Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 4.
(1997)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermdHet boek behouden
[pagina 169]
| |
Hans van der Hoeven
| |
[pagina 170]
| |
hielden vooral in Oost-Europa gruwelijk huis, maar verloren zelf uiteindelijk ook een derde van hun totale boekenbezit. Uit een recenter verleden hoeven we slechts te herinneren aan de ‘zuiveringen’ die om ideologische redenen zijn doorgevoerd tijdens de Culturele Revolutie in China en aan de pogingen van de Rode Khmer om van Cambodja een land zonder boeken en bibliotheken te maken.Ga naar voetnoot3 In dit artikel wordt ingegaan op een aantal rampen dat de Lage Landen in deze eeuw op bibliotheekgebied heeft getroffen. Daarbij gaat het om vernietiging van particulier of openbaar boekenbezit, meestal als gevolg van de beide wereldoorlogen. Met schade als gevolg van aardbevingen en orkanen hebben wij nu eenmaal weinig te maken, en zelfs een fikse overstroming van de grote rivieren, zoals in 1995, bezorgt de bibliotheekwereld geen ernstige problemen. | |
Leuven: de rampDe Eerste Wereldoorlog is aan Nederland voorbijgegaan zonder schade aan bibliotheken, maar een van de bekendste gevolgen van de oorlog is de vernietiging van de universiteitsbibliotheek van Leuven, die in 1914 als gevolg van Duitse actie uitbrandde. Leuven is zonder twijfel de meest rampzalige plek in deze eeuw geweest om een bibliotheek te vestigen, want na een grootscheepse wederopbouw in de jaren twintig en dertig, trof Duits oorlogsgeweld de bibliotheek wederom vernietigend in 1940. Alle reden om daar in het bijzonder aandacht aan te schenken. In Leuven is de oudste universiteit van de Nederlanden gevestigd. De stichting gaat terug tot 1425, en met uitzondering van Parijs, deed de faam ervan nauwelijks onder voor die van welke andere universiteit dan ook. Bekend is de relatie van Erasmus met de universiteit in de vroege zestiende eeuw. Toen de Duitsers in augustus 1914 het neutrale België binnenvielen en de Eerste Wereldoorlog een feit was, ontkwam ook Leuven niet aan een Duitse bezetting. Evenals in verschillende andere Belgische steden mochten de inwoners bevreesd zijn voor de agressor, want de Duitsers probeerden met bewuste terreurdaden de Belgische bevolking te intimideren en elk verzet te breken. In plaatsen als Aerschot en Dinant werden enkele honderden ongewapende burgers doodgeschoten. In Tamines werden vierhonderd mensen in een kerk gedreven, waarna het vuur op de menigte werd geopend.Ga naar voetnoot4 In alle gevallen heette het dat acties van sluipschutters verantwoordelijk waren voor deze maatregelen. Ongetwijfeld zullen erin de nerveuze sfeer misverstanden zijn voorgekomen, maar even onbetwijfelbaar is, dat de oprukkende soldaten al te gemakkelijk tot dit soort acties overgingen. Er was de Duitse legerleiding alles aan gelegen via een | |
[pagina 171]
| |
snelle opmars door België de Fransen te verslaan, en elk oponthoud moest worden voorkomen. Op 25 augustus heerste er in het bezette Leuven een gespannen sfeer. Al of niet ten gevolge van een misverstand over sluipschutters werden tweehonderd inwoners individueel of in groepen zonder vorm van proces doodgeschoten. Soldaten begonnen daarna het historische centrum van de stad systematisch te vernietigen. Straat voor straat en huis voor huis werden doorzocht, geplunderd en in brand gestoken. ‘Wij maken deze plek tot een woestijn, zo dat het moeilijk zal zijn vast te stellen waar Leuven ooit gestaan heeft’, zei een Duitse officier enkele dagen later tot de Amerikaanse gezantschapssecretaris Hugh Gibson. Hij voegde eraan toe dat op die manier ook latere generaties zouden leren om Duitsland te respecteren en er wel voor zouden waken zich tegen Duitsland te verzetten. ‘Geen steen op de andere!’.Ga naar voetnoot5 De bibliotheek, gehuisvest in de voormalige Lakenhal bij de Oude Markt, ontkwam evenmin als andere historische gebouwen aan het vernietigende vuur. Het gebouw brandde totaal uit, van de collecties kon niets worden gered. Over de omvang daarvan heeft enige onduidelijkheid bestaan, maar volgens de beste berekeningen gingen er in de rampzalige nacht van 25 op 26 augustus 1914 zo'n 300.000 boeken verloren, tezamen met een duizendtal handschriften en een achthonderdtal incunabelen, het universitair museum met de portrettenverzameling en het complete archief. Naar Europese maatstaven gemeten was de Leuvense bibliotheek eigenlijk niet van de eerste rang. De roem van de universiteit was sinds Erasmus' tijd danig verbleekt. In de Franse tijd was zij zelfs opgeheven en na enig geharrewar in 1835 hersticht als katholieke universiteit. Onder de handschriften bevonden zich slechts enkele belangrijke stukken, waaronder een autograaf van Thomas a Kempis Sermones ad novicios et vita S. Lidewygis, terwijl voorts een perkamenten exemplaar van Vesalius De humani corpore fabrica wordt vermeld, dat door keizer Karel V aan de bibliotheek was geschonken.Ga naar voetnoot6 | |
Leuven: de schokDat neemt niet weg dat zodra de berichten over de ramp zich verspreidden, er een schok ging door de wereld. Ondanks alle gruwelen van deze eerste ‘moderne’ oorlog werd de vernietiging van Leuven een symbool van de bedreiging van de westerse beschaving door de Duitse barbarij. De schok was des te groter omdat in de negentiende eeuw wetenschap en cultuur bij uitstek werden vereenzelvigd met het nieuwe Duitse rijk. Zonder al te veel overdrijving kan men stellen: de wetenschap wás Duits en de Duitsers zelf manifesteerden zich wat graag als het land ‘der Dichter und Denker’. Dat diezelfde cultuurnatie nu in staat was gebleken tot terreurdaden tegen ongewapende burgers en | |
[pagina 172]
| |
De verwoesting van Leuven 1914. Prent van Albert Hahn in De Notenkraker, 12 september 1914. (KB C 132).
monumenten van beschaving, was als een onaangenaam ontwaken uit de droom van immer voortschrijdende beschaving en vooruitgang. De berichtgeving over de ramp stond in het teken van de verontwaardiging, waarbij we niet mogen vergeten dat de Leuvense brand slechts onderdeel was van meer omvangrijke gruweldaden jegens een weerloze burgerbevolking. De Londense Times sprak van ‘a terrible act of German vandalism’, maar overdreef een beetje door te stellen dat nu ‘de intellectuele metropool van de Lage Landen sinds de vijftiende eeuw’ in puin lag. Van Franse en Belgische zijde schonk men ruim aandacht aan ‘de gemartelde steden’: behalve Leuven waren ook Reims, Atrecht en andere plaatsen bij bombardementen zwaar gehavend.Ga naar voetnoot7 In het neutrale Nederland publiceerde de liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant het verslag van een anonieme correspondent, die spoedig na het onheil een bezoek aan Leuven had gebracht en die rapporteerde: ‘het bête humaine, het dierlijke en verdierlijkte in den mensch te zien ontketenen in al zijn toomelooze kracht en hevigheid is wel het verschrikkelijkste dat ik ooit beleefde’. En de socialistische Notenkraker bracht een ironische prent van Albert Hahn, waarbij de Leuvense hogeschool, gepersonifieerd als skelet, de Duitse keizer-koning Wilhelm II op de trappen van het geblakerde gebouw het eredoctoraat in het volkenrecht aanbiedt. De redactie van het tijdschrift voor boeken bibliotheekwezen Het Boek vroeg zich bij monde van zijn redacteur C.P. Burger | |
[pagina 173]
| |
publiekelijk af of het nog wel zin had door te gaan met publiceren nu monumenten van wetenschap en kunst het zo moesten ontgelden.Ga naar voetnoot8 De algemene verontwaardiging had tot gevolg dat ook de Duitsers zelf ervan doordrongen raakten een blunder te hebben begaan. In de moderne oorlog speelde propaganda een grotere rol dan voorheen, en deze antireclame moest daarom worden geneutraliseerd. De reactie was tweeledig. Enerzijds begon de Duitse propagandamachine energiek het bericht te verspreiden dat de Belgen de ramp aan zichzelf te wijten hadden, anderzijds troffen de Duitsers maatregelen om een herhaling te voorkomen. Ook werd wel het gerucht verspreid dat grote delen van de bibliotheek behouden waren gebleven. Tevens zond men een ervaren bibliothecaris, Fritz Milkau, in 1915 naar België om de schade op te nemen en werden er plannen gemaakt voor de toekomst die met de Duitse nederlaag in 1918 illusoir bleken.Ga naar voetnoot9 Gezien de symboolfunctie van Leuven wekt het geen verwondering dat bij de vredesbesprekingen in Versailles ook het herstel van de bibliotheek ter sprake kwam. De Duitsers werden zoals bekend verplicht tot een enorm bedrag aan herstelbetalingen. Onder de bepalingen van het vredesverdrag was inbegrepen artikel 247, waarbij Duitsland zich verplichtte om de Universiteit Leuven schadeloos te stellen voor de verloren handschriften, incunabelen en andere gedrukte werken. Op vordering van een speciale commissie dienden zij binnen drie maanden een gelijk en gelijkwaardig aantal werken te leveren als vergoeding voor de brandstichting.Ga naar voetnoot10 | |
Leuven: de wederopbouwReeds tijdens de oorlog waren er in verschillende Europese landen en in Amerika comités opgericht om het getroffen Leuven te helpen. Ten tijde van Versailles waren reeds in 25 landen mensen actief met de inzameling van geld en boeken. Daarenboven waren er Amerikaanse toezeggingen voor een nieuw bibliotheekgebouw. Als gevolg daarvan kon in juli 1921 de eerste steen worden gelegd aan het huidige Mgr. Ladeuzeplein, terwijl het gebouw zeven jaar later, in 1928, plechtig werd ingewijd in aanwezigheid van tal van wereldlijke en kerkelijke autoriteiten. Zoals dat met dergelijke acties gaat: het moment van de plechtigheid deed even de felle twisten vergeten die tussen de verschillende hulpverleners en hulpontvangers waren uitgebroken over de vorm en de aard van de wederopbouw.Ga naar voetnoot11 Behalve geld voor een nieuw gebouw waren er ook de collecties die uit Europa en Amerika toestroomden, zoals de bibliotheek van de baron de Béthune, met meer dan 15.000 delen Romaanse literatuur en de collectie Koptische papyri van mgr. Lefort. De | |
[pagina 174]
| |
merkwaardigste schenking was misschien wel die van een rijke Amerikaanse verzamelaarster, Susan Minns uit Boston, die haar lange leven (zij stierf bijna honderd jaar oud in 1938) had besteed aan het bijeenbrengen van een uitputtende verzameling boeken en documenten betreffende de dodendans.Ga naar voetnoot12 Intussen was ook nagedacht over de uitvoering van artikel 247 van het verdrag van Versailles. In de Duitse bibliotheekwereld had dit tot enige beroering geleid, aangezien in eerste instantie werd verwacht dat Duitse bibliotheken een deel van hun bezit zouden moeten afstaan ten behoeve van Leuven. Nadere onderhandelingen leidden tot de overeenkomst dat de Duitse regering geld zou geven waarmee de Belgen bij Duitse antiquariaten collecties konden kopen die de geleden schade zouden goedmaken. Van Duitse zijde werd Richard Oehler hiertoe benoemd, toenmalig bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek in Bonn, die in de oorlog al door de Duitse bezettingsautoriteiten was belast met het toezicht op voorkoming van rampen als die in Leuven en die in 1940 wederom een rol zou spelen in het Belgische bibliotheekleven. Van Belgische zijde liepen de contacten via Louis Stainier, een bekwame organisator, die in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel zijn sporen al had verdiend. Aanstonds kwam het in Leuven zelf tot een klassiek bibliotheekconflict: moest het Duitse geld worden aangewend om kostbaarheden en bijzondere collecties te kopen of diende er zo snel mogelijk een wetenschappelijke bibliotheek met moderne studies en naslagwerken te worden opgebouwd? Het laatste standpunt werd namens de hoogleraren met kracht verdedigd door de priester en historicus Etienne van Cauwenbergh. De wetenschappelijke staf stelde daartoe lijsten op met desiderata, die voornamelijk moderne werken bevatten. Stainier daarentegen stak veel tijd in overleg met Oehler en anderen over de kostbaarheden die zouden dienen ter vervanging van de verloren handschriften en incunabelen.Ga naar voetnoot13 Dit interne Leuvense conflict zorgde voor vertraging van de ‘Reparation’, maar geleidelijk aan kwam het herstel toch op dreef. De hele gang van zaken was trouwens een godsgeschenk voor het Duitse antiquariaat, dat de armoe van de oorlog weer gedeeltelijk goed kon maken met door hun eigen regering betaalde leveringen aan de ‘Einkaufsgesellschaft Löwen GmbH’. In elk geval bevatte de Leuvense bibliotheek bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een fraaie collectie, die met bijna een miljoen boeken het oorspronkelijke bezit meer dan verdrievoudigde. | |
LuikTerwijl de naam Leuven over de wereld ging, was er evenzeer reden tot bezorgdheid over andere Belgische bibliotheken. Tenslotte waren ook elders in het land verwoestingen aangericht, bij voorbeeld in Luik, waar op 20 augustus dronken soldaten het vuur | |
[pagina 175]
| |
openden op de burgerbevolking en een aantal huizen aan de Place de l'Université in de as legden. De redactie van Het Boek, die in een van de eerste nummers een beschrijving van de Luikse Universiteitsbibliotheek had gegeven, vroeg zich in 1914 af: ‘hoe staat het nu met deze rijke bibliotheek?’ In 1918 bleek dat het antwoord allesbehalve positief kon zijn.
De bibliotheek met de universiteitsgebouwen was weliswaar gespaard gebleven tijdens de acties van 1914, maar had door de inkwartiering van soldaten ernstige schade opgelopen. Toen de Duitsers Luik binnenrukten waren de universitaire gebouwen gevorderd en was er danig huis gehouden. Een kort na de oorlog uitgegeven fotoboek toont lege kasten, verscheurde boeken en papieren, gebroken instrumenten, sporen van roof en zinloze vernieling. Schilderijen en penningen waren ontvreemd, waardoor vooral het legaat van baron Wittert flinke schade had opgelopen. Zonder de ernst van de situatie te ontkennen, moet toch ook worden vastgesteld dat het verloop van de eeuw heel wat ernstiger vormen van bewuste vernieling te zien zou geven. In tegenstelling tot Leuven ontving Luik nooit enige compensatie.Ga naar voetnoot14 | |
Het brandjaar 1929‘Het jaar 1929 zal in de annalen van ons vak als bijzonder rampzalig te boek staan’, meldde het blad Archives, bibliothèques et musées de Belgique in 1929. Het doelde daarmee niet zozeer op de beurskrach van 24 oktober 1929, die de inleiding vormde van de economische depressie van de jaren dertig, maar op enkele branden die de wereld van archieven en bibliotheken troffen. Wellicht waren dit de tekenen aan de hemel die, zoals bekend, catastrofen op aarde (als de Depressie) vaak vergezellen. Hoe anders te verklaren dat juist in 1929 drie instellingen te maken hadden met branden? Het Gemeente-archief in Dordrecht, de abdij van Tongerloo en de Gemeentebibliotheek van Duinkerken hadden er alle van te lijden. Het archiefwezen valt verder buiten het bestek van dit artikel. Tongerloo werd op zondag 28 april opgeschrikt door een brand van onbekende oorzaak, die de rechtervleugel van de oude premonstratenzerabdij in de as dreigde te leggen. Dankzij de inspanningen van de monniken en de brandweer konden de kunstvoorwerpen gered worden, maar schilderijen en gobelins hadden wel te lijden gehad, evenals de bibliotheek en de archieven van de abdij. De bibliotheek was rijk aan oude drukken en incunabelen. Als bij zoveel andere branden werd de eigenlijke schade niet zozeer veroorzaakt door het vuur als wel door het bluswater. Water is nu eenmaal een ergere vijand van het boek dan vuur, aangezien de compacte massa van het boekblok niet zo snel wordt verteerd. Slachtoffer van het vuur was wel het cartularium van Ste Catharinadal. | |
[pagina 176]
| |
Uitgaande van de Groot-Nederlandse gedachte ligt het voor de hand hier ook de ramp te vermelden die de bibliotheek van Duinkerken trof. Eveneens in april 1929 werd deze grotendeels verwoest. Een aantal minder belangrijke werken bleef gespaard, maar alle kostbare werken gingen verloren. Onder de verbrande handschriften waren het zogenoemde Trésor van Brunetto Latini, een manuscript uit de veertiende eeuw met miniaturen en initialen versierd, en het fonds Faulconnier, van groot belang voor de geschiedenis van Duinkerken. Alle incunabelen en het merendeel van de moderne werken vielen ten prooi aan het vuur, evenals een aantal archieven die bij de ‘Archives départementales du Nord’ behoorden.Ga naar voetnoot15 | |
Leuven: de tweede ramp
De voormalige leeszalen van de uitgebrande UB Leuven in 1940. In: E. Lousse, De Leuvensche Universiteit tijdens den tweeden wereldoorlog 1939-1945. Brugge [enz.] 1945. (KB Broch. 11773).
Toen de Duitsers in mei 1940 wederom zonder oorlogsverklaring België binnenvielen, was men in Leuven niet geheel onvoorbereid. De herinnering aan de catastrofe van 1914 was nog al te levendig. Catalogi en naslagwerken waren sinds eind 1939 al samen met de incunabelen en de handschriften in versterkte keldermagazijnen ondergebracht en voor zover mogelijk werden andere voorzorgsmaatregelen getroffen. Het mocht niet baten. In de nacht van 16 op 17 mei kwam de toren van de bibliotheek onder het bereik van het Duitse geschut te liggen en de granaten zorgden voor een brand die de hele bibliotheek wederom in de as legde. Van de moderne werken viel vooral de grote verzameling wetenschappelijke tijdschriften te betreuren, aangezien deze in het Belgische interbibliothecaire leenverkeer van groot belang was geweest. Ernstiger nog was dat de glazen vloeren die de verdiepingen scheidden, wegsmolten, waarbij de gloeiende glasmassa ook alle kostbaarheden die in de kelders waren opgeslagen vernietigde. Meer dan 900.000 boeken moesten als verloren worden beschouwd, evenals 800 handschriften en alle incunabelen. Drie handschriften die 1914 hadden overleefd omdat ze toen waren uitgeleend, gingen nu alsnog ten onder. De bibliotheek van Leuven was weer terug bij het punt nul. Alleen enkele kleinere collecties bleven gespaard, waaronder de Japanse bibliotheek, de seminaries voor geschiedenis en klas- | |
[pagina 177]
| |
sieke filologie en ondanks (of dankzij) het onderwerp, een deel van de Dodendansverzameling van Susan Minns.Ga naar voetnoot16 De Duitsers loochenden elke verantwoordelijkheid voor de brand (zij waren immers buiten de stad op het moment van de brand), en verspreidden een verhaal dat de Engelsen de brand bewust zouden hebben aangestoken als propagandatruc tegen het Duitse rijk. Een merkwaardige rol viel toe aan Richard Oehler, die eerder bij de ‘Reparation’ betrokken was geweest en die zich intussen tot het nationaal-socialisme had bekeerd. Hij werd door Goebbels naar Leuven gestuurd en berekende in een rapport dat de schade zo'n elf tot twaalf miljoen rijksmark bedroeg. De aanbeveling was dit bedrag bij het einde van de oorlog op de Engelsen te verhalen. De Duitse betuigingen van schuldeloosheid verhinderden hen niet profijt te trekken van de situatie. Direct bij hun binnentocht in de stad sloten zij het terrein af. Duitse soldaten sloopten het ijzer uit de magazijnen ten behoeve van de oorlogsindustrie, en toen de Belgische beheerders in juni 1941 weer werden toegelaten, restte er niet veel anders dan opnieuw te beginnen. ‘Sedes sapientiae non evertetur’ (de zetel der wijsheid zal niet te gronde gaan), luidde echter niet voor niets het motto op het Leuvense exlibris en de energieke bibliothecaris Van Cauwenbergh wijdde zijn krachten eraan die leuze waar te maken. Reeds in 1940 konden enkele lokalen worden betrokken in het Amerikaanse College (een seminarie voor Amerikaanse studenten, die in 1939 waren afgereisd) en hier begon men met het bijeen brengen van een nieuwe collectie. Anders dan in 1914 had de vernietiging van Leuven in 1940 niet die weerklank die de ramp van 1914 had gehad. Misschien dat de wereld meer gewend was geraakt aan de totale oorlog, misschien dat de massamedia er minder brood in zagen? Desondanks zag men kans in korte tijd zo'n 400.000 delen bijeen te brengen, die overigens ternauwernood aan een nieuwe ramp ontkwamen. Bij de geallieerde opmars in mei 1944 werd Leuven getroffen door een zwaar bombardement, waarbij ook verschillende universitaire instituten werden vernietigd. Het Amerikaanse College bleef echter gespaard. Na deze wending ten goede groeide de nieuwe bibliotheek voorspoedig. Behalve de ‘gewone’ wetenschappelijke werken leverden de inzamelingsacties ook enkele bijzondere collecties op, waaronder 2000 schermboeken van de Engelse schermkampioen Archibald Harrison Corble, de bibliotheek van de historicus en archivaris kanunnik J. Laenen, de boeken en papieren van de priester-literator J. Eeckhout, en het legaat van mgr. H. De Vocht met een rijke collectie oude drukken en handschriften van humanisten. Vanaf 1945 kon een begin worden gemaakt met een nieuw gebouw, dat in 1951 goeddeels voltooid was. Van binnen was de inrichting van het oude gebouw nagevolgd. Toch is zelfs daarmee het rampenverhaal van Leuven niet afgesloten. In de jaren zestig kwam de splitsing van de tweetalige universiteit aan de orde en dit had tot gevolg | |
[pagina 178]
| |
dat ook de centrale bibliotheek verdeeld werd over de Franstalige en de Nederlandstalige universiteit. Dit gebeurde volgens een even simpel als willekeurig criterium: de boeken met een even signatuur gingen naar de Université Catholique, die met een oneven signatuur naar de Katholieke Universiteit. Per 1 januari 1971 begonnen er twee verschillende universiteitsbibliotheken te functioneren binnen één gebouw. Wat men wel heeft aangeduid als ‘de derde verwoesting van Leuven’ was een feit.Ga naar voetnoot17 | |
Van Leuven naar Luik en BrusselBij de Duitse opmars werden verscheidene andere Belgische bibliotheken getroffen. Het hardst kwam de klap aan in Eegenhoven, een plaatsje in de buurt van Leuven waar een jezuïetenklooster was gevestigd. In mei 1940 brandde dit als gevolg van Duitse beschietingen helemaal uit, met het verlies van een bibliotheek van 30.000 delen. Eerder had ook een franciscanerklooster in Saint-Trond zijn bibliotheek al in vlammen zien opgaan. In Doornik verwoestte een bombardement handschriften en oude drukken van de stedelijke bibliotheek, alsmede een deel van de archieven van het bisdom. Het Staatsarchief in Bergen had, met de bijbehorende bibliotheek, eveneens verliezen te incasseren.Ga naar voetnoot18 In Luik hadden universiteit en bibliotheek wederom te lijden van het oorlogsgeweld. De eerste schade was ontstaan in mei 1940, toen de Belgische troepen bij hun terugtocht de bruggen over de Maas opbliezen. Gebouwen werden daarbij zodanig beschadigd dat een deel van de collectie elders moest worden ondergebracht. Dit geschiedde in kelders van een bankgebouw, dat ongelukkig genoeg naast een telefooncentrale lag. Toen de Duitsers in september 1944 op hun beurt op de terugtocht waren, bliezen ze deze centrale op. Het gevolg was een brand die de verzamelingen van de Ecole de Commerce en het Instituut voor kristallografie verwoestte. Ernstiger nog was dat het bluswater doordrong tot de kelders waar zo'n 60.000 proefschriften en andere werken werden aangetast. Op korte termijn moesten bovendien 400.000 andere delen naar elders worden vervoerd. Ten slotte moest men enige tijd later constateren dat een deel van de kostbare werken als gevolg van het vocht door schimmel was aangetast. Daarmee was de maat voor Luik nog niet vol. Eerder in 1944 was bij geallieerde bombardementen zware schade toegebracht aan universitaire instituten, terwijl in de winter van 1944 op 1945 een Vi het Instituut voor anatomie en fysiologie verwoestte. Ook de gemeentelijke bibliotheek had het verlies van een 12.000 delen te betreuren.Ga naar voetnoot19 In Brussel leek de Koninklijke Bibliotheek te worden geplunderd door de Einsatzstab Rosenberg (waarover hieronder meer), maar de schade bleef zeer beperkt. Een | |
[pagina 179]
| |
door de Duitse bezetters ingestelde ‘Verwaltungsrat’ voor de bibliotheken onttrok een 850 delen aan de collectie, die voornamelijk betrekking hadden op de Eerste Wereldoorlog. Deze dreigden bij de Duitse terugtocht in 1944 samen met andere bescheiden te worden vernietigd, maar dit kon door tactisch optreden worden voorkomen. De bibliotheek van de Vrije Universiteit in Brussel werd in 1942 door de Gestapo bezet en verzegeld. Alleen de bibliotheek van de Medische Faculteit mocht open blijven, terwijl later ook enkele personeelsleden het interbibliothecaire leenverkeer mochten onderhouden. Evenals veel andere wetenschappelijke bibliotheken had ook de Vrije Universiteit ervan te lijden dat uitgeleende boeken als gevolg van oorlogsgeweld niet konden worden geretourneerd.Ga naar voetnoot20 | |
Arm VlaanderenIn tegenstelling tot het Waalse gebied, werd het Vlaamse gedeelte van België wijd en zijd getroffen door de rampen van de oorlog. In Gent werd de Franstalige Ecole des Hautes Etudes geplunderd, waarbij zo'n 25.000 delen verdwenen. Slechts een bescheiden deel werd na de bezetting teruggevonden. De Universiteitsbibliotheek betrok in de jaren 1940 en 1941 een nieuw gebouw. De toren daarvan werd door de Duitsers ten behoeve van de Luftwaffe in gebruik genomen. Bij de afmars in 1944 werd deze toren tot springen gebracht, met als gevolg grote schade aan de catalogusruimte. Een nachtelijke beschieting bracht in het najaar nog het verlies van een aantal proefschriften met zich. In Brugge en Antwerpen werden de Belgische autoriteiten in 1942 geconfronteerd met de noodzaak alle kostbare werken uit de kustzone te verwijderen. Zij werden aanvankelijk opgeslagen in een kasteel in de Ardennen, vanwaar zij in augustus 1944 naar Brussel werden overgebracht. Bij het oversteken van de Maas bij Dinant werd het convooi echter aangevallen door Duitse vliegtuigen, waarbij vier mensen het leven verloren en een aantal documenten verloren ging. Antwerpen had later ernstig te lijden door inslagen van V1- en V2-bommen. Behalve enkele filialen van de Stadsbibliotheek werd daarbij ook het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven zware schade toegebracht, zonder verlies van documenten overigens, aangezien deze in Brussel in veiligheid waren gebracht. Dramatischer nog waren de gebeurtenissen van 2 januari 1945, toen een V2 de Vrijdagmarkt trof, het pleintje waar het Museum Plantin-Moretus is gehuisvest. Hoewel de bebouwing aan drie zijden verwoest werd, bleven het museum en het aansluitende Stedelijke Prentenkabinet als door een wonder gespaard.Ga naar voetnoot21 Oostende werd in mei 1940 dagenlang door de Duitsers gebombardeerd. Als gevolg daarvan brandden in de nacht van 27 op 28 mei het stadhuis en de stadsbibliotheek volledig uit. In het stadhuis gingen behalve schilderijen en andere kunstvoorwerpen | |
[pagina 180]
| |
ook veel belangrijke archieven en documenten van de burgerlijke stand verloren. Brandbommen zorgden voor de totale verwoesting van de stadsbibliotheek. Zo'n 30.000 delen verdwenen in de ruïne, waaronder veel uniek materiaal betreffende de geschiedenis van de stad. Ook de stadsbibliotheek van Kortrijk verloor bij de beschietingen van mei 1940 een groot deel van de waardevolle historische collectie. Het gebouw zelf werd in juli 1944 bij een luchtaanval geheel verwoest; de restanten van de collectie waren toen echter al over de hele stad verspreid, zodat verdere schade beperkt bleef. Behalve deze specifieke gevallen viel in het hele land nog het verlies van zo'n vierhonderd filialen van openbare bibliotheken te betreuren, waarbij zo'n 186.000 boeken teloor gingen.Ga naar voetnoot22 | |
Rotterdam en MiddelburgDe meidagen van 1940 betekenden voor Nederland het einde van een lang gekoesterde neutraliteit. De beheerders van 's lands kunstvoorwerpen en boekenbezit waren niet onvoorbereid. In 1939 waren door het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen al Richtlijnen verspreid over de bescherming van de collecties, waarbij met oud-vaderlandse grondigheid tot op de centimeter was aangegeven hoe dik de laag zand moest zijn die een gebouw tegen bomscherven kon beschermen. Diverse instellingen, waaronder de Koninklijke Bibliotheek, hadden dergelijke maatregelen ook genomen, waarbij bovendien de kostbaarheden in aparte Depots elders in Nederland werden ondergebracht.Ga naar voetnoot23 Het bombardement van 14 mei op Rotterdam viel echter buiten elke verwachting. Vrijwel de gehele binnenstad werd hierbij in puin gelegd, al bleef wonderlijk genoeg het gebouw van de Gemeentebibliotheek aan de Nieuwe Markt gespaard. Ook voor het overige had deze instelling weinig van de oorlog te lijden. Anders was het gesteld met een tweede instelling, het Rotterdamsch Leeskabinet. Dit was in 1859 opgericht met als doel de burgerij van de opbloeiende havenstad van wetenschappelijke en relevante literatuur te voorzien. Het Leeskabinet sloeg aan en mocht in de loop der jaren profiteren van de goedgeefsheid der aanzienlijke burgerij. Na enige discussie werd het Leeskabinet in 1872 zelfs voor dames opengesteld, al mochten die nog tien jaar lang alleen van de uitlening gebruik maken. Het Leeskabinet behield lange tijd namelijk het karakter van een deftige herensociëteit, waar bij voorbeeld voor juristen speciale voorzieningen waren getroffen. Aan het eind van de negentiende eeuw waren er pogingen het draagvlak te verbreden, onder andere door de bibliotheek open te stellen voor de handelsbedienden van ‘Mercurius’, maar de onderhandelingen over een samengaan met de Gemeentebibliotheek (die meer | |
[pagina 181]
| |
het karakter van een openbare bibliotheek had) mislukten. Alleen met de Volksuniversiteit kwam het tot een vorm van samenwerking. De crisisjaren van 1930 waren ook aan het Leeskabinet niet ongemerkt voorbij gegaan, maar dat neemt niet weg dat het gebouw aan de Geldersche kade een wetenschappelijke en algemene collectie van hoog niveau herbergde, waaronder een deel van de bibliotheek van de geleerde en dichter mr. A. Bogaers en de boekerij van het kasteel IJsselmonde. In mei 1940 werden in de bibliotheek voorbereidingen getroffen het zeshonderdjarig bestaan van de stad passend te herdenken, 9 mei vertrokken de medewerkers in de verwachting de volgende dag weer aan het werk te gaan, om op de 15e slechts een rokende puinhoop terug te vinden. Ook ‘de energieke pogingen van den concierge, J. Fransen [...] om den omvangrijken standcatalogus in veiligheid te brengen, bleken vergeefsch te zijn geweest’. Toch kon hetzelfde jaarverslag over 1940 waaraan dit citaat is ontleend, al melden dat de wederopbouw met kracht ter hand was genomen. Behalve geld en boeken was aanstonds een pand aan de Parklaan beschikbaar, waar het Leeskabinet nog enige tientallen jaren gehuisvest zou blijven totdat het in 1971 werd ondergebracht bij de toenmalige Nederlandse Economische Hogeschool. Enkele duizenden boeken die uit de oorspronkelijke collectie bewaard waren gebleven omdat zij ter beschikking waren gesteld van de Volksuniversiteit, liepen in oktober 1941 waterschade op of gingen geheel verloren toen de VU-Leeszaal het lot deelde van de pastorie der naastgelegen Noorse kerk, die door een brandbom werd vernield.Ga naar voetnoot24 Bij de capitulatie van het Nederlandse leger op 14 mei, was Zeeland nadrukkelijk uitgezonderd. Hier werd door het Nederlandse leger nog verzet geboden, mede in de (valse) hoop op effectieve Franse bijstand. Dit had voor Middelburg het gevolg dat de stad bij de Duitse opmars op 17 mei zwaar getroffen werd door granaatinslagen. Daarbij brandde het historische abdijcomplex alsmede een deel van de omgeving geheel uit, met grote schade voor de in de Lange Delft gevestigde Provinciale Bibliotheek. Het dagblad De Telegraaf berichtte op 24 mei dat de brand door de Fransen zou zijn aangestoken, een misleiding die door de oud-secretaris der stad, W.G. van der Veur, in 1945 nog uitvoerig is weerlegd. De bibliotheek was in 1859 gesticht om het verspreide boekenbezit van de provincie bijeen te brengen. Daaronder bevond zich een belangrijke verzameling oude drukken en kostbare werken, zoals Schedels Kroniek van 1493, de eerste druk van de Rijmkroniek van Melis Stoke uit 1591, alsmede een presentexemplaar aan de Staten van Zeeland van Emanuel van Meterens Nederlantsche historien. Door schenkingen en aankoop was de bibliotheek in de jaren daarna flink gegroeid, waarbij speciale aandacht werd besteed aan de collectie Zelandica. Bij de brand na het bombardement ging meer | |
[pagina 182]
| |
dan de helft van het boekenbezit verloren. Zoals elders ook het geval was, bleek de huisvesting van kostbaarheden in kelders niet effectief: neerstortende gloeiende puinmassa's maakten dat de boeken in de kelders begonnen te smeulen. Om nog iets te behouden werden de kelders een dag later vol water gepompt en vervolgens weer leeggepompt, een behandeling die de boeken uiteraard ook geen goed heeft gedaan. De belangrijkste werken werden naar verschillende locaties overgebracht om te drogen en om te redden wat er te redden viel. Vooral de grotere boeken bleken echter vaak onherstelbare schade te hebben opgelopen. Ook in Middelburg ging men echter met voortvarendheid aan de slag om een nieuwe bibliotheek op te bouwen, die uiteindelijk in het gerestaureerde abdijcomplex zou worden ondergebracht.Ga naar voetnoot25 | |
De kwade winter 1944-1945Na de eerste rampen van 1940 was het enkele jaren stil aan het bibliotheekfront. Er waren enige schermutselingen met de bezetter over boeken die aan collecties onttrokken moesten worden, maar dit leidde nergens tot ernstige problemen. Na de spoorwegstaking van 1944 verhardden de verhoudingen zich echter en de slechte transportsituatie leidde vooral in het westen van het land tot ernstige problemen. De hongerwinter van 1944 kenmerkte zich niet alleen door gebrek aan voedsel, maar ook door ontbrekende brandstof en andere voorzieningen. Razzia's ten behoeve van de arbeidsinzet dunden het beschikbare mannelijke personeelsbestand uit. Dit alles had tot gevolg dat de bibliotheken de leeshonger van het publiek steeds minder konden bevredigen. Een enkele keer was er ook een uitbarsting als in Gorinchem, waar na een bombardement de boeken van de Openbare Leeszaal in een dichtgemetselde kelder waren ondergebracht. Een ‘wilde horde van mannen, vrouwen en kinderen’ had deze echter opengebroken, waarbij boeken en meubilair als brandstof werden meegenomen. Dergelijke schade werd vanaf eind 1944 geïnventariseerd door dr. H.E. Greve, die als inspecteur van de Centrale Vereniging van Openbare Bibliotheken een coördinerende rol vervulde. De gegevens werden in de jaargangen 1944 en 1945 van het blad Bibliotheekleven gepubliceerd en eerlijk gezegd: het valt allemaal nogal mee. Wat eerder opvalt is het totale onbegrip dat leeszaaldirecties aan de dag leggen voor een hongerende en koukleumende bevolking, die als ze de kans krijgt een enkele keer liever de houten deuren opstookt dan dat men verder kou lijdt. Her en der werden bij de Openbare Leeszalen wat boeken ontvreemd, terwijl uitgeleende boeken vaak bij ander oorlogsgeweld verdwenen. Venlo werd dertien maal gebombardeerd en moest het verlies van het nieuwe bibliotheekgebouw en een deel van het boekenbezit betreuren. In Arnhem werden in het spoor van de gevechten van september 1944 enkele filialen verwoest, terwijl ook hier veel particulier bezit verloren ging. Dit laatste was voornamelijk het | |
[pagina 183]
| |
Ravage in een particulier huis als gevolg van de gevechten van 1944 in Arnhem. In: Arnhem. Stad der bezitloozen. Arnhem 1945.
gevolg van de evacuatieorder van 23 september. De Duitsers bevalen de gehele bevolking de stad te verlaten, en de terugkerenden mochten later niet alleen de gevolgen van granaatinslagen ervaren, maar ook de grootscheepse plunderingen waaraan de soldaten zich hadden schuldig gemaakt.Ga naar voetnoot26 De ernstigste schade van het laatste oorlogsjaar vond plaats in Nijmegen. Door bewuste brandstichting van Duitse zijde brandden grote gedeelten van de stad uit. De Openbare Leeszaal werd totaal verwoest, inclusief de complete inventaris en de boeken die in de kluis werden bewaard. Ook de bibliotheek van de r.k.-universiteit werd bij de Duitse aftocht in brand gestoken, waarbij de collectie naslagwerken in de leeszaal verloren ging, evenals het catalogusapparaat. Het Filosofosich, Psychologisch, Theologisch, Historisch en Kunsthistorisch Instituut brandden geheel af met een verlies van naar schatting 26.000 banden. Elders in de stad gingen door brand nog enkele duizenden delen van het Canisius College, een deel van de bibliotheek van prof. T. Brandsma, | |
[pagina 184]
| |
die in het studiehuis der Paters Carmelieten werd bewaard, en de bibliotheek van het dominicanenklooster verloren.Ga naar voetnoot27 | |
Kruitwagen en MolkenboerBij al dit oorlogsgeweld was het onvermijdelijk dat ook particuliere verzamelingen eraan ten offer zouden vallen. Dat was in beide wereldoorlogen natuurlijk ook in België gebeurd, maar daarover zijn weinig gegevens voorhanden. Anders ligt het met een tweetal Nederlandse collecties, die hier als casus worden opgevoerd, en wel die van de katholieke geestelijken pater Kruitwagen en pater Molkenboer. Pater dr. Bonaventura Kruitwagen O.F.M. (1874-1954) was een franciscaanse geleerde, een van de grondleggers van de paleografie en de studie van het oude gedrukte boek in Nederland. Sinds de jaren dertig bewoonde hij enkele kamers in de Rotterdamse binnenstad. Bij het bombardement kwam Kruitwagen zelf er vrijwel ongedeerd vanaf, maar zijn kostbare bibliotheek van zo'n 9000 delen werd geheel vernietigd. Curieus is de reconstructie die Kruitwagen na de ramp zelf heeft gemaakt en die niet alleen opvalt door het uitstekende geheugen voor de verloren gegane titels, maar ook door de persoonlijke toelichting op de opbouw van de collectie. Men zou willen dat men van meer geleerden een dergelijke met de eigen levensgeschiedenis verweven inventaris mocht hebben. Voor Kruitwagen was de ramp des te groter daar ook al zijn wetenschappelijke aantekeningen verloren waren gegaan. Het is een teken van de grote geestelijke veerkracht dat de geleerde, die toen de 65 al was gepasseerd, zich na enige wanhoop toch weer aan zijn wetenschappelijke werk zette.Ga naar voetnoot28 Dr. B.H. Molkenboer O.P. (1880-1948) was de grootste Vondelkenner van Nederland. Deze dominicaner priester was in 1923 benoemd tot lector, later tot buitengewoon hoogleraar in de Vondelstudie aan de universiteit van Nijmegen. Zijn levenswerk zou een grote biografie van Vondel worden, maar hoe het daarmee in oorlogstijd verging, verhaalde hij zelf in zijn brochure uit 1945 Mijn Vondelbiografie en de oorlog. Tot 1942 woonde en werkte Molkenboer in het Nijmeegse Collegium Albertinum. Toen dat door de Duitsers werd gevorderd, kon de geleerde nog wel zijn bibliotheek meenemen en vond hij elders in de stad onderdak. Bovendien kon hij een beroep doen op de Vondelbibliotheek van dr. J.F.M. Sterck. Na het overlijden van deze Haarlemse geleerde in 1941, was zijn verzameling overgegaan in het bezit van W.J.R. Dreesmann. Deze bracht de collectie onder in het pand van het warenhuis V en D aan de Markt in Nijmegen. Toen | |
[pagina 185]
| |
dit gebouw bij het bombardement van 22 februari 1944 een voltreffer kreeg, betekende dit ook het verlies van de verzameling-Sterck. Molkenboers tegenspoed was daarmee nog niet ten einde. Zoals Ed Schilders enige tijd geleden in de Volkskrant schreef, wekt zijn relaas een beetje de indruk alsof de hele Tweede Wereldoorlog nog maar met één doel werd uitgevochten, en wel te voorkomen dat Molkenboer zijn Vondelboek voltooide. Op 18 september 1944 moesten Molkenboer en zijn huisgenoten als gevolg van de gevechten om de Waalbrug uit hun huis vluchten en toen zij 's avonds terugkeerden, bleek dat granaten het hele gebouw verwoest hadden, inclusief de daar opgestapelde boekenschat. Molkenboer stond vrijwel met lege handen, al verscheen in 1950 postuum nog wel het eerste deel van het geplande magnum opus De jonge Vondel.Ga naar voetnoot29 | |
Einsatzstab RosenbergDe Einsatzstab Rosenberg was een bedenksel van Alfred Rosenberg, de man die als partij-ideoloog waakte over de leer van het Duitse nationaal-socialisme. Veel meer dan Hitler zelf, was Rosenberg geneigd de rassenleer met een mystiek sausje te overgieten en er een pseudo-religie van te maken. In 1940 kreeg Rosenberg volmacht een universiteit op te richten, die als Hohe Schule der NSDAP na de eindoverwinning een centrale plaats zou gaan innemen in de nationaal-socialistische leer en opvoeding. Een aantal speciaal opgerichte afdelingen moest uit alle bezette gebieden archieven, bibliotheken en ‘ontaarde’ kunstvoorwerpen bij elkaar brengen, die de bestudering van favoriete haatobjecten als jodendom, communisme en vrijmetselarij gestalte zouden geven. Het wonderlijke is niet zozeer dat er in de oorlogsjaren alleen al uit West-Europa zo'n 2.760.000 boeken bij elkaar werden geroofd, maar dat ongeveer 90% daarvan ook weer bij de oorspronkelijke eigenaren terugkeerde. In België was aanvankelijk onduidelijk wat de Einsatzstab had geroofd, al viel daar bijvoorbeeld wel de bibliotheek van de bekende byzantinist Henri Grégoire, hoogleraar aan de Brusselse Vrije Universiteit onder. In Antwerpen werd de rijke bibliotheek van de Diamantbewerkersbond leeggeroofd en voor een deel trouwens ook vernietigd.Ga naar voetnoot30 In Nederland werd veel particulier bezit eveneens afgevoerd naar de papiermolen. Het ging hier meest om studieboeken en ander materiaal dat voor de Duitse plannen weinig waarde had. Andere particuliere verzamelingen werden in beslag genomen, maar zijn spoorloos verdwenen, zoals de verzameling van de Haagse advocaat en seksuoloog mr. J.A. Schorer. Diens 4000 unieke banden over (homo)seksualiteit werden reeds in mei 1940 door de Gestapo in beslag genomen en zijn mogelijk toegevoegd aan de collectie van de Berlijnse seksuoloog dr. Magnus Hirschfeld. De bibliotheek van de communistische, later sociaal-democratische publicist Jacques de Kadt werd even- | |
[pagina 186]
| |
eens afgevoerd; hij heeft het zelf niet meer mogen meemaken dat er in 1992 nog een aantal delen uit Rusland terugkeerde. De grootste buit behaalden de Duitsers met de inbeslagname van een drietal grote wetenschappelijke collecties, die van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, van de Orde van Vrijmetselaars in Nederland, waar met name de collectie-Kloss wereldvermaard was, en een groot deel van de Bibliotheca Rosenthaliana. Gelukkig konden deze verzamelingen na de oorlog voor het grootste deel weer beschikken over hun eigen bezit en de vermelding ervan kan in dit rampenverhaal daarom beperkt blijven.Ga naar voetnoot31 Als ironische noot mag aan dit oorlogsverhaal nog worden toegevoegd dat na de bevrijding veel nationaal-socialistische literatuur werd vernietigd. NSB en andere gehate instellingen werden al dan niet spontaan leeggehaald; een deel van die werken wordt nu bewaard bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, een kleiner deel ook bij de Koninklijke Bibliotheek. Soms ging de volkswoede ook hier veel te ver. Zo is mij uit mondelinge overlevering bekend dat de wetenschappelijke bibliotheek van de archeoloog en president van de Kultuurraad, prof. G.A.S. Snijder in de meidagen van 1945 op straat werd gesmeten en verdween.Ga naar voetnoot32 | |
Amsterdam 1984 en 1987Dat niet alleen oorlogsgeweld maar ook hedendaags vandalisme te vrezen valt, bleek op 19 januari 1984 in Amsterdam. Een honderdtal actievoerders viel toen het gebouw van de Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging binnen en begon een deel van de collectie in het water van de Keizersgracht te gooien. Meubilair werd vernield en evenals de boeken besmeurd met spuitbussen verf. De reactie van de Nederlandse pers was opmerkelijk lauw. Natuurlijk, het was niet fraai wat daar gebeurd was, ‘een schanddaad’ volgens het dagblad Trouw en ook De Volkskrant sprak van ‘vandalisme’, maar het was de tijd dat sommige activitisten tegen de Zuid-Afrikaanse apartheid niets te dol was en het was niet politiek correct daar al te hard tegen te protesteren. Geheel in stijl liet de Volkskrant vijf actievoerders nog eens uitrazen en verklaren dat het ‘walgelijk’ was wat de vaderlandse pers over hen geschreven had. Had die vaderlandse pers maar eens wat fermer geprotesteerd! Nu lieten alleen Adriaan van Dis en Boudewijn Büch een krachtig geluid horen tegen welke vorm van boekvernietiging dan ook. De actie was des te | |
[pagina 187]
| |
futieler aangezien in de bibliotheek van de Zuidafrikaanse Vereniging meningen van uiteenlopende aard konden worden geraadpleegd.Ga naar voetnoot33 Een van de weinige bibliotheekbranden die in vresdestijd ernstige schade heeft aangericht, woedde in 1987 in de hoofdstad. In november verwoestte een brand het gebouw van het voormalige Fysisch-chemisch laboratorium van de Universiteit van Amsterdam, waar op de zolder een hulpmagazijn van de universiteitsbibliotheek was ingericht. Het Parool-archief, VOC-documenten en een collectie school- en kinderboekjes werden alle aangetast door het vuur. De ramp was des te navranter omdat de bibliothecaris, dr. Ernst Braches, al tijden had aangedrongen op een veiliger bergplaats voor de boeken.Ga naar voetnoot34 | |
Opruimen en afschrijvenWie de geschiedenis van deze eeuw overziet, moet natuurlijk het verlies van een groot aantal bibliotheekgebouwen en collecties betreuren. De beide wereldoorlogen hebben België zwaar getroffen, terwijl de Tweede Wereldoorlog ook aan Nederland bepaald niet ongemerkt voorbij is gegaan. En toch: het had zoveel erger kunnen zijn. Natuurlijk is veel onvervangbaar cultuurgoed verdwenen, maar het moet ook gezegd dat echte topstukken slechts zelden verloren zijn gegaan. Met name het verlies van veel Openbare Leeszalen is overkomelijk. Hoewel er ook hier bijzondere verzamelingen zijn verdwenen, is heel veel ook vervangbaar gebleken. Dat plaatst ook de discussie die in 1974 oplaaide rond de afschrijvingen van openbaar bibliotheekbezit in een wat relativerend daglicht. Publicist en uitgever Martin Ros signaleerde in NRC Handelsblad van 26 juni 1974 dat de geliefde Openbare Leeszaal en Bibliotheek in Hilversum grote partijen publicaties aan het opruimen was en dat hij Charles Maurras en Baudelaire van het oud-papier had kunnen redden. Dat bracht een hevige pennenstrijd teweeg en ongetwijfeld heeft die ertoe geleid dat Openbare Bibliotheken wat bewuster te werk zijn gegaan bij het opschonen van hun collecties. Een aantal heeft regelmatig overleg gepleegd met het bij de Koninklijke Bibliotheek gevestigde Depot van Nederlandse Publikaties en dat heeft soms tot overname van afgestoten materiaal geleid.Ga naar voetnoot35 Hoezeer spijtig het soms is dat boeken worden vernietigd, we moeten toch ook in alle nuchterheid vaststellen dat veel bibliotheekcollecties nu eenmaal niet kunnen ontkomen aan een periodieke schoonmaak. Dat geldt vooral voor de Openbare Bibliotheken. Het is de taak van de grote bewaarbibliotheken in Nederland om onvervangbaar cultureel erfgoed te bewaken en te bewaren. Daartoe worden tegenwoordig ook verschillende preventieve maatregelen getroffen, bij de Koninklijke Bi- | |
[pagina 188]
| |
bliotheek bijvoorbeeld met een alarmsysteem, met een sprinkler-installatie tegen brand en met een gedetailleerd rampenplan dat voorziet in de ontruiming van het gebouw bij melding van onraad. Om het stille verval van papier te remmen of tegen te gaan staan conserveringsmaatregelen voorts hoog op de prioriteitenlijst, al is een doeltreffende en veilige methode voor massaconservering helaas nog niet beschikbaar. | |
Erger dan oorlogOp twee terreinen is het echter moeilijk preventieve maatregelen te treffen. Tegen oorlog en tegen particulier gebruik valt weinig te doen. Wie denkt aan de kracht van moderne vernietigingswapens, zal beseffen dat traditionele voorzorgsmaatregelen tegen oorlogsrampen steeds minder vermogen. Aangezien een dergelijke dreiging in Nederland en België gelukkig niet actueel is, kunnen we hier beter nog enkele woorden wijden aan de belangrijkste ramp die de bibliotheek kan treffen, het gebruik ervan. De ironie van het lot wil dat de openbaarheid van bibliotheken bijdraagt aan het verval van de hun toevertrouwde collecties. De enige manier om een collectie volmaakt te bewaren is door er geen gebruikers bij toe te laten. Maar de collecties zijn juist opgebouwd met het oog op het gebruik en afgezien van enkele speciale collecties worden de meeste boeken ook ter beschikking gesteld aan gebruikers buiten het gebouw. Zowel de uitlening over de balie als die via het postleenverkeer leidt tot slijtage van publicaties. Ernstiger is echter het onzorgvuldig gebruik van boeken, zoals dat helaas veel te vaak voorkomt. Dat noopt na een beperkt aantal uitleningen al tot het opnieuw binden van boeken, vaak met verlies van marges onder de snijmachine en uiteindelijk tot het blokkeren van boeken voor uitlening omdat ze gewoon ‘op’ zijn. Een even hardnekkig kwaad blijft diefstal. Weliswaar is door de invoering van beveiligingssystemen de ontvreemding van publicaties behoorlijk ingedamd, maar verwijdering van prenten en katernen is zeer moeilijk te voorkomen. De gebruiker die een aantal bladzijden meeneemt uit een boek of tijdschrift zorgt meestal voor onherstelbare schade. Soms gebeurt dat alleen uit gemakzucht (zoals degene die een katern uit een losbladige publicatie over belastingrecht meeneemt uit de leeszaal), soms ook uit winstbejag. Dit laatste was het geval met de spectaculaire diefstallen die een kunsthistoricus rond 1990 pleegde, waarbij in een aantal Nederlandse bibliotheken kaarten en andere illustraties uit kostbare werken werden gescheurd of gesneden. Deze werden gewoonlijk vervangen door facsimile's, die ervoor zorgden dat er bij oppervlakkige controle niets mis leek te zijn. Ook werden wel complete werken ontvreemd, meest op maritiemhistorisch gebied, met een gezamenlijke waarde van honderdduizenden guldens.Ga naar voetnoot36 Bij een dergelijke grootscheepse aanpak hebben mensen soms de neiging de affaire als een geslaagde schelmenstreek te zien. Ten onrechte, want zulke activiteiten laten | |
[pagina 189]
| |
gewoonlijk een blijvend spoor van vernietiging achter, dat ons culturele erfgoed voor altijd aantast. Dat geldt in niet mindere mate voor de gelegenheidsdief, de man die bij voorbeeld in het midden van de jaren zeventig de oudste Tom Poes-verhalen uit de oorlogsjaargangen van De Telegraaf knipte in de leeszaal van de Koninklijke Bibliotheek. Ook zoiets is niet meer te vervangen en er zijn slechts enkele van dergelijke acties nodig om alle Nederlandse bibliotheekgebruikers te duperen en een schade aan te brengen die qua uitwerking niet minder effectief is dan alle oorlogsgeweld. |
|