Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdGeschreven gedrukt gedigitaliseerd. Elf eeuwen boekcultuur in de lage landen
[pagina 87]
| |
J.W.E. Klein
| |
[pagina 88]
| |
ginnen op het moment dat het fenomeen ‘boek’ zoals wij dat kennen, verschijnt. En dat is het boek in de vorm van de codex, de boekvorm die in de vierde eeuw de standaard werd en die wij, in tegenstelling tot de rol, nog steeds gebruiken.Ga naar voetnoot2 Als we daarentegen vanuit het verleden kijken naar het moment waarop de boekdrukkunst uitgevonden werd, dan zien we dat die vinding al lang van tevoren aangekondigd werd. In het perspectief van de geschiedenis van het boek mag men de studie van het (oudere) gedrukte boek dan ook niet los zien van die van het handgeschreven boek. Met andere woorden: men kan het gedrukte boek best apart bestuderen, maar men moet dan wel beseffen welke aspecten aan handschriften zijn ontleend.Ga naar voetnoot3 Willen we de uitvinding van de boekdrukkunst op haar juiste waarde schatten, dan moeten we ons realiseren dat zij het gevolg was van een ontwikkeling die we in de boekgeschiedenis kunnen bespeuren, namelijk het economischer en effectiever organiseren van de voortdurend groeiende boekproductie. Die rode draad zal ik in deze bijdrage volgen. Dat ik mij daarbij niet strikt aan de eeuwgrenzen van de mij toebedeelde vijftiende eeuw kan houden, maar dat ik flinke uitstapjes naar voorafgaande eeuwen moet maken, is in dit verband niet te vermijden. Alvorens de draad op te pakken, wil ik enkele opmerkingen maken. Handschriften en drukken in de vijftiende eeuw kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Materieel gezien zijn ze van perkament of papier. Kijken we naar het schrift, dan kunnen ze geschreven zijn in een ‘textualis’, een ‘cursiva’ of een ‘hybrida’.Ga naar voetnoot4 Ze hebben doorgaans een lay-out in één of meerdere (doorgaans twee) kolommen. Ze hebben wel of geen versieringselementen, zoals miniaturen, initialen, randen, penwerk. Aan (een combinatie van) de aspecten van deze onderdelen herkennen we meteen het vijftiende-eeuwse boek, ondanks de verschillende uiterlijke kenmerken. Dat geldt ook voor andere periodes: de aspecten zelf zijn immers aan ontwikkelingen onderhevig. Aan de hand van het ontwikkelingsstadium van de (combinatie van) aspecten kunnen we handschriften en drukken aan een bepaalde periode toeschrijven. | |
[pagina 89]
| |
Legenda aurea (Mnl.), 1450, afkomstig van het St. Margrietenklooster te Amsterdam. (Den Haag, KB: 73 D 9).
Legenda aurea, Gouda: Gerard Leeu, 1480 (CA 1756). Somerstuck, f. 29r. (Gouda, Streekarchief Hollands Midden: 894 B 14-15).
De draad van de grotere efficiency in de boekproductie pak ik op in de elfde/twaalfde eeuw. Aan de hand van een aantal ‘verbeteringen’ die in de loop der tijd verzonnen werden, zal ik de draad volgen tot de uitvinding van de boekdrukkunst. ‘Verbeteringen’ hebben dikwijls ook nadelen ten opzichte van de vorige situatie. Het is dan een compromis tussen een betere en een slechtere toestand, waarbij de winst die gehaald wordt uit (in dit geval) effectievere productiemethodes op moet wegen tegen het verlies van de tot op dat moment bestaande situatie. Ik zal daarom ook enkele van de belangrijkste nadelen noemen. | |
Een economischer schrifttypeBekijken we twee vijftiende-eeuwse exemplaren van de Legenda aurea, het handschrift Den Haag, KB: 73 D 9 en de druk Gouda: Gerard Leeu, 1480 (CA 1756, IDL 2582), dan is daaraan eigenlijk niets bijzonders te zien.Ga naar voetnoot5 Ze zien eruit als elk handschrift respectievelijk iedere druk uit de periode. Ze zijn geschreven/gedrukt in een lettertype | |
[pagina 90]
| |
dat het merendeel van de Legenda aurea-handschriften en -drukken vertoont, en dat textualis genoemd wordt. Het is het gotische boekschrift bij uitstek en kan beschouwd worden als het ‘Algemeen Beschaafd Schrift’ van vrijwel geheel West-Europa. Maar waar kwam deze schriftsoort vandaan, en waarom heeft deze zich gevormd? De overgang van het laatkarolingische naar het gotische schrift, die begon op het laatst van de elfde eeuw, was een belangrijk moment op de ontwikkelingslijn van het economischer organiseren van de boekproductie. Een directe relatie met het ontstaan van het universitaire onderwijs is zeer aannemelijk. Dat stuwde de tekstproductie enorm op.Ga naar voetnoot6 Er werden wetenschappelijke verhandelingen geschreven, commentaren op oude en nieuwe geschriften en commentaren op die commentaren. Magisters en studenten hadden kopieën van de teksten van het curriculum nodig. Voegt men daarbij de eveneens exponentieel groeiende overheidsadministratie en, wat later, de stichting van nieuwe kloosterordes met de noodzaak van een basisbibliotheek, dan is te begrijpen dat de handschriftenproductie een grote vlucht nam. Daarnaast werden de (nieuwe) teksten die men produceerde langer. Men had steeds meer perkament nodig, hetgeen de prijzen deed stijgen. Hierdoor werd men gedwongen het perkament economischer te gebruiken. Het schrift werd - bewust of onbewust - aangepast. Men ging relatief smallere letters maken en dichter op elkaar schrijven. We zien dit al in de elfde eeuw gebeuren. Op een gegeven ogenblik schreef men zo dicht opeen dat letterdelen elkaar gingen raken, met als uiterste consequentie overlapping van bepaalde letterdelen in bepaalde situaties. Dat was voornamelijk het geval wanneer een letter met een boog aan de rechterkant naast een letter met een boog aan de linkerkant kwam te staan (bijvoorbeeld een b of een p naast een e of een o, of een o naast een c). Waar mogelijk ging men die letters met elkaar verbinden. In deze gevallen spreken we van ‘rondboogverbindingen’. Deze vormen het formele kenmerk van de gotische textualis: op het moment dat we rondboogverbindingen zien, hebben we te maken met gotisch schrift. Zulke verbindingen verschenen voor het eerst in de twaalfde eeuw in Noord-Frankrijk. Maar ook in Noord-Italië zien we dit verschijnsel optreden. Vandaar dat invloed van vooral het universitaire onderwijs, dat zich in Parijs en Bologna ontwikkeld had, op de vorming van de textualis voor de hand lijkt te liggen.Ga naar voetnoot7 Het nuttig effect van het aldus gecreëerde schrifttype bleek zo groot dat het van lieverlee het algemeen gebruikte werd. Mettertijd werd het letterkorps kleiner, hetgeen weer meer tekst per pagina mogelijk maakte. Het kleiner en dichter opeen schrijven betekende dat er meer lettertekens op een regel gingen. Door dit alles kwam wel de leesbaarheid in het gedrang. Daarom ging men over op een pagina-indeling in | |
[pagina 91]
| |
twee kolommen: de leesbaarheid van twee korte tekstregels met minder lettertekens is groter dan die van één lange. De lay-out in twee kolommen werd de typische paginaindeling voor het boek gedurende de gotische periode (dertiende tot zestiende eeuw).Ga naar voetnoot8 Een ander materiaalbesparend gevolg van het kleiner schrijven was dat de boeken zelf kleiner van formaat konden worden. Er werd meer boek uit een vel perkament gehaald. We zien dan ook dat vanaf de twaalfde eeuw de boekformaten gemiddeld kleiner werden. Maar al gauw dwong de groeiende vraag naar boeken tot verschuivingen in de boekproductie. Vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw treedt een aantal samenhangende en elkaar beïnvloedende factoren op, dat uiteindelijk leidde tot het ontstaan van een hele nieuwe categorie boeken, die van het particuliere, informele ‘doe-het-zelfboek’. | |
Het doe-het-zelfboekDe behoefte aan boeken bleef groeien. Via de bestaande productie- en afzetlijnen kon die behoefte niet meer bevredigd worden. Om toch de gewenste tekst(en) in bezit te krijgen, ging men die zelf maar kopiëren: het doe-het-zelfboek. Het doe-het-zelfboek is door de bezitter zelf voor zichzelf gemaakt. Dit behoeft enig commentaar. De bezitter hoefde niet per se een privé-persoon te zijn; het kon ook een instelling zijn. Het is namelijk zo, dat voordat het universitaire onderwijs het individuele boekenbezit stimuleerde, het doe-het-zelfboek voornamelijk een institutioneel fenomeen was. Iemand in die bepaalde instelling maakte voor zichzelf een boekje waarin hij bijvoorbeeld voor hem belangwekkende passages uit allerlei teksten verzamelde. Aanvankelijk was dat boekje primair bedoeld voor die persoon zelf, maar andere leden van die instelling konden daarvan eventueel ook gebruik maken. Na overlijden van de oorspronkelijke maker kwam een dergelijk informeel boekje aan de instelling. Onder invloed van het universitaire onderwijs maakte het doe-het-zelfboek zich los van deze communale omgeving en werd het een boek gemaakt door en voor een individueel persoon. Overigens bleef het institutionele doe-het-zelfboek bestaan naast het particuliere. Het ontstaan van dit persoonlijke doe-het-zelfboek is uiterst belangrijk geweest voor de ontwikkelingslijn van de boekgeschiedenis.Ga naar voetnoot9 Het doe-het-zelfboek was in alle opzichten eenvoudig. In de vijftiende eeuw was dat doorgaans: van papier, geschreven in cursiefschrift, of een snelgeschreven textualis of hybrida, en de markering van de tekstgeleding was meestal simpel in rood. Het exemplaar Leiden, UB: Ltk. 278 van de Legenda aurea is een typisch voorbeeld van een dergelijk doe-het-zelfboek.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 92]
| |
PapierEen factor die de ontwikkeling van het doe-het-zelfboek beïnvloedde, was gelegen in een nieuw soort beschrijfstof. De vraag naar en productie van teksten groeide in de twaalfde/dertiende eeuw enorm, mede doordat er naast de universitair geschoolden nog een ander publiek opkwam, dat van de stedelijke elite en burgerij. Zonder meteen te veronderstellen dat nu de perkamentmarkt stagneerde, mag men toch aannemen dat er al in de dertiende eeuw af en toe schaarste aan beschrijfstof gevoeld werd - zeker in de grote schrijfcentra. De oplossing werd gevonden in een nieuw soort schrijfmateriaal: papier. Papier deed zijn intrede toen de productie van perkament achterbleef bij de vraag. De snellere en groeiende boekproductie vergde snellere toevoer van steeds meer beschrijfstof. Halverwege de veertiende eeuw vestigden de eerste papiermakers zich ten noorden van de Alpen en de Pyreneeën. Toen was papier daar, noordelijk van Italië en Spanje, overigens al ruim een eeuw in gebruik. Aanvankelijk was dat van Arabisch fabrikaat, later kwam het ook van Italiaanse en Spaanse papiermolens.Ga naar voetnoot11 De opmars van deze grondstof was niet meer te stuiten. Papier heeft, ten opzichte van perkament, een enorm voordeel: het is in een gelijke productieperiode in veel grotere hoeveelheden te vervaardigen. Hierdoor kon men het (dreigende) tekort aan beschrijfstof opvangen.Ga naar voetnoot12 Dat was de belangrijkste reden waarom men overschakelde op het gebruik van papier. Dat boeken daarmee bovendien (op den duur) goedkoper werden, was in feite een secundair gevolg (en niet de primaire oorzaak, zoals men doorgaans stelt). Dat boeken goedkoper werden, stimuleerde natuurlijk op een gegeven ogenblik wel weer de vraag naar boeken en daarmee de productie. Papier werd in bepaalde kringen als een tweederangsproduct gezien. Het liet zich minder aangenaam beschrijven of beschilderen. Dat het niettemin in de loop der tijd het perkament nagenoeg geheel verdrong, toont aan dat de behoefte aan schrijfmateriaal groot was. Papier is de grondstof voor het doe-het-zelfboek. Daarbij werd het gecombineerd met de cursiva of met een eenvoudige textualis of hybrida. Perkament werd, vanaf de vijftiende eeuw, alleen nog voor luxe(re) boeken gereserveerd. En natuurlijk voor boeken voor gemeenschappelijk gebruik, zoals liturgische boeken: door het karakter van Algemeen Beschaafd Schrift van de textualis konden dit soort boeken eeuwenlang gebruikt worden. | |
[pagina 93]
| |
SchriftEen belangrijk gegeven in de westerse paleografie (de wetenschap die zich bezighoudt met de geschiedenis en de ontwikkeling van het schrift) is het gebruik van de brede, beitelvormige pen. Hiermee kon men niet tegen de schrijfrichting in schrijven. Vandaar dat de letters in de textualis uit afzonderlijke stroken opgebouwd zijn, die alle min of meer van linksboven naar rechtsonder lopen. Het persoonlijke gebruiksschrift ontwikkelde zich, door de veel grotere schrijfsnelheid, in twee richtingen. Beide zijn vertegenwoordigd in het doe-het-zelfboek. Enerzijds bleef het schrift in de traditie van de textualis: men gebruikte de brede pen, zodat de letter(delen) nog wel uit afzonderlijke stroken opgebouwd werden, maar door de hoge snelheid kreeg het schrift een onverzorgd, enigszins gedeformeerd uiterlijk. Deze rap geschreven textualis wordt ‘textualis currens’ genoemd, waarvan het ultieme voorbeeld het schrift van Thomas van Aquino is. De andere richting waarin het schrift zich ontwikkelde is die van de cursiva. Deze werd geschreven met een spitse pen. Hiermee was het wel mogelijk tegen de schrijfrichting in te schrijven, waardoor de letters niet meer afzonderlijk opgebouwd en neergeschreven hoefden te worden. De pen kon op het papier blijven. Aldus werden de ‘luchtlijnen’ meegeschreven, waardoor de verbindingslijnen tussen letters als lussen verschenen. Aanvankelijk zien we deze trekjes in marginale en interlineaire glossen en notities. Aan het eind van de twaalfde eeuw slopen ze ook het boekschrift in. In de dertiende eeuw werd de gotische cursiva een volwaardig boekschrift en bleef als zodanig bestaan tot in de zestiende eeuw. Het merkwaardige hierbij is, dat de boekcursief met een brede pen geschreven werd, zodat ook deze letters uit afzonderlijke stroken opgebouwd moesten worden. De lussen, kenmerk van het cursiefschrift, moesten nu afzonderlijk aangebracht worden. Het feit dat de cursiva een volwaardig boekschrift geworden is, verklaart het feit dat zij in de vijftiende eeuw ook als drukletter gebruikt is.Ga naar voetnoot13 Toch blijft de vraag: waren drukken in cursieve typografie bedoeld voor informeler gebruik dan die in textualis, zoals dat bij handschriften vaak het geval lijkt te zijn?Ga naar voetnoot14 Wat voor de snel geschreven textualis gold, geldt in meerdere mate voor de cursiva. Doordat de letters verbonden werden kon er snel geschreven worden en bij grote schrijfsnelheid kon het schrift onverzorgd en slordig worden. We hebben dan te maken met een ‘cursiva currens’. In het algemeen kan men stellen: hoe cursiever en meer currens het schrift hoe kleiner de beoogde gebruikersgroep. Vaak was het boek dan meer voor persoonlijk gebruik.Ga naar voetnoot15 Het spreekt vanzelf dat het doe-het-zelfboek vaak in een cursiva currens geschreven is. | |
[pagina 94]
| |
In het tweede decennium van de vijftiende eeuw ontstond een geslaagd compromis tussen de textualis en de cursiva, dat vooral in de Nederlanden toegepast werd. Die schriftsoort wordt hybrida genoemd. Het is een helder, regelmatig schrift, dat zich makkelijk laat schrijven. Het was bij uitstek de schriftsoort waarin in de vijftiende eeuw het doorsneeboek en het betere boek geschreven waren. Maar het bleek ook in het doe-het-zelfboek een goed alternatief voor de textualis of het cursiefschrift. Kortom, het was een letter voor alle doeleinden. De textualis kreeg een beperkter gebruik, en werd steeds meer de schriftsoort voor luxe boeken, of boeken die daarvoor moesten doorgaan; het type boek waarvoor tijd en geld minder belangrijk waren. Opmerkelijk is dat in het gedrukte boek de textualis weer algemeen gebruikt werd. In het licht van het bovenstaande is echter dat niet zo verwonderlijk: in de typografie heeft de schrijfsnelheid geen invloed meer op de productiesnelheid. Men kon dus het hoogste type schrift in zijn mooiste vorm gebruiken, zonder dat dit invloed had op de productietijd. Bovendien gaf dit type het drukwerk meer cachet vanwege de associatie van textualis met luxe boeken. Daarnaast speelde de traditie van de textualis als Algemeen Beschaafd Schrift een rol: iedereen was vertrouwd met juist dit lettertype. Niet voor niets werden ook schoolboekjes in textualis geschreven en gedrukt.
De emancipatie van het persoonlijke doe-het-zelfboek is een van de belangrijkste gebeurtenissen in de boekgeschiedenis geweest, minstens zo belangrijk als de uitvinding van de boekdrukkunst. Het bestaan van het doe-het-zelfboek mag zelfs als voorwaarde voor de drukkunst beschouwd worden, want het betekende de emancipatie van het boek tot een gewoon gebruiksvoorwerp. De productie ervan vormt een uiterst belangrijke onderstroom, parallel aan de ‘officiële’ (= commerciële, in opdracht gemaakte) en institutionele boekproductie. Overigens werd het doe-het-zelfboek, bijvoorbeeld na overlijden van de vervaardiger/bezitter vaak ook een commercieel artikel en verscheen het op de tweedehands boekenmarkt en werd dus via officiële kanalen verhandeld. Maar er zal tevens een soort grijs circuit bestaan hebben waarin zulke boeken circuleerden. Het bestaan van het doe-het-zelfboek wijst ontegenzeglijk op een betrekkelijk grootschalig privé-boekenbezit. Ook binnen instituties, zoals kloosters en andere (religieuze) instellingen functioneerde dit type boek en werd het er voor eigen gebruik vervaardigd, of via de bestaande kanalen aangekocht, verkocht of geschonken. | |
Het aanbrengen van de mise-en-pageGa naar voetnoot16
| |
[pagina 95]
| |
lay-out uitgezet worden. Kort gezegd was de procedure als volgt. Men prikte gaatjes (de ‘prikking’) daar waar de verticale en horizontale lijnen getrokken moesten worden. Aanvankelijk trok men de lijnen ‘blind’, met behulp van bijvoorbeeld de botte kant van een mes of iets dergelijks. Aldus ontstond een patroon van groeven aan de ene en richels aan de andere kant van de bladen. Vanaf de twaalfde eeuw trok men de lijnen met inkt of stift.Ga naar voetnoot17 Pas vrij laat heeft men procedures uitgedacht die het aanbrengen van de liniëring versnelden. Bij eenvoudige handschriften zette men alleen het schrijfkader af, en liet men de regellijnen weg. Dat gebeurde natuurlijk vooral bij doe-het-zelfboeken.Ga naar voetnoot18 In de vijftiende, misschien al aan het eind van de veertiende eeuw, kwamen nieuwe technieken op om volledige liniëring te krijgen, bijvoorbeeld met behulp van een linieerbord. Bordliniëring komen we (in het westerse boek) voor het eerst in Italië tegen, en is waarschijnlijk overgenomen van joodse boekenmakers. Ze werd aangebracht door middel van een plankje (dat van karton kon zijn), waarop van tevoren met behulp van draden een liniëringspatroon was geplakt. Hierop legde men het te liniëren blad en drukte het patroon erin. Hierbij ontstond dus, net als bij de oude blinde liniëring, een patroon van richels en groeven. In de Nederlanden heeft men voor het liniëringsprobleem een andere oplossing gevonden, namelijk de kamliniëring.Ga naar voetnoot19 Een ‘linieerkam’ is een instrument waarmee men meerdere lijnen in één keer kon trekken. Het moet geleken hebben op een vorkje, waarbij iedere tand een lijn trok. Bij het liniëren kon men toe met een beperkt aantal linieergaatjes, en ook dat scheelde weer werk. Voor een handschrift met bijvoorbeeld negentien regels (dat wil zeggen twintig lijnen) had men, als men een kam met vijf tanden gebruikte, maar vier gaatjes nodig.Ga naar voetnoot20 Men mag aannemen dat kamliniëring direct is voortgekomen uit het linieerapparaatje waarmee men in één keer hele notenbalken in koorboeken trok. Kamliniëring is voor het eerst bewust opgemerkt in het Haagse Legenda aurea-handschrift (afb. p. 89).Ga naar voetnoot21 Ze werd meestal gebruikt voor hand- | |
[pagina 96]
| |
schriften die er wat beter uitzagen; men komt kamliniëring dan ook vrij vaak in perkamenten codices tegen. Het belangrijkste nadeel was dat het regeltal rigide was. Moest men bijvoorbeeld een handschrift maken met zeventien regels per pagina (waarvoor achttien lijnen nodig zijn), en had men een kam met vijf tanden, dan kwam men met driemaal trekken maar tot vijftien lijnen. De drie ontbrekende lijnen moest men apart aanbrengen. Dit is altijd nog sneller dan alle achttien lijnen één voor één te trekken. Er zijn daarom legio voorbeelden te vinden van kamliniëring met toegevoegde lijnen. | |
TekstgeledingIn de handschriftelijke periode is een systeem gegroeid om de tekstgeleding visueel te laten uitkomen.Ga naar voetnoot22 Men kon een hiërarchie in de initialen aanbrengen door ze groter of kleiner, polychroom of monochroom te maken. Men kon ze al of niet historiëren of anderszins meer of minder eenvoudig versieren.Ga naar voetnoot23 Als hoogste onderscheidingselement kon de miniatuur fungeren. Alles werd aangebracht naar gelang het belang van het tekstonderdeel. Gekleurde paragraaftekens markeerden kleinere onderdelen. Daarnaast kon men hoofd- en bijteksten onderscheiden door gebruik te maken van verschillende schriftsoorten en -formaten. Met rode inkt werden de kapittelopschriften aangebracht; rode streepjes door letters markeerden het begin van een zin, of een als eenheid te lezen tekstgedeelte. Zelfs het doe-het-zelfboek was door middel van kleurelementen gestructureerd, alleen gebruikte men dan vrijwel altijd uitsluitend rood. Het is een van de grootste verliezen die de uitvinding van de boekdrukkunst gebracht heeft, dat de ‘typografische’ uitdrukkingsmogelijkheden, zoals die in het handschrift kunnen voorkomen, verloren zijn gegaan. In de handschriftelijke periode was het aanbrengen van die hiërarchische structuur een integraal onderdeel van de productie van het boek. Die integratie werd met de komst van de boekdrukkunst verbroken. Bij drukwerk kreeg de koper slechts een stapeltje katernen met alleen de platte, zwarte tekst mee.Ga naar voetnoot24 Weliswaar had de drukker ruimte opengelaten waar een initiaal moest komen en - net als bij een handschrift - was daar eventueel een kleine representant gezet om te laten zien welke letter daar geschilderd moest worden, maar het product was niet af. Nog heel lang zien we dat bezitters met de hand de noodzakelijk | |
[pagina 97]
| |
of wenselijk geachte kleurelementen aanbrachten. Maar niet iedereen was bedreven in het aanbrengen van initialen, hoofdstuktitels in rood of het versieren van boeken, dus vaak was het resultaat van bedroevend niveau. Of deze elementen werden helemaal niet meer uitgevoerd, met als gevolg dat veel gedrukte exemplaren als halffabrikaat door het leven bleven gaan. Wel heeft men nog geëxperimenteerd met methodes om versieringselementen sneller aan te brengen, bijvoorbeeld met behulp van sjablonen. Deze komen we zowel in handschriften als drukken tegen.Ga naar voetnoot25 Ook is getracht de miniaturen en de grotere initialen, inclusief versiering, als houtsneden in het zetsel te plaatsen.Ga naar voetnoot26 Zo ook de miniaturen. Aldus probeerde men bijvoorbeeld een handgeschreven Gulden legenden zo goed mogelijk na te bootsen. Zelfs heeft men hierbij geëxperimenteerd met verschillende schriftformaten.Ga naar voetnoot27 Maar de resultaten daarvan zinken in het niet bij wat er in het handschrift kon. Pas in de loop van de zestiende eeuw ontwikkelde zich een nieuwe, andere boek-esthetiek. | |
Schrijven op ongedeelde vellen - impositieEr is een ander verschijnsel dat ik onder de mise-en-page zou willen behandelen, maar dat daar strikt genomen niet onder valt. Ik doel op het ‘schrijven op ongedeelde vellen’, een verschijnsel dat zeker al in de dertiende eeuw bestond.Ga naar voetnoot28 Schrijven op ongedeelde vellen wil zeggen dat de vellen wel al gevouwen waren tot het gewenste formaat en vervolgens geprikt en gelinieerd, maar dat de gevouwen katernen daarna niet meteen werden opengesneden. De vellen werden daarentegen weer uitgevouwen en eerst beschreven. Pas na voltooiing van het schrijfwerk werden de vellen weer in elkaar gevouwen tot katernen (eventueel daarna nog gebonden) en dan pas opengesneden. De techniek van het beschrijven van hele, ongedeelde vellen was dus al bekend, toen men die later ging toepassen bij de boekdrukkunst. De oorsprong ervan moeten we mogelijk leggen bij de twaalfde- en dertiende-eeuwse universitaire pecia-handschriften: de peciae, waaruit de tekst werd gekopieerd, waren vermoedelijk ongedeelde vellen.Ga naar voetnoot29 | |
[pagina 98]
| |
Meervoudige productieDe stijgende lijn zette zich in de vijftiende eeuw voort en het aantal te produceren en te vermenigvuldigen teksten bleef dramatisch groeien. Aan de hand van de grafiek is te zien, dat vooral in de tweede helft van de vijftiende eeuw de handschriftenproductie tot ongekende hoogten kwam. Er was een niet te stillen honger naar lees-, studieen (statusverhogend) pronkvoer.Ga naar voetnoot30 Vijfjaarlijks voortschrijdende gemiddelden van gedateerde handschriften in de Nederlanden. In: J.P. Gumbert, Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas. Dl. ii. Leiden 1988, 49.
Weer bleef de productie achter bij de vraag. De productiesnelheid en -capaciteit waren alleen nog te verhogen door niet meer letter voor letter op papier te zetten, maar een methode te gebruiken waarbij men (meerdere malen) hele pagina's in één keer van de ‘zwarte tekst’ kon voorzien. Men kon dit bijvoorbeeld bereiken door de tekst in spiegelbeeld in hout uit te snijden en die af te drukken (blokboeken). Ongeveer tezelfdertijd experimenteerde men met een systeem waarbij losse afdrukbare letters gemaakt werden, die men in de gewenste volgorde kon plaatsten en die men herhaaldelijk kon gebruiken. Deze technieken waren rendabel omdat men meerdere exemplaren van het drukwerk kon maken en verkopen. Het was op dit moment op de grote ontwikkelingslijn van de boekproductie dat de tijd rijp was voor deze vorm van meervoudige productie. Het is namelijk niet zo dat door de uitvinding van de boekdrukkunst de vraag naar boeken groeide, maar juist andersom. De pressie kwam van buitenaf: omdat er een niet te stillen honger naar boeken was, was een voorwaarde voor de uitvinding van de boekdrukkunst; men werd gedwongen te zoeken naar methodes om een snellere en meervoudige productie van teksten te verkrijgen. De afzet van al die boeken lijkt op het eerste gezicht problematisch, maar dat probleem was waarschijnlijk minder groot dan men veronderstelt. Hier speelt de oppositie handschriftenproductie versus productie van gedrukte boeken een rol. Men gaat door- | |
[pagina 99]
| |
gaans uit van het feit dat handschriften unica zijn, die in opdracht vervaardigd werden, zodat de afzet gegarandeerd was, terwijl dat bij gedrukte boeken geenszins het geval was: men moest afzet creëren. Dit berust echter op een misverstand. Handschriften werden misschien wel in opdracht vervaardigd (hoewel dat zeker niet altijd het geval was: handschriften werden ook wel voor de markt gemaakt), maar er waren er door de eeuwen wel heel veel van geproduceerd. Er waren dan ook veel handschriften die geen eigenaar meer hadden. Bezitters namen hun handschriften niet mee het graf in. Die boeken kwamen vaak op de markt. Ook handschriften die om andere redenen door de eigenaar afgestoten werden, konden zo op de markt komen. De handel in tweedehands boeken moet echt behoorlijk omvangrijk geweest zijn. Via jaarmarkten en kramers werd het geschreven woord verspreid en aan de man gebracht, en ook in de grote schrijfcentra bestonden al langer vaste handelspunten.Ga naar voetnoot31 Een groeiende vraag en een groeiend aanbod creëren automatisch handelslijnen waarlangs de gevraagde producten terugkomen: afzetlijnen werken twee kanten op. De signalen van vraag en aanbod gaan via die lijnen heen en weer. Er bestond al minstens vanaf de twaalfde eeuw een netwerk waarlangs boeken verhandeld werden en dat de gehele lezende (althans boekminnende) wereld omvatte, van geleerde tot koopman, van geestelijke tot leek. Er bestond een reservoir van kant en klare boeken die aan de man gebracht moesten worden. Die infrastructuur lag al lang open toen het gedrukte boek ter wereld kwam. Het gedrukte boek viel in een gespreid bedje: de tijd was er rijp voor. Men kan rustig stellen dat, als die infrastructuur niet al bestaan had, de boekdrukkunst gedoemd zou zijn geweest tot mislukken door afzetproblemen. Meer dan een geïsoleerd experiment zou het in dat geval (voorlopig) niet geweest zijn. Dat was natuurlijk precies het probleem van Pieter Werrecoren. Diens experiment in 1487 om in Sint Maartensdijk op Tholen een drukkerij te beginnen was gedoemd te mislukken: hij bevond zich buiten de bestaande infrastructuur en was niet verbonden met het netwerk. | |
De titelpaginaDe groeiende vraag naar boeken is met de uitvinding van de boekdrukkunst goed opgevangen. In een bepaalde productietijd kon men veel exemplaren van een en hetzelfde boek maken, veel meer dan in de handschriftelijke periode. Daarnaast speelde de toename van het aantal drukkerswerkplaatsen een belangrijke rol. Het aantal titels groeide exponentieel. Dat zorgde voor de volgende stap op de ontwikkelingslijn van de boekproductie. Op de een of andere manier moesten al die stapels drukwerk onderscheiden worden, zowel in de drukkerij zelf, als onderweg op de handelsroutes en verkooppunten. Handschriften presenteerden zich doorgaans meteen met de tekst (of het voorwerk, zoals een inhoudstafel of een proloog) op de eerste bladzijde van het boek. Een | |
[pagina 100]
| |
Legenda aurea, Gouda: Gerard Leeu, 1480 (CA 1756). Winterstuck, f. 1r. (Gouda, Streekarchief Hollands Midden: 894 B 14-15).
colofon, waarin soms de naam van de kopiist en/of een jaartal van voltooiing, kon het boek afsluiten. De titel of de aard van het werk kon men vrij gemakkelijk achterhalen aan de incipit- of de explicit-formule: ‘Hier begint...’, of ‘Hier eindigt...’, of woorden van gelijke strekking. Het spreekt vanzelf dat de eerste gedrukte boeken zich op dezelfde manier presenteerden als handschriften. Zo begint de editie Gouda: Gerard Leeu, 1480 van de Legenda aurea (CA 1756, IDL 2582) ook meteen met de tekst op de eerste pagina. Nadeel bleek nu te zijn, dat de buitenpagina (onderweg van drukker naar koper) snel vervuilde en sleets werd: nieuwe boeken werden namelijk ongebonden verhandeld. Daarom bracht men op een gegeven moment de boeken op een andere manier op de markt, namelijk met een bijzonder buitenblad. Sedert omstreeks 1470 tot 1485 heeft maar liefst bijna 60% van de incunabelen een blanco buitenblad, terwijl bijna 38% direct met de tekst of het voorwerk begint (nog geen 3% had voor 1485 al een titelblad).Ga naar voetnoot32 De reden hiervoor ligt eigenlijk voor de hand: de eerste pagina fungeerde | |
[pagina 101]
| |
Legenda aurea, Delft: Chr. Snellaert, 1489 (CA 1765). Winterstuck, f. 1r. (Gouda, Streekarchief Hollands Midden: 894 B 16-17).
| |
[pagina 102]
| |
als schutblad. Omdat de boeken ongebonden verhandeld werden, was een dergelijk schutblad onvermijdelijk. Een voorbeeld van een druk met een dergelijk blanco buitenblad is de editie Gouda, Gerard Leeu, 1478 (CA 1755, IDL 2581) van de Legenda aurea. Vijfjaarlijks voortschrijdende gemiddelden van de incunabelen beginnend met een blanco pagina (doorgetrokken lijn) en die met een titelpagina (onderbroken lijn). Gegevens in: M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au xve siècle. Den Haag 1874.
Maar aan een blanco buitenblad kon men niet meer zien om welk boek het ging. Hierdoor begon men op de eerste pagina een aanduiding van de inhoud te drukken.Ga naar voetnoot33 Eerst alleen maar iets als Passionael Winterstuck en een houtsnede. (Delft: Chr. Snellaert, 1489. CA 1765, IDL 2589).Ga naar voetnoot34 Later steeds uitgebreider, totdat dergelijke eerste pagina's uitgebreide aanprijzingen en naam en adres van de drukker vermeldden. Aldus ontstond de volwaardige titelpagina. Dit is, ten opzichte van het handschrift, inderdaad een vernieuwing in de presentatie van het boek. Maar het is een vernieuwing die het resultaat is van een functieverschuiving van een bestaand fenomeen, namelijk het schutblad. | |
BesluitHet boek van de vijftiende eeuw blijkt met zijn wortels onlosmakelijk in de voorgaande eeuwen te staan. De simpele economische vraag- en aanbodwetten maakten het al vanaf de twaalfde eeuw nodig om strategieën uit te denken om de productie op efficiëntere wijze te organiseren. Een van de belangrijkste boekhistorische momenten was het ontstaan van het persoonlijke, informele doe-het-zelfboek, dat het boek en het boekenbezit emancipeerde. De impact hiervan maakte in feite de weg vrij voor de uitvinding van de boekdrukkunst, halverwege de vijftiende eeuw. | |
[pagina 103]
| |
In de tweede helft van de vijftiende eeuw werd geen principieel verschil gevoeld tussen een handgeschreven boek en een gedrukt boek. Net zo min als er verschil bestond tussen een boek op perkament of op papier, of tussen een boek in één of in twee kolommen. Een handgeschreven boek was hetzelfde als een gedrukt boek. Het onderscheid dat gemaakt wordt tussen handschriften en incunabelen is misleidend. Het gaat om twee verschijningsvormen van hetzelfde object. De verkoopstrategieën waren dan ook niet anders en hoefden ook niet te veranderen. De vraag of Wolter de Hoghe nu in geschreven of in gedrukte boeken handelde, is daarom niet relevant: Wolter de Hoghe handelde in boeken.Ga naar voetnoot35 Het is dit soort marskramers dat zowel vóór als na de uitvinding van de boekdrukkunst boeken aan de man bracht. De rode draad die ik hierboven heb trachten te volgen, loopt via de vijftiende eeuw natuurlijk door in de volgende eeuwen, langs grotere drukcapaciteit door verbeteringen en uitvindingen van efficiëntere machines, tot aan het digitale heden. Daarbij valt op dat het doe-het-zelfboek (pas) in de loop van de achttiende/negentiende eeuw weliswaar verdween, maar dat zijn rol later wordt overgenomen door de doe-het-zelf-editie. Hierbij worden doe-het-zelfboeken in grotere oplagen gemaakt door middel van de pc en elektronische DTP-programma's. Ze worden meestal - net als in de Middeleeuwen - in het grijze circuit aan de man gebracht.Ga naar voetnoot36 Hoewel het hier betrekkelijk veel over handschriften ging, hoop ik dat duidelijk is, dat ik het eigenlijk (ook) over het gedrukte boek in de vijftiende eeuw heb gehad. Ik hoop hiermee ook het strenge onderscheid dat wel eens gesuggereerd wordt tussen incunabelen en handschriften te hebben bijgeschreven in het gulden boek van de legenden. |
|