deze talen tot de bijbelschrijvers gesproken?Ga naar voetnoot29 Daarmee zijn de twee belangrijkste elementen duidelijk geworden die de nieuwe vraag naar bijbelvertalingen aan het begin van de zestiende eeuw hebben bepaald: in de eerste plaats moest het een integrale tekst zijn en in de tweede plaats een tekst die terugging op de bijbelse bronnen, het Hebreeuws en het Grieks. Nu het karakter van de nieuwe belangstelling voor bijbelvertalingen aan het begin van de zestiende eeuw is toegelicht, is de vraag aan de orde op welke wijze Liesvelt hierop in 1526 heeft gereageerd. | |
De Liesveltbijbel van 1526De bijbel die Jacob van Liesvelt in 1526 op de markt bracht, bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft een titelbladzijde en bevat verder geen voorwerk. Geen van de gebruikelijke elementen die we in bijbels uit deze periode aantreffen, zoals een voorrede, kalender of almanak, is in deze bijbel opgenomen. De bijbel begint direct met de tekst van het Oude Testament, die vanaf Genesis doorloopt tot en met Hooglied. Het tweede deel biedt behalve de tekst van de profeten ook de apocriefe boeken van het Oude Testament en de tekst van het Nieuwe Testament. Aangezien de twee delen geen afgeronde teksteenheid bieden, is het niet waarschijnlijk dat ze ook afzonderlijk zijn gepubliceerd. Het tweede deel heeft een eigen titelblad. De bijbel besluit met een leesrooster, het (bind)register van katernen en de colofon. De tekst van de colofon luidt: Gheprint ende gheeyndt in dye vermaerde coopstadt van Antwerpē. Inden Iare ons heeren m.ccccc. en̄ .xxvi. dē .vi. dach vā September. By my Iacob vā Liesueldt wonende tot Antwerpen op dye Cammerpoort Brugghe. Is God met ons, Wie mach ons lettē. Fortitudo mea Deus. Voor de uitgave van de tekst van het Oude Testament heeft Liesvelt zijn toevlucht tot verschillende bronnen genomen. De tekst van de bijbelboeken Genesis-Deuteronomium gaat terug op die uit de editie van het Oude Testament door de Antwerpse drukker en uitgever Hans van Ruremund uit het voorafgaande jaar. Deze bood een vertaling van Luthers tekst uit de eerste, los uitgegeven editie van 1523. Liesvelts tekst was op enkele punten opnieuw gecorrigeerd naar de Luthertekst. De tekst van de boeken Jozua-Esther biedt de eerste Nederlandse vertaling van | |
[pagina 115]
| |
de Luthertekst. Liesvelt liet deze tekst vertalen uit het tweede, afzonderlijk verschenen deel van het Oude Testament in de eerste editie van 1524.Ga naar voetnoot30 De tekst in de bijbelboeken Job-Hooglied biedt ook een vertaling van de Lutherbijbel in de tekststelling van de eerste editie van 1524. Het betreft echter een vertaling van de nadruk van Luthers tekst van 11 maart 1525 door de drukker Johannes Knoblauch uit Straatsburg.Ga naar voetnoot31 Dat Liesvelt de nadruk van Johannes Knoblauch gebruikt heeft, blijkt duidelijk uit een vergelijking van de tekst van Psalm 133: Luther 1524: Sihe, wie feyn und lieblich ists, Das brüder miteynander wonen. Wie das beste öle auff dem heubte, das erabfleusst ynn den bart Aharon, Das erabfleusst auffs loch seyner kleyder Nu valt ook te begrijpen waarom het eerste deel van de Liesveltbijbel eindigt met de opmerkelijke colofon: ‘Eynde des derdē deel der bibelen’. Immers, het eerste deel van de Liesveltbijbel bevat de bijbelboeken die zijn opgenomen in de eerste drie, afzonderlijk uitgegeven delen van de Lutherbijbel. Het tweede deel van de Liesveltbijbel bevat de profetenboeken en de boeken 3 + 4 Ezra, Tobias, Judith, Wijsheid, Jesus Sirach, 2 Daniël en 1 + 2 Makkabeeën. Van de profeten was nog geen Luthertekst beschikbaar. Wel kwamen in 1526 de bijbelboeken Jona en Habakuk, los uitgegeven, in Luthers vertaling op de markt.Ga naar voetnoot32 Blijkbaar wist Liesvelt de hand te leggen op een exemplaar van de Luthereditie van Jona, want de Luthertekst kwam nog in datzelfde jaar in vertaling in zijn bijbeleditie terecht. Ter illustratie Jona 3:5: Luther 1526: Da gleubten die leute zu Ninive an Gott und liessen predigen man solte fasten. Und zogen secke an, beide gros und klein | |
[pagina 116]
| |
Ook uit de tekst van het bijbelboek Jesaja blijkt hoe vertrouwd de drukker met de markt was. In 1525 was de commentaar van Oecolampadius gepubliceerd.Ga naar voetnoot33 Deze commentaar gaf een nieuwe Latijnse vertaling van Jesaja. Liesvelt liet deze tekst in een zeer letterlijke vertaling opnemen in zijn editie van 1526. Ter illustratie Jesaja 15:5: Vulgaat: cor meum ad Moab clamabit vectes eius usque ad Segor vitulam conternantem per ascensum enim Luith flens ascendet et in via Oronaim clamorem contritionis levabunt Voor de tekst van de overige profetenboeken moest Liesvelt een beroep doen op de bestaande vertaling in de editie van Hans van Ruremund uit 1525. De tekst van de resterende boeken van het Oude Testament nam Liesvelt niet over uit de editie van Hans van Ruremund, maar liet ze opnieuw vertalen, nu uit een Vulgaateditie. De reden zal zijn geweest dat Van Ruremund deze boeken slechts gedeeltelijk had opgenomen en dan ook nog voornamelijk in de tekststelling van de Delftse Bijbel van 1477. Voor de tekst van Makkabeeën maakte hij echter gebruik van de aan de Vulgaat gecorrigeerde tekst van Christoffel van Ruremund uit 1525.Ga naar voetnoot34 De tekst van het Nieuwe Testament biedt een geheel nieuwe vertaling van de Luthertekst in de tekststelling van de tweede editie van 1522.Ga naar voetnoot35 Liesvelt wilde in 1526 een ‘zuivere’ bijbeltekst aanbieden die terugging op de bijbelse bronnen. Om dat te bereiken liet hij een vertaling maken van de Lutherbijbel. Ook Luther had zijn bijbelvertaling in de volkstaal gebaseerd op en becommentarieerd op basis van een tekst in de oorspronkelijke talen.Ga naar voetnoot36 Voor het Nieuwe Testament had Luther gebruik gemaakt van de Grieks-Latijnse editie van Erasmus. Een dergelijk hulpmiddel ontbrak Luther bij de vertaling van de Hebreeuwse tekst van | |
[pagina 117]
| |
het Oude Testament. De vertaling daarvan kostte hem dan ook jaren.Ga naar voetnoot37 Om die reden is Luthers vertaling van het Oude Testament, steeds voorzover gereed, in delen op de markt gekomen. Zo gauw Liesvelt de beschikking kreeg over een nieuw verschenen deel van de Lutherbijbel, heeft hij deze voor zijn bijbeleditie gebruikt. Voor sommige bijbelgedeelten kon Liesvelt een bestaande Nederlandse vertaling van Luther nemen, in andere gevallen moest hij zelf een Luthertekst (laten) vertalen. Het is niet bekend wie de Nederlandse Luthervertalingen heeft verzorgd. De Liesveltbijbel van 1526 is tevens geïllustreerd met ongeveer vijftig houtsneden. Ook voor de illustraties heeft Liesvelt de edities van de Lutherbijbel als voorbeeld genomen. Vrijwel alle houtsneden zijn, meer en minder getrouwe, kopieën (meestal in spiegelbeeld) van illustraties uit edities van de Lutherbijbel.Ga naar voetnoot38 Het valt op hoe alert Liesvelt reageerde op de ontwikkelingen op de internationale boekenmarkt. Zo zagen we dat de Liesveltbijbel van 1526 een Nederlandse vertaling van de recentelijk verschenen Latijnse tekst van het boek Jesaja uit de commentaar van Oecolampadius uit 1525 biedt. Ook de tekst van het gehele derde deel van Luthers uitgave van het Oude Testament uit maart 1525 en van de losse uitgave van het boek Jona uit 1526 nam Liesvelt in vertaling op. Blijkbaar kreeg hij steeds bijzonder snel de beschikking over nieuw verschenen uitgaven. Het zal Liesvelt van pas gekomen zijn dat zijn drukkerij in Antwerpen was gevestigd. Deze stad had zich aan het begin van de zestiende eeuw, mede dankzij de tolerante houding van de stadsmagistraat, ontwikkeld tot het belangrijkste typografische centrum in de Nederlanden. Van de totale boekproductie in de jaren 1500-1540 is ruim de helft (55%) te Antwerpen gedrukt.Ga naar voetnoot39 Daarbij zorgde de aanwezigheid van Duitse kooplieden voor een geregelde aanvoer van nieuwe Lutherdrukken, die in Antwerpen opnieuw of in vertaling werden uitgegeven.Ga naar voetnoot40 Behalve Liesvelt hebben in deze periode ook andere uitgevers van Nederlandse bijbelvertalingen gebruik gemaakt van de Lutherbijbel. Ruim de helft van alle tachtig bijbeldrukken uit de periode 1522-1545 biedt een vertaling die voor een groot deel direct of indirect op Luthers tekst teruggaat.Ga naar voetnoot41 Liesvelt bracht nieuwe, complete bijbels op de markt in 1532,1534, 1535 en 1542 (2 maal).Ga naar voetnoot42 De tekst van het Nieuwe Testament in deze edities was geheel gebaseerd op de Luthervertaling in de editie van Adriaen van Berghen uit 1524. De tekst van het Oude Testament heeft Liesvelt na 1526 steeds verder aangepast aan de Lutherbijbel. | |
[pagina 118]
| |
Ook daar valt op hoe gretig hij gebruik maakte van andere, nieuwe bijbelvertalingen die beschikbaar kwamen. In de editie van 1532 was een Nederlandse vertaling opgenomen van de tekst van de profeten uit de Lutherbijbel, gecorrigeerd naar de Züricher bijbel van 1531. Met de Züricher bijbel wilden Zwingli en de andere vertalers een vertaling leveren die zeer nauw aansloot bij het Hebreeuws en het Grieks, zoals blijkt uit de titel ‘Die gantze Bibel der ursprünglichen Ebraischen und Griechischen waarheyt nach, auffs aller treüwlichest verteütschet’.Ga naar voetnoot43 Aangezien de Lutherbijbel pas in 1534 de tekst van Baruch gaf, had Liesvelt dat bijbelboek in 1532 zelfs volledig laten vertalen uit de Züricher bijbel.Ga naar voetnoot44 De tekst van de apocriefe bijbelboeken ging terug op de tekst in de editie van 1526. Wel was de tekst op enkele plaatsen gecorrigeerd naar de Züricher bijbel van 1531. In de twee laatste edities uit 1542 heeft Liesvelt een groot aantal kanttekeningen aan de tekst toegevoegd. De herkomst van de aantekeningen is niet bekend, maar de inhoud is soms beslist van een evangelische signatuur. Zeer bekend is de aantekening bij 1 Petrus 2:5 ‘opten steen ghetimmert syn, is alle onse hope setten op cristum alleen’. Dit christocentrische element vinden we ook in andere aantekeningen, bijvoorbeeld bij Mattheus 28:10 ‘Broeders sijn al degene dye in cristo gelooven’. De vraag of Liesvelt met zijn bijbeleditie in 1526 aansloot bij de bestaande vraag naar bijbelvertalingen moet bevestigend beantwoord worden. In de eerste plaats omdat de Liesveltbijbel van 1526 de eerste Nederlandse bijbel was die een integrale tekst bood van het oude en het Nieuwe Testament samen. In de tweede plaats omdat Liesvelt geen Vulgaatvertaling op de markt bracht, maar ernaar heeft gestreefd om een ‘zuivere’ bijbeltekst aan te bieden die terugging op de bijbelse bronnen. | |
Receptie en doorwerkingHet zal niet voor iedere aspirant-koper uit de zestiende eeuw weggelegd zijn geweest om een exemplaar van de dure Liesveltbijbel te kopen. Aanschaf van een van de Nieuwe Testamentjes in zakformaat die Liesvelt ook heeft uitgegeven, zal eerder tot de mogelijkheden hebben behoord. Uit de verslagen van de processen die in de loop van de zestiende eeuw gevoerd zijn tegen diegenen die van ketterij verdacht werden, is het boekenbezit van verschillende van hen bekend geworden. Vrijwel zonder uitzondering is er een bijbel of een Nieuw Testament bij.Ga naar voetnoot45 Er waren echter meer manieren om met de bijbel in aanraking te komen. Wie dat wilde, kon ook een bijbel lenen of ruilen tegen een ander boek. Ook zonder een bijbel in handen te krijgen, was het mogelijk ermee in contact te komen. Er werden samenkomsten, conventikels genaamd, georganiseerd bij mensen thuis en soms ook buiten in het vrije veld. Tijdens deze samenkomsten werd meestal een gedeelte uit het Nieuwe Testament door een van de aanwezigen voorgelezen, ge- | |
[pagina 119]
| |
volgd door een mondelinge uiteenzetting en een gezamenlijke bespreking. De doopsgezinde Amsterdammer Willem Boom bijvoorbeeld ontving mensen in zijn tuin ‘daer te samen sprekende van Goodts Woort ende voorts hen becommerende mitten hoenderen ende anders, dat in den thuyn te doen was’.Ga naar voetnoot46 Dergelijke ‘godsdienstoefeningen’ buiten de kerk vielen niet bij iedereen goed. Het keizerlijke plakkaat van 24 september 1525 stelt dat er in de Nederlanden allerlei godsdienstige dwalingen waren ontstaan omdat: leecken ende ongeleerde persoenen die duitsche evangelien ende andere geestelicke scriften dagelicx lesen nae hoeren verstande... ende daervan mit malcanderen diversche disputatien hebben. Om die reden bepaalde de keizer dat: van nu voortaen geen personen vergadering sullen mogen maicken int heymelick oft int openbaer om te lesen oft spreken van die evangelie, depistole van sinte Pauwels oft andere geestelicke scriften in latijne, duytsche ofte walsch, noch dieselve scriften te interpreteren ofte up dinterpretacie ende verstant van dien te disputeren, in wat manieren dattet zy.Ga naar voetnoot47 De overheid verbood niet alleen dergelijke samenkomsten, maar pakte ook de bijbeldrukkers aan. Al snel werden de bijbels in het Nederlands door een verbod getroffen. Het ‘ketterse’ element waarom deze bijbeledities werden verboden was niet het gebruik van de volkstaal als zodanig. Het verbod richtte zich expliciet tegen bijbels met verklaringen, kanttekeningen en prologen, die verboden leringen en dwalingen van Luther en de zijnen boden. Het eerste deel van het verbod noemt bepaalde onderdelen waarvan de bijbeltekst vergezeld ging: voorredes en inleidingen, korte samenvattingen boven de hoofdstukken, aantekeningen in de kantlijn en registers. Deze onderdelen hielpen de lezer de bijbeltekst te lezen en te begrijpen en vergrootten zijn zelfstandigheid ten opzichte van de kerk en haar voorgangers. In de tweede plaats keerde het verbod zich tegen de leringen en dwalingen van Luther. Daarbij moet bedacht worden dat aan het begin van de zestiende eeuw nog alles wat nieuw was en tegen de bestaande orde inging, met ‘luthers’ of ‘ketters’ werd aangeduid. Een bijbelvertaling moest de oude tekst, de Vulgaat, volgen.Ga naar voetnoot48 De latere bijbels in folio-formaat van Jacob van Liesvelt, evenals die van Willem Vorsterman, bevatten voorwoorden, aantekeningen en korte samenvattingen boven de hoofdstukken en zijn alle verboden. De enige editie die niet is verboden, is de Liesveltbijbel uit 1526, volgens sommige onderzoekers omdat deze ontsnapt zou zijn aan de aandacht | |
[pagina 120]
| |
van de inquisiteurs.Ga naar voetnoot49 Dat zou zo kunnen zijn. De vervolging was in de jaren twintig immers nog maar net op gang gekomen. Ook op latere indices is deze editie echter nergens vermeld. Veeleer lijkt de reden dat deze bijbel nooit door een verbod is getroffen hierin te liggen, dat in de Liesveltbijbel van 1526 geen voorwoorden, aantekeningen of samenvattingen zijn opgenomen. Tussen de jaren 1520 en 1540 is de repressie krachtiger geworden. Liesvelt gaf niet toe aan de druk, maar paste, zoals we zagen, daarentegen zijn bijbeltekst steeds verder aan Luthers tekst aan. De editie van 1542, die van een groot aantal verklarende kanttekeningen was voorzien, spande de kroon. Liesvelt had het vereiste consent voor de editie niet aangevraagd. De gevolgen bleven niet uit. Op 15 juni 1545 werd Jacob van Liesvelt weer aangeklaagd wegens het drukken van boeken zonder daarvoor de nodige toestemming te hebben aangevraagd. Liesvelt verdedigde zich op gelijke wijze als in 1542. De zaak sleepte zich voort tot eind november, mede omdat de verdachte door ziekte vaak niet op de rechtszitting kon verschijnen. Toen ging alles opeens heel snel. Op 27 november werd hij ter dood veroordeeld en de volgende dag werd hij onthoofd.Ga naar voetnoot50 In de boeken van de vierschaar staat, op de bladzijde waar het vonnis is vermeld, in de kantlijn: ‘Executio facta’.Ga naar voetnoot51 Liesvelt was een van de laatste actieve uitgevers van bijbels in deze eerste periode van productie van integrale, Nederlandstalige bijbelvertalingen. Naarmate de repressie door de overheid sterker was geworden, was het aantal uitgevers in de Nederlanden dat deze bijbels publiceerde steeds verder afgenomen. Met de dood van Liesvelt kwam aan deze periode zelfs een einde. Liesvelt is de enige uitgever die deze hele periode actief was. Dat zijn Dat oude ende dat nieuwe testament met recht als het ‘boek van de eeuw’ beschouwd kan worden, blijkt uit de gegevens na 1545. Tot aan het eind van de jaren vijftig zijn de verschillende drukken van de Liesveltbijbel in gebruik gebleven bij reformatorisch gezinden. Ook kwamen er na de dood van Liesvelt nog nieuwe ‘Liesveltbijbels’ op de markt. In Emden publiceerden de drukkers Gillis van der Erven en Willem Gailliart in 1559, 1560, 1562, 1564 en 1569 een nieuwe, gecorrigeerde editie van de Liesveltbijbel onder de titel De Bibel in duyts, voortijts by Jacob van Liesveldt uutghegaen... Nu... wederom... overgesien ende verbetert.Ga naar voetnoot52 Deze editie van de Liesveltbijbel is in 1581 en 1593 opnieuw uitgegeven door de Rotterdamse drukker Dirck Mullem en in 1596 door de Leidse drukker Jan Claesz van Dorp.Ga naar voetnoot53 Herdrukken van de Liesveltbijbel verschenen in 1585, 1608 en 1616, on- | |
[pagina 121]
| |
der de titel ‘Biblia, in duyts voortijts bij Jacob Liesvelt uutgegaen, na der alder oudtste ende correcxte copijen’. De eerste twee herdrukken waren te koop bij de Amsterdamse boekverkoper Cornelis Claesz. en de laatste bij de Arnhemse boekverkoper Jan Janssen.Ga naar voetnoot54 Ook is de tekst van de Liesveltbijbel van grote invloed geweest op de bijbelvertalingen die in de kring van de doopsgezinden
Titelbladzijde van de Biestkensbijbel uit 1560. (Amsterdam, VU: XC 00139).
zijn gebruikt.Ga naar voetnoot55 Daar werkte de Liesveltbijbel door in de edities van de profeten en het Nieuwe Testament in 1554 door Mattheus Jacobszoon en in de, vaak herdrukte, Biestkensbijbel uit 1560.Ga naar voetnoot56 De Liesveltbijbel, zo kunnen we concluderen, is gezichtsbepalend geweest voor de Nederlandse bijbelvertaling in de zestiende eeuw. Dat deze bijbel ook in breder opzicht nog lang na de zestiende eeuw een begrip is gebleven, illustreren de talrijke uithangborden aan Nederlandse huizen waarop deze bijbel is afgebeeld.Ga naar voetnoot57 Aan de gevel van de Amsterdamse boekverkoper Willem Jansz. Buys alias Ghysen (1582) en van de Hoornse boekverkoper Zacharias Cornelisz. (1620-1636) hing een uithangbord De Liesveldsche Bijbel. Maar niet alleen boekhandels, ook logementen gebruikten dit uithangteken, zelfs tot in de negentiende eeuw toe. In een chique zeventiende-eeuwse Amsterdamse winkelstraat, de Warmoesstraat, waren maar liefst drie logementen met deze naam: de Eerste, de Tweede en de Derde Liesfeldse Bijbel. Waarschijnlijk is de Liesveltbijbel aanvankelijk als uithangteken gebruikt om protestanten binnen te halen.Ga naar voetnoot58 Dit illustreert dat deze bijbel niet alleen gezichtsbepalend voor de Nederlandse bijbelvertaling in de zestiende eeuw is geweest: de Liesveltbijbel kon en kan ook symbool zijn van het Nederlands protestantisme in deze periode. |
|