Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 135]
| |
André Swertz
| |
[pagina 136]
| |
ben, waaraan ik zo nu en dan iets mag toevoegen om die verzameling of speciale collectie net dát surplus te geven dat aan een andere collectie ontbreekt. De werkelijk betrokken en gedreven antiquaar verzamelt - zo u wilt koopt en verkoopt - om de collecties die hij kent te perfectioneren, dát eraan toe te voegen wat eraan ontbreekt en met de opbrengst daarvan op zoek te gaan naar wat er nog niet is. Ik betrap mijzelf er nog wel eens op dat ik, wanneer ik een bijzonder boek onder ogen krijg, niet eerst denk: wat is dat fantastisch, prachtig, maar dat het eerste wat door mij heen flitst is: dat is (bijvoorbeeld) voor de Koninklijke Bibliotheek. Vorig jaar had ik die gedachte en dat boek heeft zijn plek in de KB gevonden. Het betreft hier het boek van P.C. Boutens Naenia; tot de nagedachtenis van Willem van Tets, waarbij zijn herdrukt de strofen In memoriam. [Voorschoten, Eigen beheer] 1903. Met twee grote handgekleurde en gesigneerde initialen door Jan Toorop. De oplage was slechts twaalf exemplaren. (Ill. p. 35) Is dit masochisme of niet: een uitermate zeldzaam boek 's ochtends kopen en dezelfde middag nog verkopen omdat je weet dat een aantal van je klanten het al jaren zoekt. En weer op zoek gaan naar het tweede exemplaar, mocht het al vindbaar zijn. | |
Twee soorten antiquarenIn de praktijk zijn er twee soorten antiquaren te onderscheiden, met daartussen allerlei gradaties, maar laten we van de twee uitersten uitgaan. De ene antiquaar zit op zijn stoel tussen zijn boeken of prenten en hoopt dat de cliënt of verzamelaar binnenkomt. Hij trekt elke avond de deur achter zich dicht en deze antiquaar hoeft dan ook verder geen betoog. De andere antiquaar zit als een spin in zijn netwerk. Hij maakt catalogi, algemene van wat hij zoal in voorraad heeft of gewijd aan een speciaal onderwerp. Hij bezoekt beurzen of staat daar zelf met een keuze uit zijn voorraad, gaat naar veilingen en verzamelt zo gaandeweg behalve boeken ook klanten. Dat hij ze op de beurs ontmoet is vanzelfsprekend, of hij ze aanspreekt op een veiling hangt af van de mate waarin de potentiële klant dezelfde belangstellingsgebieden heeft als hij. Kortom, nog voordat het Internet was ontstaan, was de antiquaar de moderne technologie voor in het leggen van contacten. Een antiquaar van deze soort is een kosmopoliet. | |
Uit de praktijkDoor de jaren heen heb ik mij steeds meer gespecialiseerd in de moderne letterkunde sedert 1880, typografie en moderne kunst, waarbij de nadruk ligt op eerste drukken, bibliofiele uitgaven en boeken met originele grafiek. Dit betekent dan ook dat ik dit betoog niet altijd algemeen kan houden. Vanwege mijn specialismen heb ik geregeld contact met buitenlandse collega's, van wie ik catalogi ontvang of met wie ik anderszins communiceer. Een van mijn klanten die Cobra (de kunstenaars rond Karel Appel cum suis) verzamelt, vroeg mij om eens na te gaan of ik een catalogus kon vinden die in het midden van de jaren tachtig in Japan bij een tentoonstelling was gepubliceerd. Ik zocht contact met een van mijn relaties aldaar. | |
[pagina 137]
| |
Tot mijn (en ook zijn) verbazing kreeg ik een aanbieding van drie catalogi uit de periode 1985-1987, waaronder een die nota bene in Taipei was uitgegeven. Via documentatie in een van die catalogi, kwam ik op het spoor van nog enkele catalogi over dit onderwerp die in Zuid-Amerika waren gepubliceerd. Mijn cliënt was blij verrast terwijl ik met enige valse bescheidenheid mompelde: ‘Och, je moet je kanalen kennen!’ Nu zijn dit natuurlijk niet echt belangrijke aanwinsten voor een van de uitgebreidste privécollecties die ik op dit gebied ken, maar het is toch erg aardig om voor iemand zulke secundaire publicaties te verwerven. Deze klant heeft het fenomeen ‘Internet’ ontdekt en zoekt nu zelf om zijn collectie te vervolmaken. Gelukkig ben ik nog altijd in staat om de zeldzame, oude ‘oorspronkelijke’ documenten voor hem op te sporen. Ik vind het ook een taak van de antiquaar om verzamelaars nieuwe gebieden aan te reiken, die soms parallel lopen met het gebied waarop zij reeds verzamelen. Voor een bibliotheek ligt het anders - die hebben vaak vele zwaartepunten in hun verzamelbeleid -, maar een particuliere verzamelaar kan soms vastlopen omdat hij alles betreffende ‘zijn’ onderwerp reeds bezit of omdat wat hem nog ontbreekt nagenoeg onvindbaar is. Niets is zo fnuikend als de gedachte: nu heb ik (bijna) alles, wat nu? En de verzamelaar zet zich in zijn leunstoel en rust. Als iemand bijvoorbeeld boekjes en druksels van de Groninger H.N. Werkman verzamelt, een onderwerp waarvan, zeker wat betreft de druksels, bitter weinig op de markt komt en waarvan de bijzondere objecten zeer prijzig zijn, dan kan je hem erop wijzen dat Willem Sandberg, van 1945 tot 1964 directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, prachtige typografische bladen, affiches en boeken heeft gemaakt. Ook Frans de Jong is in dit geval een zeer aantrekkelijk alternatief. Hun werk is nog betaalbaar. Het is wel zeldzaam, zeker de mooie affiches met ‘scheursels’ die Sandberg voor het Stedelijk Museum ontworpen heeft, maar het is te vinden bij de op dat gebied gespecialiseerde antiquaar. | |
De antiquaar als distributeur van modern bibliofiel drukwerkIn de jaren zeventig gingen de eerste zogenaamde ‘marginale drukkers’ aan het werk, hobbyisten die het betreurden dat hoogdruk vervangen werd door moderne offsettechnieken en dat de loden letters met tonnen tegelijk werden omgesmolten. Zij zetten de traditie van het met de hand gedrukte boek voort. In deze jaren ontstonden, naast de wildgroei die ik verder niet nader zal belichten, uitgeverijtjes als Sub Signo Libelli (Ger Kleis), Avalon Pers (Jan Keyser), De Lange Afstand (Peter Yvon de Vries), Jaap Meijer, Carlinapers (C. van Dijk), Tuinwijkpers (Sem Hartz) en de Regulierenpers (Ben Hosman).Ga naar voetnoot1 Een deel van de drukkers is gelukkig nog actief. | |
[pagina 138]
| |
Gerrit Komrij, Capriccio. [Amsterdam], Sub Signo Libelli, 1978. (KB ZE 1983/40027).
Deze drukkers/uitgevers wisten aanvankelijk niet hoe zij hun publicaties moesten verspreiden en het aantal boekhandelaren dat erin geïnteresseerd was, was nihil. Korting? Daar hadden ze nog nooit van gehoord. Deze enthousiaste margedrukkers deden een beroep op de antiquaar die op zijn beurt particulieren en bibliotheken benaderde, die in het goedverzorgde en bibliofiele boek geïnteresseerd waren. Hier heeft de antiquaar een pioniersrol vervuld. Dat hij daarbij meerdere bibliotheken van dezelfde vondsten voorziet, vind ik geen probleem. En de marginale uitgever kreeg door hem zijn eerste omzet, want in de begintijd werden er weinig ‘beurzen voor kleine uitgevers’ georganiseerd. Mocht de geschiedenis van de marginale uitgevers ooit nog geschreven worden, dan zal blijken hoe belangrijk het antiquariaat in de begintijd was als ‘tussenpersoon’ tussen producent en afnemer en dan zal tevens blijken dat het, buiten het eigen circuit van de drukkers, bij uitstek de verspreider van deze bibliofiele edities was. | |
PrijsontwikkelingZoals ik reeds aan het begin vertelde, begonnen de boekenprijzen rond de Tweede Wereldoorlog echt te stijgen. Boeken die niet op de gespecialiseerde boekveilingen verkocht werden en dus soms als oud papier werden weggegooid of bij uitdragerijen terecht kwamen, bleken plotseling geld op te kunnen brengen. Deze rehabilitatie betrof in eerste instantie het oude boek. Moderne literaire boeken - boeken verschenen sinds omstreeks 1880 - bleken tot in de jaren zestig nauwelijks in tel bij het antiquariaat. Ook de bibliofiele boeken niet. Hier denk ik aan uitgaven van De Zilverdistel, bijvoorbeeld Suster Bertken, naar mijn mening een van de mooiste uitgaven van deze pers. Dit kostte | |
[pagina 139]
| |
Colofon van de Zilverdisteldruk van Suster Bertken. (KB 165 D 16).
Beginregels van het gedicht ‘Holland’ in: Holland; In plaats van foto (1942) door de ‘Dichter van de Blauwe Schuit’ [= M. Nijhoff), gedrukt en verlucht door H.N. Werkman. (KB 347 K 39 [15]).
| |
[pagina 140]
| |
‘Behouden Huys’ op Nova Zembla, schoolplaat voor de vaderlandse geschiedenis door J.H. Isings. Groningen, J.B. Wolters, 1951. (Wolters-Noordhoff Groningen).
| |
[pagina 141]
| |
in 1918 (nieuw) f 150, -, bepaald niet mis voor die tijd.Ga naar voetnoot2 (Ill. p. 139) Zeker in vergelijking met bijvoorbeeld De ode (1919) van Louis Couperus, verschenen in een gesigneerde oplage van 250 exemplaren (f 10, -, ingenaaid, en f 15, -, gebonden). Of een handelsuitgave van de toen populaire auteur Arthur van Schendel, Pandorra uit hetzelfde jaar: gekartonneerd f 1,45 en gebonden f 2,10. In de jaren dertig waren de prijzen van deze drie boeken antiquarisch respectievelijk f 150, - (het was nog steeds leverbaar), f 25, - (voor de luxe, in half perkament gebonden exemplaren) en f 0,30. Rondom 1980 respectievelijk f 3.000, -, f 825, - en f 25, -; in 1996 f 6.250, -, f 1.450, - en f 10, -.Ga naar voetnoot3 Suster Bertken en De ode blijken zo'n vijftien jaar geleden een interessante koop te zijn geweest. Wat de prijsontwikkeling van het boek van Arthur van Schendel betreft, die geldt helaas voor veel boeken die als gewone handelsedities zijn verschenen. Alleen de boeken die ‘iets bijzonders’ hebben, blijken de geldontwaarding min of meer voor te blijven. Maar als we alleen kijken naar de financiële zijde bij het kopen van boeken, dan is er weinig plezier aan het bezitten ervan. En dan zijn er bovendien nog wel meer extreme voorbeelden te noemen. Boeken van de Groningse drukker Hendrik Werkman, de uitgaven van De Blauwe Schuit, kostten bij verschijnen in de oorlog tussen f 0,50 en f 5, -. Ik bespreek er hier twee, te weten De Turkenkalender (1941), nieuwprijs f 5, - en Holland/In plaats van foto van Martinus Nijhoff uit 1942 dat f 2, - kostte, zoals Ate Zuithoff, de laatst overgebleven ‘schipper van De Blauwe Schuit’, mij meedeelde.Ga naar voetnoot4 Op een veiling in 1962 werden deze verkocht voor respectievelijk f 1.300, - en f 200, -.Ga naar voetnoot5 Heden ten dage zijn deze uitgaven bij enkele gespecialiseerde antiquariaten te vinden voor f 14.500, - en f 3.750, -. (Ill. p. 139) In de prijsontwikkelingen van het literaire boek in eerste druk is een hausse geweest in de periode 1970-1984. Veel mensen verzamelden en zij verzamelden ruim. Ook was dit de tijd dat bibliotheken wat betreft collectievorming op deze gebieden inhaalmanoeuvres uitvoerden, instituten hun bibliotheken danig vulden en de tijd dat er nieuwe lerarenopleidingen en andere opleidingen ontstonden die alle een eigen bibliotheek wilden opbouwen. Dat gebeurde niet alleen hier in Nederland, maar over de gehele wereld. De vraag naar boeken, waaronder enorme hoeveelheden wetenschappelijke, was groot. Antiquaren konden niet altijd aan de vraag voldoen en de prijzen stegen - soms excessief. Prijzen waren hoog, soms te hoog, maar het marktmechanisme werkte en menig antiquaar beweerde, dat hij de boeken moest inkopen voor de prijzen waarvoor hij ze zojuist nog had verkocht! En toen kwam plotseling een terugslag. Dit betekende niet in alle gevallen dat het economisch minder ging. Maar bibliotheken, bijvoorbeeld, gingen grote delen van hun, | |
[pagina 142]
| |
nog ruime, budgetten gebruiken om te automatiseren. Aankoopbudgetten slonken daarna met het jaar en er is, vanuit de bibliotheek beschouwd, niet veel inzicht voor nodig om te bedenken dat je beter wat minder antiquarische boeken kan kopen om daardoor in staat te zijn de verzameling (wetenschappelijke) tijdschriften en boekpublicaties die op dat moment uitkomen, bij te houden. Immers, anders zullen die later weer antiquarisch, dus duurder, aangeschaft dienen te worden. Dit laatste zou overigens wel eens een misvatting kunnen zijn. Er verschijnen gewoon te veel boeken in te grote oplagen die kort na verschijnen hun weg naar de lezer al via de ramsj trachten te vinden. Gericht aankoopbeleid en een goede visie kunnen ervoor zorgen dat zowel het nieuwe als ook het oude boek aangeschaft kan worden. Als antiquaar merk ik graag op: beter honderd nieuwe boeken minder gekocht en voor dat bedrag één goed antiquarisch boek aangeschaft, dan andersom. Het scheelt ruimte en op lange termijn veel geld! | |
Beweging in het verzamelenVanaf begin jaren tachtig is het kopiëren van een boek goedkoper dan het kopen ervan. Bovendien, vroeger werden verzamelaars bij wijze van spreken op school geboren, of hun interesse werd op andere wijze gekweekt. Het lijkt wel of dit niet meer gebeurt. Of is er voor het goede antiquarische boek in het algemeen minder belangstelling? Cultuur is de manier waarop in een land, bijvoorbeeld Nederland, geleefd wordt. Tegenwoordig kennen we Ikea, Endemol-producties, pseudo-replica's in zwoele kleuren en op tafel de volle agenda en kalender voor de toekomst. Een literair geïnteresseerde is al iemand geworden die een boek uit de toptien koopt, in de kast zet, geen tijd heeft om het te lezen en zich daar niet voor schaamt. Ik chargeer, dat besef ik terdege, maar het bestedingspatroon verandert, andere communicatiemiddelen lijken belangrijker en vrije tijd wordt anders besteed. Een boek is een gebruiksartikel, een informatiedrager, geworden. In vergelijking met vroeger genieten minder mensen van het boek als mooi object en weinigen ervaren nog de persoonlijke band die je kunt hebben met een bijzonder boek dat je verwerft. De titel van een boek van H.P. Berlage uit 1919 luidt Schoonheid in samenleving. Bij velen gaan deze elementen niet meer vanzelfsprekend samen. Dit alles betekende dat de prijzen voor het gewone, niet al te zeldzame (ook bibliofiele) boek de laatste tien jaar niet meer stegen en soms zelfs daalden, omdat het aantal verzamelaars (particulier en institutioneel) terugliep. Perioden of auteurs raakten bij de verzamelaar uit de gratie. Simon Vestdijk bijvoorbeeld, een auteur met een groot en divers oeuvre, werd tot in het midden van de jaren tachtig door velen in eerste druk verzameld. De prijzen hiervan zijn in veel gevallen dramatisch gedaald en het tijdschrift dat voor de Vestdijk-studie werd opgericht leidt een kwijnend bestaan. Vestdijk deelt dit droeve lot met vele anderen. Het verzamelen is tegenwoordig grillig. Of het nu boekbanden zijn, bepaalde privé-persen, auteurs, kunstenaars of groeperingen: de belangstelling gaat in golven, duurt maar kort en is onderhevig aan mode. Een goed conservator of verzamelaar zal proberen de mode voor te blijven, om van modieuze prijsontwikkelingen geen slachtoffer te | |
[pagina 143]
| |
worden. Natuurlijk is niet alles op het juiste moment te koop. Ik ken een antiquaar, maar ook verzamelaars en conservatoren, die zo'n trend aan voelen komen en een vooruitziende blik hebben bij het samenstellen van een collectie. Het is avontuurlijk om onontgonnen ‘waardeloze’ onderwerpen tot ‘collecties’ te promoveren. Als voorbeeld wil ik hier noemen een collectie van alleen maar eerste nummers van Nederlandse culturele tijdschriften uit de periode 1850-1960, verzameld en in 1986 ter verkoop aangeboden door Antiquariaat Niek Waterbolk. Door waardering voor dergelijke collecties wordt het ‘niets’ plotseling ‘iets’ en eigenlijk meer dan ‘iets’. Ook het verzamelen van Art Nouveau-boekbanden mag hier genoemd worden. Dat daarbij een alerte antiquaar betrokken is, is geen toeval. Natuurlijk zijn er boeken die altijd verzameld zullen worden. Als dergelijke boeken of manuscripten ter veiling komen of in de antiquariaatscatalogus worden aangeboden, ontstaat onrust en verontwaardiging en wordt er gemompeld: ‘Hoe durven ze het ervoor te vragen’. Het blijkt dat het aangebodene bijna altijd verkocht wordt omdat het werkelijk bijzonder of uniek is. Wat echt zeldzaam en bij wijze van spreken tijdloos is, of juist zeer karakteristiek voor een bepaalde periode, dat mag best een hoge prijs hebben, want dergelijke boeken zijn te vergelijken met een kunstwerk. En op deze works of art moeten wij zuinig zijn! | |
De verhouding bibliotheek - particulierDoordat de antiquaar de collecties van zijn afnemers kent alsof ze van hemzelf zijn, kan hij soms in de problemen komen bij de vraag aan wie hij een bijzondere aanwinst moet aanbieden. Hij bezit het object en hij weet daarvoor meerdere klanten, particulier of institutioneel, zodat hij zich dus bij wijze van spreken in een verdeel- en heerssituatie kan manoeuvreren. Mijn mening is dat het aanvullen van de mooiste collectie op het desbetreffende verzamelgebied de prioriteit dient te hebben. Dat daarbij mogelijk een bibliotheek gepasseerd wordt omdat er toevallig een particuliere collectie bestaat die op dat gebied mooier en completer is, vind ik niet bezwaarlijk. Een conservator van een bibliotheek weet dat eens het boek bij hem op de schappen zijn plaats en signatuur zal hebben. Hiermee bedoel ik niet te zeggen dat de bibliotheek een kerkhof is, maar indien anderen dit wel vinden, dan is het toch minstens een kerkhof met de kwaliteit van een Père Lachaise. Hans Eschauzier verwoordde in zijn rede de verhouding particuliere verzamelaar-bibliotheek als volgt: Daar ligt een tegenstelling, naast veel overeenkomst. Ze lopen elkaar wel eens voor de voeten. De grote wint op den duur altijd - de lange duur, en daar ligt het speelveld voor de kleine. De particuliere verzamelaar heeft als soelaas voor het schuldgevoel over zijn bezitterigheid, de a-sociale beperking van zijn eenmansgenieten, zijn jagersinstinct en zijn afgevangen vliegen, dat eens zijn erven opgelucht andere verzamelaars ter veiling hun kans weer | |
[pagina 144]
| |
zullen geven of anders, voor het geheel, de grote verzamelaar: dat zwarte gat waar het nooit meer weg komt maar wel behoed wordt en - hopelijk - toegankelijk wordt gemaakt.Ga naar voetnoot6 Van het ‘gevecht om de buit’ tussen verzamelaars herinner ik mij het volgende voorbeeld. Ik had een verzamelaar bij mij op bezoek die getuige was van de aankoop van een aantal bibliofiele boekjes die exact in zijn collectie pasten. Handenwrijvend bekeek hij ze, toen de aankoop gedaan was, en selecteerde direct wat hij wilde hebben. Zijn collectie stond echter, wat belang betrof op dit specifieke gebied, derde op mijn lijst. Toen ik hem uitlegde dat ik eerst cliënt C. (ze kennen elkaar ook bijna allemaal!) van deze aanwinst in kennis wilde stellen, reageerde hij teleurgesteld, beledigd en uiteindelijk woedend. Het heeft veel overredingskracht gekost voordat hij begreep wat ik bedoelde en hoe teleurgesteld hij ook was, hij accepteerde het uiteindelijk en zei berustend iets in de trant van: ‘dan sta ik dus nú nummer twee in de hiërarchie’. Hij accepteerde het bovendien alleen omdat het ook een particuliere verzamelaar betrof. Hij wist zeker dat de boeken eens opnieuw in het boekencircuit zouden opduiken. Het bevestigt weer dat een verzamelaar (ambtenaar, antiquaar, particulier) in eerste instantie eigenlijk alles wil. De beperking komt pas met de tijd; een soort altruïsme in eigen belang? Door het zeer nauwe contact dat antiquaar, bibliotheek en verzamelaar met elkaar kunnen hebben, toont ieder zijn identiteit en laat ieder zien waar zijn zwaartepunten bij het verzamelen liggen. Dit is goed voor de verzamelaar, die daardoor wel eens bereid kan zijn een bibliotheek voor te laten gaan. Ook het omgekeerde kan gebeuren, waarbij de taak van de antiquaar een bemiddelende is. Alle partijen zullen daarbij garen spinnen, want in feite dienen allen hetzelfde belang: het materiaal moet op een goede plaats terechtkomen. Die samenwerking kan meewerken aan een consistent verzamelbeleid. | |
Omgang met onvervangbaar cultureel erfgoed - een gedeelde verantwoordelijkheidEen antiquaar of kunsthandelaar kan objecten op zijn weg vinden waarvan zonder meer kan worden vastgesteld dat ze onvervangbaar zijn: een belangrijk handschrift, een boek met interessante aantekeningen van de auteur, uitgaven waarvan maar één of nog helemaal geen exemplaren bekend zijn. Deze ‘nationale’ boeken behoeven niet alleen voor ons land interessant te zijn, maar kunnen ook belangstelling oproepen vanuit het buitenland. En ook kan het zo zijn dat niet alleen een bibliotheek of museum interesse heeft, maar dat er eveneens particulieren zijn die een dergelijk bijzonder boek zouden willen aanschaffen. Als het aan een instelling verkocht wordt, kan er eigenlijk worden vastgesteld dat het daar verder zal rusten en er geen nieuwe gegadigde voor zal zijn. De antiquaar zou kunnen denken: als ik het aan een particulier verkoop en het zou aan een goede relatie zijn, dan kan ik er, mocht ik tijd van leven hebben, nog een keer aan | |
[pagina 145]
| |
verdienen. Deze keuze is voor een antiquaar geen gemakkelijke, maar toch vind ik dat boeken die ‘uniek’ te noemen zijn in eerste instantie aan een daarvoor bestemde bibliotheek aangeboden dienen te worden. De interactie die er bestaat tussen de bibliothecaris of vakreferent enerzijds en de antiquaar anderzijds is hier van wezenlijk belang. Zij kennen elkaar en hebben wederzijds begrip. Beiden weten ze dat, ook voor bijzondere aankopen, de financiële middelen beperkt zijn en dat het soms lang kan duren voor er duidelijkheid is of het desbetreffende boek door de bibliotheek aangeschaft kan worden. Fondsen moeten worden aangezocht en er moet veelvuldig over worden vergaderd. Maar wanneer iets werkelijk belangrijk is, zal de instelling een mogelijkheid vinden om het desbetreffende stuk aan te schaffen. Een bibliotheek met een eigen gezicht en een actief beleid kan voor de verzamelaars een voorbeeld zijn, maar ook zeer stimulerend werken voor de antiquaar. Gelukkig heeft menige instelling tegenwoordig een ‘vriendenclub’, bestaande uit bibliofielen en liefhebbers die bereid zijn door middel van contributies de aanschaf van bijzondere boeken te ondersteunen. Nu de aankoopbudgetten matig genoemd kunnen worden, zijn deze ‘vrienden’ een zeer belangrijke hulp, evenals het verwerven van legaten en schenkingen. Zo kon in 1996 het manuscript van De avonden aangekocht worden door het Nederlands Letterkundig Museum, dankzij hulp van de ‘vrienden’ en een ruime gift van iemand die onbekend wenst te blijven.Ga naar voetnoot7 Maar er zullen zich gelegenheden voordoen dat zij het gat ook niet kunnen vullen. Zoals de Vereeniging Rembrandt musea bij kan staan bij het verwerven van of behouden van voor Nederland hoogst belangrijke kunstwerken op het gebied van oude kunst en de Mondriaan Stichting dit doet voor moderne kunst, zo bestaat er gelukkig sedert 1989 ook een dergelijke Stichting voor het oude en bijzondere boek, namelijk Amor Librorum, maar de nadruk ligt daarbij toch meer op het oude boek dan op het meer recente materiaal. Nederland, door de eeuwen heen een belangrijke boekenproducerende natie, kan natuurlijk niet alle boeken behouden die hier ooit verschenen zijn. Dat hoeft ook niet. Er is door de eeuwen heen hier zo veel fraais en belangwekkends in druk verschenen dat wij dat best mogen delen met anderen, maar als zich wat voordoet dat werkelijk belangrijk en uniek is, dan vind ik dat de Nederlandse staat of een van haar representanten in de gelegenheid gesteld moet worden dat materiaal te verwerven, al is het maar vanuit een innerlijk fatsoen tegenover onze voorouders. De staat zou ingeval van mogelijke export van onvervangbaar Nederlands cultuurgoed wel een meer alerte houding mogen aannemen. Alleen een lijst samenstellen van beschermde werken is niet genoeg! In Frankrijk en ook in enkele andere landen kan voor stukken van nationale waarde een exportvergunning geweigerd worden, maar deze mogen daar wel binnen de landsgrenzen verkocht worden. De staat trekt hierbij eigenlijk altijd aan het langste eind trekt, want hij heeft het recht de stukken te verwerven tegen het op dat moment hoogste bod op een veiling, ook al werd door de vertegenwoordigers van de staat niet meegebo- | |
[pagina 146]
| |
den. De hoogte van het aankoopbedrag hoeft niet altijd in overeenstemming te zijn met de ‘werkelijke’ internationale waarde. De staat moet in een dergelijk geval ruimdenkend zijn en bereid zijn tot aanschaf over te gaan tegen het bedrag dat de eigenaar of zijn vertegenwoordiger ook kan ontvangen in het buitenland. Bibliothecarissen, verzamelaars en handelaren in boeken of kunst hebben daarin een gemeenschappelijk belang: bijdragen aan het behoud van cultureel erfgoed. |
|