Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 227]
| |
Christiaan Schuckman
| |
[pagina 228]
| |
van het Nederlandse boek. Toch is de kennis van het Nederlandse geïllustreerde boek nog zeer ontoereikend. Kort geleden werd terecht gesteld: Ondanks het feit dat de Nederlandse boekillustratie en prentkunst gedurende de zeventiende en achttiende eeuw een toonaangevende plaats in Europa innamen, staat het onderzoek naar de produktie en verspreiding hiervan nog in de kinderschoenen.Ga naar voetnoot4 De redenen hiervoor zijn divers. Het gaat om een enorme hoeveelheid drukwerk die bij iedere onderzoeker afzonderlijk ontzag wekt. Er is daarom veelal de weg van deelonderzoek gekozen. Er zijn bibliografen geweest die althans gesignaleerd hebben dat door hen beschreven boeken illustraties bevatten. Enkele vermeldden ook kunstenaarsnamen en monogrammen die ze op de illustraties aantroffen. De bibliografieën waarin de illustraties in een boek stuk voor stuk afdoende zijn beschreven, zijn echter met een lampje te zoeken. Dat wil zeggen illustraties waarvan techniek, maten, opschriften, uitgebeeld onderwerp en een eventuele toeschrijving, in het geval van ongesigneerde prenten, controleerbaar zijn vastgelegd. Hieraan kunnen naar de eisen van de huidige tijd nog worden toegevoegd: indien bekend, gegevens over hergebruik van de drukvormen in andere boekedities; varianten en/of kopieën ernaar; de vermelding van de geïllustreerde boeken in magazijn- en fondscatalogi; de vermelding van de drukvormen in sterfhuis- of andere boedelinventarissen; de vermelding van de drukvormen in fondscatalogi van uitgevers; gegevens over de ontwerptekeningen voor de illustraties. Tevens zou vermeld moeten worden welk materiaal er is over kosten die tijdens de productie werden gemaakt voor arbeid en materiaal en de inkoop- en verkoopprijzen van geïllustreerde boeken in uitgeverij en boekhandel. Ten slotte zijn ook gegevens over de privileges, approbaties, opdrachten, presentie-exemplaren en beloning daarvoor, alsmede over (inter)nationale handel in geïllustreerde boeken van belang. Het is genoegzaam bekend dat het bewaarde bedrijfsarchief van het drukkers- en uitgevershuis Plantijn-Moretus ons pars pro toto een ongekend rijk beeld geeft van de kosten die voor het illustreren van boeken werden gemaakt. In vele gevallen zijn de betalingen aan ontwerpers en graveurs tot op de stuiver uit de boekhouding bekend. Deze kunstenaars maakten een integraal onderdeel uit van de aartsdrukkerij en droegen belangrijk bij aan het succes ervan.Ga naar voetnoot5 Afzonderlijke beschrijvingen van boekillustraties en gegevens over productie, uitgave en verspreiding worden tegenwoordig, indien bekend, gegeven in de zogenaamde Hollstein-reeks, waarin een overzicht wordt geboden van de Nederlandse en Vlaamse | |
[pagina 229]
| |
grafiek tot 1700. Dit naslagwerk draagt echter de onvermijdelijke sporen van inmiddels drie generaties samenstellers. De nieuwste generatie redacteurs heeft bijvoorbeeld besloten de vroegste delen geheel te herzien omdat die de toets der huidige wetenschap niet kunnen doorstaan. De auteurs van deze Hollstein-delen zijn traditioneel kunsthistorici, dus van huis uit geen geschoolde bibliografen. Deze auteurs kunnen tot dusver slechts in uitzonderingsgevallen steunen op een goede studie over de boekillustraties van een kunstenaar, laat staan op een algeheel overzicht van de Nederlandse boekillustratie, want dat bestaat niet. Deze en nog andere redenen hebben ertoe geleid dat ‘de Hollstein’ een beperkt beeld geeft van de productie van Nederlandse boekillustraties. Mijn centrale stelling is dat tot dusver onvoldoende is samengewerkt tussen bibliografen en in prentkunst gespecialiseerde kunsthistorici. Dit heeft er onder meer toe geleid dat over en weer een gebrek aan expertise of aan interesse wordt gesignaleerd. In een tijd van steeds verder toenemende specialisatie zou het naar mijn mening opportuun zijn een span onderzoekers met diverse achtergrond te bundelen onder de vleugels van een onderzoeksproject over de Nederlandse boekillustratie. In het navolgende zullen voorbeelden worden besproken van de ontsluiting (of het gebrek eraan) van illustraties en illustratoren, met nadruk op de beschrijvingen in nationale bibliografieën. Het is niet mijn bedoeling geweest hier een systematisch bibliografisch overzicht te geven, maar eerder te komen tot een eerste afbakening van wat nog te doen staat. Tot slot wordt in grote lijn een plan van aanpak voorgesteld.Ga naar voetnoot6 | |
Incunabelen en postincunabelenNederlandse incunabelhoutsneden zijn reeds aan het einde van de vorige eeuw door de Engelsman Conway ingedeeld naar kunstenaar. Door hem werden groepen kunstenaars tot een tiental scholen gerekend.Ga naar voetnoot7 Het gaat hierbij overigens om groepen stilistisch verwante illustraties die van een persoonlijke noodnaam werden voorzien, een werkwijze die ook rijkelijk in het onderzoek naar de vroegnederlandse teken- en schilderkunst wordt toegepast. Deze zeer voorlopige indeling op stilistische gronden is sindsdien niet aan een samenhangende kritische herziening onderworpen. Slechts vier van de door Conway onderscheiden meester-houtsnijders zijn opgenomen in de hierboven genoemde Hollstein-reeks.Ga naar voetnoot8 De inventarisatie van Nederlandse incunabelen is daarentegen vrijwel voltooid. Een omvangrijke recente studie over de Nederlandse incunabelhoutsnede kon gebruik maken van de laatste bibliografische exemplaargege- | |
[pagina 230]
| |
vens over de groep incunabelen.Ga naar voetnoot9 In al deze drukken bij elkaar blijken zo'n 3800 verschillende houtblokken te zijn benut, die tezamen 12.000 keer voorkomen. Onderzoek naar onder meer slijtage en beschadiging van de houtblokken, alsmede naar wijzigingen in de voorstellingen - zogenaamde statenverschillen - heeft een dateringsinstrument opgeleverd dat goede dienst bewijst bij de datering van (her)edities met onvolledige drukgegevens. De behandeling van het stilistische vraagstuk werd echter in deze studie buiten beschouwing gelaten, ten gunste van een chronologische bespreking per drukker. Voor illustraties is de door de Koninklijke Bibliotheek in 1987 uitgebrachte beeldplaat, de Dutch Royal Library Disc, vooralsnog het beste instrument.Ga naar voetnoot10
Omgeving Lucas van Leyden, Portret van Karel de vijfde, ca. 1515, houtsnede, 16.0 × 12.2 cm. (KB 227 E 43, Q4v).
In de grondleggende bibliografie van postincunabelen, begonnen door Wouter Nijhoff en voortgezet door mejuffrouw M.E. Kronenberg, werden systematische registers opgenomen. Onder theologie wordt daarin verwezen naar bijbelse illustraties die het leven van Christus als onderwerp hebben. Tevens zijn er registers op boeken met houtsneden. Deze laatste gaan vergezeld van mededelingen over hetgeen er niet in opgenomen is: Behoudens eenige weinige uitzonderingen zijn hierin niet opgenomen de boeken, die slechts een titelrand, een enkele houtsnee, een wapen of een drukkersmerk hebben. [en:] Uitsluitend boeken met meer dan een of twee houtsneden worden hier vermeld.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 231]
| |
Volgens deze criteria kon het gebeuren dat althans in de registers niet verwezen werd naar een voor de kunstgeschiedenis belangrijke illustratie. Als voorbeeld kan een postincunabelhoutsnede dienen die traditioneel aan Lucas van Leyden is toegeschreven.Ga naar voetnoot12 | |
Nationale bibliografieën voor de periode 1541-1600Het veelomvattende onderzoek van P. Valkema Blouw zal gaan uitmonden in het overzicht ‘Inventarisatie van Noordnederlandse drukken 1540-1600’. Hierin zal niet worden voorzien in ontsluiting van illustratoren door middel van registers. Wel zullen er incidenteel illustratoren worden vermeld onder de afzonderlijke beschrijvingen.Ga naar voetnoot13 Hoe is ondertussen door Belgische bibliografen met boekillustraties omgesprongen? Een groot aantal drukken uit de Noordelijke Nederlanden tot en met 1600 en een selectie van werken uit de jaren 1601-1800 zijn opgenomen in de Bibliotheca Belgica. Hierin zijn per boek lemma's te vinden met uitvoerige informatie over de illustraties. Zowel de graveurs als de tekenaar-ontwerpers zijn opgenomen in het in 1975 verschenen algemeen register.Ga naar voetnoot14 De recentelijk afgesloten bibliografie voor boeken gedrukt tussen 1540 en 1600 binnen de grenzen van het huidige België, is gebaseerd op het boekenbezit van een groot aantal Belgische bibliotheken. Alleen in het eerste deel, dat het bezit van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek Albert I bevat, is een register van illustratoren opgenomen ‘wier namen, initialen of monogrammen op de gravures voorkomen’. Tevens zijn niet geïdentificeerde monogrammen in dit register opgenomen. Uitdrukkelijk is de beperking gesteld dat de naam of de initiaal van de kunstenaar op het houtblok of op de koperplaat moet voorkomen. Als gevolg daarvan werden ongesigneerde prenten die aan bekende meesters konden worden toegeschreven op stilistische gronden of bijvoorbeeld op basis van gegevens in het onvolprezen Plantijnse bedrijfsarchief niet ontsloten. Desalniettemin heeft dit werk een rijke ingang geboden.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 232]
| |
STCN, de Nederlandse bibliografie in opbouwDe stand van zaken rond de STCN (Short-Title Catalogue, Netherlands) werd in het openingsartikel van dit jaarboek reeds toegelicht. Het lopende project beoogt een retrospectieve bibliografie van Nederlandse boeken van 1540 tot 1800 te geven. Nederlands betekent binnen de grenzen van het huidige Nederland gedrukt (ongeacht de taal) en Nederlandstalige boeken ongeacht de plaats van uitgave, echter met uitzondering van in het huidige België gedrukte boeken. Dit laatste had een praktische reden. Er is voor die groep boeken weliswaar gestreefd naar een samenwerking met institutionele partners in België, maar ook is van meet af aan de mogelijkheid opengelaten dat Belgische bibliografen zelfstandig die taak zouden opnemen. Tot dusver is geen van beide opties gerealiseerd. De ontsluiting van illustraties binnen de STCN vindt ondertussen als volgt plaats.Ga naar voetnoot16 Er kan gezocht worden op met letters gecodeerde typografische kenmerken die aan de short-titles zijn toegevoegd. De letter ‘a’ staat voor illustraties op titelblad. Dit kan een gegraveerd titelblad zijn, een frontispice, een portret voor of na de titel, en dergelijke. De letter ‘w’ specificeert nog eens of een titelblad gegraveerd (of geëtst) is. De letter ‘b’ verwijst naar illustraties buiten collatie en ‘c’ naar ‘andere illustraties’. Hiermee zijn de illustraties binnen collatie bedoeld. Tot de categorie met letter ‘b’ behoren bijvoorbeeld vaak (later) extra meegebonden portretten en/of (bijbel-) kaarten. Uitgezonderd zijn vignetten en andere boekversieringen, terwijl daarentegen drukkersmerken wel apart worden beschreven. Dit leidde reeds in 1991 tot de cd-rom Dutch printer's devices: a pilot project.Ga naar voetnoot17 Ofschoon dus vrijwel alle vormen van illustratie in de typografische letterkenmerken worden benoemd, blijft de toegankelijkheid op naam van illustrator in de regel achterwege. Twee bijzondere vormen van gebonden werken, atlassen en verzamelingen prenten, worden in de STCN opgenomen, mits voorzien van een titelblad. Bij de atlassen levert dat vermoedelijk vooral ontsluiting op cartografen, uitgevers en drukkers op, aangezien ontwerpers en graveurs zelden in de titelgegevens van atlassen worden vermeld. In de toegankelijkheid op illustratoren voor atlassen voorziet echter een in boekvorm gepubliceerde bibliografie.Ga naar voetnoot18 Daarin wordt echter uitgegaan van de op de kaarten aangetroffen gegraveerde inscripties, zodat bijdragen van bijvoorbeeld heel wat onvermelde tekenaars aan de decoratie van kaarten niet toegankelijk wordt gemaakt.Ga naar voetnoot19 Bij de verzamelingen prenten met titelblad wordt de illustrator als auteur behandeld | |
[pagina 233]
| |
wanneer zijn naam althans in de titel vermeld wordt. Dit betekent dat heel wat gebonden prentreeksen uiteindelijk in de STCN op kunstenaarsnaam ontsloten zullen zijn, bijvoorbeeld de belangrijke achttiende-eeuwse recueils met prenten door of naar belangrijke meesters zoals Rembrandt.Ga naar voetnoot20 Toch zullen belangrijke gebonden prentwerken zodoende niet of nauwelijks ontsloten worden. Ten eerste geldt dat bijvoorbeeld voor nogal wat prentbijbels, dat wil zeggen reeksen met prenten die de hele bijbel of een gedeelte van bijbelse geschiedenissen illustreren. Die bundels zijn soms voorzien van enige tekst in boekdruk (dus nooit de volledige bijbeltekst), en bevatten steeds een titelblad. Dit titelblad vermeldt soms een enkele kunstenaar, maar er zijn ook prentbijbels waarvan de titel geen enkele kunstenaar specificeert. Die laatste zullen in de STCN niet nader op illustrator worden ontsloten. Voorbeelden zijn de prentbijbels uitgegeven door de Amsterdamse familie Visscher en die samengesteld door Jan Philipsz. Schabaelje. Nu moet worden toegegeven dat dit dermate gecompliceerde gevallen zijn, dat ze nauwelijks binnen het bestek van een short-title catalogus beschreven kunnen worden.Ga naar voetnoot21 Ten tweede betreft dit prentwerken waarin diverse objecten uit een beroemde verzameling gereproduceerd werden. Het titelblad van de reeks prenten naar schilderijen in de verzameling van Gerard Reynst vermeldt geen kunstenaarsnaam en wordt dus niet nader ontsloten door de STCN.Ga naar voetnoot22 Ten derde geldt dit voor verzamelingen prenten die ooit gebonden werden, maar geen titelblad bevatten. Hieronder valt bijvoorbeeld een band met profielen van elf Europese steden in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek. Voor dergelijke banden biedt de Haagse systematische kaartcatalogus vooralsnog de enige ingang, die doorgaans geen melding maakt van illustratoren. Het gaat in het genoemde voorbeeld om stadspanorama's, doorgaans van vier of vijf koperplaten gedrukt, met eronder een beknopte tekst waarin de geschiedenis van de stad, haar ligging, bebouwing en inkomstenbronnen worden toegelicht. Deze teksten werden veelal in drie of meer talen gedrukt om onder het profiel te monteren. Vrijwel alle zeventiende-eeuwse Amsterdamse uitgevers van formaat hadden verschillende dergelijke stadspanorama's in hun fonds. Dergelijke profielen zijn zeldzaam omdat ze vrijwel altijd gemonteerd zijn opgehangen en door allerlei omstandigheden verloren zijn gegaan. In het kasteel Skokloster nabij Uppsala in Zweden hingen dergelijke profielgezichten in de vertrekken boven de deuren. Deze zijn, zij het zwaar gehavend, behouden. De band in de Koninklijke | |
[pagina 234]
| |
Bibliotheek bevat onder meer een profiel van Lissabon dat kan worden toegeschreven aan Jan van de Velde II. Het is een tot dusver onbekende latere editie van de Amsterdamse uitgever Carel Allard.Ga naar voetnoot23 Samenvattend kan gezegd worden dat de initiatiefnemers van de STCN zichzelf criteria hebben gesteld die resulteren in een slechts gedeeltelijke ontsluiting op graveur en ontwerper van verzamelingen prenten en illustraties in boeken. Daarentegen is de doelstelling met één generatie onderzoekers de STCN tot 1800 te realiseren nog steeds binnen bereik en dat zal mettertijd een enorme prestatie zijn.Ga naar voetnoot24 Op basis van gegevens in de STCN zal in de toekomst gewerkt kunnen worden aan een vrijwel volledig repertorium van Noord-Nederlandse boekillustraties tot 1800. | |
Hollsteins repertorium van Nederlandse en Vlaamse prentkunst uit de periode 1450-1700Friedrich Hollstein (1888-1957) was een Berlijnse handelaar in tekeningen en prenten, die zich door omstandigheden - hij was getrouwd met een joodse vrouw - in 1937 te Amsterdam vestigde. Aldaar handelde hij nog op beperkte schaal in kunst. De voor zijn zaak aangelegde documentatie werd door collega's en vrienden onderkend als een goede basis voor een repertorium. De antiquaar Menno Hertzberger gaf in 1949 het eerste deel uit rond de Nederlandse en Vlaamse grafiek, terwijl Hollstein in 1954 ook nog aan een dergelijk seriewerk voor de Duitse prentkunst begon. Beide projecten lopen tot op de dag van vandaag en omvatten samen meer dan negentig delen. Ik zal me hier logischerwijze beperken tot opmerkingen rond de delen over de prentkunst in de Nederlanden en de beschrijving van boekillustraties daarin. Het kan geen kwaad in boekhistorische kring de historiografische plaats van Hollsteins werk te verduidelijken. In de prentkunde hebben vanouds de zogenaamde peintre-graveurs de meeste aandacht van onderzoekers gekregen. Dat zijn kunstenaars die hun eigen getekende en/of geschilderde compositie ook nog eens zelf in prent brachten. Deze peintre-graveurs waren bij uitstek makers van losbladige artistieke grafiek, alsmede van kleinere prentreeksen. Het is op hun productie dat de kunsthandel zich tot voor kort concentreerde. In de compendia waarin het werk van dergelijke prentmakers werd beschreven komen nauwelijks boekillustraties voor. De algemene (alfabetische) naslagwerken met kunstenaarsbiografieën gaven in principe gegevens over alle gra- | |
[pagina 235]
| |
veurs en ontwerpers, maar waren verre van volledig en niet of nauwelijks geïllustreerd.Ga naar voetnoot25 Toen Hollsteins eerste deel uitkwam, bleek dat wat hij bood rijker was dan het meeste voorgaande op prentgebied, al was het alleen maar door de toevoeging van vele reproducties. Grofweg bevat ‘de Hollstein’ een bundeling van gegevens uit monografische oeuvrecatalogi, uit algemene biografische naslagwerken, uit nationale-, ‘stedelijke’-, onderwerps- of genre-, drukkers- en auteursbibliografieën en uit bestandscatalogi, gekoppeld aan gegevens uit veilingcatalogi en onderzoek betreffende prentenverzamelingen. Wat dit laatste betreft moet direct worden gezegd dat Hollstein zelf, eenmaal in Nederland, niet veel meer heeft gereisd. Dit was één van de punten van kritiek in een vroege boekbespreking.Ga naar voetnoot26 Indien de belangrijke Europese prentenkabinetten waren bezocht, zou een veel definitiever resultaat geboekt kunnen zijn. Deze kritiek is pas door de latere uitgever, de antiquaar en veilinghouder A.L. van Gendt, ter harte genomen en sindsdien worden de binnen- en buitenlandse prentenverzamelingen tijdens het onderzoek voor elk deel bezocht. En hoe werden en worden de illustraties in boeken, die zich immers veelal in bibliotheken bevinden, in Hollsteins seriewerk behandeld? Er wordt in principe een bundeling geboden van gegevens uit de bovengenoemde naslagwerken. Daaraan toegevoegd worden de los in de portefeuilles van prentenkabinetten onder de graveur bewaarde boekillustraties, die zoveel mogelijk tot boekedities worden herleid. Bij het raadplegen van die boeken komen nogal eens aanvullende illustraties door dezelfde graveur aan het licht. Het hoeft hier geen betoog dat heden ten dage een rijker bibliografisch apparaat ter beschikking staat dan in 1949. Indien bijvoorbeeld bekend is dat een graveur werkte voor de uitgever Frans Halma, is het tegenwoordig mogelijk, via de typografische kaartcatalogi in de Koninklijke Bibliotheek en in andere bibliotheken, en met behulp van de STCN, andere door Halma uitgegeven geïllustreerde boeken voor nadere consultatie te selecteren. Dat levert vaak veel meer op. De Centrale Catalogus is zeer nuttig bij het bepalen van herhaald gebruik van dezelfde koperplaten voor boekillustraties in herdrukken. Tevens komen langs die weg kopieën naar de originele koperplaten aan het licht, in her- en roofdrukken van hetzelfde werk. In voorkomende gevallen worden uitzonderlijke verzamelingen benut, zoals het Museum Catsianum, de Cats-drukken in de Leidse Universiteitsbibliotheek, voor het onderzoek naar de ontwerper-tekenaar Adriaen van de Venne.Ga naar voetnoot27 Dat heeft een zeer | |
[pagina 236]
| |
praktische reden. Indien van een boektitel (nagenoeg) alle edities in één bibliotheek geraadpleegd kunnen worden, is het beschrijven van de optredende verschillen optimaal uit te voeren. Door de grote oplages sleten de koperplaatjes onder de druk van de pers, waarna ze veelal opnieuw met de burijn werden bewerkt of gekopieerd. Dergelijke zogenaamde statenverschillen en kopieën worden, waar aanwezig, vermeld. De beschrijving van die statenverschillen en kopieën kan soms helpen om ongedateerde uitgaven beter in de editiegeschiedenis van een boek te plaatsen. Voor de Hollstein-delen wordt in toenemende mate gezocht naar de ontwerptekeningen voor boekillustraties.Ga naar voetnoot28 (Ill. p. 253). Hiertoe staan bestandscatalogi van tekeningenverzamelingen en andere kunsthistorische publicaties ter beschikking. Tevens zijn er op tekenaar-ontwerper geordende verzamelingen met reproducties. De belangrijkste zijn de afdeling tekenkunst van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) gevestigd in het complex van de Koninklijke Bibliotheek, het Rubenianum te Antwerpen en het vergelijkbare apparaat in de Witt Library op de Strand te Londen. Deze nasporingen hebben resultaat; toch is het seriewerk Hollstein vooralsnog een onvolkomen naslagwerk bij de ontsluiting op boekillustraties van de behandelde graveurs. Wat zijn hiervoor de redenen? In de delen die Hollstein zelf tot zijn dood vervaardigde, werden boekillustraties doorgaans met summiere vermeldingen afgedaan. Nadien is met wisselend succes aan verbetering gewerkt, uitmondend in de werkwijze zoals hierboven beschreven. Er is onlangs terecht op gewezen dat een diepgaandere raadpleging van bestaande bibliografieën raadzaam is, ook als ze geen register op illustrator bevatten.Ga naar voetnoot29
Claes Jansz. Visscher, Gheoeffent derf, zevende embleem uit het derde schock in Roemer Visschers Sinnepoppen uit 1614, Ets, 9.6 × 6.2 cm. (Rijksmuseum Amsterdam).
Zelfs wanneer die raad wordt opgevolgd, zal in veel gevallen geen volledig oeuvre van een graveur of ontwerper in de Hollstein kunnen worden samengesteld. Er is immers voorlopig geen nationale bibliografie voorhanden die alle drukken in de periode 1600-1700 ontsluit op illustrator. Voor het werk aan de Hollstein geldt dit in die periode zowel voor de Noord- als Zuid-Nederlandse drukken, want de af- | |
[pagina 237]
| |
gesloten Bibliotheca Belgica geeft, zoals reeds gezegd, alleen een selectie van de drukken na 1600. | |
Andere initiatievenProf. dr. H. van de Waal zette gedurende de jaren 1945 tot aan zijn dood in 1972 bij het Kunsthistorisch Instituut en het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit Leiden veel onderzoeksprojecten op. Daaronder was er ook één getiteld ‘Noordnederlandse boekillustratie 1585-1700’. Dit zou hebben kunnen leiden tot een allesomvattend register op illustratoren voor de genoemde periode, maar het bleef onvoltooid. In 1986 en 1987 werd te Leiden in een zogenaamd proefproject, ‘Boekillustratie in de Noordelijke Nederlanden’ (BINN), met de geautomatiseerde invoer van dit materiaal een begin gemaakt. Dit betrof echter alleen Leidse uitgaven in de periode 1585-1630 en voor zover aanwezig in de Leidse universiteitsbibliotheek.Ga naar voetnoot30
Anoniem naar Adriaen van de Venne, Paulus illustreert een vers uit zijn brief aan de Efeziërs, in Lommelin 1628, Ets en gravure 16.7 × 14.1 cm. (UB Amsterdam).
In verschillende onderzoeksbibliotheken is op de afdelingen zeldzame en kostbare werken incidenteel voorzien in toegankelijkheid op illustrator. Voorbeelden zijn een kaartcatalogus op de afdeling in de Brusselse Koninklijke Bibliotheek Albert I en een ingang op illustrator in de geautomatiseerde catalogus van de Universiteit van Amsterdam (Fenix/Isis systeem). In Amsterdam is inmiddels een vorm van presentatie ontwikkeld waarbij de illustratie op een computerscherm kan worden bekeken en, indien wenselijk, op papier kan worden gereproduceerd. Tevens zijn in het Amsterdamse systeem bijvoorbeeld ingangen op onderwerp van de illustratie en op illustratietechniek aangebracht.Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 238]
| |
Uit het Amsterdamse bestand kwam bijvoorbeeld de belangrijke vondst van een tot dusver onbekende illustratie naar ontwerp van Adriaen van de Venne. Het gaat om een verbeelding van een passage uit Paulus' brief aan de Efeziërs [5:15], opgenomen in een boekje van David Lommelin.Ga naar voetnoot32 Voorts zijn er op het gebied van de auteurs- en genrebibliografieën sinds lange tijd vele bijdragen geleverd aan de bestudering van Nederlandse boekillustraties. Nijhoffs overzicht van Noord-Nederlandse plaatsbeschrijvingen bevatte bijvoorbeeld reeds gedetailleerde gegevens omtrent de graveurs en ontwerpers, maar miste een personenregister.Ga naar voetnoot33 Hetzelfde gold voor de, qua vermeldingen van illustratoren in de titelbeschrijvingen, baanbrekende fondslijst van boeken over de Nederlandse taal- en letterkunde van R.W.P. de Vries.Ga naar voetnoot34 De publicaties van Claus Nissen over botanische en zoölogische boekillustraties en over vogelboeken bevatten kunstenaarsregisters waarin door middel van afkortingen hun specifieke bijdrage wordt aangeduid.Ga naar voetnoot35 Recentere genrebibliografieën over intochten, begrafenissen, VOC-drukken, boeken met kleurenplaten en embleem- en fabelboeken van de hand van John Landwehr bevatten wel ingangen op illustrator.Ga naar voetnoot36 Dit geldt ook voor de bibliografie van Nederlandse gelegenheidsgedichten in de Koninklijke Bibliotheek, waaruit bijvoorbeeld een onbekend prentje door Claes Jansz. Visscher tevoorschijn kwam.Ga naar voetnoot37 Onder de auteursbibliografieën zijn er die de boekillustraties een volwaardige plaats in de beschrijvingen toekennen. Voorbeelden zijn de bibliografieën voor Johan de Brune de OudeGa naar voetnoot38, Jan | |
[pagina 239]
| |
Hermans KrulGa naar voetnoot39, de gebroeders SchabaeljeGa naar voetnoot40, Mattheus SmallegangeGa naar voetnoot41 en de bestandscatalogus van de Vondel-drukken in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam.Ga naar voetnoot42 In de ‘stedelijke’ bibliografie van Moes en Burger werden in een herdruk registers opgenomen, waarin illustratoren onder de persoonsnamen vermeld staan en aparte registers voor kaarten en prenten werden toegevoegd.Ga naar voetnoot43 Al dergelijke uitnemende bibliografieën van deelgebieden dragen in belangrijke mate, zij het druppelsgewijs, bij tot het ontstaan van een nationaal repertorium van Nederlandse boekillustraties in afleveringen. Frederik Muller koos als uitgever reeds in 1878 met opzet voor een reeks genrebibliografieën, omdat een allesomvattende nationale bibliografie nog niet binnen handbereik lag.Ga naar voetnoot44 | |
Kunstgeschiedenis en de boekwetenschapVanuit hun studie zijn kunsthistorici slecht voorbereid op bibliografisch handwerk.Ga naar voetnoot45 Bovendien is lange tijd de nadruk gelegd op de uitleg van betekenissen, bijvoorbeeld van titelgravures. Hiervan zijn uitmuntende voorbeelden bekend.Ga naar voetnoot46 Waar kunsthistorici aan interdisciplinaire onderzoeksteams worden toegevoegd, blijken zij belangrijke inzichten te kunnen bijdragen.Ga naar voetnoot47 Aan het opnemen van enkele catalogusnummers met geïllustreerde boeken in grote kunsthistorische overzichtstentoonstellingen is af te lezen dat het belang van de boekenbedrijfstak niet genegeerd wordt.Ga naar voetnoot48 Er is zelfs sprake van een toegenomen interesse onder kunsthistorici voor het oude geïllustreerde boek | |
[pagina 240]
| |
Titelblad voor de prentserie uitgegeven door Philips Galle, Beroemde vrouwen uit het Oude Testament, 15.6 × 9.3 cm. (Stedelijk Prentenkabinet, Museum Plantijn-Moretus Antwerpen).
en gebonden prentreeksen. Dat hangt samen met allerlei onderzoek op het gebied van de prentenuitgeverij.Ga naar voetnoot49 Zoals reeds langer tot bibliografen en historisch-cartografen is nu ook tot kunsthistorici het belang van fonds- en magazijnlijsten, alsmede boedelinventarissen doorgedrongen.Ga naar voetnoot50 Om brede fondsen van nogal wat zeventiende-eeuwse uitgevers met behulp van dergelijke bronnen geheel te kunnen reconstrueren is een bundeling van cartografische, kunsthistorische en boekwetenschappelijke expertise onontbeerlijk. Zo is het voor sommige kunsthistorici goed mogelijk om het merendeel van de titels in de sectie ‘LIBRI CVM FIGVRIS IN AERE INCISIS’ van Cornelis Claesz.’ magazijnlijst met Latijnse boeken uit 1603/1604 te identificeren.Ga naar voetnoot51 Kunsthistorici met een prentkundige achtergrond zijn soms in staat ongesigneerde prenten aan een graveur of etser toe te schrijven. Een aardig voorbeeld hiervan zijn de met K. voor Johan Philip van der Kellen gemerkte toeschrijvingen in het supplement van Frederik Mullers beschrijving van Nederlandse | |
[pagina 241]
| |
historieplaten.Ga naar voetnoot52 Dergelijke toeschrijvingen kunnen analyses van de ateliersamenstelling in uitgevershuizen en de productie van specifieke boeken verhelderen. Een verder uitstekende boekhistorische analyse van de titelgravure voor Hugo de Groots Inleidinghe tot de Hollandsche rechts-gheleertheydt had bijvoorbeeld aan kracht gewonnen met de toevoeging dat de titelgravure overtuigend aan Gillis van Scheyndel is toegeschreven. De kunsthistoricus die het Hollstein-deel over Gillis van Scheyndel samenstelde, zou weer zeer geholpen zijn geweest met het bijeengebrachte boekhistorische materiaal.Ga naar voetnoot53 | |
Een repertorium van Noord-Nederlandse boekillustraties?Uit het voorgaande is gebleken dat een dergelijk repertorium van Noord-Nederlandse boekillustraties vooralsnog ontbreekt. Toen in 1949 aan het Hollstein-project begonnen werd, was er nog geen uitzicht op bibliografische projecten, zoals die van Cockx-Indestege en Glorieux te Brussel en Valkema Blouw hier te lande voor de bibliografie 1541-1600, laat staan op een geautomatiseerde STCN. Over vijf à tien jaar zal het mogelijk zijn om - uitgaande van de op autopsie berustende bestanden van de STCN - te denken aan een apparaat voor Noord-Nederlandse boekillustraties tot 1800. Als eerste stap dient na een brede oriëntatie een projectplan opgesteld te worden. Op basis van dat plan zal gezocht moeten worden naar mogelijkheden tot financiële ondersteuning door de overheid en/of andere subsidiegevers. Vervolgens zou kunnen worden gedacht aan een gefaseerde uitvoering, met binnen afzienbare tijd het resultaat van raadpleegbare deelproducten. Uiteindelijk doel zou moeten zijn een ‘naar volledigheid strevende’ inventarisatie en een liefst complete digitale fotografische registratie. Een dergelijk apparaat zou in verfijnde vorm van onschatbare waarde kunnen worden bij het samenstellen van descriptieve en analytische bibliografieën. Er zal in een gedigitaliseerde omgeving niet per se gekozen behoeven te worden voor een alle andere ordeningen uitsluitende presentatie op graveur, ontwerper, auteur, drukker-uitgever, titel, onderwerp of jaar van uitgave. Door het aanwijzen van herdrukken met gewijzigde illustraties of van kopieën zal dan een inzichtelijker beeld ontstaan van de bijdrage door kunstenaars aan de florerende Nederlandse boekenbranche. In een apart project kan dan ook aan een vervolg op de Hollstein-reeks voor de achttiende (en negentiende) eeuw worden gedacht. Daarin zouden de boekillustraties geheel kunnen ontbreken ten gunste van nadruk op de losbladige grafiek en prentreeksen. |
|