Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Jos van Heel
| |
[pagina 74]
| |
ling van de meeste andere boekverzamelingen in de achttiende-eeuwse Republiek.Ga naar voetnoot2 Het was een bibliotheek van internationale betekenis, gevormd naar het voorbeeld van de Franse bibliofilie, zonder de Italiaanse afkomst van haar eigenaar te verloochenen. Toen Crevenna zich door financiële problemen gedwongen zag de bibliotheek te verkopen, bleef deze nog wel van betekenis. Boeken en handschriften uit de Crevennacollectie behoren tot de topstukken van de grote bibliotheken in de gehele wereld. De gedrukte bibliotheekcatalogus en de veilingcatalogus bleven nog lange tijd invloed uitoefenen als bibliografische instrumenten, zowel door de kwaliteit van de beschrijvingen als door de zeldzaamheid van het gebodene.Ga naar voetnoot3 Deze bijdrage over Crevenna en diens bibliotheek is in hoofdzaak gebaseerd op gegevens ontleend aan het familiearchief en op gedrukt materiaal.Ga naar voetnoot4 Andere bronnen zoals het Amsterdams notarieel archief en diverse Italiaanse bibliotheken en archieven zijn niet systematisch onderzocht.Ga naar voetnoot5 Daarom heeft zij een zeer voorlopig karakter. Het is een poging om zonder diep in te gaan op het zakelijk reilen en zeilen van Crevenna in kort bestek zijn leven en zijn betekenis als bibliofiel te schetsen.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 75]
| |
Het leven van CrevennaPietro Antonio Francesco Maria CrevennaGa naar voetnoot7 werd op 12 oktober 1736 te Milaan geboren als zoon van Giovanni Antonio Crevenna (†1762) en Maria Cristina Branca (†1759).Ga naar voetnoot8 Hij genoot onderwijs aan het gymnasium van de jezuïeten van Brera. Na zich nog korte tijd te hebben bekwaamd in de wiskunde en het boekhouden, vertrok hij in 1756 naar Amsterdam. Daar trad hij in dienst bij de firma Fleischmann en d'Angelo, maar in 1761 ging hij bij Bolongaro werken. Giacomo Filippo Bolongaro (1710-1780) was een zeer vermogende Italiaan uit Stresa, die samen met zijn broer Giuseppe Maria Marco (1712-1779) een grote firma in snuiftabak bezat met vestigingen in Frankfurt en Amsterdam. Crevenna had hem al op zijn reis naar Amsterdam leren kennen. De nieuwe werknemer viel kennelijk in de smaak bij zijn baas, want op 10 februari 1768 trad Crevenna te Nieuwer Amstel in het huwelijk met een van de twee dochters van Bolongaro, Antonia Maria (1748-1784). In de huwelijkse voorwaarden was de bepaling opgenomen dat Crevenna en zijn eventuele nakomelingen de naam Bolongaro aan hun achternaam zouden moeten toevoegen, indien zijn schoonvader zou komen te overlijden zonder wettige mannelijke nakomelingen na te
Buste van Pietro Antonio Bolongaro Crevenna door Giuseppe Ceracchi, circa 1785. Huidige verblijfplaats onbekend. In: A. Dietz, Frankfurter Handelsgeschichte. Bd. iv, 2. Frankfurt a. M. 1925, 605.
| |
[pagina 76]
| |
laten.Ga naar voetnoot9 Crevenna en zijn acht kinderen voerden na het overlijden van Bolongaro in 1780 inderdaad de achternaam Bolongaro Crevenna. Voor het gemak wordt in het vervolg steeds de naam Crevenna gebruikt. In 1771 trok Bolongaro zich uit de zaken terug en vertrok naar Frankfurt. In 1779 overleed zijn broer, in 1780 hijzelf. Toen in 1783 ook hun compagnon Ratazzi stierf, kwamen Crevenna en zijn zwager Vittorio Bolongaro Simonetta tot een verdeling van de boedel.Ga naar voetnoot10 In 1784 werd Crevenna door uitkoop van zijn zwager (à raison van f 1.000.000, -) voor 100% eigenaar van de firma. De belangen van zijn bedrijf waren ongeveer gelijk over de kantoren te Amsterdam en Frankfurt verdeeld.Ga naar voetnoot11 Crevenna bezat aan de Nieuwezijds Voorburgwal onder meer het huis De Gouden Reael, in 1765 door Bolongaro gekocht. In 1782 kocht hij het rechter buurpand, Het Wapen van Holland, en liet hij beide woonhuizen slopen. Op de plaats daarvan werd een monumentaal woonhuis opgetrokken in Lodewijk XVI-stijl, met een hardstenen gevel, een kleine binnenplaats, een kapel met zuilenordonnantie en een tuin op het dak.Ga naar voetnoot12 Op 14 juli 1784 overleed Crevenna's vrouw. Blijkens de inventaris van haar goederen die bij die gelegenheid werd opgemaakt, bedroeg haar vermogen f 819.699: 13.Ga naar voetnoot13 Crevenna hertrouwde al spoedig, op 16 januari 1785, met een gegoede dame van katholieken huize, Agatha Cornelia Dommer (1742-1816).Ga naar voetnoot14 Zoals veel grote zakenlieden in de achttiende eeuw liet Crevenna zich ook met bankzaken in. In 1786 organiseerde hij een obligatielening van f 1.000.000, - tegen een rente van 5% ten behoeve van de pachters van de belastingen van de Franse kroon. De | |
[pagina 77]
| |
lening ging op 1 augustus 1786 in.Ga naar voetnoot15 Er is wel gesuggereerd dat Crevenna deze lening niet uit puur zakelijke overwegingen is aangegaan, maar uit sympathie voor de patriotten.Ga naar voetnoot16 Zou hij de Franse kroon die in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde, vanwege haar steun aan de Nederlandse patriotten te hulp zijn gekomen? Zoveel is zeker dat in de hier bewerkte bronnen geen aanwijzingen te vinden zijn voor zijn patriotse gezindheid en voor deze motivering. Hoe klinkend de namen en titels ook waren van de heren aan wie deze lening was verstrekt, toen op 1 februari 1787 de eerste rente betaald moest worden, bleven zij in gebreke en bleken de geboden zekerheden waardeloos.Ga naar voetnoot17 Het gevolg was dat Crevenna's crediteuren hun geld opeisten en Crevenna in juli zijn betalingen moest opschorten. Hij probeerde met zijn schuldeisers tot een schikking te komen. In september deed hij hun het voorstel ruim de helft van de vorderingen te betalen in vier termijnen en zijn bibliotheek en zijn voorraad tabak als onderpand te geven. De regeling trad echter pas op 20 maart 1788 in werking, toen alle schuldeisers op één na ermee hadden ingestemd.Ga naar voetnoot18 Uit de boekhouding van de betalingen blijkt dat Crevenna nog een jaar extra nodig had om aan zijn verplichtingen te voldoen.Ga naar voetnoot19 Crevenna bleef intussen in het bezit van zijn tabaksmolens, zodat hij, met krediet van de tabakleveranciers, kon blijven produceren, verdienen én terugbetalen.Ga naar voetnoot20 Het was echter van meet af aan duidelijk dat de bibliotheek verkocht zou moeten worden. In 1789 en 1790 deed Crevenna een groot deel van zijn boeken van de hand. Het werk over de geschiedenis van de boekdrukkunst dat hij van plan was te schrijven, kwam niet tot stand. Teleurgesteld over zijn financiële debacle en daarop gevolgde verwijten dat hij | |
[pagina 78]
| |
een bankroetier zou zijn of op zijn minst ver boven zijn stand zou hebben geleefd, overleed Crevenna tijdens een reis op 8 oktober 1792 te Rome.Ga naar voetnoot21 Zijn oudste zoon Jacques Philippe en zijn boekhouder Nicolaas van den Bergh traden op als executeurs-testamentair.Ga naar voetnoot22 Gezien de weinig bemoedigende financiële toestand van de boedel moest er tot verkoop van de bezittingen worden overgegaan. Op 23 september 1793 kwamen het onroerend goed en de lijfrentebrieven onder de hamer.Ga naar voetnoot23 Op 21 oktober volgde de inboedel, met 169 schilderijen en 46 tekeningen en prenten.Ga naar voetnoot24 Op 11 november ten slotte begon de veiling van het restant van de bibliotheek. | |
Crevenna en zijn bibliotheekDe oudste vermelding van de bibliotheek van Crevenna stamt uit 1773. Op 11 augustus van dat jaar legden Crevenna en zijn vrouw in hun testament vast, dat degene van hen die het eerst zou sterven aan de langstlevende alle roerende goederen zou legateren. Uitgezonderd echter waren ‘de Boeken, welke onder het hier vorengemelde gelegateerde niet begreepen zyn, maar integendeel daarvan wel uitdrukkelyk by deezen wer- | |
[pagina 79]
| |
den uitgezonderd’.Ga naar voetnoot25 Met deze bepaling zorgde Crevenna ervoor dat de bibliotheek aan zijn kinderen zou toevallen. Uiteraard was Crevenna al eerder met het verzamelen van boeken begonnen. Zo verwierf hij in 1172 van Giorgio Guffanti, een van de directeuren van de Italiaanse firma Guaita te Amsterdam, een handschrift in ruil voor enkele boeken. Hij voorzag het fraai verluchte getijdenboek van een inscriptie waarin aan deze herkomst werd gerefereerd.Ga naar voetnoot26 Wellicht valt het begin van het grote verzamelen samen met de beginperiode van zijn eerste huwelijk (1768), toen een belangrijke verbetering in zijn vermogenspositie optrad. De bibliotheek was overigens niet Crevenna's enige verzameling: hij bezat ook een omvangrijke schilderijencollectie. Daarnaast bezat hij een kast met curiositeiten en een kleine verzameling optische instrumenten.Ga naar voetnoot27 Het woord vooraf van de in 1775-1776 gepubliceerde catalogus belicht de achtergronden, aard en samenstelling van de bibliotheek. De koopman en fabrikant Crevenna kende geen heerlijker ontspanning na de dagelijkse arbeid dan de rest van de dag met zijn boeken doorbrengen.Ga naar voetnoot28 Omdat hij volledig door zijn bedrijf, zijn gezin en zijn boeken in beslag genomen werd, kende hij geen ledigheid en daardoor konden lage en slechte gevoelens geen vat op hem krijgen. Hij hoopte dat zijn kinderen later dezelfde liefde voor de letteren zouden koesteren als hij.Ga naar voetnoot29 Aanvankelijk had Crevenna zich beperkt tot de natuurlijke historie en de letteren. Hij wilde alle goede edities bijeenbrengen van de Griekse, Latijnse, Italiaanse en later ook Franse klassieke auteurs die verschenen waren sinds de uitvinding van de boekdrukkunst.Ga naar voetnoot30 De volledigheid die hij bij de rubrieken letteren en de natuurlijke historie had bereikt, streefde hij niet na op het gebied van de theologie, het recht, de filosofie, de geneeskunde en de geschiedenis. Werken uit die rubrieken werden alleen opgenomen als ze bijzonder waren vanwege hun zeldzaamheid, editie of onderwerp.Ga naar voetnoot31 Volumineuze deelrubrieken als de Kerkvaders en de Concilies waren met opzet niet compleet.Ga naar voetnoot32 Crevenna zag zijn collectie niet als een algemene naslagbibliotheek waarin op alle gebieden | |
[pagina 80]
| |
volledigheid werd nagestreefd, maar als een collectie zeldzame en bijzondere werken.Ga naar voetnoot33 De Engelse reiziger John Sinclair schreef naar aanleiding van zijn bezoek in 1786: The beauty of the type, or the rarity of the book, were almost the only particulars to which such a collector attended; and M. Crevenna's librarian told me, that in regard to commerce and finance, (the two principal objects of my inquiry), there was nothing interesting; what he meant to say was, nothing elegantly printed.Ga naar voetnoot34 De bibliotheek was in Crevenna's ogen bij het verschijnen van de catalogus in 1775 al zo compleet, dat hij kort daarna verklaarde: ‘Daar is niets dat mij nu in boeken kan nog interesseeren als eenige eerste edities van oude Classique Autheurs die mij manqueeren.’Ga naar voetnoot35 Enkele resultaten van een eerste analyse kunnen een indruk geven van de samenstelling van de bibliotheek. De catalogus telde 6238 werken (exclusief de brievenverzameling), waarvan 336 incunabelen en 144 handschriften. De letteren waren het sterkst vertegenwoordigd met 2906 titels, gevolgd door de geschiedenis met 1361, de theologie met 625, de natuurlijke historie met 599 en de filosofie met 476. De verdeling over de talen is ook zeer opmerkelijk: meer dan de helft van de titels is in het Latijn (3475). Dan volgen het Italiaans (1462), het Frans (577) en het Grieks (502). Bij de opbouw van zijn bibliotheek en de redactie van de catalogus steunde Crevenna in hoge mate op De Bure's Bibliographie instructive, een werk dat hij talloze malen citeerde, aanvulde en corrigeerde.Ga naar voetnoot36 Toen hij voor de tweede druk van het eerste deel van zijn catalogus het voorwoord herzag, nam hij er een vurig pleidooi voor de bibliografie in op. De bibliografie, zo betoogde hij, was niet in de eerste plaats een wetenschap van de boekhandelaren, maar van de letterkundigen. Dankzij de bibliografie en het licht dat zij wierp op de geschiedenis van de boekdrukkunst kon men de grote schrijvers beter begrijpen, verschillende werken van elkaar onderscheiden, nagaan hoeveel edities ervan bestonden en aangeven welke daarvan de meest zuivere, correcte en volledige waren. Oude uitgaven zoeken en er duur voor betalen mocht dan bij sommigen de lachlust opwekken, een feit was dat deze drukken dikwijls nauwkeuriger waren dan latere uitgaven, dat zij verloren handschriften reproduceerden, en dat zij, al was het | |
[pagina 81]
| |
soms in verminkte vorm, kostbare sporen van de Oudheid bewaarden.Ga naar voetnoot37 Kortom, hij zag de bibliografie als dienstmaagd van de filologie. Crevenna verwierf zijn boeken, voor zover bekend, vooral uit Frankrijk, Italië en de Nederlanden. De meeste van zijn Italiaanse correspondenten zonden hem boeken, al dan niet op verzoek.Ga naar voetnoot38 Heel belangrijk was de verbinding met het centrum van de Franse bibliofilie, Parijs, waar de firma van de weduwe Tilliard en Zonen boeken voor hem kocht en hem veilingcatalogi toezond.Ga naar voetnoot39 Ook de Italiaan Gian Claudio Molini leverde hem vanuit Parijs boeken.Ga naar voetnoot40 Te Brussel was bibliothecaris De la Serna Santander hem behulpzaam.Ga naar voetnoot41 Te Amsterdam was Crevenna's belangrijkste leverancier Pieter van Damme, een man met wie hij een intensieve, maar niet altijd gemakkelijke relatie had. Van Damme bood hem in 1779 zes incunabelen te koop aan. Over vier ervan had Crevenna een hard oordeel. De een was wormstekig, de ander een editie van weinig waarde, de derde geen zeldzame editie, zoals Van Damme had beweerd, maar een defect exemplaar en de vierde voorzien van een vervalst impressum. ‘De Persius per Uld[ericum] Scinzenzeller, kan absoluut van 1480. niet zyn. Die datum is gefalsifieert; Scinzenzeler heeft altyd met [Leonardus] Pachel gedrukt tot in het jaar 1485., in het welke gescheiden zyn, en alleenig heeft gedrukt.’ Niettemin vroeg Crevenna Van Damme om een prijsopgave, want hij wilde toch alles nemen.Ga naar voetnoot42 Een jaar eerder had Crevenna bij Van Damme een aantal werken gekocht voor de pionier op het gebied van de Hebreeuwse incunabelen, Giovanni Battista de Rossi te Parma. De Rossi weigerde drie ervan te accepteren, ongetwijfeld omdat ze niet in orde waren. Toen Van Damme ze echter niet terug wilde nemen, schreef Crevenna hem: De bewuste 3. artikels, die d'Heer de Rossi niet wil accepteeren, zal ik voor mijn reekening maar houden, en zal ik dan zien met de tijd van dezelve met, of zonder schade af te komen. Dit doen ik om aan dito vriend te bespaaren de affront, die UE. dreigt hem te doen, welke affront, niet tegenstaande alle UE. reedenen, al te smaadelijk zoude zijn; en zoude zeekerlijk groote moeylijkheden aan weerskanten veroorzaaken; en zelver ook aan mijn, want ik zoude | |
[pagina 82]
| |
meede daarin moeten treeden, en in onaangenaame publiciteiten meede komen, waarvan een groote vijand ben, en dus wil ik liever, alhoewel onnoozel, eenige verlies ondergaan, als om een wijnig gelt een groote brand laaten aansteeken. Hiermeede blijft dus de zaak afgedaan; met dit klijne sacrifitie leere ik de menschen kennen; en zulke verdere moeylijkheeden te meyen.Ga naar voetnoot43 Voor de beginnende bibliofiel Durazzo uit Genua zette Crevenna uiteen hoe men bij de opbouw van een collectie te werk moest gaan. Hij onderstreepte dat het hem veel tijd en geduld had gekost om zijn huidige verzameling bijeen te brengen. Vervolgens beschreef hij twee technieken die hij toepaste. In de eerste plaats kocht hij bij voorkeur hele collecties, schiftte die en stootte ze voor een deel weer af. Dit hing samen met zijn tweede werkwijze, het samenstellen van complete of perfecte exemplaren uit verschillende defecte of minder fraaie.Ga naar voetnoot44 De hier genoemde praktijk van het completeren en verbeteren van exemplaren was nog gedurende lange tijd niet alleen gangbaar, maar ook geaccepteerd.Ga naar voetnoot45 Verscheidene achttiende-eeuwse verzamelaars wensten van incunabelen en andere vroege drukken alleen exemplaren die eruit zagen alsof ze de drukkerij net hadden verlaten. Misschien heeft Van Damme een rol gespeeld bij het verkopen van het overtollig materiaal uit de door Crevenna gekochte collecties. De veiling die Van Damme in 1769 organiseerde, zou daarbij een rol hebben kunnen spelen.Ga naar voetnoot46 De grootste ons bekende aankoop deed Crevenna toen in 1784 te Parijs de bibliotheek van De la Vallière werd geveild.Ga naar voetnoot47 De boeken en handschriften die Crevenna bij | |
[pagina 83]
| |
die gelegenheid kocht, hebben alle op het laatste of één na laatste schutblad een onopvallend merkteken gevolgd door het catalogusnummer.Ga naar voetnoot48
Ex-libris van Crevenna door Jacobus van der Schley, afgedrukt op het titelblad van de Catalogue raisonné de la collection de livres de M. Pierre Antoine Crevenna, négociant à Amsterdam. Tome 1. [Amsterdam] 1775. (Den Haag, MMW: 6 D 33).
Een typisch Italiaans element in Crevenna's bibliotheek is bijvoorbeeld zijn complete verzameling van uitgaven van de Stamperia Volpi-Cominiana uit Padua (1717-1756).Ga naar voetnoot49 Met zijn hoge waardering voor deze uitgaven stond Crevenna echter zo goed als alleen; in Parijs en Londen vertegenwoordigden zij geen enkele waarde.Ga naar voetnoot50 Het huis dat Crevenna in 1782 liet bouwen, bezat twee bibliotheekkamers en een werkbibliotheek. In deze ruimten was niet alleen de bibliotheek, maar ook het grootste deel van de schilderijencollectie ondergebracht. Een Duitse dame die Crevenna in 1787 bezocht, was er diep van onder de indruk hoe hij geleerdheid en koopmanschap in zich verenigde. Naar aanleiding van het borstbeeld van Crevenna in één van de kamers merkte zij op dat beelden van Crevenna's landgenoten Cosimo en Lorenzo de Medici hier niet zouden hebben misstaan.Ga naar voetnoot51 De boeken werden, voor zover nodig, fraai ingebonden. De band behoor- | |
[pagina 84]
| |
de in Crevenna's ogen immers tot het wezen van het boek.Ga naar voetnoot52 Het is niet bekend of hij een ex-libris in zijn boeken aanbracht. Hij bezat er wel een, want hij liet het op het titelblad van deel I van zijn catalogus als vignet afdrukken.Ga naar voetnoot53 De boeken werden geplaatst volgens de systematische ordening van De Bure's Bibliographie instructive. Aartshertog Ferdinand van OostenrijkGa naar voetnoot54 leverde, toen hij in 1786 Crevenna bezocht, op een detail daarvan kritiek. Crevenna paste daarop de ordening aan.Ga naar voetnoot55 In 1715-1776 publiceerde Crevenna een zesdelige catalogus van zijn boekenverzameling. Het is één van de weinige gedrukte catalogi van particuliere bibliotheken uit de achttiende-eeuwse Republiek.Ga naar voetnoot56 De fraaie kwarto-uitgave werd in een oplage van 150 exemplaren gedrukt en was niet voor de handel bestemd. Een van de gelukkigen die een exemplaar ontvingen, was de Haagse bibliofiel Johan Meerman.Ga naar voetnoot57 Al kort na het verschijnen van het eerste deel oefende men op Crevenna aandrang uit om een aantal exemplaren in de handel te brengen, waarop hij besloot de oplage te verhogen tot 300 exemplaren en het eerste deel opnieuw te laten drukken.Ga naar voetnoot58 De nieuwe ‘Préface’ was duidelijker geformuleerd en afstandelijker van toon. Een verontschuldigende verwij- | |
[pagina 85]
| |
zing naar Crevenna's status als amateur maakte plaats voor een zelfverzekerd pleidooi voor de bibliografie.Ga naar voetnoot59 De tekst van deel I werd herzien. Zo verloren alle verwijzingen naar de Bibliographie van De Bure hun nummer.Ga naar voetnoot60 Met de publicatie van de catalogus wilde Crevenna voorkomen dat zijn bibliotheek na zijn dood spoorloos zou verdwijnen.Ga naar voetnoot61 Bovendien hoopte hij dat de bibliografische aantekeningen anderen van nut zouden kunnen zijn.Ga naar voetnoot62 In de soms zeer uitvoerige aantekeningen worden nauwgezet edities onderscheiden, afwijkingen tussen exemplaren vastgesteld en onvolkomenheden in de geciteerde bibliografieën aan het licht gebracht. Niet voor niets schreef Frederik Muller in 1855 over het toen al tachtig jaar oude werk: Het is niet alleen de rijke verscheidenheid der zeldzaamste boeken over alle Wetenschappen, inzonderheid van Fraaije Letteren, die dezen Catalogus belangrijk maakt, doch inzonderheid de uitvoerige aanteekeningen over verschillende, soms geheel onbekende boeken, die deze deelen steeds tot een rijke bron voor Bibliographie doen strekken.Ga naar voetnoot63
Titelblad van de Catalogue raisonné de la collection de livres de M. Pierre Antoine Crevenna, négociant à Amsterdam. Tome 11. [Amsterdam] 1775. (Den Haag, MMW: 6 D 34).
| |
[pagina 86]
| |
Het ontbreken van aantekeningen over de auteurs onderstreept nog eens het bibliografisch karakter van het werk.Ga naar voetnoot64 De delen I-V zijn systematisch ingedeeld (I theologie; II rechtswetenschap, filosofie, natuurlijke historie en kunsten; III-IV letteren; V geschiedenis). Het ontbreken van de in de Republiek gebruikelijke onderverdeling naar formaat en de keuze van de opgenomen werken verraden een internationale, vooral Franse oriëntatie. Het zesde deel bevat naast aanvullingen een alfabetisch auteursregister. Dan volgen chronologische lijsten van de handschriften, de incunabelen en enkele andere deelverzamelingen (de Aldijnen enzovoorts). Alfabetische lijsten van variorumedities en enkele uitgesproken Italiaanse series sluiten de rij. Crevenna's bibliotheek behoorde tot de bezienswaardigheden van Amsterdam.Ga naar voetnoot65 Tot de bezoekers behoorden onder anderen Karl Peter Ulrich, hertog van Holstein-Gottorp, de latere tsaar Peter III van Rusland,Ga naar voetnoot66 in 1776 de Duitse theoloog Heinrich Sander,Ga naar voetnoot67 in 1786 de al genoemde aartshertog Ferdinand van Oostenrijk, de astronoom Oriani en de bekende bibliofiel abbé Barthélemy Mercier,Ga naar voetnoot68 en in 1787 Sophie von La Roche-Gutermann.Ga naar voetnoot69 De Zweedse oriëntalist Björnståhl schreef naar aanleiding van het bezoek dat hij op 25 november 1774 aan Crevenna bracht: ‘Hij bezit een heerlijke boekverzameling, die uit handschriften en zeldzaame boeken bestaat. Alles is in de netste orde geschikt, en de bezitter, schoon een koopman in tabak, egter een geleerd man, die zijne boeken zeer wél kent.’Ga naar voetnoot70 Het dagelijks beheer van de bibliotheek was toevertrouwd aan een bibliothecaris. De eerste was Carl' Andrea Oltolina, van wie alleen bekend is dat hij al in 1774 bij Crevenna in dienst was en dat tot 1784 is gebleven.Ga naar voetnoot71 De bibliotheekcatalogus is op zijn minst voor een deel zijn werk.Ga naar voetnoot72 Omdat Crevenna hem ‘abbate’ noemt, mogen wij | |
[pagina 87]
| |
aannemen dat hij tot de geestelijke stand behoorde.Ga naar voetnoot73 Oltolina werd op 1 januari 1785 opgevolgd door Tommaso de Ocheda (1757-1831).Ga naar voetnoot74 De Ocheda was te Tortona in Spanje geboren en had rechten gestudeerd aan de universiteiten van Bologna en Pavia. Aanvankelijk zullen zijn werkzaamheden hebben bestaan in het verwerken van de aanzienlijke aankopen die Crevenna had gedaan op de veiling De la Vallière. Maar toen Crevenna midden 1787 een regeling moest treffen met zijn schuldeisers, stonden het maken van veilingcatalogi en het voorbereiden van de verkoop van de bibliotheek op de agenda.Ga naar voetnoot75 In maart 1789 moest De Ocheda afscheid nemen van Crevenna. In januari of augustus 1790 kwam hij in dienst van de grote Engelse bibliofiel Spencer, bij wie hij tot 1818 zou blijven.Ga naar voetnoot76 Naar Italië teruggekeerd stierf hij te Florence. | |
De verkoop van de bibliotheekIn een brief van 16 februari 1787 moedigde Durazzo Crevenna aan een nieuwe catalogus van zijn collectie te vervaardigen. Durazzo wilde die als model voor de zijne gebruiken.Ga naar voetnoot77 Crevenna antwoordde op 1 juni dat hij bezig was de voorbereidingen te treffen om een nieuwe catalogus te vervaardigen. Zijn bibliotheek bestond nu uit ongeveer 25.000 delen en was op het gebied van de incunabelen zo gegroeid dat hem nog maar vier of vijf belangrijke drukken ontbraken. In de afgelopen maanden had hij er nog een paar verworven, waaronder een Lactantius, gedrukt te Subiaco in 1465.Ga naar voetnoot78 Dit optimisme was waarschijnlijk voorgewend, want een maand later ging Crevenna failliet en zag hij zich genoodzaakt zijn bibliotheek te verkopen.Ga naar voetnoot79 De verkoop werd door Crevenna en De Ocheda zorgvuldig voorbereid. De veilingcatalogus moest een gedenkteken voor de collectie zijn en tevens tot een goed financieel resultaat leiden. De doubletten en incomplete werken werden vooraf in een | |
[pagina 88]
| |
Illustratie uit de veilingcatalogus Bolongaro Crevenna (Catalogue des livres de la bibliothèque de M. Pierre-Antoine Bolongaro-Crevenna. Tome 1. Amsterdam: D.J. Changuion & P. den Hengst, 1789). Afgebeeld is het begin van nr. 68, ‘une édition jusques ici inconnue’: Biblia latina. [Straatsburg: J. Mentelin, niet na 1461]. Fol. De illustratie kwam in de plaats van de beschrijving van het lettertype, dat Crevenna niet had kunnen identificeren. (Den Haag, MMW: 140 C 8).
anonieme veiling verkocht.Ga naar voetnoot80 Durazzo liet Van Damme op verschillende boeken bieden, ongetwijfeld aangemoedigd door de lovende bewoordingen van de veilingcatalogus. Hierdoor weten wij met zekerheid dat het om een Crevenna-veiling ging.Ga naar voetnoot81 Van de boeken die hij had gekocht, zond Durazzo er verschillende terug wegens defecten.Ga naar voetnoot82 Waarschijnlijk door deze ervaring wijs geworden zag hij af van biedingen op de grote veiling van 1790.Ga naar voetnoot83 Op 23 november 1789 begon bij de boekhandelaar Johannes Gaillard in Den Haag de veiling van een collectie die bijeengebracht zou zijn door een N. Crev****.Ga naar voetnoot84 Het is moeilijk uit te maken of dit Crevenna is. Ertegen pleit het feit dat er een groot aantal Nederlandse publicaties in voorkomt en het accent sterk ligt op de vaderlandse geschiedenis. Is de naam Crev(enna) soms als lokker gebruikt? In 1789 verscheen de catalogus voor de grote veiling die van 26 april tot en met 14 | |
[pagina 89]
| |
juni 1790 zou plaatsvinden in Crevenna's woning.Ga naar voetnoot85 Bijzonder is dat hij door de eigenaar en zijn bibliothecaris zelf werd geredigeerd. Het was geen weerspiegeling van de hele collectie, want Crevenna had boeken achtergehouden, vooral uit de rubriek Histoire Littéraire, die hij nodig had voor een werk over de oorsprong en ontwikkeling van de boekdrukkunst dat hij van plan was te schrijven.Ga naar voetnoot86 De groei van de collectie blijkt bij een vergelijking met de bibliotheekcatalogus. Tegenover de 6238 handschriften en edities van de Catalogue raisonné staan hier 8046 kavels (en dus een nog groter aantal edities). De aantallen handschriften en incunabelen waren spectaculair gegroeid (van 144 tot 269 en van 336 tot 1066). De rubriek theologie was een van de meest volledige en rijke geworden, met talrijke uiterst zeldzame Hebreeuwse drukken.Ga naar voetnoot87 De letteren en de natuurlijke historie behielden hun eerste plaats wat volledigheid betreft.Ga naar voetnoot88 De ordening was dezelfde als in de bibliotheekcatalogus, dus zonder onderverdelingen naar formaat. Hoewel de veilingcatalogus in zijn beschrijvingen doorgaans beknopter was dan de bibliotheekcatalogus, was hij niettemin bedoeld als een waardig supplement op de werken van Maittaire en De Bure en de veilingcatalogus van de Duc de la Vallière. Er was veel aandacht besteed aan het onderzoek van de drukletters van de incunabelen die een vermelding van plaats, drukker en jaar misten.Ga naar voetnoot89 In deel I waren vijf overzichten van deelcollecties opgenomen. Deel IV besloot met een collectie Jesuitica van 382 nummers. Deel V bevatte een auteursregister en een register van anonieme werken. Uit het verslag van de veiling dat Crevenna zelf schreef, kunnen wij opmaken dat de opkomst van de kopers hem had teleurgesteld. In totaal waren er ongeveer zeventig kopers geweest. Crevenna zag zich na een week genoodzaakt om minimumprijzen voor de belangrijke kavels vast te stellen. Het was alleen aan de Engelse kopers te danken dat hij de veiling niet had hoeven opschorten.Ga naar voetnoot90 Ongeveer 1500 nummers werden opgehouden. De gehele jezuïetencollectie was onverkocht gebleven. Na de veiling verscheen een lijst van het onverkochte materiaal, dat nu tegen vaste prijzen bij de boekverkopers te verkrijgen was.Ga naar voetnoot91 Hoewel er voor zover bekend van de catalogus geen exemplaar bestaat met de namen van de kopers, zijn verschillende van hen toch bekend. Nederlandse kopers | |
[pagina 90]
| |
waren onder anderen de Leidse ex-schepen Joost Romswinckel, wiens bibliotheek met zijn talrijke Crevenna-delen in 1807 naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag verhuisde,Ga naar voetnoot92 Van Damme,Ga naar voetnoot93 W. Irhoven van Dam,Ga naar voetnoot94 en Teylers Stichting te Haarlem.Ga naar voetnoot95 Onder de buitenlandse kopers bevonden zich handelaren als de Londense antiquaren Payne & Foss,Ga naar voetnoot96 instellingen als de universiteitsbibliotheken van GöttingenGa naar voetnoot97 en OxfordGa naar voetnoot98 en grote verzamelaars als lord Spencer, de nieuwe broodheer van Crevenna's laatste bibliothecaris,Ga naar voetnoot99 en Henry George Quin. Quin was in persoon bij de veiling aanwezig en kreeg van Crevenna de veilinghamer ten geschenke.Ga naar voetnoot100 Na het overlijden van Crevenna in 1792 kwam het restant van de bibliotheek onder de hamer, bestaande uit de onverkochte boeken van de veiling van 1790, inclusief de jezuïetencollectie, en de werken die Crevenna met opzet had achtergehouden. Het geheel vormde volgens Frederik Muller nog ‘eene uitmuntende verzameling’.Ga naar voetnoot101 De veilingcatalogus van 3838 nummers was uiterst sober, klein gedrukt en zonder aantekeningen.Ga naar voetnoot102 De veiling, die plaats vond van 11 tot 20 november 1793, had de teleurstellende opbrengst van f 13.773: 14.Ga naar voetnoot103 Tot de kopers behoorden Crevenna's oud- | |
[pagina 91]
| |
bibliothecaris De Ocheda, de Amsterdamse bibliofiel Jeronimo de Bosch en baron Le Candèle de Ghyseghem. De baron kocht de opmerkelijke verzameling van 513 getekende kopieën van bladzijden, illustraties en watermerken uit vijftiende en zestiende-eeuwse drukken.Ga naar voetnoot104 Crevenna had steeds de gehele eerste en laatste bladzijde van een werk laten kopiëren, de laatste uiteraard vanwege het colofon dat zich daar kan bevinden. Geïnspireerd door het werk van de achttiende-eeuwse paleografen had hij met deze afbeeldingen een sluitende reeks willen vormen van de in de vijftiende- en zestiende eeuw gebruikte drukletters. De voorbeelden kwamen niet slechts uit zijn eigen verzameling, maar ook van elders.Ga naar voetnoot105 Waarschijnlijk zijn deze afbeeldingen het enige wat overgebleven is van Crevenna's studie van de geschiedenis van de boekdrukkunst. | |
BesluitCrevenna was van plan zich na de grote veiling van zijn bibliotheek in 1790 geheel te wijden aan zijn boek over de oorsprong van de boekdrukkunst. Als hij daarover al iets heeft geschreven, is dat niet bewaard gebleven. Waarschijnlijker is het dat hij de schande van zijn zakelijk echec, het verlies van zijn bibliotheek en zijn maatschappelijk isolement niet te boven is gekomen.Ga naar voetnoot106 Hij gebruikte de laatste jaren van zijn leven om herinneringen en wijze raadgevingen voor zijn kinderen op papier te zetten. Hij weet de grote mislukking in zijn leven aan zijn naïviteit en onwetendheid: open, eerlijk, oprecht en onbaatzuchtig als hij was, had hij niet kunnen geloven dat anderen dat niet waren. Daarom drukte hij zijn kinderen op het hart niet alleen te leren hoe zij goed moesten handelen, maar ook hoe zij het kwaad van de kant van anderen konden vermijden. Hij wilde dat ieder van hen zijn wijze vermaningen, het kostbaarste testament dat hij hun naliet, zou overschrijven en van tijd tot tijd zou herlezen. Zijn aantekeningen zijn in een afschrift van zijn zoon Jacques (Antoine) Louis (Marie) (1773-1814) bewaard gebleven.Ga naar voetnoot107 Het thema van de bibliotheek loopt als een rode draad door al deze teksten. Het is duidelijk dat hij zich door de opmerkingen die zijn vijanden maar ook zijn vroegere vrienden daarover maakten, buitengewoon gekwetst en onbegrepen voelde. Vanaf het tijdstip dat hij in financiële moeilijkheden was gekomen, had men hem afgedaan als een | |
[pagina 92]
| |
verkwister, als een ijdeltuit, als iemand die ver boven zijn stand leefde. Had hij immers niet een grote bibliotheek opgebouwd, een groot huis laten bouwen en vervolgens zijn betalingen moeten opschorten? En dat was dan nog maar de meest gematigde variant van de praatjes. Crevenna, die zich ervoor schaamde zichzelf te prijzen had tot dan toe gezwegen, maar nu doorbrak hij het stilzwijgen. Hij wilde zijn kinderen immers een ongeschonden reputatie meegeven. Daarom moesten zij weten dat hij het slachtoffer van bedrog was geweest en dat hij na deze ramp naar eer en geweten had gehandeld.Ga naar voetnoot108 Daarom moesten zij ook weten wat hij met zijn bibliotheek had voorgehad. Voor hem was zijn grote en goedgeordende bibliotheek, die met zorgvuldig gekozen boeken alle terreinen van kennis bestreek, een tempel geweest waar de wetenschap en de kunsten werden vereerd. Daar konden als in een orakel de grote geleerden van vroeger en nu op elk willekeurig moment worden geraadpleegd. Het licht dat zij met hun deskundige en duidelijke uitspraken verbreidden, verdreef de duisternis van de onwetendheid en prikkelde de nieuwsgierigheid, die, mits in goede banen geleid, de bron van alle wetenschap, kennis en kunst was en de mens naar de waarheid, de deugd en het geluk leidde. De gehele menselijke kennis was in die bibliotheek op ordelijke wijze opgeslagen. Het was toch niet meer dan terecht dat hij met een zekere voldaanheid terugkeek op zijn levenswerk, de tempel die hij had gesticht in de voornaamste stad van Holland, al was die nu vernietigd? Wat kwaadsprekers ook mochten beweren, niet ijdelheid, maar liefde of liever hartstocht voor boeken was zijn enige drijfveer geweest. Vrekkige, domme, liederlijke en losbandige mensen konden niet begrijpen dat er zulke edele hartstochten bestonden. Uit afgunst of uit onbekendheid met de feiten had men zonder veel scrupules afbreuk gedaan aan Crevenna's goede naam. Om dezelfde redenen had men praatjes over zijn bibliotheek verspreid. Wie kon er met meer kennis van zaken spreken over de bibliotheek dan hijzelf? Crevenna kon met trots verklaren dat een bibliotheek als de zijne er in Amsterdam nog nooit was geweest en er ook nooit meer zou komen - een bibliotheek behoorde immers niet tot de smaak van de rijken in dit land. Zij was naar het oordeel van geleerden als kardinaal Garampi, Tiraboschi en verscheidene anderen in haar geheel interessanter dan die van de Duc de la Vallière en overtrof die van Pinelli door de omvang van haar bezit aan kostbare moderne werken en oude drukken van de eerste rang, maar vooral door de staat van de boeken. Zij was de meerdere van die van De Loménie, Soubise en anderen. Van die kostbare bibliotheek met haar zeldzame eerste drukken en talrijke unica was echter maar nauwelijks gebruik gemaakt door de Nederlandse geleerden, hoe graag Crevenna ze ook van dienst was geweest. Slechts een enkeling besefte hoe onherstelbaar het verlies was en betreurde het. En dat terwijl de bibliotheek van de stad Amsterdam weinig voorstelde, Crevenna's bibliotheek in Amsterdam één van de bezienswaardigheden voor buitenlanders was geweest en de enige andere Nederlandse bibliotheken van betekenis de Leidse universiteitsbibliotheek en de bibliotheek van | |
[pagina 93]
| |
Meerman waren. Dezelfde onverschilligheid zag ook Crevenna bij de veiling, waar maar twaalf Nederlandse kopers waren.Ga naar voetnoot109 Met zulke gedachten keek Crevenna terug op zijn bibliotheek, waarin bibliofilie en eruditie op grootse wijze waren samengekomen, maar die, toen zakelijke tegenslag verkoop noodzakelijk maakte, grotendeels naar het buitenland verdween. Is Nederland dan te klein voor een particuliere bibliotheek van Europees formaat? Deze vraag is sinds de veiling van Crevenna's bibliotheek nog enige malen aan de orde geweest en is ook nu actueel. Het lot van zijn unieke met zoveel liefde en deskundigheid bijeengebrachte verzameling mag een aansporing zijn om voorzichtig om te gaan met verzamelingen die nu nog bestaan. |
|