Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||
Willem Heijting
| ||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||
rond 1600 die weliswaar erg fragmentarisch is, maar in de gegeven samenhang zeldzaam en rijk aan informatie op allerlei historische terreinen. Zoals eerder bijvoorbeeld de nautische zaken en de handelsvoorraad prenten in deze collectie object van onderzoek zijn geweestGa naar voetnoot3, mag de aandacht evenzeer uitgaan naar de restanten van de gedrukte boeken die - dankzij de kou die op het eiland heerst - na lange tijd nog in veiligheid gebracht konden worden. Deze boeken, sommige redelijk compleet en min of meer hanteerbaar, andere samengekoekt en met aarde vermengd, een paar ook vertegenwoordigd door niet meer dan een paar snippers, prikkelen natuurlijk de bibliografische speurzin. Welke werken waren in het huis present, en in welke edities precies? Zijn er misschien unica bij? Op deze vragen wordt (voorzover dit mogelijk bleek) antwoord gegeven in de lijst van de in het Behouden Huys bewaard gebleven boeken (zie de Bijlage). Deze bibliografische informatie is op zichzelf van belang. Van enkele incomplete en nog niet eerder thuisgebrachte boeken weten we nu om welk werk het gaat (nrs. 3, 9). Onder de bewuste edities bevindt zich zeker één unicum (nr. 5), en wellicht zijn er meer unica (nrs. 3, 6). Vrijwel al deze door een wonderlijke samenloop van omstandigheden op 76o noorderbreedte bewaard gebleven boeken kunnen overigens zeer zeldzaam genoemd worden, en dat geeft te denken. Van hoeveel edities, in het verleden in ons taalgebied uitgegeven, is thans ook het laatste exemplaar onherroepelijk verloren? In dit artikel gaat het echter niet in de eerste plaats om de inventarisatie van edities, bij wijze van een kleine bijdrage aan de nationale bibliografie. Het is hier vooral de bedoeling om in te gaan op vragen die verband houden met de aanwezigheid van de geïnventariseerde werken in de uitrusting van de schepelingen die op 18 mei 1596 hoopvol het Vlie uitvoeren, met het vooruitzicht om binnen afzienbare tijd in China handelsbetrekkingen te kunnen aangaan. Met welk doel is ieder afzonderlijk boek meegenomen? En welk gebruik maakte men van deze boeken, ook toen de omstandigheden zo anders werden dan men zich had voorgesteld? Hoe valt dit alles in te passen in hetgeen we weten over het boekengebruik omstreeks 1600, speciaal op onze koopvaardijschepen? Wanneer op deze vragen een antwoord is gegeven, kan tot slot de Barentsz-collectie van het Rijksmuseum, inclusief de boeken, beoordeeld worden op de betekenis ervan als cultureel erfgoed. Teneinde deze wel heel bijzondere verzameling in het juiste perspectief te kunnen plaatsen, geef ik eerst een kort overzicht van het relevante deel van onze maritieme geschiedenis. | ||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||
Nederlanders om de noordGa naar voetnoot4Tijdens het laatste kwart van de zestiende eeuw, toen de Nederlandse handel over zee een periode van grote groei doormaakte, richtten de initiatieven van de meest ondernemende kooplieden zich op de vaart naar Azië. Nu de Nederlandse gewesten zich aan het Spaanse gezag ontworstelden, voelde men er weinig voor om deze handel over te laten aan de Spanjaarden en de Portugezen, die al vertrouwd waren met de vaarroutes naar Amerika, Afrika en Azië. Maar waarom zou men de Portugezen achterna varen op hun tochten langs Kaap de Goede Hoop? Niet alleen was er voortdurend kans op een riskante ontmoeting met een vijandelijk schip, maar ook was die route - zo vermoedde men aan Nederlandse zijde - omslachtiger en langer dan de andere, die zeer voor de hand lag: langs de kusten van Noorwegen en Rusland naar Japan en China. De Nederlanders waren niet de eersten die deze route wilden uitproberen. Vanaf de jaren vijftig ondernamen de Engelsen diverse expedities naar het hoge noorden, maar de kou en de onverwachte massa's pakijs frustreerden al deze pogingen. In hun kielzog trok ook de Zuid-Nederlander Olivier Brunel naar de noordelijke zeeën, maar in 1584 verongelukte deze avonturier bij de monding van de rivier de Petsjora, pal ten zuiden van Nova Zembla.Ga naar voetnoot5 Na de val van Antwerpen in 1585 werd Amsterdam het nieuwe centrum van de zeehandel. De kooplieden, onder wie de zeer bemiddelde Balthasar de Moucheron, en geleerden zoals de predikant-geograaf Petrus Plancius, beiden uit het Zuiden gevlucht, bundelden hun krachten om nu eindelijk eens een geslaagde tocht ‘bij noorden om’ te organiseren. Zo vertrokken in 1594 vier schepen op een goed voorbereide verkenningsreis die slechts hoefde te gaan tot Kaap ‘Tabfin’ (Tsjeljoeskin), het veronderstelde punt waar de kust van Rusland naar het zuiden, dus naar China, zou afbuigen. Eén van de vraagstukken die om een oplossing vroegen, was of de route langs de zuidpunt van Nova Zembla moest gaan of juist ten noorden daarvan. Plancius vermoedde dat het nog grotendeels onbekende Nova Zembla aan de oostkant met het vasteland verbonden was en raadde daarom de noordelijke route aan. Bovendien kon je zo ontkomen aan het pakijs, dat zich vooral langs de kust zou voordoen en wellicht geheel afwezig was in de buurt van de noordpool, waar 's zomers de zon niet onderging en dus voldoende warmte afgaf om het ijs te doen smelten. Zo voeren de twee door Amsterdam afgevaardigde schepen, op één waarvan de Terschellinger Willem Barentsz stuurman was, noordwaarts langs de westkust van Nova Zembla. Inderdaad werd de noordpunt bereikt, maar helaas beletten grote ijsvelden de doorvaart in oostelijke richting. | ||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||
Men stelde zich blijkens deze kaart de route naar Azië veel korter voor dan deze in werkelijkheid is. In: G. de Veer, Warhafftige Relation. Der dreyen newen unerhörten, seltzamen Schiffart, so die holländischen und seeländischen Schiff (...) Anno 1594. 1595. und 1596. verricht (...), ins Hochteutsch gebracht, durch L. Hulsium. Noribergae: (Chr. Lochner) imp. L. Hulsii, 1598. (UBVU Amsterdam).
Kaart van de route van de heenreis van 1596. In: R. Unwin, Overwintering op Nova Zembla. Willem Barentsz en de expeditie om de Noord. Amsterdam 1995.
| ||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||
Teruggekomen bij de zeestraat langs de zuidpunt (Straat Waigatsj) ontmoetten de Amsterdammers de beide andere schepen, die waren uitgezonden door Zeeland en Enkhuizen (met als adviseur de Azië-specialist Jan Huygen van Linschoten). Deze schepen waren door de zeestraat de Karische Zee ten oosten daarvan binnengevaren. Vervolgens had men deze zee, die nagenoeg vrij van ijs was, enigszins verkend. Dit leek voldoende: de weg naar China lag verder open. Met deze boodschap kwam men aan in de thuishavens, waar men enthousiast aan het werk toog om een nieuwe expeditie voor te bereiden. Zo lag er in juni 1595 een serieuze handelsvloot van niet minder dan zeven schepen klaar om naar Azië te vertrekken en daar koopwaar in te slaan. Maar deze keer ging werkelijk alles mis. De schepen van Barentsz en Van Linschoten - beiden waren opnieuw van de partij - kwamen met elkaar in botsing, er waren problemen met de orde onder de schepelingen, en tot overmaat van ramp bleek de Karische Zee, die er in 1594 nog zo veelbelovend had uitgezien, ditmaal door het ijs onbevaarbaar te zijn. Er zat niets anders op dan rechtsomkeert te maken en de bestuurders die de tocht hadden gefinancierd te confronteren met het harde feit dat alle gedane investeringen als verloren moesten worden beschouwd. | ||||||||||||||||||
De derde tocht van Willem BarentszWat de zeevaartkundigen aan het eind van de zestiende eeuw niet konden weten, is dat de doorvaart om de noord met de middelen van die tijd volstrekt onuitvoerbaar was. Pas toen feitenkennis de legendarische verhalen over de noordpoolstreken had verdrongen, het gebied goed in kaart was gebracht (de kust van Noord-Siberië is duizenden kilometers langer dan Plancius dacht), de navigatie-instrumenten beter waren ontwikkeld en vooral toen er schepen waren gebouwd die de krachten van het ijs konden doorstaan, lukte het om de noordoostpassage te vinden. Dat was in 1878-1879, toen de Zweed Nordenskjöld volbracht wat de Engelsen en de Nederlanders driehonderd jaar tevoren vergeefs hadden nagestreefd. Barentsz liet zich in elk geval niet ontmoedigen door het mislukken van de tweede reis. Terwijl ds. Plancius voorstander bleef van een noordelijke koers, voelde ook Barentsz zich gesterkt in zijn opvatting dat de juiste vaarweg boven langs Nova Zembla liep. Amsterdamse geldschieters lieten zich overtuigen door het gezag van deze alom erkende deskundigen en toonden zich bereid om een derde poging te bekostigen. Deze expeditie was beperkt van omvang - er werden slechts twee, tamelijk kleine, schepen uitgerust - maar werd met de grootst mogelijke zorg voorbereid. Op de derde tocht, die in mei 1596 van start ging, was Barentsz algemeen expeditieleider. Het schip waarop hij meevoer stond onder bevel van Jacob van Heemskerck, terwijl de leiding over het andere schip werd toevertrouwd aan Jan Cornelisz Rijp, die de tweede reis als onderkoopman had meegemaakt. De verdere bemanning bestond zoveel mogelijk uit ongetrouwde varensgezellen, ‘om te minder deur den treck tot wijf | ||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||
ende kinderen, int werck te vertsagen, oft van de reyse afgetogen te worden.’Ga naar voetnoot6 Gezien de hoge alfabetiseringsgraad aan boord van het schip van Van Heemskerck en Barentsz, waarover straks meer, moet er aan de kwaliteiten van de varensgasten ook verder veel aandacht zijn besteed. De discipline aan boord zou onderweg dan ook geen problemen opleveren. Het reisverslag vestigt zelfs de indruk van een zeer goed geregelde samenwerking, en toen de nood aan de man kwam heeft dit de kans om te overleven zonder twijfel gunstig beïnvloed. Voor de materiële uitrusting, voorzover het gaat om de instrumenten, de kaarten en de verdere zeevaartkundige documentatie, geldt eveneens dat alleen het beste en het nieuwste werd meegenomen. De lading omvatte verder diverse goederen die als handelsvoorraad meegingen. Overeenkomstig de instructies hielden de schepen voorbij de Noordkaap een noordelijke koers aan. Zo belandde men bij Bereneiland en Spitsbergen (dat nog niet op de kaarten stond en door Barentsz voor een deel van Groenland werd gehouden). Vervolgens gingen de beide schepen uiteen. Rijp ging door naar het noorden, maar strandde in het ijs en keerde huiswaarts. Barentsz zette zijn oude plan door en koerste naar het noordoosten. Hij volgde de inmiddels vertrouwde kust van Nova Zembla, rondde met veel moeite vanwege het ijs de noordpunt, en zeilde toen langs de oostkant naar het zuiden. Men bevond zich in de Karische Zee, die alweer vol pakijs zat. Het schip raakte thans definitief gevangen in het ijs en op 11 september 1596 viel het besluit om op het ijzige en kale eiland te overwinteren. De schepelingen bouwden nu een hut die hun acht maanden lang tot een onderkomen zou dienen. De voedselvoorraad, de persoonlijke uitrusting en de koopwaar werden voor een groot deel uit het schip weggehaald. Hoe het Barentsz en zijn mannen op deze plaats verder verging, behoort tot de best overgeleverde verhalen uit onze klassieke reisliteratuur en dit hoeft hier dus niet nog eens verteld te worden. Pas in juni 1597 was het zover dat de terugreis aanvaard kon worden, niet in het schip, dat door het ijs in elkaar gedrukt was, maar in twee open boten die voor de zeereis enigszins aangepast waren. Twee man waren op Nova Zembla al overleden, de timmerman op 23 september (tijdens de bouw van het huis), een ander in januari. Op de terugreis maakten de ontberingen en de scheurbuik nog drie slachtoffers, onder wie Willem Barentsz, die een week na het vertrek op de kust van Nova Zembla overleed. Bij de thuiskomst bleek dat een expeditie onder Cornelis de Houtman die in 1595 was uitgezonden om toch via Kaap de Goede Hoop Azië te bereiken, in augustus 1597 na een redelijk geslaagde reis in Amsterdam was teruggekeerd. Hiermee was het voorlopig gedaan met de Nederlandse pogingen om hetzelfde doel via de noordoostpassage te vinden. | ||||||||||||||||||
De objecten uit het huis als materiële bronnenDe historicus die het verhaal van de overwintering wil reconstrueren, heeft de beschikking over verschillende bronnen. De belangrijkste daarvan is Gerrit de Veers | ||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||
Het interieur van het Behouden Huys. In: De Veer, Warhafftige Relation. (UBVU Amsterdam).
welbekende reisverslag, volgens de titel ‘ter werelt noyt soo vreemt ghehoort’, in 1598 voor het eerst door Cornelis Claesz te Amsterdam gepubliceerd en vervolgens tot op de dag van heden talloze malen in verschillende versies en vertalingen opnieuw uitgebracht. Hoewel er aanwijzingen zijn dat de tekst aan de wal een bewerking heeft ondergaanGa naar voetnoot7, kunnen de mededelingen van De Veer in het algemeen als betrouwbaar worden aangemerkt. Dat kunnen we vaststellen als we naar de andere documentaire bronnen kijken. Hierbij moet in het bijzonder gedacht worden aan de afbeeldingen, die weliswaar opgenomen in het reisverslag zijn uitgegeven, maar toch afzonderlijk aandacht verdienen. Het valt namelijk op dat één van de bekendste afbeeldingen - die waarop het interieur van het Behouden Huys is afgebeeld - niet voorkomt in de Nederlandse uitgave, maar wel in de Duitse vertaling die reeds in 1598 bij Levinus Hulsius te Neurenberg verscheen, en ook in de verzameling reisbeschrijvingen van De Bry die een jaar later het licht zag. Deze prent bevat zoveel details die de hand van een insider verraden dat de vraag rijst of niet Gerrit de Veer zelf betrokken is geweest bij de vervaardiging van de afbeeldingen. Deze zijn wellicht in eerste instantie als een losse serie prenten uitgegeven - naar we mogen aannemen bij Cornelis Claesz - om vervolgens niet alle in de uitgave van het journaal te worden opgenomen.Ga naar voetnoot8 Hoe groot de waarde van deze documentaire bronnen is, blijkt uit het onderzoek naar de materiële bronnen die daarnaast bewaard zijn gebleven: ten eerste de voorwerpen die bij verschillende gelegenheden uit de ruïne van het huis zijn weggehaald, en ten tweede hetgeen op de locatie zelf van het huis is overgebleven en voor het laatst in | ||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||
1995 door een archeologisch team is onderzocht.Ga naar voetnoot9 Zoals het grondplan van het huis in situ de afbeeldingen zowel als de tekst bevestigt en aanvult, zo passen ook de teruggevonden objecten die in het Rijksmuseum en elders verblijven als puzzelstukken in het beeld van deze bijzondere episode uit onze geschiedenis.Ga naar voetnoot10 We kunnen deze objecten, met inbegrip van de boeken, in een aantal verschillende categorieën indelen. Allereerst het huisraad zoals keuken- en eetgerei, een klok, lampen en kaarsen. Dan de navigatie-instrumenten en de nautische documentatie: kaarten, passers, kompasrozen, zeevaartkundige literatuur. Veel vondsten betreffen persoonlijke bezittingen: schoeisel, kleding, schrijfmateriaal (een ganzenveer en een inktkoker), enkele boeken, een fluit. Verder liet men bij het vertrek een kist met timmergereedschap achter. Onder de overige voorwerpen bevinden zich de resten van een vlag alsmede onderdelen van wapens. Een aparte categorie vormen diverse artikelen die voor de handel bestemd waren: de eerder genoemde prenten, verder Venetiaans glaswerk, kandelaars, kannen en sierplaquettes (in hout gevatte tinnen medaillons). Men ging er tijdens de overwintering overigens pas in het uiterste geval toe over om deze handelsartikelen in gebruik te nemen, want deze waren immers niet voor de bemanning bestemd. De kostbare stoffen die zich in de lading bevonden (dun wollen en linnen laken, fluweel) werden blijkens het journaal van De Veer dan ook op de terugreis weer meegenomen. Het is aandoenlijk om te zien met hoeveel moeite de onhandelbare pakken telkens uit- en weer ingeladen werden en over hobbelige ijsvelden werden gesleept. Toen er een baal fluweel in het water gevallen was, hebben de uitgeputte mannen deze zelfs in gesmolten sneeuw weer schoongewassen.Ga naar voetnoot11 Dat er op Nova Zembla dan toch nog een paar textielloodjes achtergebleven zijn, wordt verklaard door een aantekening in het dagboek op 18 november 1596, toen de schipper een pak grofwollen laken openmaakte en iedereen zoveel gaf als nodig was om warm te blijven, en een dergelijk bericht van een dag later, toen er linnen laken werd uitgedeeld om er extra hemden van te maken.Ga naar voetnoot12 De vondst op Nova Zembla betreft dus materiaal dat op de terugreis geen nut meer kon hebben doordat het kapot of overbodig was en evenmin handelswaarde had. Dit moeten we in gedachten houden als we ons een oordeel willen vormen over de aanwezigheid van boeken bij de achtergelaten spullen. | ||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||
Het ‘lezerspubliek’ en de boeken op Nova ZemblaZelden zal een onderzoek naar een lezerspubliek en het bijbehorende boekenaanbod beperkt zijn geweest tot zo geringe aantallen personen en boeken als hier het geval is. Het aantal teruggevonden boeken bedraagt slechts twaalf, plus enkele nog te noemen titels die zich niet bij de vondsten bevinden maar toch tot de uitrusting moeten hebben behoord. Hiertegenover staan welgeteld zeventien potentiële lezers. Deze kleine aantallen en het gegeven dat alles zich afspeelde op een volledig van de buitenwereld afgesloten plek maken de situatie wel zeer overzichtelijk. Wie waren die potentiële lezers precies? De Veer is zuinig met namen, maar hij noemt wel de elf personen die bij het vertrek op 13 juni 1597 het door Barentsz opgestelde ‘cedelken’ ondertekenden, een (teruggevonden) briefje bestemd voor eventuele latere bezoekers van het Behouden Huys met een uitleg waarom Hollandse schepelingen op weg naar China een winter op Nova Zembla hadden doorgebracht. Verder vermeldt De Veer de twaalf namen van de teruggekeerde personen. Door combinatie met gegevens uit het verslag zelf kan de bemanningslijst als volgt gereconstrueerd worden (van degenen die het ‘cedelken’ ondertekenden is de achternaam voorzien van een asterisk):Ga naar voetnoot13
| ||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||
Van de vijftien personen die op 13 juni aanwezig waren, ontbreekt dus van vier de ondertekening. Deze vier konden vermoedelijk niet schrijven, al gold misschien voor Claes Andriesz, die een week daarna stierf, dat de kracht hem ontbrak om nog een pen te kunnen vasthouden. Gaan we er echter van uit dat hij analfabeet was, en ook de twee die eerder overleden warenGa naar voetnoot15, dan konden tenminste 11 van de 17 schepelingen schrijven en was dus hooguit 35% analfabeet. Dit percentage is laag als we het vergelijken met gegevens berekend over 1660 (het analfabetisme zal in de tussentijd afgenomen zijn), toen 45% van de in Amsterdam geboren zeelieden analfabeet was, en 41% van hen die elders in Nederland geboren waren.Ga naar voetnoot16 Daar het onderwijs in het lezen voorafging aan het schrijfonderricht, kunnen we aannemen dat van degenen die voor de reis aanmonsterden zeker elf personen en misschien één of twee meer de kunst van het lezen machtig waren. Willem Barentsz, reeds boven de veertig toen hij aan de derde reis begon, verstond het zeemansvak als geen ander aan boord, en dat niet alleen in praktische zin. Met de publicatie van zijn Nieuwe beschrijvinghe ende caerthoeck van de Midtlandtsche zee (1595) maakte hij ook naam als zeevaartkundig auteur. Mag Barentsz zeker boeken om zich heen gehad hebben, zonder twijfel geldt dat ook voor Gerrit de Veer, al was deze bij de uitreis de twintig misschien nog niet gepasseerd. Zijn Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien toont hem ons als een goed stilist en een geoefend verteller. Dit verbaast niet als we beseffen dat hij de zoon is van de Amsterdamse notaris, pamflettist, boekdrukker en boekverkoper Ellert de Veer. Gerrit had een oudere broer, Albert, die in Leiden rechten studeerde, daar promoveerde en vervolgens hoge bestuurlijke functies vervulde.Ga naar voetnoot17 Waarschijnlijk heeft dus ook Gerrit een goede opleiding gehad. Jacob van Heemskerck was een echte man van de praktijk. Hij zou na afloop van de tocht naar het noorden toch nog een paar keer Indië bereiken, maar dan langs de inmiddels gebruikelijke route om de Kaap de Goede Hoop. Als vice-admiraal nam hij in 1607 bij Gibraltar deel aan een zeeslag tegen de Spanjaarden, die hij van een terugkerende Indië-vloot moest afhouden. Hij won dit gevecht, waarin hij zelf omkwam. Tijdens de reis naar Nova Zembla zal hij evenals Barentsz gebruik hebben gemaakt van kaarten en wellicht ook van zeevaartkundige handboeken, maar het was Barentsz die op dit gebied de grootste inbreng had. Het is moeilijk te zeggen wat de overige bemanningsleden - voorzover geen analfabeet - voor boeken en lezen voelden. We weten alleen dat de gemiddelde leeftijd laag was; van de zeventien koppen waren er twee jongens.Ga naar voetnoot18 Dat ook anderen dan Barentsz en De Veer een relatief hoog intellectueel niveau hadden, is echter niet uit te sluiten. Het huis bijvoorbeeld is geen haastig opgetrokken slordige constructie maar een weldoor- | ||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||
dacht bouwwerk waarin de renaissancistische bouwkundige principes herkenbaar zijn.Ga naar voetnoot19 Het ligt voor de hand aan te nemen dat het ontwerp afkomstig is van de timmerman, die kort na de aankomst op Nova Zembla overleed, maar op een moment dat de bouw al begonnen was. De scheepstimmerman was aan boord van de houten zeeschepen een man van gewicht. Terwijl de bootsgezellen in die tijd een gage kregen van f 5, - tot f 8, - per maand, ontving de timmerman f 30, -. Alleen de schipper en de stuurman verdienden meer (f 50, -).Ga naar voetnoot20 Als we het niveau van de timmerman willen beoordelen, stuiten we er echter op dat bij het meenemen van de eerste vondsten nauwelijks aandacht is besteed aan de relatie tussen de verschillende objecten, zoals dat tegenwoordig bij archeologische opgravingen wel gedaan wordt. Bevatte de eerder vermelde kist met timmergereedschap misschien ook de persoonlijke uitrusting van de timmerman? En waren daarbij één of meer boeken? Dat zijn vragen die nu niet meer beantwoord kunnen worden.Ga naar voetnoot21 Op de bemanningslijst kwam geen ziekentrooster voor, een functionaris die in latere jaren meereisde met de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Dat was een initiatief van ds. Plancius, die reeds bij het uitvaren van de tweede vloot naar Indië onder Van Neck in 1598 de reders een voorziening liet treffen voor de geestelijke verzorging aan boord.Ga naar voetnoot22 Bij de oprichting van de VOC in 1602 werd hiervoor een officiële regeling in het leven geroepen, die onder andere een lijst inhield van de boeken die zich in de kist van de ziekentrooster dienden te bevinden. Behalve een bijbel zien we daarop werken staan van gereformeerde auteurs als Bullinger, Ursinus en Taffin. Voor de schepelingen ging er bovendien een voorraad psalmboeken mee.Ga naar voetnoot23 Of Plancius op de een of andere manier ook inspanningen gedaan heeft voor de geestelijke verzorging aan boord van de schepen die, beladen met zijn adviezen en instructies, om de noord probeerden te varen, is niet bekend. Wel weten we dat er op Nova Zembla bij de begrafenis van een overleden metgezel een soort dienst werd gehouden, waarbij uit de bijbel gelezen werd en psalmen werden gezongen.Ga naar voetnoot24 Dat bijbel noch psalmboek op de overwinteringsplaats teruggevonden zijn, is niet vreemd daar beide als nuttige bagage zullen zijn beschouwd. Dát er, afgezien van dergelijke bijbellezingen, in het Behouden Huys veel werd gelezen, is overigens buiten kijf. In de Nederlandse tekst van het journaal wordt daarover met geen woord gerept, maar in de editie van De Bry vinden we bij de eerder vermelde afbeelding die het interieur van het huis laat zien een interessante mededeling. | ||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||
De afbeelding toont in het midden van het vertrek een helder brandende lamp, die volgens het onderschrift dag en nacht brandde, en ‘bij welks schijnsel wij de verveling van den langen tijd verdreven met zingen, met lezen en met andere verpoozingen.’Ga naar voetnoot25 Deze in de eerste persoon meervoud gedane mededeling moet welhaast afkomstig zijn van dezelfde ooggetuige die bij de totstandkoming van de prent betrokken was. In de Nederlandse editie van het dagboek lezen we in dit verband dat de mannen een beer hadden weten te doden waaruit wel honderd pond vet kon worden gehaald. Van toen af - dat was op 12 februari - konden de lampen onafgebroken blijven branden, zelfs kon iedereen een eigen lamp bij zijn kooi laten branden.Ga naar voetnoot26 Zingen, lezen en spelen, daarmee kwamen de gestrande zeelieden dus de tijd door als er niet gewerkt hoefde te worden. Voorbeelden geeft De Veer alleen van het spel. Zo gingen de mannen, als het weer het even toeliet, naar buiten om zich te vermaken met hardlopen, klootschieten en kolven. Binnen werden de traditionele feesten uitgebreid gevierd, zoals Driekoningen en Vastenavond.Ga naar voetnoot27 Over het lezen kunnen we dus alleen indirecte informatie verkrijgen, en wel door naar de boeken te kijken die de mannen op hun onbewoonde eiland bij zich hadden. Daarbij moeten we ons realiseren dat deze boeken niet zijn meegenomen met het oog op een langdurige opsluiting in de vrieskou. En hoewel men de handelsvoorraad zo streng mogelijk scheidde van de artikelen voor eigen gebruik, kunnen er boeken tussen zitten die bedoeld waren als ruilmiddel of als geschenk voor de verhoopte nieuwe relaties in China. Een heel duidelijke functie vervulde natuurlijk de nautische literatuur, die bij de vondsten vertegenwoordigd wordt door De caerte vander zee, om Oost ende West te seylen en Pedro de Medina's De zeevaert, oft conste van ter zee te varen in de editie Antwerpen 1580 (nrs. 7, 1). Het laatstgenoemde werk is een leerboek voor de stuurmanskunst, ten behoeve van de Nederlandse lezer uitgebreid met een op de praktijk toegespitst supplement door Michiel Coignet. De gebruiker van dit boek - Barentsz, Van Heemskerck of wellicht een anderGa naar voetnoot28 - had één van de herdrukken kunnen aanschaffen die in 1589 en 1592 te Amsterdam bij Cornelis Claesz waren verschenen. Dit was echter niet nodig omdat de herdrukken geheel gelijk zijn aan de eerste editie van 1580.Ga naar voetnoot29 De caerte vander zee is een zogenaamd leeskaarthoek, een handig boekje in zakformaat met informatie voor de kustnavigatie, geïllustreerd met houtsneden van kustprofielen. Daar in dit werkje de route vanaf de overwinteringsplaats tot aan de bewoonde wereld niet voorkomt, kon men het bij het vertrek rustig achterlaten. In het Behouden Huys beschikte men over nog een ander zeevaartkundig hulp- | ||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||
middel, dat echter niet is teruggevonden, namelijk de Ephemerides van Josephus Scala, in een editie gedrukt te Venetië met de standen van zon, maan en sterren voor de jaren 1589-1600. Gerrit de Veer raadpleegde dit boek toen hij samen met Jacob van Heemskerck al op 24 januari de zon weer had waargenomen, terwijl dat volgens Willem Barentsz pas twee weken later mogelijk was.Ga naar voetnoot30 Dit werk kon nuttig zijn bij de plaatsbepaling op zee en zal dus op de terugreis meegenomen zijn. Een ander boekje min of meer in dezelfde sfeer, een Deventer almanak voor 1596 (nr. 5), was bij het vertrek verouderd en bleef dus liggen. Tot de nautische literatuur behoort vermoedelijk ook het Duitstalige werk dat blijkens het bewaard gebleven fragmentje een Khunst der Schiffart is (nr. 12). Lectuur is dit allemaal nog niet, al namen sommigen misschien voor de aardigheid de prognosticaties in de almanak door.Ga naar voetnoot31 Er is maar één boek dat als documentatie voor de reis is meegenomen maar dat zich tevens leende om van begin tot eind uitgelezen te worden, en dat is D'historie ofte beschrijvinghe van het groote rijck van China door Juan González de Mendoza (nr. 4). Deze beschrijving werd in 1595 in omloop gebracht en verschafte dus vers van de pers informatie over de beoogde reisbestemming. Over de nutteloosheid van dit boekje zal men het tijdens de voorbereiding van de terugreis snel eens geworden zijn. Van de godsdienstige werken noemde ik al de bijbel en de psalmen - de laatste zonder twijfel in de berijming van Datheen - die aanwezig geweest moeten zijn, maar niet werden teruggevonden. Wat wel werd teruggevonden geeft ons een aardig kijkje achter de schermen, want er is maar één boek bij dat het beeld bevestigt van de calvinistische geest die ook op onze zeeschepen geheerst zou hebben. Dat boek is een lijvig werk in octavo: Jean Taffin, Traicte de l'amendement de vie (nr. 9). Het is merkwaardig om dit boek aanwezig te zien tussen de achtergelaten spullen van de gestrande Chinareizigers, in het bijzonder vanwege de taal: als we mogen afgaan op de bekende namen had geen van de schepelingen een Franstalige achtergrond. Zou dit boek dan meegenomen zijn om aan een Chinese machthebber te overhandigen? Dat lijkt hoogst onwaarschijnlijk. Het bewuste exemplaar is er een van de eerste druk, die in 1594 te Amsterdam verscheen. Twee jaar later zag aldaar een herdruk het licht. Een Nederlandse vertaling verscheen vermoedelijk kort na 1 juni 1595 (de datum van de opdracht van de vertaler Crucius), maar daarvan is geen exemplaar bekend, wel van de tweede druk die in 1597 in Amsterdam het licht zag, onder de titel Grondich bericht vande boetveerdicheyt des levens. Dit werk is één van de eerste uitingen van het gereformeerd piëtisme in ons | ||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||
land.Ga naar voetnoot32 Voor ons is het van belang te weten dat het voorkomt op de lijst van werken die op de schepen van de VOC in de ziekentroosterskist meegenomen dienden te worden.Ga naar voetnoot33 Barentsz cum suis zijn echter zonder een dergelijke instructie uitgezeild. Toch geloof ik dat we hier te maken heb met een boek dat deel uitmaakte van de uitrusting voor algemeen nut, hetzij ter stichting van de schepelingen, hetzij ter onderbouwing van de geloofsverkondiging aan niet-Europeanen. Dezelfde Plancius die de tochten naar Azië had georganiseerd en enkele jaren later de zielszorg op de schepen en overzee op poten zette, onderhield ook nauwe betrekkingen met Jean Taffin. Plancius was predikant te Amsterdam sinds 1585, Taffin, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, werd in datzelfde jaar Waals predikant te Haarlem om deze plaats twee jaar later voor Amsterdam te verruilen. Toen Jacobus Arminius, om wiens ideeën later de remonstrantse twisten zouden uitbarsten, in 1591 door zijn prediking opschudding had veroorzaakt, werd de kwestie ten huize van Taffin beslecht door een commissie waarvan ook Plancius deel uitmaakte.Ga naar voetnoot34 Plancius waardeerde Taffins opstelling in geloofszaken en was misschien dermate onder de indruk van diens Traicte de l'amendement de vie dat hij het boek, waarvan de Nederlandse editie bij het uitvaren van Barentsz nog net niet beschikbaar was, aan de scheepsuitrusting heeft laten toevoegen. In elk geval werd de Nederlandse vertaling niet lang daarna op zijn advies meegegeven op de schepen naar Oost-Indië. De veronderstelling dat Taffins Traicte op deze manier in de uitrusting terecht gekomen is, gaat alleen maar op als één van de schepelingen in staat was Frans te lezen. Het woordenboek van Mellema, dat men ook bij zich had (Dictionaire ou promptuaire flameng francoys, nr. 8) zou hierbij van nut geweest kunnen zijn. Het Frans-Nederlandse deel dat men gewoonlijk hierbij aantreftGa naar voetnoot35, was echter handiger geweest. Misschien was dit er ook wel, maar is het op Nova Zembla verloren gegaan. De beide andere godsdienstige boeken uit het Behouden Huys illustreren dat in de Noordelijke Nederlanden weliswaar een calvinistische reformatie was doorgevoerd, maar dat het katholicisme daarmee geenszins verdreven was. Ook onder Van Heemskerck en Barentsz moeten verscheidene katholieken gediend hebben, en wel zoveel dat het vieren van de katholieke feestdagen een normale zaak was.Ga naar voetnoot36 De aanwezigheid van twee goed-katholieke boeken versterkt deze impressie. Het populaire perikopenboek Evangelien ende epistelen (nr. 3) was voor de katholieken in ons taalgebied wat het Nieuwe Testament voor de gereformeerden is. Het bevat fragmenten uit de evangeliën en de nieuwtestamentische brieven in de volgorde waarin ze gedurende het kerkelijk jaar gelezen worden. We mogen aannemen dat dit boekje, dat met houtsneden is versierd, tijdens de maanden van afzondering één of meer van de zeelieden tot troost is | ||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||
geweest. Deze ‘zondagsevangeliën’ waren bij het kerkvolk overigens dermate in trek dat de gereformeerden moeite hadden om ze uit te bannen.Ga naar voetnoot37 Eveneens katholiek is het liedboekje van Tonis Harmensz van Warvershoef, Een suyverlick boecxken, begrypende alle die gheestelijcke liedekens. Verschillende edities hiervan zagen het licht bij de Amsterdamse drukker Harmen Janszoon Muller, die het oude geloof trouw was gebleven en ook na de Alteratie van Amsterdam in 1578 katholieke boeken is blijven produceren.Ga naar voetnoot38 We zagen al dat de mannen de tijd graag met zingen doorbrachten, en het ligt voor de hand aan te nemen dat hiervoor uit dit boekje is geput. Maar vanzelfsprekend zong men ook andere liederen, geestelijke of wereldlijke, waarvan men de tekst uit het hoofd kende. En wie de melodie nog niet kende, had steun aan de begeleiding met de houten dwarsfluit die één van de mannen bij zich had.
Titelpagina van het liedboek van Tonis Harmensz van Warvershoef, Een suy[verlick] boecxken (...). (ca 1590-1595]. (Zie Bijlage, nr. 6). (Rijksmuseum Amsterdam).
Als er onder de aangetroffen boeken een kandidaat is voor de handelsartikelen, dan is dat wel Die cronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, gewoonlijk aangeduid als de ‘Divisiekroniek’ (nr. 2). De vele houtsneden en het royale formaat maken dit populaire geschiedwerk tot een geschikt relatiegeschenk. Maar er kunnen tal van andere redenen zijn geweest om dit boek bij de bagage te steken. Misschien behoorde het tot de persoonlijke eigendommen van Gerrit de Veer, wiens vader Ellert de auteur is van het Cort waerachtich verhael dat bij wijze van supplement aan deze editie van de Divisiekroniek is toegevoegd. Hoe dat ook zij, dit boek was geschikt voor vele dagen ‘leesplezier’ en het heeft dan ook ongetwijfeld een paar van de ingesneeuwde zeelieden geholpen om de lange poolnacht | ||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||
door te komen. Hetzelfde geldt vermoedelijk voor een tweetal andere historische werken, waarvan slechts enkele snippers zijn overgebleven (nrs. 10, 11). Hoe gering het aantal teruggevonden boeken ook is, toch levert het onderzoek ervan ons een verrassend beeld op. De meegenomen lectuur is diverser dan je zou verwachten bij een reis die van de bemanningsleden vooral praktische bekwaamheden eiste, en het geestelijk klimaat aan boord was niet bepaald streng gereformeerd. De calvinisering van het openbare leven, die aan de wal vanaf de jaren zeventig was doorgevoerd, drong pas goed tot het zeeleven door nadat ds. Plancius zijn voorstellen voor de geestelijke verzorging op de Oost-Indiëvaart aangenomen zag. | ||||||||||||||||||
Cultureel erfgoedHoe lacuneus deze impressie van het boekenbezit en het lezen tijdens een Hollandse ontdekkingsreis aan het eind van de zestiende eeuw ook is, ze is vermoedelijk wel uniek. Het zal moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om over dit onderwerp nieuwe of aanverwante gegevens op te sporen. Nagenoeg alles wat we meer weten dan hetgeen in het journaal van De Veer wordt verteld, is ontleend aan de halfvergane overblijfselen van de bezittingen die op de plaats van het Behouden Huys zijn achtergelaten. De grenzen van onze historische kennis worden hier duidelijk bepaald door de al of niet aanwezige bereidheid om dergelijk materiaal in publiek bezit op te nemen en te beheren. Daarom volgt hier bij wijze van epiloog een beschouwing over het behoud van historische boekencollecties, waarvan het groepje boeken afkomstig uit de vondsten op Nova Zembla er één is. Dát er überhaupt aandacht is besteed aan deze vondsten, kan toegeschreven worden aan de bekendheid van het verhaal van de overwintering. Toen in 1871 de eerste vondsten werden gedaan, hadden de tochten van Barentsz ook in Noord-Europa nog steeds ‘legendarische vermaardheid’.Ga naar voetnoot39 De eerste tweehonderd jaar maakte het journaal van de drie poolreizen door Gerrit de Veer deel uit van ons rijke bestand van spannende reisverhalen. Talrijke lezers, ook buiten onze grenzen, hebben ervan genoten, zelfs Shakespeare liet zich blijkens passages in stukken als Henry V en Macbeth door het journaal inspireren.Ga naar voetnoot40 Aan het begin van de negentiende eeuw ging het verhaal nog een andere rol vervullen. In 1819, enkele jaren na het nationale herstel van 1814, verscheen het dichtwerk Tafereel van de overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de jaren 1596 en 1597 van H. Tollens Cz. De Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen kende er de gouden ereprijs aan toe. Dit werd voor lange tijd het werk dat bij een breed publiek het beeld bepaalde van de reis naar Nova Zembla. Dat Tollens het met de feiten niet al te nauw nam, stoorde niet. De lezer laafde zich aan de huiselijkheid, de sentimentaliteit, de heroïek en het oplevende nationalisme van de vroege- | ||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||
negentiende eeuw.Ga naar voetnoot41 De Groningse hoogleraar B.H. Lulofs prees de dichtkunst van Tollens vanwege het ‘echt Hollandsche karakter’, ‘vrij veel van dat der overige Duitschers hebbende en den oud-Germaanschen aard, die in vele opzigten geheel het tegenovergestelde van dien der Franschen is, niet verloochenende’.Ga naar voetnoot42 Deze gevoelens werden generaties lang via de schoolboeken aan de jeugd overgedragen, zodat Van Heemskerck en Barentsz uiteindelijk tot het pantheon van de vaderlandse geschiedenis behoorden, samen met figuren als de inmiddels onttroonde ‘uitvinder van de boekdrukkunst’ Laurens Jansz Coster en de veronderstelde Haarlemse heldin Kenau Simonsdochter Hasselaer. Aan het begin van onze eeuw zette de historicus M.G. de Boer in zijn schoolboeken deze onderwijstraditie voort. Opmerkelijk in deze traditie is het ontbreken van enige invloed van de verzuiling.Ga naar voetnoot43 Al heten deze gevoelens nu uit de tijd te zijn, toch dringt de impressie zich op dat de Barentsz-herdenkingen van 1996-1997 er niet volledig vrij van zijn. De tentoonstelling ‘Gevangen in het ijs’ in het Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam mag vooral inspelen op pure nieuwsgierigheid naar het verleden, maar drijft toch ook op nog steeds levende emoties rondom Willem Barentsz als een nationale held. De speciale postzegel, de bouwplaat en wat er verder rondom de herdenking op de markt komt, staan niet ver af van de schoolplaat die J.H. Isings nog in 1951 aan de helden op Nova Zembla wijdde. (Ill. p. 140) Van de voorwerpen die uit het Behouden Huys gered zijn, kon dan ook nog maar enkele jaren geleden geschreven worden: ‘Toch zijn de vondsten van Nova Zembla niet zomaar voorwerpen. Wat maakt ze dan zo bijzonder? Het bijzondere zit hem voor een deel in de emotionele lading. Het zijn objecten waarvan heel Nederland het verhaal kent.’Ga naar voetnoot44 De parallel dringt zich op: Willem Barentsz is ‘de Nederlandse “Columbus”’.Ga naar voetnoot45 Over deze sentimenten van nationaal zelfbewustzijn heen spelen in onze tijd ideeën van Europese eenwording een rol, terwijl tegelijk binnen het moderne Europa het fenomeen ‘Euregio’ een nieuw trefwoord is. Zo kon het gebeuren dat er in 1993 ook een ‘Euro-Arctische Barentszregio’ (BEAR) werd ingesteld als een samenwerkingsverband van de landen rondom het gebied waar Willem Barentsz ooit zijn zwerftochten hield. Na het eind van de Koude Oorlog gingen de Noorse, Zweedse, Finse en Russische provincies rondom de Barentsz Zee dit verband aan om kwesties inzake de defensie, het milieu en de economie bespreekbaar te maken. Nederland is één van de landen die als waarnemers betrokken zijn bij deze grootste interregio van Noord-Europa. | ||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||
Deze ontwikkeling gaat gepaard met een opmerkelijke accentverschuiving in de betekenis die aan het Nova Zembla-verhaal wordt gehecht: de interregionale integratie veroorzaakt een toenemende mate van afhankelijkheid, en daarom is het thans van groot belang (ik cursiveer), ‘dat wij met respect omgaan met onze gemeenschappelijke culturele tradities. Hier ligt de werkelijke betekenis van de nagedachtenis van Willem Barentsz voor de toekomstige relaties tussen de landen aan de Barentsz Zee’.Ga naar voetnoot46 Uit dit citaat spreekt een geheel andere geest dan uit de spijtige vaststelling van de adjunctrijksarchivaris De Jonge in 1877: ‘Deze overblijfselen, deze reliquien zijn niet ontdekt en herwaarts gebragt door Nederlandsche zeevaarders. Wij hebben het bezit dier voorwerpen te danken aan den ondernemingsgeest en de edelmoedigheid van vreemden.’Ga naar voetnoot47 Dit wisselende perspectief bepaalt voor een deel het kader waarbinnen de musea en bibliotheken moeten werken die de documentatie over het verleden in beheer hebben. Door dat steeds veranderende kader kan er in verschillende tijden geen gelijkluidend antwoord verwacht worden op de vragen welke zaken precies gerekend moeten worden tot het nationaal (of cultureel) erfgoed, en waar het toe dient. De bibliothecaris of conservator aan wie de zorg voor dit materiaal toevertrouwd wordt, zal dan ook niet steeds een helder antwoord op deze vragen kunnen geven. Wat hij echter wel kan, is waken voor de integriteit van dit bezit, dat wil zeggen een ongeschonden en goed samenhangende bewaring ervan, en het aanhouden van enige distantie tot mogelijk tijdgebonden interpretaties van de betekenis die aan getuigenissen uit het verleden gehecht kunnen worden. Evenmin als de historicus moet de conservator/bibliothecaris zich inzake de zingeving van de geschiedenis zonder meer voor ieder karretje laten spannen. Het erfgoed vormt een kennisreservoir dat vooral met respect voor het materiaal zelf moet worden beheerd. Het is een goede zaak dat de objecten in het Rijksmuseum als één collectie bij elkaar zijn gebleven, met inbegrip van de boeken. De collectie ontleent zijn betekenis immers niet aan de objecten afzonderlijk, maar aan het geheel in de gegeven onderlinge samenhang. Gelukkig zijn de boeken dan ook niet apart in een grote bibliotheek ondergebracht - al ligt hier vermoedelijk de verklaring voor het feit dat de boekhistorici gedurende meer dan een eeuw opmerkelijk weinig aandacht hebben besteed aan de gedrukte werken uit het Behouden Huys. Ook in de bibliotheekwereld wordt bij het uitbreiden van het historisch bezit niet alleen gestreefd naar het verwerven en beschrijven van zoveel mogelijk afzonderlijke publicaties uit het verleden, maar tevens naar het integraal conserveren en documenteren van collecties die als zodanig historische waarde kunnen hebben. De bijdrage elders | ||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||
in dit Jaarboek over het cultureel erfgoed in de Koninklijke Bibliotheek legt hiervan getuigenis af.Ga naar voetnoot48 | ||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||
Bijlage: lijst van de gedrukte werken aangetroffen in het behouden huysToelichtingDe onderstaande lijst bevat uitsluitend de titels van de gedrukte boeken, niet van de losse kaarten en de handschriften. Onvermeld blijven hier ook de prenten, waaronder de beide series kostuumprenten van Abraham de Bruyn, respectievelijk verschenen onder de titel Equitum descriptio en Omnium pene (...) gentium habitus.Ga naar voetnoot49 Achter de titels staan de inventarisnummers van het Rijksmuseum Amsterdam, alsmede verwijzingen naar de lijsten van de voorwerpen, teruggevonden op de plaats van het Behouden Huys respectievelijk in 1871 door de Noorse kapitein E. Carlsen en in 1876 door de Engelse avonturier Ch. Gardiner, en vervolgens in bezit gekomen van het Rijksmuseum. Wegens de slechte staat waarin deze boeken en boekfragmenten verkeren, bevatten de beschrijvingen gegevens uit de fragmenten zelf en uit andere bronnen zonder dat daartussen in alle gevallen strikt onderscheid kon worden gemaakt. Uit de aantekeningen moet blijken waarop de identificatie met een bepaalde editie is gebaseerd. | ||||||||||||||||||
Verkort geciteerde literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||
Lijst van de gedrukte werken aangetroffen in het behouden huys
| ||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||
|
|