Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
P.G. Hoftijzer
| |
[pagina 60]
| |
bleven.Ga naar voetnoot2 Natuurlijk kan het belang van wetenschappelijke uitwisseling via andere media dan de drukpers, bijvoorbeeld door rechtstreekse persoonlijke contacten tussen geleerden in de vorm van bijeenkomsten van genootschappen en academies, briefwisselingen of bezoeken over en weer niet worden ontkend. Maar wanneer men de vloed aan boeken en tijdschriften in aanmerking neemt die de snelle ontwikkeling van wetenschap in de zeventiende eeuw vergezelde, dan moeten ook vragen worden gesteld aangaande de omstandigheden waaronder dit drukwerk werd geproduceerd, de wijzen waarop het werd verspreid, en de samenstelling van het publiek waarvoor het was bedoeld. In dit artikel zullen slechts enkele van deze thema's worden aangestipt. In het hiernavolgende zal worden gepoogd aan te tonen dat Nederlandse drukkers en boekverkopers een belangrijke, zij het nauwelijks erkende, bijdrage hebben geleverd aan de verspreiding van zeventiende-eeuwse Engelse natuurwetenschappelijke kennis op het Europese continent. Het betoog bestaat uit twee delen. Allereerst wordt in kort bestek een vergelijking getrokken tussen het boekenbedrijf in Engeland en dat in de Nederlanden gedurende de zestiende en zeventiende eeuw, met bijzondere aandacht voor het uitgeven van wetenschappelijke boeken. Vervolgens zal wat dieper worden ingegaan op de aanwezigheid van Engelse wetenschappelijke boeken in de boekhandelsrelaties tussen beide landen gedurende de laatste decennia van de zeventiende eeuw. | |
Engelse achterstandDe boekdrukkunst werd pas laat in Groot-Brittannië geïntroduceerd. Toen in 1476, ruim 25 jaar na Gutenbergs uitvinding, de eerste Engelse drukpers door William Caxton werd opgericht in de nabijheid van Westminster Abbey, was het drukken van boeken al een gevestigde activiteit in meer dan honderd steden op het Europese vasteland. Deze achterstand werd in de decennia daarna niet meer ingehaald en het drukken en uitgeven van boeken in Engeland bleef bijgevolg een bescheiden aangelegenheid, die bovendien grotendeels beperkt was tot Londen. Er zijn verschillende oorzaken te noemen voor de trage ontwikkeling van de Engelse boeknijverheid. De Britse Eilanden waren gelegen aan de rand van de toenmalige westerse wereld, afgesneden van de hoofdstroom van de Europese handel en cultuur. De Engelsen spraken bovendien een taal die slechts weinigen op het vasteland konden verstaan. Kort tevoren had Engeland ook nog eens zwaar geleden onder een verwoestende burgeroorlog. Maar er waren ook praktische obstakels. Zo was er een groot gebrek aan goed opgeleide arbeidskrachten. Veel van de vroege Engelse drukkers waren afkomstig uit het buitenland - Caxton zelf had zijn ambacht geleerd in Keulen en Brugge -, maar toen in 1528 van overheidswege allerlei maatregelen tegen de ‘aliens’ werden genomen teneinde de positie van Engelse drukkers te beschermen, werd de | |
[pagina 61]
| |
overdracht van kennis en ervaring binnen het Engelse boekenbedrijf ernstig belemmerd. Het resultaat was dat de kwaliteit van het drukwerk in Engeland beduidend lager lag dan in andere Europese landen.Ga naar voetnoot3 Een andere belangrijke reden waarom het Engelse boekenbedrijf lange tijd niet kon wedijveren met het continent, is gelegen in de omstandigheid dat Groot-Brittannië al in de handschriftenperiode, zoals een Engelse historicus het heeft genoemd, de ‘dumping-ground’ voor buitenlandse boeken was geworden.Ga naar voetnoot4 Werken van klassieke auteurs, schoolboeken, godsdienstige en theologische werken, zelfs literaire uitgaven in het Engels, werden in Frankrijk en in de Lage Landen in grote aantallen speciaal voor de Engelse markt geproduceerd.Ga naar voetnoot5 Niet in staat om aan deze stroom van geïmporteerde boeken het hoofd te bieden, richtte de meerderheid van de Engelse drukkers zich op veelgevraagde uitgaven in het Engels, zoals liturgische werken, almanakken, prognosticaties en op de dagelijkse praktijk gerichte juridische en medische werken. In de loop van de zestiende eeuw nam, mede door de komst van de Reformatie, de boekproductie in Engeland toe, maar tegelijkertijd begon de overheid zich meer en meer met het boekenbedrijf te bemoeien. Na 1550 was het drukken van boeken alleen toegestaan in de universiteitssteden van Oxford en Cambridge en in Londen, waar de wereldlijke en kerkelijke autoriteiten samen met het boekverkopersgilde, de Stationers' Company, ieder om hun eigen politieke, godsdienstige of economische redenen, alle activiteiten op het gebied van de drukkerij, uitgeverij en boekhandel nauwlettend in de gaten hielden. In de zeventiende eeuw werd dit censuurstelsel nog verder verfijnd. Terwijl de Stationers hun monopolistische greep op de productie en distributie van drukwerk versterkten, brachten de autoriteiten via allerlei maatregelen de drukpers nagenoeg geheel onder hun controle. De Engelse Burgeroorlog betekende slechts een korte onderbreking van deze situatie, tot profijt vooral van de producenten van politieke en godsdienstige propaganda, maar al tijdens de dictatuur van Cromwell, en nog nadrukkelijker na de restauratie van de Stuart-monarchie, werd de overheidscensuur opnieuw ingevoerd. Naast een geïsoleerde positie, economische beperkingen, politieke en godsdienstige censuur en een lage productiestandaard, waren er ook incidentele tegenvallers. Zo overleed een groot aantal Londense Stationers in 1665 ten gevolge van een zware pestepidemie. Een jaar later kreeg het Engelse boekenbedrijf een hevige klap te verduren toen tijdens de ‘Great Fire’ bijna de gehele Londense City in de as werd gelegd, in- | |
[pagina 62]
| |
clusief de werkplaatsen en winkels van tal van drukkers en boekverkopers en enorme boekenvoorraden. Engelse geleerden waren zich in de zeventiende eeuw maar al te bewust van de tekortkomingen van het boekenbedrijf in hun land en zij ondernamen diverse pogingen om deze toestand te verbeteren. Zo probeerde aartsbisschop William Laud in de jaren dertig de stilgevallen drukkerij en uitgeverij te Oxford nieuw leven in de blazen door een universitaire pers op te richten. Helaas liep deze onderneming op niets uit door de val van Laud in 1641. Na de Restauratie werd een nieuwe poging ondernomen door de bisschop van Oxford, John Fell. Zijn streven was de oprichting van een drukkerij die, zoals hij in 1671 schreef aan zijn Nederlandse vriend Isaac Vossius, ‘will not serve so much to make profits for the booksellers as to further the interests and convenience of scholars’Ga naar voetnoot6 Fells project - het begin van de wereldberoemde Oxford University Press - was echter vooral gericht op de productie van theologische en filologische werken, minder op de uitgave van boeken op het gebied van de natuurwetenschappen. Die waren het domein van de pas opgerichte Royal Society in Londen. Dat dit illustere genootschap grote waarde hechtte aan de verspreiding van wetenschappelijke kennis via de drukpers was duidelijk vanaf het begin. Zo had de Society in haar ‘Royal Charter’ van 1662 het exclusieve recht verworven om namens de overheid vergunningen af te geven voor de uitgave van boeken over natuurwetenschap en filosofie. Het geloof in de kracht van het gedrukte woord werd het duidelijkst verwoord door de secretaris van Royal Society, Henry Oldenburg, in zijn redactionele voorwoord tot de eerste aflevering van de Philosophical transactions of the Royal Society, uitgegeven in maart 1665. Hierin omschreef hij de boekdrukkunst als: the most proper way to gratifie those, whose engagement in such studies, and delight in the advancement of Learning and profitable Discoveries, doth entitle them to the knowledge of what this Kingdom, or other parts of the World, do, from time to time, afford (...).Ga naar voetnoot7 In 1663 werden twee Londense boekverkopers, James Allestry en John Martyn, aangesteld als officiële drukkers van de Royal Society. Hun productie was evenwel bescheiden: buiten de Philosophical transactions, die maandelijks verschenen, publiceerden zij tussen 1664 en 1678 slechts zo'n twintig boeken met het imprimatur van de Society.Ga naar voetnoot8 Het probleem met deze boeken was dat zij, uitgezonderd bestsellers zoals John Evelyns Sylva (1664, 2e dr. 1670) of Robert Hooke's Micrographia (1665, 2e dr. 1667), moeilijk te slijten waren. Allestry en Martyn, en de paar andere Londense boekverkopers die in de wetenschappelijke uitgeverij actief waren, deden wat zij konden om de verkoop van hun boeken te promoten, door advertenties te plaatsen in de Philosophical | |
[pagina 63]
| |
transactions en de London gazette en door fondslijsten te publiceren. Maar aangezien een algemeen, in moderne natuurwetenschap geïnteresseerd publiek zoals dat zou ontstaan in de achttiende eeuwGa naar voetnoot9 in deze tijd nog nauwelijks bestond, was de afzet voor deze boeken beperkt. Blijkens een brief van de wiskundige John Collins aan zijn vriend Francis Vernon, gedateerd 14 december 1671, hadden de Londense boekverkopers een minimumverkoop nodig van ongeveer 80 tot 100 exemplaren ‘for ready money’ om uit de kosten te zijn,Ga naar voetnoot10 maar zelfs daarin slaagden zij meestal niet. Teneinde hun risico te verkleinen vroegen zij dan gewoonlijk een of andere garantie alvorens tot publicatie van een boek over te gaan. Uitgave bij intekening was één mogelijkheid, gebruikelijker was dat zij financiële hulp vroegen van een sponsor, een rijke particulier of een instelling als de Royal Society. Vast staat dat veel boeken niet zonder de steun van deze private en institutionele subsidiegevers zouden zijn verschenen.Ga naar voetnoot11 De meeste Engelse geleerden hadden weinig op met de commerciële beslommeringen van hun uitgevers, die zij traditioneel als inhalig en gierig beschouwden. De al genoemde John Collins, die als een soort intermediair in de Londense uitgeverswereld optrad, schreef in 1670 aan Isaac Newton: our Latin booksellers here are averse to the printing of mathematical books (...), and so when such a copy is offered, instead of rewarding the author, they rather expect a dowry with the treatise.Ga naar voetnoot12 En de bioloog Martin Lister schreef in 1682 aan Francis Aston, secretaris van de Royal Society: ‘I confesse that the greatest part of Natural Historie has been starved and abused by the Avarice of Stationers who have beat down the artist.’Ga naar voetnoot13 Een zeldzame uitzondering op deze regel was de hoogleraar geometrie te Oxford, John Wallis, die zich in 1670 beklaagde bij Henry Oldenburg over het feit dat de Royal Society zo weinig ondersteuning had gegeven aan de Londense uitgever Moses Pitt bij de uitgave van zijn Mechanica, sive de motu (Londen 1670). De druk van dit boek was volgens Wallis: | |
[pagina 64]
| |
very troublesome & very chargeable, beyond what other books are of the same bulk: & the number of the impression but small, & the sale (as of other mathematick books, especially those more intricate, & not for every one understanding,) but slow. En hij voegde eraan toe: ‘Considering how few are willing to undertake the printing of books that are a little out of the common road, I would not have those discouraged that are.’Ga naar voetnoot14 Moses Pitt ging uiteindelijk aan zijn overmoed te gronde, nadat een van zijn meest ambitieuze ondernemingen, de uitgave van een elfdelige English atlas onder de aegis van de Royal Society en Oxford University Press, faliekant was mislukt.Ga naar voetnoot15 Er is echter nog een andere verklaring voor de geringe commerciële levensvatbaarheid van Engelse wetenschappelijke uitgaven. Zoals al is gezegd, verschenen de meeste Engelse boeken in de Engelse taal, bestemd als zij waren voor de thuismarkt. Het is in dit verband vermeldenswaard, dat de Royal Society, teneinde lezers in Engeland te bereiken die het Latijn niet machtig waren, het gebruik van het Engels als wetenschappelijke taal nadrukkelijk propageerde.Ga naar voetnoot16 De publicatie van wetenschappelijk werk in het Engels maakte het echter onmogelijk om deze boeken vervolgens op het continent te verkopen. ‘Booksellers’, schreef John Collins in 1671 in een brief aan zijn Schotse correspondent James Gregory, ‘finding but small sale at home, and wanting a correspondency and vent abroad, lie under great discouragements.’Ga naar voetnoot17 | |
Nederlandse voorsprongGeheel anders dan in Groot-Brittannië had het boekenbedrijf in de Nederlanden zich sedert de introductie van de boekdrukkunst bijzonder snel ontwikkeld. De grote bevolkingsdichtheid gekoppeld aan een relatieve hoge graad van geletterdheid en een snel groeiende economie en uitgebreide handelsbetrekkingen bevorderden een vlotte expansie van de boekproductie, aanvankelijk vooral in Brabant en Vlaanderen. In de zestiende eeuw groeide Antwerpen uit tot hét onbetwiste boekhandelscentrum van Noordwest-Europa, een ontwikkeling die het beste kan worden geïllustreerd met de enorme productie van de beroemdste drukker van de stad, Christoffel Plantijn.Ga naar voetnoot18 Maar | |
[pagina 65]
| |
in de laatste jaren van de eeuw verschoof het zwaartepunt noordwaarts. De Zuidelijke Nederlanden kwamen onder een repressief Spaans bewind en de Vlaamse en Brabantse steden, Antwerpen bovenal, raakten in een neerwaartse economische spiraal. Door een samenspel van factoren, zoals een gunstige geografische ligging, groei van handel en nijverheid, relatief grote godsdienstige verdraagzaamheid en een florissant cultureel klimaat, bood de jonge Nederlandse Republiek daarentegen een uitstekende voedingsbodem voor de uitgeverij en boekhandel. Amsterdam nam weldra de positie van Antwerpen als boekhandelshoofdstad van de Lage Landen over. Hier werd een breed assortiment aan boeken gedrukt voor zowel de nationale als de internationale markt, variërend van nieuwe edities van de klassieken, wetenschappelijke uitgaven, bijbels en godsdienstige werken tot pamfletten, literaire publicaties, kaarten en atlassen en nog veel meer. Kleinere steden waren eveneens van belang. In Leiden, dat profiteerde van de aanwezigheid van de eerste universiteit van de Republiek, specialiseerden drukkers en boekverkopers zich in de uitgave van wetenschappelijke boeken voor een internationaal, geleerd publiek. In de Noordelijke Nederlanden was bijgevolg geen extra impuls nodig om de wetenschappelijke uitgeverij te stimuleren, want deze boeken, geschreven in het Latijn of Frans, uitstekend gedrukt in handzame formaten, en, van niet minder belang, daardoor laag geprijsd, vonden hun weg door heel Europa. Daarbij komt dat de Hollandse ondernemers weinig scrupules hadden om belangrijke en commercieel aantrekkelijke uitgaven van hun buitenlandse collega's, al dan niet in vertaling, na te drukken. Deze omstandigheid verklaart ook de verschijning van tal van wetenschappelijke werken van de hand van Engelse auteurs in het Latijn en Frans bij Nederlandse uitgevers. Een paar voorbeelden kunnen dit illustreren. Van de acht zeventiende-eeuwse Latijnse vertalingen van Francis Bacons The advancement of learning (Londen 1605) zijn er vier uitgegeven in de Republiek, terwijl de oorspronkelijke Londense editie van Bacons Novum organum (1620) gevolgd werd door vier Nederlandse uitgaven tot 1660.Ga naar voetnoot19 Van de elf uitgaven die tot het einde van de eeuw volgden op de oorspronkelijke uitgave van William Harvey's revolutionaire traktaat over de bloedsomloop De motu cordis (Frankfurt 1628), is meer dan de helft gedrukt in de Republiek.Ga naar voetnoot20 Veel van de Latijnse publicaties van de natuurkundige Robert Boyle zijn ofwel uitgegeven door de Geneefse | |
[pagina 66]
| |
Gegraveerde titel van Francis Bacon, Novum organum scientiarum. (Leiden: Adriaen van Wijngaerden en Frans Moeyaert, 1649). (Den Haag, KB: 589 K 27). De gravure is gekopieerd naar de gegraveerde titel van de oorspronkelijke Engelse uitgave van 1620.
Gegraveerde titel van de derde Rotterdamse editie van William Harvey, Exercitationes anatomicae, de motu cordis & sanguinis circulatione. (Rotterdam: Arnout Leers, 1660-1661). (Leiden, UB: 516 G 24).
boekverkoper Samuel de Tournes of door Nederlandse boekverkopers in Rotterdam en Amsterdam.Ga naar voetnoot21 Boyle zelf was nogal bezorgd dat de lezers op het Europese vasteland de in de Republiek uitgegeven Latijnse overzettingen van zijn oorspronkelijk in het Engels uitgegeven boeken zouden aanzien voor de oorspronkelijke uitgave: ‘I may be suspected’, zo schreef hij aan Henry Oldenburg in 1667, ‘to have taken divers things from others, which indeed [they] borrowed of me.’Ga naar voetnoot22 Min of meer tezelfdertijd waarschuwde Henry Oldenburg de drukker van de Royal Society, John Martyn, dat hij maar beter snel een Latijnse editie van de Philosophical transactions op de markt kon brengen, ‘with a small letter, for a pocket book, that the Dutch may not be able to print upon him with advantage.’Ga naar voetnoot23 Martyn wachtte echter te lang of durfde het risico niet aan, met als gevolg dat een Latijnse vertaling van de Transactions een paar jaar later in Amsterdam verscheen. Tot slot moet Isaac Newtons Philosophiae naturalis principia mathematica (Londen 1687) worden genoemd. Twee van de vier tot 1727 verschenen uitgaven van dit hoogst belangrijke werk werden gedrukt in Amsterdam, waarvan de eerste uit 1714 | |
[pagina 67]
| |
de tweede Engelse editie van 1713 binnen een jaar volgde.Ga naar voetnoot24 Al deze - en vele andere - in Nederland uitgegeven vertalingen, herdrukken en nadrukken van Engelse wetenschappelijke werken werden vervolgens gedistribueerd via de kanalen van de internationale boekhandel, doorgaans ten koste van de oorspronkelijke Engelse uitgevers. | |
De ‘latin trade’Zoals hierboven al is gesteld, werden de Britse eilanden al in een heel vroeg stadium bedolven onder grote hoeveelheden boeken van het Europese vasteland. Deze situatie was in de zeventiende eeuw niet veranderd, integendeel. Los van de omvangrijke smokkelhandel in vooral godsdienstige, dat wil zeggen puriteinse, katholieke en heterodoxe boeken, bestond er ook een substantiële legale boekenexport naar Groot-Brittannië vanuit het continent, voornamelijk bestaande uit wetenschappelijke boeken. Deze zogenaamde ‘Latin trade’, genoemd naar de taal waarin het merendeel van de boeken was gedrukt, werd in sterke mate gedomineerd door boekverkopers uit de Republiek. Dit betekent echter niet dat de Nederlandse boekenuitvoer naar Engeland alleen bestond uit in Nederland gedrukte boeken. Omdat zij hun eigen agenten, filialen en pakhuizen hadden in verschillende Europese steden, bovenal Frankfurt en Leipzig waar de grote halfjaarlijkse internationale boekenmarkten werden gehouden en omdat zij ook konden beschikken over de beste en goedkoopste transportmiddelen in Europa, waren de Nederlandse boekverkopers in toenemende mate in staat om op de Europese markten te opereren als tussenpersonen, intermediairs in de internationale boekhandel. In het bijzonder tussen 1680 en 1725, toen normale handelsbetrekkingen tussen Engeland en Frankrijk tot stilstand waren gekomen als gevolg van de voortdurende oorlogsomstandigheden, controleerden de Nederlanders een groot deel van de boekhandel tussen Engeland en het vasteland. Meer dan de helft van de boekenuitvoer naar Engeland verliep in die jaren via Nederlandse groothandelaars in boeken.Ga naar voetnoot25 De Engelse deelnemers aan de ‘Latin trade’ waren merendeels dezelfden als degenen die in Londen actief waren in de publicatie van wetenschappelijke uitgaven. Zij onderhielden boekhandelscorrespondenties met hun collega's in het buitenland en gingen soms ook op reis om zakelijke contacten te verstevigen en boeken te kopen, vooral op de vele boekenveilingen die op het continent werden gehouden en die een belangrijke bron vormden voor de aankoop van antiquarische boeken. John Martyn maakte | |
[pagina 68]
| |
diverse reizen naar het vasteland, evenals Moses Pitt, Robert Scott en anderen.Ga naar voetnoot26 Tijdens deze reizen zullen ze ook hebben geprobeerd hun eigen uitgaven te slijten. Informatie juist over de verkoop van Engelse boeken op het continent is echter tamelijk schaars. Zo verschaft de omvangrijke, in 1680 opgemaakte boedelbeschrijving van Daniel Elsevier, een van de grootste Amsterdamse boekverkopers van zijn tijd, wel gegevens over de uitstaande schulden van zo'n 30 Britse boekverkopers, die voor bijna 20.000 gulden bij hem in het krijt stonden, maar wordt geen enkele melding gemaakt van de schulden die Elsevier mogelijk had bij zijn handelspartners aan de andere kant van de Noordzee.Ga naar voetnoot27 En tegenover de talrijke catalogi van geïmporteerde boeken die door Engelse boekhandelaars in de laatste decennia van de zeventiende eeuw op de markt werden gebracht, staat slechts een enkele vergelijkbare Nederlandse lijst met Engelse boeken.Ga naar voetnoot28 Het lijdt geen twijfel dat de Engels-Nederlandse boekhandel zeer onevenwichtig was, ja zelfs in hoofdzaak een eenrichtingsverkeer was, waarbij grote aantallen boeken vanuit de Republiek werden verzonden naar Groot-Brittannië, en slechts een klein aantal titels in omgekeerde richting kwam. Het is een omstandigheid die wederom moet worden verklaard uit het gebrek aan kennis van de Engelse taal, maar zeker ook uit de hoge prijs van Engelse boeken. Nu is er een belangrijke bron die ons enig idee kan geven van niet alleen de omvang en inhoud van de Engels-Nederlandse boekhandel, maar ook van het Engelse aandeel daarin. Onder de verzameling handschriften van Richard Rawlinson (1690-1755) in de Bodleian Library in Oxford bevindt zich een deel van de handelscorrespondentie van een van de meest vooraanstaande Londense boekhandelaars in de jaren rond 1700, Samuel Smith.Ga naar voetnoot29 Smith, een voormalige leerling van Moses Pitt, had in 1682 een winkel geopend in het boekhandelskwartier rond St. Paul's Cathedral. Binnen een paar jaar ontwikkelde hij zich tot een belangrijk wetenschappelijk uitgever en boekverkoper, een positie die leidde tot zijn benoeming tot ‘boekverkoper’ van de Royal Society. Zijn goed | |
[pagina 69]
| |
gesorteerde boekhandel werd daardoor een van de verzamelplaatsen van de intellectuele elite van de Engelse hoofdstad.Ga naar voetnoot30 Het in Oxford bewaarde brievenboek bevat de brieven die Samuel Smith tussen 1683 en 1692 ontving van zijn buitenlandse handelspartners, onder wie enkelen van de meest vooraanstaande leden van het Nederlandse boekhandelsestablishment, zoals Johannes en Gilles Janssonius van Waesberge en Hendrik Wetstein in Amsterdam, Reinier Leers in Rotterdam en Pieter van der Aa te Leiden. Hoewel de correspondentie dus maar één kant van het brievenverkeer laat zien, is zij rijk aan gedetailleerde informatie over de internationale boekhandelspraktijk in de tweede helft van de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot31 Hier gaat het vooral om verwijzingen in de briefwisseling naar Engelse wetenschappelijke boeken, boeken geëxporteerd van Engeland naar de Nederlandse Republiek, en daarmee, mag men aannemen, naar het Europese continent.Ga naar voetnoot32 Het resultaat van een zoektocht in de correspondentie, inclusief de brieven van boekverkopers buiten de Republiek, is op het eerste gezicht enigszins teleurstellend. Slechts zo nu en dan wordt door Smiths correspondenten melding gemaakt van Engelse wetenschappelijke schrijvers, en het betreft dan vaak slechts kleine aantallen boeken in het Latijn, zoals enkele medische traktaten van Thomas Sydenham en Walter Harris, of bekende boeken als John Ray's Methodus plantarum (Londen 1682), Thomas Burnets Telluris theoria sacra (2 dln. Londen 1681-90), en Francis Willughby's Ornithologiae libri tres (Londen 1676) en De historia piscium (Oxford 1686). Regelmatig werden ook recente afleveringen of jaargangen van de Philosophical transactions bij Smith besteld. Sommige auteurs nemen echter een meer prominente plaats in. De eerste is de arts Christopher Love Morley, van wiens De morbo epidemico de Leidse boekverkoper Pieter van der Aa in 1687 zo'n 50 exemplaren kocht. Dit kan waarschijnlijk worden verklaard uit de omstandigheid dat Morley in Leiden had gestudeerd en daar nog steeds vrienden had; drie jaar tevoren had hij in Leiden een verzameling verhandelingen van diverse auteurs over scheikunde geredigeerd onder de titel Collectanea chymica Leydensia.Ga naar voetnoot33 Een tweede auteur is Robert Boyle, die in deze periode de meest bekende Engelse geleerde op het vasteland lijkt te zijn geweest. Hoewel de bestellingen van zijn boeken veel minder talrijk zijn dan die van sommige Nederlandse ‘Latin trade’-bestsellers - met name de in de Republiek geproduceerde | |
[pagina 70]
| |
tekstuitgaven van klassieke auteurs voor gebruik op Engelse grammar schools -, kunnen toch aanzienlijke aantallen van zijn boeken in de Smith-correspondentie worden gevonden. Zo bestelde de Amsterdamse boekverkoper Hendrik Wetstein in totaal 55 exemplaren van de Latijnse uitgave van Boyle's History of humane blood, uitgegeven door Samuel Smith in 1684, samen met twintig exemplaren van de Latijnse vertaling van Boyle's Specifick medicines, uitgegeven door Smith in 1686.Ga naar voetnoot34 Een derde auteur die genoemd moet worden is Isaac Newton. De verschijnings-geschiedenis van Newtons Principia mathematica, het belangrijkste werk van de Engelse nieuwe wetenschap, maakt nog eens duidelijk wat de problemen waren van de Engelse wetenschappelijke uitgeverij in de zeventiende eeuw, alsook het belang van het Nederlandse boekenbedrijf in de verspreiding van Engelse wetenschappelijke uitgaven. Newton zelf had weinig van doen gehad met de publicatie van zijn boek. Het was zijn vriend, de astronoom Edmund Halley geweest die het werk had geredigeerd en die de contacten met de drukker had onderhouden. Halley deed dit allemaal op zijn eigen kosten, want hij wilde niet lastig gevallen worden met wat hij noemde de ‘combinations’ van Engelse uitgevers. Het is echter twijfelachtig of er een Londense uitgever zou zijn geweest die de uitgave van dit werk op eigen risico zou hebben aangedurfd, want doordat de inhoud vanwege de hoge moeilijkheidsgraad voor slechts enkele lezers toegankelijk was, was de verkoop ervan zeer ongewis. Desalniettemin kon Halley de diensten van commerciële boekverkopers niet missen bij de verspreiding van de relatief kleine oplage van het boek zowel in Engeland als daarbuiten. Voor de verspreiding op het continent koos hij Samuel Smith.Ga naar voetnoot35 Diens correspondentie laat zien dat hij het overgrote deel van de exemplaren, waarvoor een aparte titelpagina met zijn impressum was gemaakt, aan zijn Nederlandse correspondenten stuurde, aangezien zij beter dan hijzelf in staat waren het boek op het continent te verkopen. Zo komt men in de brieven van de Amsterdamse boekverkoper Johannes Janssonius van Waesberge bestellingen tegen van bijvoorbeeld 21 exemplaren van een boek getiteld ‘Newton Astronomia Brittannica’, waarmee zonder twijfel Newtons Principia mathematica wordt bedoeld, alsmede een intrigerende vermelding van ‘100 Newton’ in een lijstje van tussen Van Waesberge en Smith in 1687 verhandelde boeken.Ga naar voetnoot36 Er zijn echter ook aanwijzingen in de correspondentie dat de Principia aanvankelijk weinig kopers vond op het continent. De reeds genoemde Leidse boekverkoper Pieter | |
[pagina 71]
| |
van der Aa, die in december 1687 twaalf exemplaren van het boek in commissie had gekregen van Smith en deze naar eigen zeggen in Frankfurt had aangeboden, had er twee jaar later nog steeds zeven in voorraad, die hij uiteindelijk maar weer terugstuurde naar Londen.Ga naar voetnoot37 Was het boek een commercieel succes geweest, dan kan men er van uitgaan dat de oorspronkelijke Engelse uitgave van 1687 snel zou zijn gevolgd door een Nederlandse roofdruk. Pas 26 jaar later, in 1713, toen de Newtoniaanse wetenschap eindelijk in brede kring was doorgebroken, verscheen in Londen een tweede druk van de Principia. Dit keer werd het werk echter tot groot nadeel van de Engelse uitgever onmiddellijk uit de Europese markt geduwd door een Nederlandse nadruk. Overigens verspreidden Newtons ideeën zich vanuit Nederland ook op andere manier en wel via de bewerking en popularisering ervan in de publicaties van G.J. 's Gravesande en Petrus van Musschenbroek, boeken die weldra ook in andere talen werden overgezet en overal in Europa werden verspreid.Ga naar voetnoot38
Deze voorbeelden laten de opmerkelijke positie zien die door Nederlandse boekverkopers in de uitgave en verkoop van Engelse wetenschappelijke boeken werd ingenomen. Er zijn zeker meer aspecten van deze activiteit te noemen, zoals de uitgave van op de internationale markt gerichte geleerdentijdschriften waarin met regelmaat recentelijk in Engeland verschenen boeken werden besproken.Ga naar voetnoot39 Vaak werden deze tijdschriften uitgegeven door dezelfde uitgevers die ook actief waren in de Engels-Nederlandse boekhandel en het moet tot hun voordeel zijn geweest om juist die boeken in hun tijdschriften te laten bespreken die zij juist hadden geïmporteerd of hadden laten herdan wel nadrukken. Het is duidelijk, dat de betrokkenheid van Nederlandse drukkers en boekverkopers bij de verspreiding van de ‘New Science’ niet voortkwam uit een behoefte van hun kant om de vooruitgang van de wetenschap, ‘the advancement of learning’, te bevorderen. Dergelijke onbaatzuchtigheid was een zeldzaam verschijnsel in het boekenbedrijf. De uitgeverij en boekhandel in de vroegmoderne periode zo goed als vandaag de dag was in de eerste plaats een commerciële bezigheid, onderworpen aan de harde economische werkelijkheid van vraag en aanbod. Maar waar de Engelse wetenschappelijke uitgevers niet dan met de grootste moeite de eigen nationale markt konden bedienen, slaagden hun Nederlandse collega's erin heel Europa over de nieuwe Engelse wetenschap te informeren. |
|