Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 265]
| |
Marieke van Delft
| |
[pagina 266]
| |
werkcollege dat Van Selm aan de Rijksuniversiteit Leiden gaf, schreef hij: ‘Ook in 1991 lijkt de liefde voor het boek de Nederlander bepaald niet aangeboren. Boekverzamelaars leiden in ons land meestal een onzichtbaar bestaan’, waarna hij opsomde hoeveel belangrijke boekverzamelaars Nederland geteld heeft en hoe weinig er over hen bekend is. Hij besloot zijn inleiding met een oproep tot onderzoek naar particuliere bibliotheken om aldus ‘in eendrachtige samenwerking’ een Biografisch woordenboek van Nederlandse boekverzamelaars samen te stellen.Ga naar voetnoot3 Twee jaar later verscheen een nog door hem samen met H.W de Kooker samengesteld bibliografisch overzicht van particulier boekenbezit in Noord- en Zuid-Nederland tot 1800.Ga naar voetnoot4 Ook heeft Van Selm de aanzet gegeven tot de inventarisatie van vroege Nederlandse veilingcatalogi die onontbeerlijk zijn voor het onderzoek naar particuliere bibliotheken.Ga naar voetnoot5 Hoewel er dus wel aanzetten zijn tot onderzoek naar Nederlandse boekverzamelaars - zo staan er in dit jaarboek twee artikelen over de Nederlandse verzamelaars Gerard Meerman en Mr. C.F. van Veen - is het een onderwerp dat in Nederland nog in de kinderschoenen staat. Zo niet in het buitenland.Ga naar voetnoot6 Met name in de Angelsaksische wereld is de boekverzamelaar - vermoedelijk in het verlengde van de vele biografieën die daar geschreven worden - al veel langer onderwerp van boekhistorisch onderzoek. Zo verscheen in 1986 Dictionary of American book collectors van Donald C. Dickinson, een handig naslagwerk met korte biografieën van zo'n 400 Amerikaanse boekverzamelaars.Ga naar voetnoot7 In 1995 publiceerde dezelfde auteur Henry E. Huntington's library of libraries. Henry Edwards Huntington (1850-1927) was een verzamelaar zonder weerga. In vijftien jaar wist hij een enorme collectie bijeen te brengen. Huntington was in de eerste plaats zakenman. Hij maakte zijn fortuin bij de spoorwegen, maar trok zich op zestigjarige leeftijd grotendeels uit zijn zaken terug om zich te gaan wijden aan het verzamelen van boeken. Dickinson laat zien dat die beslissing minder uit de lucht kwam vallen dan meestal beweerd wordt. Van jongs af aan was hij in boeken geïnteresseerd en vanaf 1900 begon hij op grote schaal te verzamelen. Hij had daarbij een geheel eigen stijl: hij stroopte niet zoals de meeste verzamelaars zelf winkels en veilingen af, maar kocht via antiquaren, bij voorkeur hele collecties ineens. De eerste - in 1904 - was de bibliotheek van Charles A. Morrogh. Aanvankelijk was hij slechts één van de vele - weliswaar erg rijke - verzamelaars die Amerika aan het begin van de twintigste eeuw kende, maar op 24 april 1911 maakte hij iedereen duidelijk dat hij iemand was om rekening mee te houden. Toen kocht zijn vertegenwoordiger George D. Smith tijdens | |
[pagina 267]
| |
de veiling van de bibliotheek van Robert Hoe in een adembenemend gevecht een op perkament gedrukte Gutenberg bijbel. Huntington betaalde er $50.000 voor, op dat moment het hoogste bedrag dat ooit voor een boek werd betaald. Zo zou het blijven gaan. Door zijn grote vermogen kon Huntington meer betalen dan anderen en hij beheerste dan ook de daaropvolgende jaren iedere veiling, tot woede van velen die vonden dat hij de prijzen onzinnig hoog opdreef. Huntington kocht bij veel antiquaren, maar bij twee in het bijzonder: George D. Smith en A.S.W. Rosenbach. Zij legden contacten met verzamelaars die eventueel hun collectie aan Huntington wilden verkopen, adviseerden hem op welke boeken hij zou moeten bieden en hoeveel, en vertegenwoordigden hem op veilingen. Maar Huntington had altijd het laatste woord. Zakenman als hij was, speelde hij ook wel eens verschillende agenten tegen elkaar uit. Zo gaf hij voor de vierde veiling van de collectie van Henry Huth in 1914 zowel commissies aan Smith als aan de Londense firma Quaritch, uiteraard niet voor dezelfde nummers. Zo verdeelde hij het risico en werd duidelijk wie het gehaaidst was (p. 73-74). Dat anderzijds de antiquaar ook zakenman was, blijkt uit de winstpercentages van Rosenbach. Die verkocht Huntington in 1923 bijvoorbeeld voor $150.000 760 incunabelen uit de collectie van de Engelse verzamelaar Sir Thomas Phillipps, waar hij zelf ‘maar’ $92.593 voor betaald had (p. 190). Toen de originele rekeningen per ongeluk met de incunabelen naar Huntington gezonden werden, kon Rosenbach maar net voorkomen dat hij ze te zien kreeg. Met de groei van de bibliotheek, werd het onmogelijk overzicht te houden, te meer omdat de boeken op twee plaatsen terecht kwamen: in Huntingtons appartement in New York en in zijn buiten in San Marino (Californië). Er werd weliswaar een kaartsysteem bijgehouden, maar dat bleek onvoldoende. Daarom benaderde Huntington in 1915 de bibliograaf George Watson Cole met de vraag of hij zijn bibliothecaris wilde worden. Aan Coles beknopte antwoord kunnen vele notaschrijvers een voorbeeld nemen. In een kort briefje somde hij zijn eisen op: hij wilde $6000 per jaar verdienen, had een stenograaf en typist nodig en verder twee of drie ervaren jonge vrouwen plus voldoende typemachines. Ten slotte vroeg hij een kamer van ongeveer vijf bij acht meter. Coles wensen werden grotendeels gehonoreerd. Dit was het begin van de professionalisering van de bibliotheek. Het verzamelbeleid van Huntington maakte in de loop der tijd een ontwikkeling door. Kocht hij aanvankelijk bibliotheken met ‘highlights’, langzamerhand richtte hij zich op Americana, Engelse literatuur en boeken gedrukt in Engeland voor 1640, later ook op incunabelen en handschriften. Steeds speelde competitie een belangrijke rol. Huntington wilde meer vroege Engelse drukken bezitten dan gerenommeerde Engelse bibliotheken of meer incunabelen dan enige andere Amerikaanse bibliotheek. Dat laatste lukte wel, het eerste niet. Tegelijkertijd groeide, mede onder invloed van zijn adviseurs George Ellery Hale en Max Farrand, bij Huntington de overtuiging dat zijn bibliotheek een openbare, wetenschappelijke bibliotheek moest worden. Nadat in 1919 de Henry E. Huntington Library and Art Gallery geïnstitutionaliseerd werd door het aanstellen van een raad van commissarissen, werden in de laatste jaren voor Huntingtons dood de financiële zaken geregeld en wel zo goed dat de The Huntington Library, | |
[pagina 268]
| |
Art Collections, & Botanical Gardens nog steeds bestaan en zich op het Internet afficheren als ‘The Huntington is unique in the United States: a place where the Genius of Man, as represented by the library and art collections, appears side by side with the Genius of God and Nature, as represented by the gardens’.Ga naar voetnoot8 Daarmee is bereikt wat Huntington bij zijn verzameling voor de geest stond: ‘Men may come and men may go, but books go on forever. The ownership of a fine library is the surest and swiftest way to immortality!’.Ga naar voetnoot9 Op sobere, enigszins droge wijze verhaalt Dickinson deze en nog veel meer zaken. Op grond van archiefmateriaal uit de Huntington Library en literatuur behandelt hij tot in detail - soms struikel je als lezer over de vele titels en prijzen - de groei van de collectie tot 1927. Omdat hij ook ingaat op de verzamelaars wier bibliotheken Huntington kocht en op de manier waarop antiquaren voor hem te werk gingen, ontstaat tevens een interessant beeld van de boekenwereld in Amerika aan het begin van deze eeuw. Een uitgebreide bibliografie, een lijst van veilingen waar Huntington veel kocht en een lijst van bibliotheken die door hem verworven werden maken het boek des te waardevoller. Voor meer algemene gegevens over de bibliotheek, zoals de financiering en organisatie, schiet het boek echter te kort. Dan biedt de biografie over Huntington van James Thorpe aanvullende gegevens. Thorpe weet bijvoorbeeld te vertellen dat Huntington 75 miljoen investeerde in zijn bibliotheek en kunstverzameling.Ga naar voetnoot10 Houdt Dickinson zich voornamelijk met feiten bezig, twee andere recentelijk verschenen boeken over verzamelen gaan in op de psychologie van de (boek)verzamelaar. Zo probeert Werner Muensterberger in zijn boek met de veelbelovende titel Collecting. An unruly passion een psychoanalytisch antwoord te geven op de vraag waarom iemand verzamelt. Op grond van interviews met een aantal verzamelaars en literatuurstudie gaat hij na welke psychologische drijfveren iemand tot verzamelaar maken, waarbij hij verzamelen definieert als: ‘the selecting, gathering, and keeping of objects of subjective value’ (p. 4). Met Muensterbergers conclusies zullen de meeste verzamelaars niet gelukkig zijn. Hij beschouwt verzamelen als een afwijking ontstaan in reactie op frustrerende ervaringen in de vroege jeugd, met name een verstoring van de moederkindrelatie. Iemand verzamelt om de ontgoocheling en hulpeloosheid, ontstaan door gemis aan moederliefde, om te zetten in een doelbewuste activiteit (p. ix, 252). Het toevoegen van een boek of schilderij aan een verzameling biedt veiligheid, net zoals een lapje of een beer dat een kind biedt. Volgens Muensterberger zijn verzamelaars op die manier ook gepredisponeerd: vrijwel alle door hem geïnterviewde verzamelaars herinnerden zich dat ze in hun jeugd zo'n ‘transitional object’ gehad hadden. Wanneer een object aan een verzameling toegevoegd wordt ‘It fulfils a collector's aim for satiation; it helps the illusion of being singled-out, and, by reducing tension and anxiety, it restores stability and a sense of self-assertion: “I can get it” or “I am the best-loved child”’ (p. 253). | |
[pagina 269]
| |
Deze ideeën onderbouwt hij met drie ‘psychobiografieën’, waarvan die van de Engelse boekverzamelaar Sir Thomas Phillipps voor boekenminnaars het interessantst is. Diens levensloop lijkt Muensterbergers theorie te bevestigen: Phillipps was een onwettige zoon van een oudere vrijgezel, bracht zijn vroege jaren vermoedelijk bij hem door en werd daarna naar een strenge Engelse kostschool gestuurd. De onwettige afkomst, het slechte contact met zijn moeder en de strenge kostschool worden door Muensterberger breed uitgemeten. Het is echter de vraag of dat Phillipps gemaakt heeft tot de excentrieke, egocentrische, schuldenmakende boekverzamelaar die hij geworden is. Had dan niet een veel grotere golf verzamelaars Engeland in de negentiende eeuw moeten overspoelen? En bovendien: Huntington kwam juist uit een heel harmonieus gezin met een ‘affectionate mother’ waar alle kinderen dol op waren.Ga naar voetnoot11 In het vierde deel ‘Excursions into history’ schetst hij een historisch-maatschappelijke achtergrond van het verzamelen. Niet alleen bespreekt hij dan oppervlakkig de neiging tot verzamelen in de Republiek in de Gouden Eeuw, en passant vertelt hij ook dat Jean de Berry op negenjarige leeftijd zowel zijn moeder als grootmoeder verloor (p. 169), impliciet suggererend dat daardoor de verzamelaar geboren werd. Maar dit gebeurde tijdens de grote pestepidemie van 1349. Alweer geldt: had dan niet half Europa verzamelaar moeten worden? Al met al stelde dit boek teleur. Hoe interessant de vraag die Muensterberger stelt ook is, zijn antwoorden zijn psychoanalytische clichés - maar misschien is een clichématige conclusie ook onvermijdelijk als je zoals Muensterberger een dermate overkoepelende drijfveer probeert te ontdekken en daarbij andere factoren buiten beschouwing laat. En bovendien: hoe nieuw zijn zijn conclusies? Dertig jaar geleden beschreef Norman Weiner bibliomanie al als een ‘problemsolving complex of activity that relieves anxiety or directly gratifies certain instinctual drives’ en dat een bibliomaan ‘set[s] out on another quest for a great book as soon as his anxiety returns’.Ga naar voetnoot12 Ook in A gentle madness van ex-journalist Nicholas Basbanes komt de psychologie van de verzamelaar aan bod. Het eerste hoofdstuk vormt een theoretische inleiding. Basbanes speurt naar het ontstaan van het begrip bibliomanie, vertelt een aantal anekdotes over hoe verzamelaars met hun boeken omgaan en tot welke uitwassen dit soms leidt, maar ook wat voor profijt wetenschap en bibliotheken van diezelfde verzamelaar kunnen hebben. Karakteristiek voor een particuliere bibliotheek is dat haar bestaan eindigt met de dood van de verzamelaar. Basbanes geeft een aantal voorbeelden van hoe verzamelaars daarmee omgaan. De een gunt degenen die na hem komen hetzelfde genot als hij gehad heeft bij zijn jacht op boeken en verordonneert dat zijn collectie verkocht moet worden, zoals in Nederland de kinderboekenverzamelaar Van Veen deed.Ga naar voetnoot13 Een ander, zoals Huntington, wil dat zijn moeizaam vergaarde collectie als zodanig | |
[pagina 270]
| |
blijft bestaan en richt een eigen bibliotheek op, of schenkt de collectie aan een reeds bestaande bibliotheek. Dit laatste is een steeds terugkerend thema in Basbanes' boek. Duidelijk wordt dat zonder particuliere verzamelaars veel Amerikaanse bibliotheken er heel anders uit zouden zien. Helaas geeft Basbanes geen overzicht van alle door hem besproken particuliere bibliotheken en de institutionele bibliotheken waar ze uiteindelijk terecht kwamen. In zijn Dictionary of American book collectors vermeldt Dickinson wel bij iedere verzamelaar wat er met zijn collectie gebeurde. Overigens zouden ook veel Nederlandse bibliotheken zonder particuliere verzamelaars een heel andere collectie hebben gehad. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Koninklijke Bibliotheek.Ga naar voetnoot14 Ter gelegenheid van haar tweehonderdjarig bestaan in 1998 zal er dan ook een boek verschijnen gewijd aan de verzamelaars van wie de collectie in de Koninklijke Bibliotheek terechtkwam. Soms is er echt sprake van bibliomanie. Dat blijkt uit de voorbeelden die Basbanes geeft van misdaden gepleegd voor boeken. Toen de Spaanse monnik Don Vincente in 1836 op een veiling een unicum - Furs e ordinations de Valencia (1482) - niet wist te bemachtigen, pleegde hij acht moorden om het boek alsnog in zijn bezit te krijgen. Soms heeft de bezetenheid ook de eigen dood ten gevolge. Zo stierf de Duitse historicus Theodor Mommsen doordat hij zichzelf in brand stak toen hij zich in een boek verdiepte, en werd de Franse pianist Charles Henri Valentin Morhange bedolven onder een plank boeken. En de Amerikaanse verzamelaar Ralph Ellis Jr. ‘diagnosed as “mentally ill but not insane”’ (p. 21) kwam weliswaar niet om, maar werd opgesloten in een psychiatrische inrichting omdat hij al verzamelend het familiefortuin erdoor joeg. In de volgende hoofdstukken van het eerste deel geeft Basbanes een enigszins obligaat overzicht van de geschiedenis van het verzamelen van boeken. Hij schrijft echter dermate goed en lardeert zijn verhaal met zodanige interessante anekdotes, dat het boeit van het begin tot het eind. Voor het tweede deel interviewde Basbanes net zoals Muensterberger een aantal Amerikaanse verzamelaars over hun drijfveren. Bij Basbanes levert dit een fascinerend overzicht op van de hedendaagse Amerikaanse boekverzamelaar. Zeer intrigerend is Basbanes' verhaal over Haven O'More (Have no more). O'More bracht tussen 1979 en 1987 een prachtige collectie bijeen. Opeens hield hij op en in 1989 werd de verzameling als ‘Garden ltd. collection’ geveild bij Sotheby's. (Ill. p. 271). Door vasthoudend onderzoek weet Basbanes het verhaal achter deze collectie te ontrafelen. Daarbij is het boek zeer actueel. Op p. 227 is bijvoorbeeld te lezen dat Microsoft topman Bill Gates op 1 november 1994 de Codex Hammer kocht voor 28 miljoen dollar! Het voorlaatste hoofdstuk is gewijd aan Stephen Carrie Blumberg, de bibliokleptomaan die in twintig jaar tijd 23.600 boeken stal uit 268 Amerikaanse bibliotheken met een totale waarde van ongeveer $5.3 miljoen. Uiteindelijk werd hij gearresteerd. Niet omdat hij betrapt werd, maar omdat een van zijn kameraden hem aangaf. Het is schokkend om te lezen hoe Blumberg te werk ging. Met een gestolen identiteitskaart gaf hij zich uit voor een professor. Op die manier kreeg hij toegang tot bijzondere collecties | |
[pagina 271]
| |
Veilingcatalogus van de Garden ltd. collection (KB Verz Cat 28313).
| |
[pagina 272]
| |
Johannes van Call, Admirandorum quadruplex spectaculum. Amsterdam [ca. 1700]. (KB 2211 B 24).
L'almanach de Hollande voor 1763 (UB Leiden, collectie MNL 1499 G 31).
| |
[pagina 273]
| |
van diverse bibliotheken. Als hij even alleen was met de boeken verwijderde hij eigendomskenmerken en beveiligingsstrips, zette er een eigen stempel in en wandelde zo met de boeken de deur uit. Ook wist hij op allerlei manieren bibliotheken binnen te dringen: door door liftkokers te kruipen, sleutels te stelen en na te maken of door door ruimtes in het plafond te kruipen. Op die manier stal hij zoveel boeken dat hij assistentie nodig had om ze in een vrachtwagen te laden. Tijdens het proces werd duidelijk hoe kwetsbaar bibliotheken zijn, of zoals William A. Moffett, voormalig bibliothecaris van de Huntington Library het verwoordde: What Blumberg did is reprehensible and inexcusable, but in a very real way he and Shinn [een andere Amerikaanse boekendief] performed a valuable service by demonstrating how vulnerable libraries are to theft. Blumberg succeeded in doing something no librarian had been able to do: he got the attention of the FBI about the magnitude of the problem (p. 488). Na Blumbergs arrestatie werden zijn boeken overgebracht naar een geheime plek in Nebraska. Daar werd geprobeerd vast te stellen waar de boeken vandaan kwamen. Op grond van de ex-libris die Blumberg verzameld had, kon ongeveer vastgesteld worden welke bibliotheken hij bezocht had. In samenwerking met die instellingen kon een groot aantal boeken teruggegeven worden, al kregen sommige ook wel eens een boek dat niet uit hun collectie kwam.Ga naar voetnoot15 Blumberg werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Begin 1996 kwam hij vrij op voorwaarde dat hij contact zou houden met zijn reclasseringsambtenaar en zich als de boekendief Stephen Blumberg bekend zou maken bij iedere bibliotheek die hij bezocht. Omdat hij zich daar niet aan hield is al weer een nieuw arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd en wordt op het Internet al weer voor hem gewaarschuwd... Basbanes' boek is een mengeling van onderzoek en spannende journalistiek, geen wetenschappelijke studie. Door de 132 mensen die hij interviewde (p. 575-583) is het een voorbeeld van ‘oral history’. En al is de flaptekst ‘The book also includes the most comprehensive bibliography on book collecting compiled in more than a quarter century’ overdreven - alleen al omdat die uit vrijwel louter Engelse titels bestaat - de 29 pagina's tellende literatuurlijst geeft wel aan dat Basbanes zich goed gedocumenteerd heeft. Curieus genoeg ontdek je dat als lezer slechts per toeval: vanuit de tekst verwijst hij bijvoorbeeld niet naar de bijna veertig pagina's voetnoten (p. 535-574), noch naar de literatuurlijst. Basbanes is ruim acht jaar met dit boek bezig geweest, enerzijds om het verschijnsel boekverzamelaar te begrijpen, anderzijds omdat: I wanted to show that however bizarre and zealous collectors have been through the ages, so much of what we know about history, literature, and culture would be lost forever if not for the passion and dedication of these driven souls’ (p. 3). | |
[pagina 274]
| |
Dat is hem op overtuigende wijze gelukt.
Uit Basbanes' boek blijkt, net zoals uit dat van Dickinson, dat niet alleen verzamelaars, maar ook antiquaren van belang zijn voor het behoud van het cultureel erfgoed. Mensen als George D. Smith en A.S.W. Rosenbach waren onmisbaar voor de opbouw van grote particuliere collecties als die van Huntington en Henry Clay Folger. Een boek als dat van Basbanes over de Nederlandse verzamelaar is er niet, maar de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren (NVvA) publiceerde ter gelegenheid van haar zestigjarig bestaan wel een boek over de Nederlandse antiquaar: Nop Maas en F.W. Kuyper (red.), Offeren aan Mercurius en Minerva. Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren 1935-1995. Bescheiden stellen de beide redacteuren dat dit boek niet de pretentie heeft een geschiedenis van de NVvA te schrijven, maar slechts bouwstoffen levert. Dat geldt misschien voor de lijsten van ‘Bestuurders van de NVvA’ en ‘Ledenlijst NVvA’, maar de ‘Kroniek van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren’ door Nop Maas (p. 9-53) biedt toch wel een overzicht van hetgeen zich in de jaren 1935-1995 afspeelde. Deze kroniek leest als een elektronisch document: steeds als een bepaalde activiteit of onderwerp besproken wordt, wordt die in een ‘miniatuurtje’ dat je als het ware al lezend aan kunt klikken, verder uitgewerkt. De antiquaar Menno Hertzberger komt als sturende kracht naar voren. Hij was een van de initiatiefnemers tot de oprichting van de NVvA en met tussenpozen elf jaar lang voorzitter. Veel activiteiten zoals het uitgeven van een mededelingenblad, het houden van een collectieve tentoonstelling of het verzorgen van een vakopleiding voor jonge vakgenoten waren zijn initiatief. En het op zijn voorstel gehouden internationale antiquarencongres (1947) had zelfs de oprichting van de International Association of Antiquarian Booksellers tot gevolg. Het is dan ook geen wonder dat de NVvA meedeed toen Hertzberger besloot een deel van het geld dat hij voor zijn vijfenzestigste verjaardag ontving, te gebruiken voor het instellen van een prijs voor bibliografisch werk. Deze Menno Hertzberger Prijs wordt eens per drie jaar uitgereikt, voor het laatst in november 1996 aan de uitgever/antiquaar Bob de Graaf. Ook de elf interviews met een aantal leden van de NVvA, afgedrukt in de volgorde waarin ze lid werden ‘bevatten (...) veel informatie waarmee de toekomstige geschiedschrijver van het antiquariaat in Nederland zijn voordeel kan doen’ (p. 7). Een toekomstig geschiedschrijver zal er inderdaad veel plezier van hebben, maar de vraaggesprekken met Paul Valkema Blouw, Simon Emmering, Max Israël, Nico Israel, Emmy en Bob de Graaf, Max Schuhmacher, Frits Knuf, Anton Gerits, Edgar Franco, Bert Hagen en Ans van Pagée-Selis zijn op zichzelf al interessant genoeg. Natuurlijk, de gesprekken hebben geen wetenschappelijke pretentie, maar ook voor het Nederlandse antiquariaat geldt, dat er in vergelijking met de ons omringende landen erg weinig over geschreven is. Persoonlijke herinneringen van antiquaren, zoals die van Leona Rostenberg & Madeleine B. Stern, verschijnen in de Angelsaksische wereld aan de lopende | |
[pagina 275]
| |
band.Ga naar voetnoot16 Hoe interessant zou het niet zijn als Nederlandse antiquaren hun voorbeeld zouden volgen en hun ervaringen zouden opschrijven? Gelukkig is in Offeren aan Mercurius en Minerva - en in het artikel van Swertz in dit jaarboek - een klein stukje van de geschiedenis van het twintigste-eeuwse antiquariaat in Nederland vastgelegd. Ook hieruit blijkt dat antiquaren een belangrijke rol spelen bij het behoud van het culturele erfgoed, al is het alleen een zelfbewust antiquaar als Schuhmacher gegeven dit ook met zoveel woorden te zeggen: ‘Ik zie de antiquaar in de eerste plaats als een vergaarder en een behoeder. Zonder ons zou er veel meer cultuurgoed verloren gaan. Wij zorgen ervoor dat het goed terecht komt’ (p. 161). Verzamelaars en antiquaren zijn in Nederland een weinig bestudeerde groep. Ten onrechte. Mogen boeken als die van Basbanes en Dickinson en Offeren aan Mercurius en Minerva een inspiratiebron vormen voor de Nederlandse onderzoeker. |
|