Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
Peter van Huisstede & Hans Brandhorst
| |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
vast te leggen, te analyseren en te publiceren. Dit brengt, naast de evidente voordelen - grote hoeveelheden materiaal kunnen nauwkeurig beschreven en geanalyseerd worden, data kunnen eenvoudiger worden uitgewisseld -, ook zo zijn eigen problemen met zich.
Drukkersmerk in: J. Leydecker, Kerckelycke historie, soo van het Oude als Nieuwe Testament. Dordrecht: D. Goris, 1691. (KB 909 F 94, 95).
Erasmus' adagium ‘Difficilia quae pulchra’ - vrij vertaald ‘mooi is moeilijk’ - is dan ook op meerdere manieren van toepassing op het onderwerp van deze bijdrage. Een variant van de spreuk, ‘Ardua quae pulchra’, werd als motto gebruikt bij de drukkersmerken van de zeventiende-eeuwse boekverkopers Adriaen Wijngaerden en Dirk Goris. Beide merken tonen een naakte man die in een palmboom klimt om de vruchten daarvan te bemachtigen. De aldus geïllustreerde idee dat het goede inspanning verdient en moeite kost, wordt door vele drukkersmerken uitgedragen. Ook in meer algemene zin is de spreuk van toepassing op ons onderwerp. De snel groeiende opslag- en verwerkingscapaciteit van computers, verbeterde compressietechnieken en allerhande, meer of minder intelligente, software maken de opslag en publicatie van grote hoeveelheden tekst en beeld mogelijk. Nieuwe mogelijkheden gaan vanzelfsprekend vergezeld van nieuwe moeilijkheden. Een aantal daarvan is vooral technisch van aard en in de huidige context niet interessant. Een belangrijk deel is echter van intellectuele en principiële aard en een bespreking daarvan mag niet ontbreken in een verhandeling over nieuwe methoden van bibliothecaire ontsluiting. Nu is het opslaan van grote hoeveelheden tekst en beeldmateriaal één ding, het realiseren van een zodanige graad van ontsluiting van het materiaal dat verschillende gebruikers op zinvolle wijze selecties kunnen maken, is iets heel anders. De gebruikers moeten de data kunnen controleren op kwaliteit en integriteit: Zijn er geen data weggelaten en is de ontsluiting van de data uniform en consistent? Deze problematiek brengt ons bij een belangrijke principiële kwestie: Hoe kunnen bronnen elektronisch gepubliceerd worden? Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of de bewerkers vinden dat gebruikers de aangeboden data moeten kunnen controleren, voorts of zij vinden dat gebruikers de aangeboden bewerking van het materiaal moeten kunnen voortzetten. Is controle van de data niet mogelijk, dan kunnen we moeilijk nog van een wetenschappelijke publicatie spreken. Kunnen gebruikers de bewerking van het materiaal niet voortzetten, dan kan men zich afvragen waarom | |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
eigenlijk voor publicatie in elektronische vorm werd gekozen. Deze en andere problemen zullen in het tweede deel van het artikel aan de orde komen. In het eerste deel willen we laten zien hoe elektronisch ontsloten cultuurhistorische bronnen ons andere vragen toestaan en ons nieuwe inzichten kunnen verschaffen. Andere vragen, omdat het corpus drukkersmerken materiaal samenbrengt dat daarvoor als corpus nooit heeft bestaan. Op basis van het corpus kunnen we het overgaan van merken van de ene drukker op de andere in kaart brengen, maar ook de samenwerking tussen drukkers. Door steeds de adressen van drukkers en boekverkopers te noteren, kunnen we beschrijven waar drukkers en boekverkopers hun nering uitoefenden en hoe ze van winkel naar winkel verhuisden. | |||||||||||||||||||
DrukkersmerkenIn ons eigen onderzoek bestuderen we zestiende- en zeventiende-eeuwse Noord-Nederlandse drukkersmerken tegen de achtergrond van wat we ‘het emblematisch spel’ noemen. Aan de hand van enkele van die merken zullen we laten zien hoe bovenstaande overwegingen onze werkwijze en manier van elektronisch publiceren bepalen. Ons project is een uitvloeisel van de werkzaamheden van het team van de STCN.Ga naar voetnoot2 Duizenden fotokopieën van drukkersmerken - meestal gaat het daarbij om titelpagina's - worden bekeken en de gegevens erover worden vastgelegd in een strak gestructureerde tekst. De gegevens die bijeengebracht zijn in dit, in elementair ASCII-formatGa naar voetnoot3 opgeslagen, tekstbestand kunnen vervolgens op vele manieren worden gemanipuleerd. De aard van die manipulatie hangt af van het doel: voor de publicatie van de gegevens is een andere ‘behandeling’ gewenst dan voor het toevoegen van nieuwe gegevens of het veranderen van de inhoud van bepaalde ‘velden’. Hieronder volgt een voorbeeld van een ‘tekstrecord’ uit het bestand drukkersmerken.
| |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
Legenda van dit record: NUM is een willekeurig volgnummer dat een uniek blok of unieke plaat identificeert. KEY verwijst naar een record met datzelfde nummer in de elektronische drukkersthesaurus van Gruys en De Wolf.Ga naar voetnoot4 In die thesaurus houden medewerkers van de STCN de gegevens van drukkers en boekverkopers bij. Die gegevens bestaan onder andere uit de plaatsen en jaren van werkzaamheid van een drukker, de adressen en de naam van de drukkerij of boekwinkel. Deze gegevens worden samengesteld aan de hand van mededelingen op titelpagina's en in colofons. De medewerkers van de STCN beschikken dus altijd over de laatste en meest uitgebreide informatie. Bij publicatie van gegevens uit ons bestand, kunnen wij, zonder verdere bewerkingen, steeds de nieuwste versie van de thesaurus gebruiken. DRU, PL1 en PL2 zijn afkomstig uit diezelfde thesaurus van Gruys en De Wolf. TXT wordt gebruikt voor een Engelse beschrijving van het drukkersmerk. NOT bevat de ICONCLASS-notaties die werden gebruikt om het drukkersmerk te beschrijven.Ga naar voetnoot5 SP1 en SP2 bevatten de spreuk bij het drukkersmerk; de inhoud van SP1 geeft de spreuk precies zo weer als hij wordt aangetroffen, SP2 vermeldt de genormaliseerde versie van de spreuk. RAN: hier worden de jaren waarin en de frequentie waarmee een merk verbonden is met namen van drukkers en boekverkopers genoteerd. De boekverkoper Haaring heeft bijvoorbeeld het merk nummer 17 voorzover nu bekend, ‘driemaal gebruikt’, en wel in 1690, 1693 en 1695.
De aanhalingstekens om ‘driemaal gebruikt’ geven een zekere twijfel aan. Die twijfel hangt samen met de keuze die in het begin van dit project is gemaakt om een merk niet te snel toe te schrijven aan één drukker of boekverkoper, maar zoveel mogelijk alle namen die worden aangetroffen op titelpagina's of in colofons ermee te associëren. Op deze wijze kunnen achteraf drukkersmerken worden toegeschreven aan drukkers of boekverkopers op basis van het gebruik, zoals gedocumenteerd wordt in het veld RAN. Gedurende het project is ons gebleken dat er geen een-op-eenrelatie bestaat tussen merk en drukker of boekverkoper. Voorts is het interessant om te weten welke drukkers samenwerkten met welke boekverkopers. Wanneer we bijvoorbeeld uitgaan van het record dat hierboven als voorbeeld werd gebruikt dan dringen zich direct twee vragen op: Werd merk 17 ook door anderen gebruikt en wordt Frederik Haaring ook nog met andere drukkersmerken in verband | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
gebracht? Simpele vragen die zich, met behulp van het elektronisch bestand, heel snel laten beantwoorden. | |||||||||||||||||||
Wiens drukkersmerk is het eigenlijk?Drukkersmerk 17 komen we verschillende malen tegen. Het is geassocieerd met de naam van Joannes Maire (Leiden, 1603-1657): eenmaal in 1643, tweemaal in 1645 en eenmaal in 1648; met de naam van Arnout Doude (Leiden, 1668-1680) in 1670; met die van Frederik Haaring in 1690, 1693 en 1695 en ten slotte met de naam van Johannes Tongerloo in 1669. Het toont een spittende man en een Jahweh-tetragram en heeft als motto ‘Fac et spera’. Van de drukkers en boekverkopers geassocieerd met dit merk 17 is Maire verreweg de meest interessante figuur, omdat we zijn naam kunnen verbinden met minstens veertien merken die, zij het met kleine variaties, hetzelfde afbeelden. Maires naam is echter ook verbonden met verschillende uitvoeringen van een ander merk, voorstellende Hercules en Minerva, patrones van de universiteit van Leiden. De spreuk van dit merk luidt ‘Concordia invicta’. De periode van gebruik is 1616-1627.
Drukkersmerk in: Paulus Hermannus, Florae Lugduno-Batavae flores sive Enumeratio stirpium horti Lugduno-Batavi. Lugd. Batavor. 1690. (KB 598 G 39).
Ook de naam van Frederik Haaring treffen we aan bij verschillende merken: bij het genoemde merk 17 en een variant daarvan, maar ook bij een merk dat een rotskust met vuurbaken en de zuilen van Hercules afbeeldtGa naar voetnoot6, bij een afbeelding van een wijnrank die zich rond een boom slingert en bij een afbeelding van de geboorte van Minerva. Afgaand op de frequentie van het gebruik lijkt het dat het drukkersmerk van Haaring het merk is dat de geboorte van Minerva afbeeldt. In die gevallen dat de naam van Haaring is geassocieerd met een ander drukkersmerk, kunnen we ons bestand gebruiken om na te gaan wat er precies aan de hand is. Zo is (een variant van) de rotskust met vuurbaken door Daniel van Gaasbeeck gebruikt. De merken met een spittende man werden eerder door Johannes | |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
Maire gebruikt. En het drukkersmerk met wijnrank en boom werd eerder in Leiden door verschillende drukkers gebruikt. | |||||||||||||||||||
ConclusiesDe gegevens in ons bestand over merk 17 en de andere merken geassocieerd met Maire en Haaring, in samenhang met externe bronnen gepubliceerd door LedeboerGa naar voetnoot7, KrusemanGa naar voetnoot8 en BrielsGa naar voetnoot9, brengen ons ten eerste tot de conclusie dat Johannes Maire het drukkersmerk van de spittende man het meest heeft gebruikt. In de meeste gevallen heeft het drukkersmerk ‘Fac et spera’ als motto, soms luidt de spreuk ‘Labore’. Het drukkersmerk dat Briels afbeeldt bij zijn gegevens over MaireGa naar voetnoot10 is een merk dat, volgens onze gegevens, eerder bij Haestens lijkt te horen. Een tweede conclusie is dat het drukkersmerk pas na de werkzame periode van Maire in ons bestand voorkomt in associatie met de naam van Frederik Haaring. Waarom dat is, is ons vooralsnog onduidelijk. Ofwel Haaring zelf had het merk in zijn bezit gekregen, ofwel de boeken zijn gedrukt bij een drukker die het merk in zijn bezit had. Ten slotte kunnen we concluderen dat het drukkersmerk van Haaring het merk is dat de geboorte van Minerva uitbeeldt.
We hopen op deze wat omslachtige wijze duidelijk te hebben gemaakt dat het de moeite loont niet te vroeg drukkersmerken toe te schrijven aan een bepaalde drukker, maar deze steeds, in elk geval voorlopig, te associëren met alle op een titelpagina voorkomende namen en later te proberen patronen in het materiaal te herkennen. Om dergelijke patronen te verklaren heeft men informatie nodig - bijvoorbeeld in de vorm van biografische gegevens - die zich buiten het bestand drukkersmerken bevindt. Veel van ons werk bestaat dus uit het samenstellen van een elektronisch corpus, het traceren van patronen en het analyseren van buiten het corpus gelegen bronnen, om patronen te verklaren. Bij patronen moet men denken aan samenwerking tussen boekhandelaren en drukkers, drukkersmerken die overgaan van de ene drukker op de andere, verhuizen van drukkers en het groeperen van gebruikte motto's. | |||||||||||||||||||
De betekenis van het merk van MaireWat stelt het drukkersmerk van Maire eigenlijk voor? Dat is een vraag van een andere orde. Ook hier kunnen we beginnen met het corpus drukkersmerken om na te gaan of er vergelijkbare voorstellingen in voorkomen. Maar de eigenlijke vraag is natuurlijk | |||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||
wat mensen in de zeventiende eeuw, al dan niet op een bepaalde wijze geïnformeerd, konden denken bij de voorstelling van een spittende man, een Jahweh-tetragram en de spreuk ‘Fac et spera’ (een enkele keer ‘Labore’). Ook hier geldt weer dat bewijs om veronderstellingen te staven buiten het corpus drukkersmerken gezocht zal moeten worden. We kunnen het drukkersmerk van Maire rangschikken onder het hoofdje ‘betrekking hebbend op landbouw in zijn meest algemene zin’. Drukkersmerken kunnen zo eenvoudig op voorstelling geordend worden, omdat we gebruik kunnen maken van de hiërarchische structuur van het ICONCLASS-systeem. Immers, alle drukkersmerken worden beschreven met behulp van ICONCLASS-codes en diezelfde codes stellen ons in staat om, al naar gelang onze invallen, het materiaal in het corpus drukkersmerken op (onderdelen van) voorstelling te rangschikken. In ons geval levert een zoekactie met de IC ONCLASS-code 4-7I (Agriculture, cattle breeding, horticulture, flowerculture, etcetera) een lange reeks van interessante drukkersmerken op: spittende man, spittende vrouw, landbouw activiteiten op de achtergrond van een drukkersmerk met ‘Vigilanza’, enten, snoeien, etcetera. In een aantal gevallen wordt, middels de spreuk, een relatie gelegd met de concepten ‘Spes’ (Hoop) en ‘Labor’ (Arbeid). In andere gevallen is er een duidelijke relatie met bijbelpassages. Een drukkersmerk dat een man afbeeldt die een boom omhakt, met op de achtergrond een vuur, heeft als spreuk in de rand van de voorstelling Mattheus 3:10: ‘Iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.’ Een illustratie van Mattheus 13:44 werd als drukkersmerk gebruikt door Aelbrecht Hendricksz. We zien daarop twee mannen in gesprek, met op de achtergrond een gravende man. Hier is het graven verbonden met het ‘Koninkrijk der hemelen, dat is gelijk een schat verborgen in de akker’. Dat de spittende man ook naar de voorgrond kon verhuizen, en toch verbonden bleef met de passage uit Mattheus 13, bewijst een serie kerkzegels uit Delft.Ga naar voetnoot11 Op de kerkzegel zien we een spittende man identiek aan die op het merk van Maire, alleen associeert de spreuk de man met de passage uit Mattheus 13. Het beeld van een spittende man kan ook naar een andere bijbelpassage wijzen, namelijk naar de passage in het Oude Testament waar Adam en Eva, na uit het paradijs te zijn verdreven, aan het werk moeten. Genesis 4:23 ‘Zoo zond de Heere God hem weg uit den hof van Eden, om den aarbodem te bebouwen, waar hij uitgenomen was’. Even daarvoor, in Genesis 4:19, staat: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, derwijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeeren’. De passage uit Genesis werd treffend verbeeld door Christoffel van Sichem: Adam is hard aan de slag en naast hem schoffelt de Dood mee.Ga naar voetnoot12 Stelt het drukkersmerk dat door Maire werd gebruikt nu een spittende Adam voor? | |||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||
Drukkersmerk in: Ordonnantie van polityer binnen Hollandt. Delft: A. Heyndricsz, 1580 (KB plakk. Q 116:12).
Afbeelding in: Bibels tresoor, ofte Der zielen lvsthof. Amsterdam: P.I. Paets, 1646. (KB 3144 E 21).
| |||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||
Drukkersmerk in: Conclusien mitsgaders decisien ofte sententien definitive op ende over verscheyden differenten [...]. Groningen: wed. E. Huysman, 1668. (KB pflt 9700).
Drukkersmerk in: Verhandelinge vande unie, eeuwich verbont ende eendracht [...]. Groningen: R. Huysman, 1678. (KB pflt 419).
| |||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||
Eigenlijk is deze vraag niet helemaal juist. Overziet men het corpus drukkersmerken, dan kan men, gedurende de zestiende en de zeventiende eeuw, een ontwikkeling van het drukkersmerk waarnemen van eenvoudig merkteken tot merk met een rijk emblematisch gehalte. Tegen de achtergrond van deze ontwikkeling is het waarschijnlijker dat het drukkersmerk van Maire een pregnant beeld is dat, ondersteund door de spreuk, verwijst naar verschillende bijbelpassages (Genesis 3, Mattheus 13) en andere beelden (bijvoorbeeld het drukkersmerk van Aelbrecht Hendricksz. of de interieurs van drukkerijen met de spreuk ‘int zweet uws aanschijns’), en zo een reeks van connotaties (hard werken, sterfelijkheid, werk en hoop, het rijk der Hemelen is als een schat in de akker verborgen) met zich draagt. | |||||||||||||||||||
PaulatimIn het corpus drukkersmerken bevindt zich een drukkersmerk dat het motief van een man, die een vloeistof van de ene kan in een andere giet, afbeeldt. De vloeistof loopt langs de randen van de kan die op de grond staat. Wat eigenlijk wordt afgebeeld, is morsen bij het gieten. Het motto van het drukkersmerk geeft advies hoe dit morsen te vermijden, namelijk door geleidelijk te schenken: Paulatim. Dit drukkersmerk, waarvan we twee types in het corpus drukkersmerken hebben, werd gebruikt door verschillende leden van de familie Huysman, drukkers die werkten voor de Staten en de Universiteit van Groningen. Behalve dit drukkersmerk gebruikten leden van de familie Huysman een drukkersmerk dat een brandende kaars, in een boog geplaatst, toont met het motto ‘Lux in tenebris lucet’. Dit drukkersmerk hebben zij overgenomen van Johannes Sas, de eerste drukker die officieel voor de Staten en de Universiteit werkte. Sas was universiteitsdrukker van 1614 tot 1651. Zijn dochter Helena trouwde Edzard Huysman die optrad als universiteitsdrukker van 1651 tot 1653. Helena Sas, of ‘de weduwe Edzard Huysman’ zoals ze vaak wordt aangeduid op titelpagina's na de dood van haar man, was universiteitsdrukker in 1653 en gedurende de periode 1657-1669. Van 1670 tot 1681 werkte Rembertus Huysman als universiteitsdrukker. Hij werd opgevolgd door zijn weduwe Catharina Zandt. Zover we weten begon de weduwe Edzard Huysman in 1658 met het gebruik van het Paulatim-drukkersmerk. Het beeld en het motto werden ontleend aan de bundel Emblemata van Florentius van Schoonhoven. Dit embleemboek werd voor het eerst in Gouda, in 1618, bij Andreas Burier gepubliceerd. ‘Paulatim’ is het motto van Embleem LXVII. Zowel de hoofdvoorstelling als verschillende details van het drukkersmerk zijn ontleend aan het embleem van Van Schoonhoven. In de tekst bij de voorstelling maakt Van Schoonhoven de volgende vergelijking: wil men een kan, met een smalle opening, vullen, dan moet men dat beetje bij beetje doen, anders morst men alles. Met de geest is het niet anders gesteld: wil men alles tegelijk bevatten, dan eindigt men verward, dat wil zeggen met een afgestompte geest. De boodschap is duidelijk: in het geval van leren en onderwijzen schrijdt men beetje bij beetje voort. Devies CXVII in de Nederlandse vertaling van Claude Paradins Princeliicke Deviisen toont een kan die planten begiet; het motto luidt ‘Poco à poco’. In zijn verklaring | |||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||
beklemtoont Paradin de overeenkomst tussen het langzame groeien van planten en de deugden. Het toegevoegde commentaar van de vertaler van Paradin, Joost van Ravelingen, is in de huidige context interessant: Wilt ghij met grooter haest een enge flessche gieten Vol water oft vol wijn, t'meest sal ter sijden vlieten: Het minste salder gaen daer ghij dat nat begeert: Soo oock die tseffens wil dat eenen iongman leert Veel dingen groot van waerd, veel consten, oft veel talen, Die sal in't laetste niet dan schaed' en schand behalen: Sijn teere ionck verstant van als seer winich vat: Maer sal bedijden best, leert hij allengskens wat. Naast de wijsheid op opvoedkundig gebied, bevat het drukkersmerk van de familie Huysman ook nog een verwijzing naar een topos die in veel drukkersmerken aandacht krijgt: men kan alleen een goed, betrouwbaar boek drukken wanneer men daarvoor de tijd neemt. In de academische context waarin de Huysman familie werkte, waren beide verwijzingen relevant. In het onderwijs, maar ook bij het drukken van academische publicaties moet men, wil men goede resultaten behalen, zorgvuldig voortschrijden, beetje bij beetje. | |||||||||||||||||||
EmbleemboekenEen gedetailleerde inhoudelijke toegang tot embleemboeken is een vereiste om een beter begrip te krijgen van het emblematische spel waarvan de drukkersmerken deel uitmaken. Vandaar dat we van een aantal embleemboeken, namelijk die werken waarvan we, al speurend, merkten dat ze voor ons onderzoek van belang zijn, elektronische edities hebben gemaakt.Ga naar voetnoot13 De embleemliteratuur is natuurlijk veel meer dan alleen een historische coulisse | |||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||
voor drukkersmerken. Ook haar intrinsieke belang rechtvaardigt beschikbaarstelling en inhoudelijke ontsluiting. Dus moet onze bewerking een tweeledig uitgangspunt hebben. Zij dient ons eigen onderzoek van drukkersmerken vooruit te helpen, maar tevens onderzoek van anderen mogelijk te maken, ook al zullen zij waarschijnlijk heel andere vragen aan het materiaal stellen. Wij zijn bijvoorbeeld geïnteresseerd in de diverse kwaliteiten die in de emblematiek worden toegedicht aan de palmboom, omdat dat licht kan werpen op de vele drukkersmerken waarin palmbomen figureren. Ook onderzoeken wij de iconografie van afbeeldingen van fysieke inspanning zoals klimmen en spitten, bijvoorbeeld als metafoor voor de arbeid die het drukken vereist. Andere onderzoekers, Neolatinisten of literatuurhistorici, kunnen belangstelling hebben voor de auteurs uit de klassieke oudheid die door de embleemdichters als bron zijn geraadpleegd, voor verwijzingen naar actuele gebeurtenissen die achter de teksten schuil kunnen gaan, voor de iconografie van de Standvastigheid, de Vrede of de Mildheid, voor taalkundige aspecten, de naamgeving van klassieke goden, voor de toegepaste versvormen, enzovoort. Ofschoon sommige onderzoeksvragen van recente datum zullen zijn, is het natuurlijk niet nieuw dat er vanuit meerdere disciplines en invalshoeken naar een bron als de embleemliteratuur gekeken kan worden. Nieuw is echter wel dat de computer - als we dat apparaat zo mogen personifiëren - ons de gelegenheid biedt en ons zelfs uitdaagt de bron op zo'n manier aan te bieden dat een volgende onderzoeker zich kan baseren op de eerste bewerking door de bibliotheek (of daaraan dienstbare onderzoekers ‘van buiten’), zonder zelf opnieuw alle fundamenten te moeten leggen.
Hoe moeten we ons dit voorstellen en aan welke voorwaarden moet de beschikbaarstelling voldoen om aan die uitdaging te beantwoorden? De eerste voorwaarde is dat de onderzoeker kan beschikken over een volledige digitale reproductie van de bron. Er zijn goede redenen om daarbij een ‘ouderwetse’ fotografische kopie als basis te gebruiken, maar digitale reproducties kunnen met ongeëvenaard gemak worden geïntegreerd in een informatiesysteem en zij moeten dus samen daarmee worden gedistribueerd. Hoe nuttig een complete kopie ook moge zijn, kopiëren is geen ontsluiten en een adequate ontsluiting is de tweede voorwaarde. De eerste stappen in het proces van ontsluiting, bijvoorbeeld de bibliografische beschrijving, komen elders in dit jaarboek aan de orde. Zo'n beschrijving vertelt ons onder meer welke tekst(en) van welke auteur(s) we in een bepaald boek kunnen aantreffen, maar bevat geen gedetailleerde informatie over de inhoud van die teksten of van eventuele illustraties. De ontsluiting waarover we hier spreken begint met het in de computer invoeren van de volledige tekst van de geselecteerde embleemboeken en met de nauwkeurige iconografische beschrijving van alle illustraties. Men stelle zich de facsimile-uitgave van een boek voor waarbij het mogelijk is eigen opmerkingen naadloos in te passen in het wetenschappelijk commentaar en de registers van de bezorgers. Dat is alleen voorstelbaar als de doelstelling en het instrumentarium van de oorspronkelijke bewerkers publiek zijn, en als - en dat is de derde voorwaar- | |||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||
de - de bron gepubliceerd wordt in de vorm van een open, uitbreidbaar systeem dat niet afhankelijk is van speciale soft- en hardware. | |||||||||||||||||||
Welk type digitale kopie?Technieken voor het scannen, manipuleren, opslaan, comprimeren en weergeven van beelden worden nog altijd in een hoog tempo verbeterd, vooral gemotiveerd door de wens beelden van hoge kwaliteit via het Internet te kunnen versturen. Wie ‘de’ toekomstige standaard voor digitalisering kent, schrijft dan ook waarschijnlijk geen bijdragen voor het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, maar leeft teruggetrokken in een zonnig belastingparadijs. Die permanente revolutie maakt dat de voor ons project gekozen ‘standaard’ niet anders dan een voorlopige kan zijn, vastgesteld op pragmatisch gronden. Onafhankelijk van enige technische standaard is het feit dat de bovenvermelde boeken integraal gefotografeerd zijn. Voor de eigenlijke digitalisering - scanning, compressie en opslag - gebruiken wij Kodak Foto-CD, een medium dat momenteel het dichtst een ‘industrie-standaard’ benadert, al was het maar door de (lage) kosten. De technische gegevens van de verdere bewerkingen zijn hier niet van belang. Wezenlijk is dat de kwaliteit van de digitale beelden minimaal toetsing van de bewerking toelaat. Met andere woorden: er moet voldoende detail zichtbaar zijn om alle teksten goed te kunnen lezen en alle iconografische kenmerken die de beschrijvingen vermelden, te kunnen zien. Voldoen aan die eis betekent dat ook verdere inhoudelijke studie mogelijk is gemaakt. | |||||||||||||||||||
Transcriptie en ontsluiting van de ‘volledige tekst’Het begrip ‘de volledige tekst’ behoeft nadere uitleg. In het kader van het Beeld en Woord-project worden de teksten van de integraal gefotografeerde bronnen volledig getranscribeerd.Ga naar voetnoot14 Die transcriptie weerspiegelen dus specifieke exemplaren van de edities van een tekst in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek. De problemen waarmee we bij het ontsluiten van die exemplaren te maken hebben, bevinden zich op diverse terreinen: de elektronische representatie van uiterlijke kenmerken van de tekst, zoals de opmaak, het lettertype, de spellingvariatie en het systeem van de abbreviaturen; d weergave en de ontsluiting van de tekststructuur; de toegang tot de betekenis en inhoud van de tekst. Wie weleens de PICA-Online Publiekscatalogus raadpleegt, of een tekstverwer | |||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||
kingsprogramma gebruikt, zal weten dat verschillende computers (eigenlijk: hun fabrikanten) de bovenmodale letters zoals á, é, ö, en ü op verschillende manieren opslaan en tonen.Ga naar voetnoot15 Zo moet men bij het zoeken van Franse en Duitse titels in de OPC negeren dat die talen veel gebruik maken van letters met accent of umlaut. Zoekt men boeken over de Engelse dichter John Donne, dan zal men dus ook vostrekt irrelevante Franse titels vinden met het woord donné erin. Tekstverwerkers hebben in het algemeen eigen conventies en trucs voor de invoer van diakritische tekens, voor de weergave daarvan op het scherm en voor het zoeken ervan in de ingevoerde teksten. De oplossingen van het ene programma zijn vaak niet die van het andere, met als gevolg dat er bij wisseling van programma of bij conversies nogal eens wat verloren gaat. De spellingconventies van de zestiende en zeventiende eeuw brengen weer andere problemen met zich mee. Het gevarieerd gebruik van u en v, w en vv, y en ij, tegenwoordig gereduceerd tot v, w en ij, compliceert het terugvinden van woorden. Hetzelfde geldt voor de gewoonte om bepaalde (combinaties van) letters af te korten, dat wil zeggen te reduceren tot symbolen die aan andere letters worden toegevoegd. Ook het per regel afschrijven van de tekst veroorzaakt complicaties, omdat woorden die verdeeld zijn over het einde van de ene regel en het begin van de volgende toch als één woord gelezen en, vooral, gezocht moeten kunnen worden. Bij het doorzoeken van tekst van embleemboeken kan het bijzonder praktisch zijn wanneer we gebruik kunnen maken van de structuur ervan. Die structuur kan geformaliseerd zijn en expliciet gemaakt: zo is de gebruikelijk aanhef van een embleem het woord ‘Emblema’ plus een volgnummer. De structuur kan ook wat minder nadrukkelijk zichtbaar gemaakt zijn, bijvoorbeeld met typografische middelen. Het inspringen, de cursivering of andere variaties in lettertype of -grootte: allemaal middelen die de afwisseling van tekstonderdelen kunnen tonen. Structuren kunnen ook nauw verweven zijn met de inhoud van de tekst. Zo is de eerste alinea van Hadrianus Junius' commentaar, dat ingedeeld is per embleem, meestal gewijd aan het gebruikte metrum dat hij illustreert met een citaat van een klassieke dichter. Wanneer de structuur van de tekst eenmaal gemarkeerd is, kunnen we die markering gebruiken om bij het zoeken aan te geven binnen welke segmenten van een tekst de gezochte woorden mogen voorkomen. We kunnen natuurlijk ook de segmenten zelf opvragen, zonder op een specifiek woord te zoeken. Men stelle zich voor dat men door de tekst ‘springt’ van motto naar motto, van dedicatio naar dedicatio, van illustratie naar illustratie of van citaat naar citaat. Het ontsluiten van ‘de betekenis’ of ‘de inhoud’ van een tekst is - zo abstract geformuleerd - uiteraard een onzinnige ambitie. Het is dus zaak nader te bepalen welke aspecten van de inhoud in aanmerking komen voor ontsluiting. Nu stellen onderzoekers van verschillende disciplines natuurlijk heel uiteenlopende vragen aan dezelfde bron, dus de keuze van die inhoudelijke aspecten weerspiegelt altijd een specifieke interesse. Om bij de Emblemata van Junius te blijven: de ene onderzoeker zal willen | |||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||
weten naar welke dichters Junius verwijst in de voorbeelden van het gebruik van een bepaald metrum, een andere zal willen onderzoeken welke betekenissen Junius associeert met dadel, perenboom, palmboom, laurier, esdoorn, perseaboom, eik, klimop, nieskruid, roos, papaver, pijnappel, hop, Venushaar en thijm. Hoe verschillend deze twee vragen ook zijn, ze hebben gemeen dat ze op twee manieren geformuleerd kunnen worden. Wie wil weten of namen van versvoeten, dan wel plantensoorten in een elektronische tekst voorkomen kan natuurlijk zoeken op ‘hexameter’ en ‘jambe’, of op ‘palm’, ‘es’ of ‘eik’. Effectiever is te vragen of er versvoeten dan wel bomen of planten in de tekst genoemd worden. Wie vermoedt dat Junius zijn karakteristiek van Plutus, god van de rijkdom, baseert op Pausanias' beschrijving van een werk van de beeldhouwer Kephisodotos, zal op de naam van die beeldhouwer zoeken en inderdaad een verwijzing vinden (bij juiste spelling en naamval). De vraag of in Junius' commentaar beeldende kunstenaars uit de klassieke oudheid genoemd worden, is aanmerkelijk moeilijker te beantwoorden. Die vraag veronderstelt namelijk dat Griekse of Romeinse beeldhouwers en schilders als zodanig gemarkeerd zijn in de commentaartekst. | |||||||||||||||||||
Standard generalized markup language en iconclassDe sleutelvraag is dus: hoe scheppen we duidelijkheid over de bewerking van de bron en hoe maken we het mogelijk de gekozen ontsluiting in de praktijk uit te breiden? Bij het antwoord op die vraag moeten we een onderscheid maken tussen de inhoud van de verrijking en de manier waarop we die, uiteraard samen met de bron zelf, openbaar maken. De oplossing van deze vraag is gelegen in de keuze voor de instrumenten die worden gebruikt bij de ontsluiting van de bronnen en de wijze waarop de bewerkte bronnen zullen worden gepubliceerd. Voor de ontsluiting van de structuur van de embleemboeken wordt gebruik gemaakt van de Standard Generalized Markup Language, afgekort SGML. Over SGML is inmiddels een rijke gedrukte en elektronische literatuur beschikbaar.Ga naar voetnoot16 Hier moet volstaan worden met een schets van een aantal principes. Wie ooit een tekstverwerker gebruikt heeft, weet dat om letters cursief, onderstreept of vet op papier te krijgen op de desbetreffende plaats in de tekst via een bepaald commando een instructie toegevoegd moet worden. Zo'n verborgen instructie - te vergelijken met een zetcode - kan meestal zelf zichtbaar gemaakt worden. Het resultaat zal dan een variant zijn van het volgende: [OPEN CURSIEF]Deze tekst moet cursief[SLUIT CURSIEF] Deze tekst niet meer | |||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||
Als het programma goed functioneert is het effect uiteraard: Deze tekst moet cursief. Deze tekst niet meer Om dit effect te bereiken, moet een stukje van de tekst dus gemarkeerd zijn met een code die aangeeft waar de cursivering moet beginnen en eindigen. Het programma dat die markering of codering genereert, zal uiteraard ook in staat moeten zijn die codering correct te interpreteren en de daarin vervatte opdracht uit te voeren. Als we de zaken iets versimpelen kunnen we zeggen dat het samenspel van codering en interpreterend programma een hermetisch systeem vormt. We typen niet zelf ‘OPEN CURSIEF’ op de goede plek in de tekst, maar geven het commando ‘cursiveer’ via de daartoe geprogrammeerde toetscombinatie of menukeuze. De code wordt op een voor dat programma specifieke manier in het bestand aangebracht en bewaard en wordt alleen door dat programma probleemloos geïnterpreteerd. De softwarefabrikant heeft immers geen belang bij volledige openheid en uitwisselbaarheid.
Bovenstaand principe heeft met SGML-markering gemeen, dat we daarbij ook markeringscodes aanbrengen in de tekst zelf. Principieel anders dan de codering van een tekstverwerker is echter dat de SGML-markering geen procedures in gang zet - het cursief afdrukken van een stukje tekst bijvoorbeeld - maar de inhoudelijke en structurele kenmerken van een document beschrijft. Dat kan een bestaand document zijn, zoals een zestiende-eeuws embleemboek, maar kan natuurlijk ook een nieuw te schrijven tekst zijn. Het beschrijvende karakter van SGML betekent dat men via markering kan aangeven waar een hoofdstuk, een alinea, een opsomming of een gedicht begint, waar zich een afkorting bevindt of een letter met een accent, welke spreker aan het woord is in een dialoog, waar zich citaten of verwijzingen bevinden, waar namen staan van historische personen, mythologische personages, van landstreken en steden, enzovoort. Kortom: voor nagenoeg het hele scala van problematische aspecten van elektronische bronontsluiting dat we hierboven de revue hebben laten passeren, bevat SGML een structurele oplossing. Wezenlijk anders dan de codering die een tekstverwerker gebruikt om bij te houden welk woord gecursiveerd moet worden is ook, dat de SGML-markering tekst is met de tekst zelf, zij het dat de codes van de tekst gescheiden zijn door de speciale symbolen < en > die eromheen geplaatst worden. Een ander belangrijk onderscheid is dat de markeringstaal volledig openbaar is. De interpretatie van SGML-codering is dus niet voor slechts één specifiek programma begrijpelijk, maar is een publiek toegankelijke standaard. Voor de interpretatie van die standaard kan iedereen programma's schrijven. De | |||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||
keerzijde: zonder zo'n interpreterend programma is een van SGML-codes voorzien document al snel een wat moeizaam te lezen combinatie van codes en tekst.Ga naar voetnoot17 Deze werkwijze - voorzie een document van gestandaardiseerde codes die door een apart programma geïnterpreteerd kunnen worden - is de sleutel tot de populariteit van zogenaamde Webbrowsers zoals de Netscape Browser en Microsoft Internet Explorer. De werking van die programma's berust op hun vermogen de markering die door een tekst gestrooid is, te interpreteren terwijl ze haar, tenzij men anders wil, buiten het zicht van de gebruiker houden. We kunnen het nog sterker uitdrukken: de Internethausse is niet alleen afhankelijk van dit abstracte principe maar ook van de concrete uitwerking ervan in de Standard Generalized Markup Language. De HyperText Markup Language (HTML) waarmee de ‘Webdocumenten’ gecodeerd zijn en waardoor men zo handig ‘over het Web kan surfen’, is niet anders dan een toepassing van een heel beperkte selectie SGML-codes. De nadruk bij die selectie ligt op de grafische vormgeving van documenten en op de zogenaamde ‘hypertext links’, dat wil zeggen op de door een schrijver in een document aangegeven relaties met andere documenten (dat kunnen teksten zijn, maar ook afbeeldingen, stukjes film en geluidsopnamen). Die relaties worden door de browser geactiveerd: het bekende ‘clicken’ op woorden die een andere kleur hebben dan de rest van de tekst. | |||||||||||||||||||
Iconografische beschrijvingEen terrein met een eigen problematiek is dat van de inhoudelijke of iconografische ontsluiting van afbeeldingen. Even kenmerkend als voor de hand liggend voor dit terrein is, dat we afbeeldingen pas op hun inhoud kunnen terugvinden als we die onder woorden hebben gebracht, dat wil zeggen: als we die iconografisch beschreven hebben. Laten we bij een tekst inhoudelijke ontsluiting na, dan hebben we tenminste nog die tekst zelf om in te zoeken. Zonder iconografische beschrijving rest de onderzoeker echter slechts van voor naar achter bladeren door een reeks van afbeeldingen. Dat is uiteraard ook een legitieme zoekmethode, maar een erg omslachtige als we specifieke vragen hebben. Bij de beschrijvingen van de afbeeldingen in embleemboeken is gebruik gemaakt van het ICONCLASS-systeem. ICONCLASS is een systeem van alfanumerieke codes die men kan gebruiken om de inhoud van beeldmateriaal te beschrijven. Tegelijkertijd kunnen mensen die zoeken, van die codes gebruik maken om beeldmateriaal terug te vinden. Om te begrijpen hoe dat in zijn werk gaat, moet men weten hoe het ICONCLASS-systeem is opgebouwd. Naast de alfanumerieke codes bestaat het systeem uit omschrijvingen van de betekenis van de code, trefwoorden die bij een code horen en bibliografische verwijzingen. | |||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||
Een voorbeeld: de code 25F61(RAY) heeft als omschrijving ‘cartilaginous fishes (with NAME)’, heeft als trefwoord ‘cartilaginous fish’ en heeft geen bibliografische verwijzingen. Een deel van de kracht van ICONCLASS schuilt in de hiërarchische structuur van het systeem. Die structuur is als volgt: 25F61(RAY) is onderdeel van 25F61, dat op zijn beurt valt onder 25F6, dat weer valt onder 25F, etcetera. 25F betekent ‘animals’ en heeft als trefwoord ‘animal’. Gesteld dat we een afbeelding hebben waarop een ‘Ray’ is te zien en we hebben de code 25F61(RAY) op de een of andere wijze aan dat plaatje gehangen, dan kan, via de structuur van het ICONCLASS-systeem, dit plaatje teruggevonden worden door iemand die het trefwoord ‘animal’ gebruikt; immers ‘animal’ verwijst, onder andere, naar 25F met inbegrip van alle daaronder geordende codes, zoals 25F61(RAY). Sinds 1992 is het ICONCLASS-systeem ook beschikbaar in een elektronische versie.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||
Semantische toegangHet zal uit het voorgaande duidelijk zijn dat de SGML-markering een veel groter terrein bestrijkt dan dat van de vormgeving en de ‘sprongen’ tussen documenten, een terrein ook dat zo groot is dat we dat hier niet in zijn algemeenheid kunnen behandelen. Eén aspect van de bron en van onze bewerking dient echter nog wat nader bekeken te worden, te weten de ontsluiting van de semantiek van beelden en teksten door de toepassing van ICONCLASS binnen het raamwerk van de SGML-markering. Eerst zullen we aan de hand van een voorbeeld laten zien hoe gedetailleerd de codering van de picturae is. Hieronder volgen de notaties en hun tekstuele omschrijvingen toegekend aan de illustratie bij Junius' embleem VIII ‘Calumnia dira pestis’, in de Nederlandse vertaling: Valsche beschuldinghe is een grouvvelijcke peste. De hierbij behorende pictura toont een pijlstaartrog door wiens steek een perenboom blad verliest, een metafoor voor de venijnig stekende praatjes van de lasteraar:
| |||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||
De afgebeelde pijlstaartrog en perenboom worden ook in het epigram en in het commentaardeel genoemd. Het is dus niet vergezocht het systeem dat we voor de inhoudelijke beschrijving van de afbeelding gebruiken, te benutten voor de daarmee verbonden tekst. Iets minder voor de hand ligt het om ook andere inhoudelijke aspecten van de tekst met behulp van ICONCLASS toegankelijk te maken. Met deze toepassing wordt momenteel geëxperimenteerd en iets daarvan willen we nog laten zien. Vooralsnog concentreren we ons op de namen van historische personen en mythische personages en op de details die licht kunnen werpen op de betekenis van drukkersmerken. SGML heeft diverse mogelijkheden ter beschikking om te signaleren dat een tekst persoonsnamen bevat. Globale markeringscodes - ‘tags’ - die we voor dat doel kunnen gebruiken zijn bijvoorbeeld <name> en <persname>. Het is echter binnen SGML vaak toegestaan datgene wat door een globale ‘tag’ wordt aangeduid, nader te specificeren en daarbij kan ICONCLASS een nuttige rol spelen. ICONCLASS is buitengewoon rijk aan specifieke namen en verhalen: de geboorte van Minerva, Hercules als personificatie van de Deugd, enzovoort. Bovendien zijn die specifieke concepten handig hiërarchisch geordend en dus eenvoudig terug te vinden. De rijke, en voor cultuurhistorische bronnen bijzonder relevante, inhoud van ICONCLASS en de gestandaardiseerde doch flexibele handgrepen die de Standard Generalized Markup Language biedt, vormen een veelbelovende combinatie. Zo kunnen we zoeken op motto's van emblemen waarin een bepaald woord voorkomt. Of op alle emblemen waarin de picturae bomen met fruit bevatten. Of op de uitleg bij een embleem wanneer daarin Venus genoemd wordt. Het aardige van de combinatie van SGML en ICONCLASS is dat we dan ook die emblemen vinden waarin Venus in vermomming in de uitleg wordt opgevoerd. Immers wij coderen een naam als Cytheraea als <name type=92C4>Cytheraea</name>. 92C4 is de ICONCLASS-code voor Venus. Wanneer we nu om alle namen vragen met als type 92C4 krijgen we alle passages waarin Venus genoemd wordt, zelfs wanneer er niet precies Venus staat. | |||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
We hopen hiermee te hebben duidelijk gemaakt hoe we ons voorstellen embleemboeken ‘doorzoekbaar’ te maken op begrippen als klassieke goden, geciteerde auteurs, kunstenaars, dieren, planten en bomen. Informatie van dat type is direct relevant voor ons onderzoek naar drukkersmerken. Daarom investeren we relatief veel tijd in de markering ervan. Omdat we de bron benaderen vanuit onze eigen specifieke onderzoeksvragen is een ijzeren consistentie op dit punt echter naar onze mening niet vereist. Enigszins gesimplificeerd: wij markeren niet iedere willekeurige dierennaam die in de tekst voorkomt. De fundamentele keus voor een open systeem en standaardinstrumenten maken het echter voor iedere gebruiker mogelijk om onze markering naar believen uit te breiden. Die gebruiker zij echter vriendelijk gewaarschuwd: difficilia quae pulchra. |
|